Toen de dieren nog spraken, begon de homo sapiens sapiens ermee. Taal bleek een nuttig instrument om allerlei dingen mee te regelen, dus de meme die ze uiteindelijk is, overleefde het om met de soort samen te vallen. Zo werden woorden de kroning van de menselijkheid, het ideale medium om zowel noodzakelijkheid als je eigen noden op te enten. Onze meandertaler hoopt daarom met zijn zwelmend gezwalm eindelijk toe te kunnen treden tot de hoogste klasse der mens: de pseudo-intellectueel.
Ik sta weer buiten, klaar met mijn plunje, kijkend naar een groepje rokers dat druk in de weer is met lachen in de herfstzon. Een maand aan wolken is voorbijgetrokken en niets is veranderd. De structuur van mijn bestaan blijft op en af, te pas en te onpas, in ’t groot en in ’t klein, mooi en lelijk, subtiel en ostentatief tevoorschijn komen en weer verdwijnen. Ik sta hier al eeuwen, of toch minstens enkele seconden. Ik doe alsof ik nadenk over of ik wat vergeten ben, maar het enige waar ik kan opkomen is mijn hoofd, dat duidelijk op mijn lijf geschroefd zit, de denkgrimas trekkend voor iedereen die mijn stellig onwennige gestalte wat bevreemdend zou vinden.
In die seconden in de Prinsstraat flitsten wolken voorbij zoals in de versnelde film, was de tijd leeg, mijn ademhaling even onmerkbaar. Je bestaat enkel als je het zelf niet doorhebt, besef ik, en daardoor houdt dat wat mijn ik bij elkaar houdt er weer mee op voor vandaag en neemt de taalmachine het weer over. Blijven wandelen, denk ‘ik’, een glimlach op mijn gezicht forcerend, knikkend naar de bebaarde jongen die zijn peuk op zijn schoenzool dooft. Blijvend denkend wandel ik de Prinsstraats zuster in, mijn existentie voor me uit rollend; een af te lezen kaart richting nergens.
De grote winkel is goedkoper dan de kleine en door het tellen van de euro’s heb ik weer wat zinloos om handen. Misschien komt al dat overleven me wel goed, stelt het leven, uit. “Daar zijn we tenslotte voor gemaakt”, grimlach ik terwijl het rakkende geluid van de roltrappen van de Delhaize van de Stadsfeestzaal me met het weer van de zin bestookt. Wie geen paniek krijgt van winkelen, is niet goed bij zijn hoofd.
Vroeger dacht ik dat het de drukte was, al die mensen, maar nu weet ik beter, het is net het omgekeerde. Het is er zo leeg dat het doet panikeren. De rijen vol waren, eindeloze nokken vol uit een onzichtbaar systeem geperst voedsel, dat ons weer de energie moet geven om datzelfde systeem te voeden. De rijen aan de kassa’s, vol mensen met al zo weinig tijd, het weinige sociale contact vermaald in de draaimolen. De stapels reclamefolders die beloven dat je deze ronde aan de flosj kan trekken; dat het echt allemaal goed komt; dat de molen uiteindelijk om jou draait. En dan is er nog de keuze. De keuze voor alles, behalve niet dit.
Gelukkig maakt in de laatste dagen van de maand mijn bankrekening voor mij de keuze. Niet langer moet ik weifelen tussen ‘normaal’ en ‘bio-’, hoewel het biologische in aparte plastic verpakkingen zit. Niet langer moet ik kiezen tussen mijn dierbare smaaksensaties of de dieren. Tussen kwaliteit en fair tradeopties. Er zijn geen muren van keuzes meer die mijn ziel consumeren, vragend wie ik ben. Het doet er niet toe wie, maar wel wát ik ben: een skere student die te veel van zijn weinige geld versmost in zijn vettig stamcafé. Een beperkte mens die te veel van zijn weinige aandacht spendeert aan zijn magere gedachten.
365 all the way, baby!
- Log in to post comments