(de)kolonialisme in het middelbaar onderwijs, aan de universiteit en in Vlaamse musea

05/02/2021
🖋: 

Zijn we het vergeten of willen we het simpelweg niet meer weten? Het is een vraag die gesteld kan worden aan vele verschillende bewoners van vele verschillende landen als het aankomt op de duistere bladzijden van hun geschiedenis. Schaamte en schuld – een gebrek aan interesse klinkt tegenwoordig moderner. Dat bleek een tijd geleden uit een onderzoek naar de kennis van de Belgen over hun eigen koloniale verleden dat aan UAntwerpen werd gevoerd door Zeger Verleye. Ondermaats en ronduit gênant eigenlijk, dat viel aan de conclusies af te lezen. Of toch niet? Want is kennis wel zo belangrijk? Verraadt onze lage kennis effectief een institutioneel en cultureel immobilisme?

Kennis is een maatschappelijke verantwoordelijkheid die ook als dusdanig wordt gedragen. We komen allereerst in het middelbaar onderwijs terecht. Joren Roesems is leerkracht geschiedenis en muziek in spe aan AP Hogeschool. Vicky Colman is vijfentwintig jaar lang leerkracht geschiedenis geweest en doceert sinds enkele jaren in diezelfde leerkrachtenopleiding. We interviewden hen afzonderlijk, maar toch vertonen hun visies enkele gemeenschappelijke kernpunten over het belang van kennis van de eigen geschiedenis en meer bepaald het koloniale verleden van België.

 

referentiekader

Een examen, een quiz of een enquête, het zijn stuk voor stuk maatstaven om te peilen naar iemands kennis over en inzicht in een bepaald onderwerp. Is het wel zo problematisch dat we niet zo hoog scoren op een test over onze koloniale geschiedenis? Joren: “Ik vind het als geschiedenisleerkracht in wording wel belangrijk om te weten dat de geschiedenis van je land niet perfect is. Die kennis kan gebruikt worden om een fout niet te herhalen of om een punt te maken, om verder te gaan en iets te veranderen in de samenleving.”  

Kennis hebben zelf moet dus niet zozeer een doel op zich zijn, maar het kan wel andere doelen dienen. Als geschiedenis een spiegel moet zijn voor vandaag, is het effectief een probleem dat de Belg niet of weinig op de hoogte is van zijn (koloniale) geschiedenis. Bovendien is een goed begrip van die geschiedenis nodig om in de eerste plaats de processen die zich vandaag verderzetten of die zich met een nieuw gezicht ontwikkelen te ontmaskeren. Vicky: “Het is vooral belangrijk dat je een referentiekader opbouwt, dat je zo je weg kan vinden doorheen bepaalde culturen en samenhang kan vinden en dat je nieuwe feiten in dat referentiekader kan plaatsen. Geschiedenis alleen maar zien als iets wat je moet leren is te beperkt. Het is belangrijk om te weten waar bepaalde gevoeligheden vandaan komen.”  

 

Het is belangrijk om te weten waar bepaalde gevoeligheden vandaan komen.

 

Om de gebeurtenissen van vandaag, de standbeeldenstorm, de discussies over taalgebruik en de inrichting van musea beter te begrijpen, is een referentiekader niet genoeg. Het is absoluut geen alleenrecht van geschiedenis en dat geeft Vicky ook aan: “Ik denk dat je er een soort attitude van moet maken en dat kan je als leerkracht geschiedenis niet alleen realiseren. Dat moet doorheen alle vakken aangebracht worden. Ook tijdens interdisciplinaire projecten op onze hogeschool rond bepaalde thema’s kan je een attitudeverandering bij onze studenten teweegbrengen, maar dat lukt je niet na een week.”

 

kritisch multiperspectivisme

Ook Joren legt sterk de nadruk op het belang van een kritische (historische) geest: “Kritisch denken is een belangrijke vaardigheid tegenwoordig. Het is een doelstelling van geschiedenis om mensen te leren omgaan met de informatiestroom op de vele (sociale) media die er tegenwoordig zijn, hun te leren filteren wat te vertrouwen is en wat niet. Het wordt soms nog te weinig aangeleerd en het lijkt het alsof er veel aandacht wordt besteed aan de methode, maar dat dat te weinig gelinkt wordt aan de praktijk. Het is belangrijk dat mensen ook kritisch leren kijken naar zichzelf. Ze moeten vooral leren om de kennis die ze hebben actief te gebruiken, om zo steviger te staan in de maatschappij en om beter om te gaan met de kennis die binnenkomt.”

Met de nieuwe leerplannen die hun ingang vonden in de eerste graad van het middelbaar onderwijs wordt een deel van het probleem dat jarenlang het onderwijs teisterde, al aangepakt. Volgens Vicky is verandering wel degelijk op til, maar zal het nog even duren voor die zich effectief kan doen gelden: “Het is niet zo dat de koloniale geschiedenis niet aan bod kwam, maar het moest wel anders onderwezen worden. We keken wat te eenzijdig naar veel historische feiten, vanuit een West-Europese blik. Ik denk dat daar met de nieuwe eindtermen van de eerste graad verandering in gaat komen. Men spreekt daar bijvoorbeeld over het belang van standplaatsgebondenheid. In koloniale context is de eerste vraag hoe de oorspronkelijke bewoners van de koloniale gebieden naar de kolonisatie keken. Daarnaast is de vraag ook hoe zij ons beïnvloed hebben.” Verschillende pijlers in die nieuwe leerplannen sturen aan op openheid, een ruime blik en algemene verdraagzaamheid.  

 

institutioneel proces

Aan onze universiteit roert er van alles op verschillende niveaus. Gert Van Hecken, docent verbonden aan het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid (IOB), voert zelf onderzoek naar en doceert over de samenhang tussen milieu en sociale ontwikkelingen. Daarnaast is hij enkele jaren landenverantwoordelijke geweest voor Broederlijk Delen in Nicaragua. Het afgelopen semester stond hij samen met de Universitaire Stichting voor Ontwikkelingssamenwerking (USOS) in voor de lessenreeks Debating Development.  

Zowel op centraal als op facultair niveau blijkt dat er meer en meer aandacht wordt besteed aan wat dekolonisering voor een universiteit kan betekenen: “Op centraal niveau is er vanuit de Werkgroep Ontwikkelingssamenwerking (WGOS) en de dienst Internationale Samenwerking (dIS) een initiatief gelanceerd om na te denken over een nieuwe visie op samenwerking wereldwijd en in het bijzonder met de minder welvarende landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika: het ‘globale Zuiden’. De internationale coöperatie en partnerschappen met universiteiten en organisaties moest nodig herdacht worden. Binnen dat initiatief is er ook een hele discussie ontstaan over hoe UAntwerpen een dekoloniaal perspectief kan hanteren binnen onderwijs, onderzoek, dienstverlening en dergelijke meer.”  

Ook op departementaal niveau zit men niet stil: “Enkele PhD-studenten van het filosofiedepartement organiseren momenteel een reeks workshops rond decolonising philosophy. Ze willen nagaan op welke manier filosofie vanuit een eenzijdig westers epistemologisch perspectief benaderd wordt en het opentrekken naar hoe er binnen het doceren algemeen meer aandacht besteed moet worden aan alternatieve zienswijzen.”

 

Het blijven vooral witte, westerse proffen – een categorie waartoe ik zelf behoor – die lesgeven over internationale sociale vraagstukken.

 

Dat sluit ook aan bij verschillende processen binnen het IOB, vertelt Gert: “Het IOB is een instituut dat inherent focust op internationale processen van sociale verandering, ongelijkheid en de onderliggende mechanismen. We willen kritisch kijken naar welke modernistische en westerse theorieën en concepten er – vaak onbewust – in ontwikkelingsstudies gedoceerd worden en hoe er nog te weinig aandacht besteed wordt aan alternatieve stemmen en ideeën. We moeten daarom ook in vraag durven stellen hoe ons instituut zelf intern georganiseerd is. Het blijven vooral witte, westerse proffen – een categorie waartoe ik zelf behoor – die lesgeven over internationale sociale vraagstukken. We willen er een kritische dialoog over creëren door workshops en debatten te organiseren met actieve participatie van onze studenten. Samen met USOS en dIS kijken we ook hoe die benadering universiteitsbreed op de agenda kan komen.”   

Het IOB en USOS werken ook samen met de Brusselse diasporavereniging BAMKO. USOS organiseert samen met BAMKO een reeks online workshops over antiracisme en dekolonisering. Zowel externe activisten als academici van UAntwerpen willen de deelnemers een beter begrip geven van de mechanismen van kolonialisme, discriminatie en onderdrukking.  

Tot slot vermeldt Gert het Sustainable Finance-initiatief: “Dat is een commissie die we hebben opgericht binnen het kader van het klimaatplan van UAntwerpen. We willen een jaar lang nadenken over hoe onze universiteit omgaat met haar financiële beleggingen. Dat lijkt in eerste instantie misschien geen verband te houden met dekolonisering, maar voor mij is dat een zeer concrete manier om na te denken over enkele essentiële mechanismen van neokolonialisme. Met de commissie willen we nagaan op welke manier de universitaire geldstroom in bepaalde financiële sectoren wordt belegd en willen we criteria ontwerpen die moeten vermijden dat extractieve praktijken onbewust in stand worden gehouden, zoals investeringen in portefeuilles die beleggen in mijnbouw en olieontginning.”

 

frêle studentenstemmen

Zelf leidde Gert ook de lessenreeks Debating Development in goede banen als academisch coördinator. Vorig jaar stond die helemaal in het teken van verschillende perspectieven rond dekolonisering: ecologie, gender, onderwijs … De studenten zelf zitten ook niet stil. Verenigingen als AYO, USOS en Mahara tonen hoe studentenhanden initiatieven rond dekolonisering dragen. Ze vinden aansluiting bij het beleid van de huidige rector: Universiteit Antwerpen is bijvoorbeeld partner van Black History Month Belgium. Het is zeker niet zo dat de studenten zwijgzaam toekijken; wat ze doen, komt simpelweg niet altijd in de kijker te staan.

 

Als je vergelijkt met andere Vlaamse universiteiten, lijkt het dat de studentenbewegingen in Antwerpen toch minder activistisch zijn.

 

Maar meer kan altijd volgens Gert: “Als je vergelijkt met andere Vlaamse universiteiten, lijkt het dat de studentenbewegingen in Antwerpen toch minder activistisch zijn. Ik hoop dat er een groter draagvlak wordt gecreëerd vanuit de studentenverenigingen. Die hebben veel meer macht dan ze beseffen: ze kunnen bepaalde vereisten opleggen aan de universiteit op vlak van maatschappelijke innovatie en de debatten die gevoerd moeten worden.” Studentenverenigingen houden de vinger aan de pols van de universiteit, zoals de universiteit de vinger aan de pols zou moeten houden van de maatschappij en zou moeten waken over hoe die maatschappij bediscussieerd, gedacht en ‘gekend’ wordt. 

Ondanks de inspanningen zijn er toch nog problemen waarmee de universiteit kampt. Enerzijds is de dekolonisering van de universiteit, haar lessen en haar onderzoek een erg gradueel proces. Anderzijds bereikt ze lang niet elke student, of dat nu komt door een gebrek aan interesse, of een structureel probleem met de curricula: “Ik heb geen zicht op de verschillende curricula van alle richtingen maar ik ben evenwel vrij zeker dat er niet voldoende aandacht aan het belang van dat soort debatten wordt besteed. Veel faculteiten houden er een beetje de handen van af onder het mom dat het meer een onderwerp is voor humane richtingen, maar ook binnen de ‘exacte’ wetenschappen is dekolonisering van kennis erg belangrijk.” De faculteitoverschrijdende korfvakken proberen daar een mouw aan te passen, maar daarvoor geldt nog steeds het probleem van een gebrek aan interesse en inzicht in het belang van de vakken voor de persoonlijke vorming.

 

cultuurpakketten voor de scholen

Wie de schoolbanken verlaat, of dat nu na een opleiding is aan de hogeschool of universiteit of niet, is hoe dan ook zelf verantwoordelijk voor het cultuuraanbod dat hij of zij kiest te consumeren. In een stad als Antwerpen moet ook de koloniale geschiedenis van België aanwezig zijn, daar kan ons land niet onderuit. 100 x Congo in het MAS is zo’n tentoonstelling die cynisch genoeg georganiseerd werd ter gelegenheid van de honderdjarige aanwezigheid van een Congolese kunstcollectie in de stad Antwerpen. Evenwel vindt de kritische omgang met het koloniale verleden ook zijn weg naar de Antwerpse cultuursector, nadat het AfricaMuseum in Tervuren grondig werd herdacht. Nadia Nsayi is co-curator van de tentoonstelling en werkt momenteel ook mee aan de vernieuwing van de permanente expo over Antwerpen als wereldhaven. Haar focus ligt op het koloniale luik. Ook zij gaf haar kijk op de zaak.

 

Als museum bereiken we hoe dan ook maar een kleine groep van de samenleving.

 

Allereerst vindt ze het onderwijs cruciaal door zijn grote bereik. De publiekswerking van het MAS reikt dan ook de open hand naar de scholen: “We hebben een educatief pakket voor het onderwijs dat ze digitaal kunnen aankopen. De leerkrachten kunnen daarmee in de klas aan de slag gaan. Het MAS heeft voor expo’s een onderwijspakket omdat het onderwijs ook een van de doelgroepen is van de publiekswerking. Het onderwijs heeft daar ook een grote verantwoordelijkheid, want iedereen gaat naar school. Niet iedereen gaat naar de universiteit of naar musea. Als museum bereiken we hoe dan ook maar een kleine groep van de samenleving.” Hoewel er volgens Nadia lange tijd te weinig (kritische) aandacht werd besteed aan de Belgische koloniale geschiedenis, ziet ze de positieve invloed van de actualiteit op de onderwerpen die in de klas aan bod komen en vooral op hoe die aan bod komen. “Waar ik sterk voor pleit, is dat we gaan naar een iets meer structurele inbedding van lessen over het koloniaal verleden, maar ook over de hedendaagse omgang met het koloniaal verleden”, voegt ze er nog aan toe.

 

dekolonisatie voor een breed publiek?

De actualiteit dwingt ons inderdaad op een andere manier om te gaan met de maatschappij, maar het gevaar van een vergankelijk sensationalisme loert om de hoek. Om succes te hebben, moet het dekolonialisme duurzaam aanwezig blijven in het debat, zoals Gert Van Hecken al zei. Vanuit de musea kan de publieke opinie wakker gehouden worden. Nadia: “Het is een zeer recent proces, maar als we erin slagen om dit thema een paar jaar lang aanwezig te houden, zullen er wel zaken in beweging komen. Het thema leeft veel meer sinds de opening van het AfricaMuseum. Bovendien zijn er de voorbije twee, drie jaar echt wel enkele stappen gezet. Ik begrijp dat het voor sommige mensen te traag gaat, maar tegelijk stel ik vast dat mensen bijvoorbeeld erg kritisch waren over de heropening van het AfricaMuseum. We hebben het bezoek gehad van de VN-commissie, daar is ook een heel debat rond geweest. Als ik kijk naar de expo in het MAS – er kwamen wel wat mensen van Afrikaanse origine en ook jongeren met hun eigen invalshoek. Zo dragen zij ook bij aan het debat.”

De belangrijkste rol van een tentoonstelling als 100 x Congo is misschien nog wel dat het de brug vormt tussen de academische expertise van een kleine groep deskundigen en een erg breed publiek: “Het is de opdracht van een museum om kennis die vaak achter slot en grendel zit en de kennis van haar eigen mensen te delen met de samenleving. Dat vraagt enige vorm van transparantie. Ik vind eerst en vooral dat een museum zijn eigen geschiedenis moet kennen en ook de geschiedenis van de eigen collectie. Daarnaast moet een museum een instelling zijn die midden in de samenleving staat. De expo 100 x Congo zelf heeft eigenlijk drie duidelijke doelstellingen. Ten eerste informeren, namelijk de publieke opinie informeren over de aanwezigheid van de collectie, hoe die ontstaan is en wat de betekenis is van die stukken. Ten tweede mensen uitdagen om kritisch na te denken. Ten derde is de bedoeling ook om een debat aan te wakkeren.  

 

Het onderwerp dreigt een zoveelste tussenschot te worden tussen stad- en buitencampus door de hands-offreflex van vele faculteiten en richtingen.

 

Waar de academische wereld er volgens Nadia vaak nog niet in slaagt een breed publiek aan te spreken wegens te ontoegankelijk of te complex, staan musea voor de uitdaging om een breder publiek te bereiken; dekolonisering is ook democratisering: “We hebben veel experten, maar de vraag die ik me soms stel is hoe en met wie ze hun expertise delen. Die academische publicaties, wie leest dat? Dat is een ivoren toren, die kennis is niet democratisch. De academische wereld investeert veel te weinig in het toegankelijk maken van kennis en dat bepaalt mee het kennisdeficit. Door hun werk bijvoorbeeld te hertalen naar andere media, zouden de academici het toegankelijker kunnen maken voor een breder publiek. Die historische kennis moet democratischer worden, moet toegankelijker worden en dat betekent dat je ze aantrekkelijker moet maken, ook de zwaardere thema’s.”

Kennis van ons koloniale verleden is belangrijk, enerzijds op de hoogte zijn van de pijnlijke geschiedenispagina’s die ons land volschreef, anderzijds inzien dat de boeken nog niet volgeschreven zijn en vooral: dat de manier waarop de boeken geschreven worden in vraag gesteld moet worden. Wordt het daarvoor wachten op het effect van de laattijdig veranderende leerplannen? Het ‘middelbaar onderwijs’ is een log, abstract instituut; naar de effecten van de veranderingen is het nog even uitkijken geblazen. Zal daarnaast de institutionele dekolonisering aan de universiteit zich ook vertalen in een mentale dekolonisering van haar studenten en personeel? Volgt een bottom-upbeweging vanwege de studenten de huidige top-downmentaliteit? Het onderwerp dreigt een zoveelste tussenschot te worden tussen stad- en buitencampus door de hands-offreflex van vele faculteiten en richtingen. Tot slot moet het onderwerp helderder gebracht worden in de publieke ruimte: onbekend is zoals steeds onbemind. De cultuursector slaat de brug tussen de academische wereld en het brede publiek, maar er is nog een lange weg te gaan. Maak informatie toegankelijk. Alleen zo kan het Debat – met grote ‘D’ – op een eerlijke manier gevoerd worden, door zoveel mogelijk kritische stemmen vanuit verschillende invalshoeken.



Bierman

05/02/2021
🖋: 

De pastor en het bier, er is geen duo dat meer onafscheidelijk is. Als pastorale superheld schrijft Gert Van Langendonck ons met zijn geestelijk vernuft op weg naar de beste smaken in het bierlandschap. Prosit! 

De exacte nomenclatuur van ons klimaat zal ondertussen wel wat opgeschoven zijn, maar op school heeft Bierman altijd geleerd dat ons Belgenland gebukt gaat onder een wintervochtig warm gematigd klimaat. Dat is natuurlijk behoudens de kleine ijstijd van de zestiende eeuw die door Pieter Brueghel zo magistraal in zijn schilderijen vereeuwigd werd. “Zijn penselen boorden gaten in de tijd”, zegt Wannes Van de Velde hierover en wie is Bierman om hem daarin ongelijk te geven?

Mogelijk zal de opwarming van de aarde er weldra voor zorgen dat ‘moesson’, ‘mistral’ en ‘Koude Golfstroom’ begrippen worden die betrekking hebben op de Kalmthoutse Heide, maar in afwachting daarvan kennen we in Vlaanderenland dus nog steeds een systeem met vier seizoenen die elkaar in een geruststellend voorspelbaar ritme afwisselen: lente, zomer, herfst en winter.  

Voor Bierman is dat alles alvast een goede gelegenheid om op te merken dat twee weinig in kaart gebrachte gevolgen van de klimaatopwarming erin bestaan dat de Vier Seizoenen van Vivaldi moeten herschreven worden tot nat en droog seizoen in d-mineur en dat Brasserie d’Achouffe in Wibrin haar assortiment seizoenbieren zal moeten aanpassen, waarbij jammer genoeg de winter – zoals dat gaat bij klimaatcrises – het eerste slachtoffer zal zijn.  

Voor de volledigheid geeft Bierman eerst nog even mee dat het zomerbier van de Brasserie luistert naar de naam Chouffe Soleil en dat de Chouffe Bok 6666 een traditionele herfstbok is naar Hollands model. Een specifiek lentebier hebben ze niet echt in de aanbieding, maar misschien vinden de Chouffebrouwers net als Bierman dat de lente het meest overbodige seizoen van de vier is met haar gênante samenraapsel van onvervulde beloften, de leugen van de eeuwige jeugd en vooral die verwarrende mix van romantiek en voortplanting waarmee niemand wat kan aanvangen. Of misschien moet gewoon de Chouffe Blanche dat seizoensvormige gat opvullen met een verwijzing naar bergwandelingen, skivakanties en ander vermoeiend vertier.  

Het zijn allemaal wat uitgesponnen overwegingen die Bierman uiteindelijk brengt bij de kern van de zaak: de N’Ice Chouffe, het winterbier van de Brasserie. Kwalitatief is dit bier duidelijk van een hogere orde dan haar zusters met een stevige basis van alcohol en een genereuze gift van vorstbestendige kruiden die de aders opentrekken en het bloed wat sneller doen stromen. Zelf beveelt de brouwerij aan om het bier te drinken tussen half oktober en half februari, maar voor wie net als Bierman de lente liever overslaat lijkt het beter om op een mooie, vroege meiavond – als de wind keert en de mist gaat liggen en net achter de kim de volheid der dingen lonkt – om dan gewoon de N’Ice Chouffe weer even te laten staan en de eerste Chouffe Soleil van de zomer uit te schenken. Mogen onze jaren talrijk zijn en onze winters steeds lang en koud! 



hoe een bezoek aan een waterlichaam je humeur en gezondheid kan verbeteren

05/02/2021
🖋: 

Er is tegenwoordig niet veel te doen buitenshuis, waardoor veel mensen regelmatig gaan wandelen. De natuur is sowieso een populaire en gezonde bestemming, maar wist je dat wandelen in de buurt van water nóg beter is voor je gezondheid dan wandelen in een groene omgeving? De effecten van water op onze mentale en fysieke gezondheid werden op verschillende manieren onderzocht en de resultaten zijn duidelijk: water heeft een positieve invloed op ons.

Het meest opvallende wetenschappelijk onderzoek naar de invloed van water op de mens is dat van BlueHealth onder leiding van Dr. Matthew White. Het project voerde onderzoek over heel Europa naar hoe onze gezondheid zou kunnen worden verbeterd door meer blue spaces te creëren. Het team bewees dat water in de vorm van zeeën, meren, rivieren, watervallen, kanalen, grachten en zelfs fonteinen een rustgevend effect heeft. De zee bleek de grootste invloed te hebben.

Nog vóór BlueHealth deed Tineke Seys van het Vlaams Instituut voor de Zee in 2014 al een onderzoek rond Blue Mind. Die term wordt gebruikt om te verwijzen naar het fenomeen waarbij mensen zich beter lijken te voelen wanneer ze naar de zee gaan. Wat blijkt: mensen lijken zich niet alleen beter te voelen, de zee helpt onze mentale toestand effectief vooruit.  

 

water en wetenschap 

Uit de onderzoeken kwam naar voren dat tijd doorbrengen aan zee ons actiever maakt omdat mensen er meer zin hebben om te bewegen. Dat is niet alleen goed voor je fysieke gezondheid, maar ook voor je mentale welzijn. Volgens Dr. White is het positieve effect van wandelen of lopen aan zee trouwens maar liefst veertien keer zo sterk als in andere omgevingen.   

Verder geeft de openheid van de zee ons een fijn gevoel dat Sigmund Freud omschreef als het ‘oceanische gevoel’. We vinden het als mens leuk om ver te kunnen kijken, bijvoorbeeld naar de zee, maar tegelijkertijd de mogelijkheid te hebben ons te verschuilen, zoals in de duinen. Dat zou nog een overblijfsel zijn van onze oude jachtinstincten. Tegelijkertijd is de openheid wel begrensd door de horizon. Dat zou rust brengen aan mensen die worstelen met angsten. Het geeft namelijk het gevoel dat er ruimte is voor al hun gedachten, maar dat er toch een grens in zicht is.  

Niet alleen de omvang, maar ook de beweging van de zee werkt ontspannend. Het patroon van de golven heeft blijkbaar een soort hypnotiserend effect dat ons bewuster en kalmer maakt. Dat effect wordt versterkt wanneer het water blauw is. De kleur blauw is het meest aanwezig op de aarde en heeft dankzij haar prominente aanwezigheid in onze ontwikkeling een heel aparte invloed op ons. Naast kalmerend werkt ze tegelijkertijd stimulerend. Dat heeft te maken met de specifieke golflengte van blauw licht die een gevoel van euforie, blijheid, beloning en welzijn veroorzaakt.  

Negatieve ionen kunnen de symptomen van depressie doen afnemen en ons lichaam beter doen werken.

Daarnaast speelt ook het geluid van de zee een belangrijke rol. Het unieke geluid van de golven komt voort uit hun ritme en hun lage frequentie. Volgens sommige wetenschappers zou het rustgevend zijn omdat het ons doet denken aan de geluiden die we hoorden toen we nog in de baarmoeder zaten. Een andere verklaring bestaat erin dat ons brein de geluiden vanwege hun natuurlijke aard herkent als veilig waardoor we vanzelf ontspannen. Een derde optie is dat de geluiden inspelen op ons geheugen en mooie herinneringen van vroeger bovenhalen. Als je als kind graag speelde op het strand, zou het geluid die blijdschap weer tevoorschijn kunnen toveren. 

Veel mensen denken bij de zee waarschijnlijk ook aan de unieke geur, maar eigenlijk is onze reactie op zeegeur een klein mysterie voor de wetenschap. Hij wordt namelijk bepaald door dimethylsulfide, een organische zwavelverbinding met een zeer onaangenaam aroma. Toch snuiven de meeste mensen bij aankomst op het strand met volle teugen de zeelucht op. Dat zou te maken kunnen hebben met nostalgie, net zoals het geval was bij geluid, maar wat ook meespeelt, is het feit dat geuren inspelen op ons primitief beslissingscentrum. Dat betekent dat wanneer je iets ruikt, je niet zal nadenken, maar meteen zal reageren. Het is dus goed mogelijk dat we meteen aan mooie herinneringen denken zonder af te wegen of de zee eigenlijk lekker ruikt of niet. 

Ten slotte is de lucht aan de zee, exclusief de geur, ook van groot belang voor onze gezondheid. Mensen gaan al eeuwenlang naar zee vanwege de helende kwaliteiten die aan de lucht worden toegeschreven. Wanneer golven aan de kustlijnen op elkaar slaan, komen er allerlei stoffen vrij. Welke stoffen en wat hun effecten zijn, wordt nog volop onderzocht. Een belangrijk discussiepunt is de aanwezigheid van negatieve ionen in de lucht. Waarschijnlijk is dat de belangrijkste reden waarom de mens zich goed voelt bij water, maar het is ook een ingewikkeld thema.  

 

water en energie 

De kans is groot dat je nog nooit van negatieve ionen hebt gehoord en al helemaal geen idee hebt wat ze met je doen. Niettemin lijken ze een wonderbaarlijke invloed te hebben op onze mentale toestand.  

Stoffen zoals water en zuurstof bestaan uit moleculen. Die moleculen zoals H2O en O2 bestaan uit atomen. Zo zitten er bijvoorbeeld twee atomen waterstof en een zuurstofatoom in H2O. Ieder atoom heeft normaal gezien een neutrale lading die wordt bepaald door positieve (protonen) en negatieve (elektronen) deeltjes. Als er meer protonen aanwezig zijn, heeft het atoom een positieve lading. Bij extra elektronen heeft het een negatieve lading. Wanneer dat het geval is, noemt men het molecule of atoom een positief of negatief geladen ion.

Als iets kan bijdragen tot het geluk, de kracht en de gezondheid van een persoon, dan werkt het in mijn ogen.

Negatieve ionen ontstaan onder andere wanneer water op zichzelf inslaat, zoals bij de zee, watervallen, rivieren, fonteinen en regenbuien. Die negatieve ionen komen in de lucht terecht, waardoor alle mensen en dieren in de buurt ze inademen. Veel mensen merkten zelf al dat stromend of klotsend water voor een fijn gevoel kan zorgen. Daarom ging de wetenschap onderzoeken hoe dat komt. Nochtans denken veel mensen bij een uitleg over energiebalans in ons lichaam nog steeds snel aan hippies en ‘zweverig gedoe’. Wanneer je op Google bijvoorbeeld naar ‘negatieve ionen’ wil zoeken, is de eerste aanvulling die Google voorstelt ‘onzin’. Het is misschien wel een vreemd fenomeen, maar zeker geen onzin. 

Bij negatieve ionen kunnen symptomen van depressie afnemen en gaan ons brein, immuunsysteem, metabolisme en de bescherming tegen schadelijke bacteriën, virussen en schimmels beter functioneren. Qua mentale gezondheid werd een positieve invloed op slaappatronen, gemoed en stress vastgesteld. Verschillende studies toonden ook aan dat mensen die blootgesteld werden aan hoge concentraties positieve ionen zich net ongemakkelijk voelden en plots last kregen van geïrriteerde luchtwegen.  

 

de mens als natuur 

Ondanks het wetenschappelijke bewijs voor de positieve effecten van negatieve ionen, valt er toch nog meer te zeggen over het fenomeen. Dirk Janssen is natuurcoach en instructeur van de Wim Hofmethode. Hij probeert mensen op verschillende manieren dichter bij de natuur te brengen aan de hand van zijn kennis van het menselijk lichaam en de natuur.  

Dirk staat achter de wetenschap, maar geeft een diepere betekenis aan het verhaal rond negatieve ionen. Het eerste belangrijke punt is dat we de mens en de natuur niet als aparte zaken moeten zien. Mensen maken deel uit van de natuur. Net zoals planten en dieren onderling communiceren, kunnen ze ook met ons communiceren. Een van de manieren waarop die interactie gebeurt, is aan de hand van ionen: “Wanneer mensen positief geladen zijn door bijvoorbeeld veel tijd door te brengen in de buurt van elektronische apparaten, kunnen ze zich opnieuw in balans brengen door negatieve ionen op te zoeken.” De zee, rivieren en watervallen zijn hier uitermate geschikt voor, maar ook bossen of regenbuien zorgen voor een vrij hoge concentratie negatieve ionen. 

Net zoals water een zekere stroming nodig heeft om negatieve ionen te produceren, moet onze eigen energie stromen om ons lichaam goed te laten functioneren.

Verder wijst Dirk op het verschil tussen evidence-based en experience-based onderzoek. Er zijn namelijk verschillende zaken die mensen ervaren bij waterlichamen, maar die tot nu toe niet werden bewezen door wetenschappelijk (evidence-based) onderzoek zoals wij het kennen. Enkele voorbeelden zijn lagere bloeddruk, betere ademhaling en minder angstgevoelens. Volgens Dirk is het niet omdat iets niet wetenschappelijk kan worden bewezen dat het niet bestaat. “Het is goed mogelijk dat de wetenschap simpelweg nog niet de methodes heeft ontwikkeld om iets te bewijzen.” Daarom probeert hij in zijn werk ook rekening te houden met wat mensen voelen. “Wanneer mensen andere mensen helpen, hoeft dat dan per se op bewijs gebaseerd zijn? Als iets kan bijdragen tot het geluk, de kracht en de gezondheid van een persoon, dan werkt het in mijn ogen.”  

 

water en spiritualiteit 

Het is dus goed mogelijk dat waterlichamen krachten bezitten die onze moderne wetenschap nog niet kan detecteren, begrijpen of bewijzen. Dat gelooft ook Kristien De Winter, coach in energetische anatomie, auteur en expert in bewustzijnsontwikkeling. Zij helpt onder andere dokters en therapeuten wanneer de klassieke medische aanpak er niet volledig in slaagt om een patiënt verder te helpen. Ze doet dat door duiding te geven over de mogelijke impact van emotionele of fysieke trauma’s, of door te wijzen op een verstoring van de energie. 

Kristien bevestigt dat water een opmerkelijke invloed heeft op de menselijke energie vanwege de negatieve ionen die ons opnieuw in balans kunnen brengen. “Dankzij die balans kan de energie in ons lichaam dan weer stromen.” Net zoals water een zekere stroming nodig heeft om negatieve ionen te produceren, moet onze eigen energie stromen om ons lichaam goed te laten functioneren. Dat is niet volgens de exacte wetenschap bewezen, maar wel een interessant idee voor wie openstaat voor theorieën die verder gaan dan evidence-based onderzoek. Verder is het element water van belang op alle niveaus van ons bestaan. Het fysieke, emotionele, mentale en zelfs het meditatieve zijn al in zekere mate aan bod gekomen. “Op spiritueel niveau spelen waterlichamen ook een grote rol”, legt Kristien uit. 

In India wordt de Ganges – een rivier van 2510 kilometer! – als heilig gezien. De hindoes geloven dat ze van hun zonden worden bevrijd wanneer ze erin baden. In het christendom speelt water ook een belangrijke rol. Bij doopsels wordt het gebruikt om mensen in de religie te initiëren. Daarnaast kan water helende krachten bezitten, zoals de bron in Lourdes. Bronnen wordt wel vaker speciale krachten toegeschreven: in het Engelse Glastonbury zijn in een straat twee bronnen waaraan heilzame kwaliteiten worden toegeschreven. Ten eerste is er The Red Spring, die ook Chalice Well wordt genoemd. Het water dat uit de bron komt, is rood vanwege de grote concentratie ijzeroxide. Veel mensen bezoeken de bron en de tuinen errond om er te mediteren of in contact te komen met The Divine Feminine waarmee de bron in verband staat. Er worden ook ieder jaar Keltische feesten georganiseerd op het domein. Aan de overkant van de straat is er The White Spring, waar kleurloos water uitkomt. Die bron wordt beschouwd als een plek waar de geesten van Avalon aanwezig zijn. Er worden rituelen georganiseerd in verband met het wisselen van de seizoenen en de cyclus van de maan. Ongeveer tweehonderd kilometer verderop in Cornwall is er ten slotte nog St Nectan’s Glen. Deze waterval wordt als een van de meest spirituele plekken van het Verenigd Koninkrijk gezien. Wie er zich tijdens een wandeling overgeeft aan de natuur zou in contact kunnen komen met feeën, elfjes en geesten. 

Waterlichamen hebben dus al eeuwenlang op tal van manieren een positieve invloed op het menselijk leven. Dat bewijzen zowel de wetenschap als de ervaring van vele mensen. Water houdt ons niet alleen fysiek in leven, maar zorgt ook voor balans in onze mentale en energetische toestand. Vandaag zien we water wel als hernieuwbare energiebron wanneer het op elektriciteit aankomt, maar we zouden misschien beter ook eens stilstaan bij de energie die we er rechtstreeks kunnen uithalen. Het kan alleen maar positief zijn om bij je volgende wandeling op zoek te gaan naar stromend water en zelf te ervaren wat het met je doet. Wie weet kom je wel een elfje tegen. 



05/02/2021
🖋: 

Ochtendgloren wekt ons tot leven
Met stralen net te fel
 
Enkel streling vol genot
Visie nog bijna gesloten
 
Blijven dromen kan
Maar het werkelijke is daar

Waar de wereld samenstroomt
Lijkt het wel lucide

Van donker naar licht   
Eerst ronken dan zucht

Opstaan komt in zicht
Wezen wordt minder zacht
 
Toch blijft de warmte plakken
In onze donzige cocon
 
Van innige onwetendheid  
Vlak voor het oude begin  
 
Een arm rekt zich uit
Wekt het lichaam langzaam
 
Wimpers wurmen open
Laten buiten licht naar binnen
 
Een voet raakt de grond
Nog heel even bezinnen
 
Maar zin is ver te zoeken
Ogen slaan weer toe
 
Omgevallen fluisteren
Ik ben nog te moe



Humans of UAntwerpen

05/02/2021
🖋: 
Auteur

Kunstenaar of topsporter, bejaarde of ondernemer, geen enkele soort ontspringt de dans. Je wordt op een dag wakker met de intense drang om je aan Universiteit Antwerpen in te schrijven. Het gevolg: zo veel vreemde vogels dat het uitzonderlijk wordt om normaal te zijn. Elke maand zetten wij een bijzondere student in de kijker.

Afwezig neuriënd schuift Ella bij mij aan tafel. Al zolang ik haar ken, vindt ze altijd en overal ruimte om haar kenmerkende dromerige, maar heldere zangstem los te laten. “Als ik niet zing, is het tijd om het ziekenhuis te bellen”, zegt ze in de loop van het interview. Toch zou ik haar onrecht doen mocht ik haar voorstellen als puur de optelsom van haar zangtalenten. Masterstudente Theater- en Filmwetenschap Ella Hintjens (23) is een culturele duizendpoot: ze acteert in films, theater en reclamespotjes, studeert naast haar Master af in jazz-zang en kruipt in haar vrije tijd in de pen. Met die veelzijdigheid identificeert ze zichzelf graag: “Ik word er gelukkig van om verschillende dingen te doen. Soms heb ik het gevoel dat ik alles een beetje kan en niets écht goed, maar dat is wel een prijs die ik ervoor wil betalen.”

 

persoonlijke zang

Expressie zit haar in het bloed, maar niet per se in de genen. Ella’s familie is niet muzikaal of cultureel aangelegd, maar zelfs zonder die natuurlijke springplank richting cultuur, zette ze al vroeg haar eerste artistieke stappen. “Op mijn acht had mijn papa me al naar de zangles gestuurd.” Ze glimlacht als ik vraag waarom: “Ik stopte maar niet met zingen.” Het duurde tot haar dertiende voordat ze kennismaakte met acteren: “Ik was een verlegen kindje, dus dan denk je niet meteen aan een acteur, maar ik had een vriendinnetje op de middelbare school dat toneel deed aan de academie. Ze zei tegen mij: 'Da’s echt iets voor u, ge moet dat ook gaan doen!' Toen ben ik dat dan ook gaan doen”, voegt ze er semi-lachend aan toe. Die bedachtzaamheid zit nog altijd in de Ella voor me: ze pauzeert gerust even om haar antwoorden te formuleren.

Hoewel ze al vanaf jonge leeftijd zangles volgt, heeft Ella geen bedenktijd nodig wanneer ik vraag of ze een muzikale carrière ambieert: “Zang is een belangrijk onderdeel van wat ik doe met mijn leven, maar ik doe dat juist graag in mijn vrije tijd.” Is het niet contradictorisch dat ze wel actief zanglessen volgt en er zelfs in afstudeert? “Nee, zangles is ook iets van mezelf en geeft mij veel energie. Zingen is iets persoonlijks. Mijn stem hangt samen met wie ik ben en die relatie is heel intiem. Alles wat ik voel, kan naar boven komen in mijn stem. Zelfs ongewild.” Dat gezegd zijnde treedt ze af en toe wel op verzoek op. Op YouTube staat er dan ook een video waarin ze Maaike Ouboters Dat Ik Je Mis opvoert in Cultuurcentrum Mechelen. Op Facebook is een clip te vinden waarin ze met haar loopstation Momma van Mister Tim covert. Sterk tegen elke publieke uiting van haar zangkunsten gekant is ze niet: “Mijn verhouding tot zang is gewoon een minder actieve houding.”  

 

acteren of modelleren

Acteren is iets heel anders. Hoewel theater haar nauw aan het hart ligt, acteert ze nu vooral in filmverband. “Ik merkte dat ik graag acteerde en dat ik er in professionele context iets mee wilde doen. Ik ging op zoek naar jobs als actrice en deed mee aan het toelatingsexamen van het conservatorium voor acteren. ” Ze bezoekt regelmatig filmcastings in de hoop een grote rol aan de haak te slaan, maar dat is voorlopig nog niet gelukt: “Ik word soms wel gevraagd voor castings voor rollen waarvan ik weet dat ze te groot zijn, in de zin dat ik het in de laatste ronde vaak moet afleggen tegen acteurs met veel meer ervaring", vertelt ze. "Dan weet ik hoe laat het is, maar het is toch belangrijk om daar voorbij te denken.” Tot nu toe heeft ze vooral ervaring opgedaan door in kortfilms te spelen, zoals in The Girl with Lensflares in Her Eyes, waarvoor ze sporadisch betaald wordt. Om bij te verdienen wendt ze zich dan ook eerder tot reclamespotjes: “Dat doe je als acteur ook wel echt voor het geld. Het is meer modellenwerk dan acteren. Voor Lotus moest ik bijvoorbeeld gewoon in een zetel zitten en een ijsje met speculoospasta eten.”  

Heeft ze het conservatorium afgemaakt? Ze valt even stil bij die vraag. “Ik ben eraan begonnen, maar ik werd er niet gelukkig van. De opleiding is zwaar en vermoeiend: je maakt hele lange dagen, je moet constant spelen, schrijven, interviews afnemen, montages maken, alle projecten tegelijk. Ik had niet het gevoel dat daar iets voor terugkwam, we hadden amper theoretische vakken. Op een gegeven moment had ik het gevoel dat ik me leeg geschreven had en niets meer te vertellen had, maar dan wordt er toch nog van je verwacht dat je blijft maken, spelen, schrijven …” Na haar uitvallen vond ze het ook lange tijd moeilijk om in haar vrije tijd het zelf creëren, vooral het schrijven weer op te nemen: “Ik doe het met vlagen, maar ik merkte pas hoe hard ik het miste tijdens mijn stage vorig jaar.”  

 

nomadenbestaan

Intussen heeft ze er wel vrede mee dat ze de toneelschool niet heeft afgemaakt: “Het plan was eerst wel om na de unief terug te gaan, maar ik weet niet of dat nu nog nodig is. Ik heb gemerkt dat je ook op andere manieren kan leren, aan de hand van filosofie bijvoorbeeld. Door mijn combinatie Filosofie-TFL zat ik sowieso op de grens tussen beide vakken, mijn bachelorscriptie ging zelfs over acteermethodologieën.”

Aan het einde van ons interview komen we terug bij Ella zelf: “Ik leid een beetje een nomadenbestaan: ik doe graag van alles, maar ik woon ook graag op veel plekken”, zegt ze terwijl ze enigszins dromerig wegstaart. Altijd binnen één discipline werken past daar niet bij. "Ik richt me nu voornamelijk op film, maar ik denk dat ik ooit wel weer terug wil naar theater." Na afloop sta ik op om een glas water in te schenken. Op de achtergrond hoor ik Ella alweer afwezig neuriën. 



editoriaal

05/02/2021
🖋: 
Auteur

“Zijn er bij jou rellen geweest?” Geen vraag die ik tijdens een potje gamen had verwacht, maar bon. Alsof het bijna vanzelfsprekend is dat mijn regio niet werd overgeslagen. “Nee, ik woon in België”, antwoord ik. “Oh.” “Het voelt wel vreemd dat jullie nu pas al die regels krijgen”, zeg ik tegen mijn mede-Nederlanders. “Tja, wat doe je eraan”, krijg ik terug. 

Met lede ogen kijk ik naar de rellen bij mijn noorderburen en landgenoten. Dezelfde ongestuurde publieke woede die nog niet zo lang geleden voor gebroken ramen in Amerikaanse Walmarts zorgde, gooit nu de ruiten van Nederlandse detailhandelaren in. Nog gekker voelt het omdat het allemaal nu pas gebeurt; hier in Antwerpen lijkt de opstandskaars allang gedoofd. Wanneer mijn ma me later opgewonden over de net ingevoerde avondklok vertelt, één van de boosdoeners, grinnik ik even. 

We zijn hier dan ook al een tijdje gewend aan alle regels in onze dystopie. Zelfs van de nadarhekken op de Meir met bijbehorende mensentellers kijk ik niet meer op. Verplichte mondkapjes? Al in juli. Niet dat we hier alles beter doen, welteverstaan. De anderhalve meter blijkt in de Antwerpse premetro maar schone schijn. Regels zijn blijkbaar ook maar richtlijnen. 

Ondertussen blijft corona de meeste maatschappelijke debatten ondersneeuwen. Na de korte pauze die de Amerikaanse presidentsverkiezingen heet, staan de kranten weer bol van het nieuws over vaccins en mutaties. Als een thema als dekolonisering al even opduikt, is het snel weer verdwenen. In deze dwars nemen we daar wel de sprong in het diepe, in de hoop dat het weer even boven kan drijven.  



stoppen op het hoogtepunt

25/01/2021
🖋: 

Als kind kon ik niet genoeg krijgen van feitjes over planeten en fantaseerde ik over de hoogste plekken ter wereld. Ik klom in bomen, viel van de takken en bedwong de houten reuzen dan opnieuw. Een reuzenrad stemt me tevreden, een achtbaan maakt me euforisch. De wolken doen me dromen, de sterren fascineren me, de bergketens wenken. En toch: ik heb hoogtevrees, de beklemmende soort. Ik kan niet meer zeggen sinds wanneer. Misschien is er met elke val een druppeltje angst bijgekomen. 

Toen ik zestien was, had ik met een jongen afgesproken, iemand die ik leuk vond. Samen naar de kermis, je weet wel, duidelijker dan dat kon ik niet zijn. Heel goed kende ik hem niet – in alle eerlijkheid was ik gevallen voor het postuur en voor de dagdroom – maar hij leek me het type om voor niets bang te zijn. Een actieheld als het ware, met in de aanslag een gevatte oneliner die ondanks drie explosies vast nog wel verstaanbaar was ook. Ik zou er wat van kunnen leren, met al mijn stiltes, een wezen in fluisteringen te vinden. Dus ik stelde voor, zo koppig om mezelf te bewijzen, zo hoopvol om genoeg geacht te worden voor de beste jongeheer, om in het reuzenrad te gaan, want het uitzicht was daarboven toch zo mooi. Het was warm en de dag was zodanig ver gevorderd dat de zon in de Schelde verdween en het moest toch romantisch zijn, met zijn twee in een karretje.  

Hij zei ja. Betaalde de kaartjes. Liet me eerst opstappen. Lachte nog toen we een meter stegen en niet meer toen we nog een meter hoger gingen. Ik ook niet overigens, want twee, oh nee, is het al drie meter is echt heel hoog en ik had ongeveer op dat punt spijt dat de liefde überhaupt bestond —wiens idee was het geweest! — en bedacht me pas nog een meter hoger later dat hij de paal in het midden vasthield zoals een schichtig kind zijn moeder. Hij zag me kijken. “Ik heb hoogtevrees”, legde hij uit. Hij haalde zijn schouders op toen ik vroeg waarom hij dan meegekomen was. “Jij bent toch iemand die alles durft?” stelde hij perplex. Hij wilde niet voor me onderdoen. 

Ik voelde me toen schuldig. Ik had er zelfs geen moment bij stilgestaan dat het eventueel potentieel een mogelijkheid was dat iemand anders dan ik last kon hebben van zoiets banaals als hoogtevrees. Dus daar stond ik, mond vol tanden, voetjes veilig weer op de grond en het enige waarop ik kon komen, was dat we allebei oliebollen lekker vonden. Misschien dat het niet al te gepast was, aangezien we daar allebei een maagzweer van de angst hadden gekregen, maar ik kocht mijn schuldgevoel af door hem een decadent pak oliebollen aan te bieden. Niets romantischer dan samen bedolven worden onder de poedersuiker, nietwaar? Nu ja, wel dus, want het is nooit wat geworden. Maar op dat moment leek het een goed idee, de categorie waaronder je het merendeel van mijn ideeën kan categoriseren.  

Er bestaan iets te veel gelijkaardige verhalen in mijn repertoire; vreemde wendingen uit angst om niet te voldoen, onzekerheden die op een of andere manier hun gelijk nog behalen ook, impulsen die achteraf moeilijk te plaatsen lijken, als een reflex die er generaties geleden uitgeëvolueerd had moeten zijn. Het slaat nergens op, telkens weer. Als ik geen fijn mens ben zoals onder de laag vernis, dan houdt een band toch geen stand? En toch, alsof ik dat op deze manier kan omzeilen. Dat valt een beetje tegen, zo blijkt. Mijn wereld is een slagveld van eerste gedachten die door me heen glippen op de momenten dat ik het zodanig goed wil doen dat dat me per definitie niet meer lukt. Het lijkt een beetje op hoogtevrees. Ik val ook alleen maar uit de boom als mijn handen beginnen te trillen. 



loterijen in de nieuwe tijd

25/01/2021
🖋: 

Wat we nu kennen als ‘de loterij’ heeft er niet altijd zo uitgezien. Dan bedoel ik niet het feit dat de loterij zich op een televisiescherm voltrekt, in een studio ver weg van haar publiek, of het hoogtechnologische bingosysteem dat steevast door een gerechtsdeurwaarder gecontroleerd wordt. Loterijen in de nieuwe tijd ontstonden op initiatief van de stedelijke overheid als manier om met schulden om te gaan. Al gauw evolueerde een redelijk eenvoudige tombola tot een literair spektakel met gevarieerde prijzen. Een korte reis door de tijd.

Kort voor het jaar 1441, wanneer de eerste loterij gehouden werd, was het rumoerig in Brugge. De stadsambachten waren hun boekje te buiten gegaan door openlijk te rebelleren tegen de Bourgondische vorst Filips de Goede en de stad had daarvoor een onbescheiden boete ontvangen. Acute geldnood dus. Het Brugse stadsbestuur kwam zo op het goede idee om een van haar publieke ambten te verloten. Het winstgevende ambt van de wijnschroder, die het alleenrecht genoot op het vervoeren van wijnvaten, werd de inzet van de loterij. Het Brugse stadsbestuur bedacht een systeem dat verschilde van de Italiaanse getallenloterij zoals we die nu kennen. De Nederlandse loterij was geboren.

Hoe ging het dan concreet in zijn werk? Bij de lotmeester liet men zijn of haar naam registreren. Zoveel lotjes als men kocht – dat liep soms in de honderden voor de allerrijksten – zo vaak werd de naam genoteerd. Op de meeste van die loten stond ‘nyet’ geschreven. Tegenwoordig trekt men bij tombola’s namen tot alle prijzen verdeeld zijn, vijfhonderd jaar geleden pakte men het iets grondiger aan. Alle ingelegde loten met een naam op werden effectief getrokken en dus moest het aantal prijsloten gelijk zijn aan het aantal ingelegde loten.

Effectief, tijdens een groot spektakel werd steeds eerst een lotje getrokken met een naam op en daarna een prijslot. Er werden afroepers of ‘treckers’ aangesteld, vaak rederijkers, die dag en nacht de loten afriepen. De rest laat zich raden: stond er op het prijslot een ‘nyet’, won de deelnemer met dat ingelegde lot niets. Er was voor elke loterij wel een uitgebreid systeem van troostprijzen, dus soms kon een ‘nyet’ wel degelijk ‘iets’ zijn. Omdat sommige loterijen heel wat deelnemers lokten, kon het wel even duren voor alle loten voorgelezen werden – in sommige gevallen tientallen dagen! Om de volgorde van de getrokken loten te kunnen bewaren, werden ze na de trekking in volgorde aan lange touwen geregen.

De ingelegde loten veranderden op termijn ook van vorm: zo noteerde men niet langer louter de naam, maar soms ook een korte spreuk, religieuze of charitatieve boodschap, een scabreuze opmerking en dergelijke meer. Kijken we met een hedendaagse bril naar de verzen, dan zien we niet veel meer dan piemelhumor en religieus gewauwel, maar in feite leggen de verzen heel wat sociale dynamieken bloot. Enkele voorbeelden.

 

“Doet u naesten soe godt gebiet,
alsoe ghy wilt dat u gesciet.”

 

Die oerchristelijke uitspraak kennen we natuurlijk allemaal. De vroegmoderne samenleving was natuurlijk doordrongen van religie, die de basis vormde voor haar moraliteit. Even goed was het een periode van religieuze dubbelzinnigheid en frustratie en niet alle verzen waren daarom even vroom:

 

“Papen cullen,
arm audemans billen,
een oudt pert
hoe veel eest wert”

 

Een papekul ken je misschien als een onschuldig plantje (hoewel het parasitair is), maar de nieuwe tijder bedoelde met ‘cullen’ ook zijn scrotum. Hij heeft wel een punt: waar zijn die priesterballen immers nog goed voor? Enfin, fuck de clerus dan maar. Tot slot nog een laatste vleugje vroegmoderne humor:

 

“Een weduwe wonende tandwerpen zeere clouck
wilde wel weten wat den trecker heeft in sijn brouck”

 

Nu maar hopen voor de ‘trecker’ dat de vrouw een prijs won …

Over de prijzen gesproken, die bleven niet lang beperkt tot het wijnschrodersambt. Al gauw kon men geld, zilveren schalen, juwelen, schilderijen ... winnen. Een deel van de reclame die de organisator kon maken, had dan ook betrekking op de prijzen die hij in de aanbieding had. Loterijen werden soms ook in een slecht daglicht geplaatst: door de centrale overheden of door de Kerk. In de eeuwen na 1441 zou het dan ook een onophoudelijk getouwtjetrek worden over wie de loterijen mocht organiseren, of ze georganiseerd mochten worden enzovoort. In 1726 nam de centrale overheid min of meer definitief het roer over. In dat jaar wordt de eerste generaliteitsloterij georganiseerd en kwam er een einde aan enkele eeuwen ongebreideld geschreeuw. De ontluikende natiestaat nam meer en meer het lot van haar inwoners in handen.



kortverhaal

18/01/2021
🖋: 

Al geruime tijd mis ik de mensen die ik niet ken. Die jongen met die iets te felle jas van dat college op donderdagochtend. De eenbenige vrouw die ik minstens wekelijks groette op de Paardenmarkt. De man die altijd rokend te vinden was op dat bankje bij de supermarkt. Stuk voor stuk bekende gezichten met onbekende namen en dat houd ik liever zo. Er zit een bepaalde mystiek aan deze figuranten, aan de ogen waarin verhalen zich schuilhouden, maar de mond die ze niet ten gehore brengt. Zolang hun verhalen opgeborgen blijven mag ik ze zelf schrijven. Die felle jas is vast door zijn moeder gekocht, zelf vindt hij hem spuuglelijk. Dat been is afgezet door een enge dokter met een Duits accent na een giftige slangenbeet in de jungle van Malawi. De rokende man is er nog steeds van overtuigd dat hij morgen zal stoppen. 2020 heeft de constructie van mijn innerlijke rariteitenkabinet flink vertraagd, door mij en mijn sprookjesfiguren veilig in ons kot op te bergen. Heb ik even geluk dat dat van mij ramen heeft. 

Al anderhalf jaar heb ik uitzicht op Yannick. Tenminste, dat is hoe hij door mij geheten is. Hij is de enige van mijn overburen die ik constant zie. Wanneer ik aan het afwassen ben, wanneer ik uit de douche kom, wanneer ik colleges volg; altijd zit hij op de bank, meestal met de voeten op tafel. Een shirt heeft hij zelden aan, want zonder staat hem goed. Ik vermoed dat hij me eens naakt uit de douche heeft zien komen en vervolgens die beslissing heeft genomen, puur uit superioriteitsbesef. Rotzak. Mijn vensterbankplantjes leven tenminste nog.

’s Avonds mag ik niets meer zien. De gordijnen gaan altijd te vroeg dicht, nog voordat het laatste daglicht uit de ether verdwijnt. Het mooie aan gordijnen is dat ze nooit precies doen waar ze voor ontworpen zijn. Zoals je in een paskamertje weleens een glimp van een ontbloot bovenlijf opvangt, zie ik bij mijn overkantsgenoot wel eens een spleetje gekleurd licht. Eerst rood, dan weer groen, dan nog eens blauw. Soms zwaait er een verdwaalde arm langs het kleine strookje waar ik nog zicht op heb. Ik dans vast beter. 

De dichte gordijnen contrasteren sterk met het verblindende tl-licht dat de buurman mijn blikveld indreunt. Als Herman, of Theo — daar ben ik nog niet over uit — zijn erkertje zou schilderen en zijn verlichting zou vervangen, woonde hij in het mooiste huisje van de straat. Helaas kiest hij ervoor een kast voor het raam te zetten. Een originele indeling, dat moet je hem nageven. Gerard heeft vaak wél een hemdje aan en dat is maar goed ook. Jan bezit namelijk een buik van een imposant formaat. Wat Bert van dag tot dag uitspookt zou ik graag willen weten, maar misschien is het evenwel beter van niet. Een paar maanden geleden stond er nog een drietal agenten in de erker. De rolluiken op de begane grond zijn altijd gesloten, de naastgelegen deur wordt veel gebruikt door schuchtere mannen met hoge capuchons. Eddy’s bovenburen takelen weleens een boodschappentas met een touwtje naar de stoep. De inhoud wordt door diverse jongeren opgehaald, met dezelfde soort capuchons. Fred heeft geen ramen in de achterkant van zijn bestelbusje. 

Laatst had Harry een klein meisje op bezoek. Ze bewoog zich voor het raam zoals alleen kinderen dat kunnen, snakkend naar de aandacht van een vreemde, maar doodsbang voor een reactie. In mijn ooghoek zag ik de halfbakken zwaaibeweginkjes. Ik draaide me om en staarde naar mijn laptop. Wat een lafaard ben ik toch. 

Naast Leo woont een vrouw aan wie geen enkele naam blijft plakken. Om haar te zien moet ik echt doelmatig op mijn vensterbank gaan zitten, maar dat doe ik graag: enerzijds vanwege haar, anderzijds omdat mijn rookmelder goed werkt. Ze heeft iets weg van een amazone met haar krachtige blik en lang bruin haar. Net als met haar naam kan ik ook geen leeftijd op haar prikken. Vooral ’s zomers gebeurt het vaste ritueeltje. Fier steekt ze dan buiten het raam. Nieuwsgierige mannen kijken omhoog. Een van hen is de uitverkorene, maar altijd is het iemand anders. Ik weet nog steeds niet wat het signaal is, maar de vrouw gehoorzaamt en laat haar sleutels naar beneden vallen. De man pakt ze op en doet de deur open. Voordat hij boven is, is zij verdwenen en zijn de gordijnen gesloten. Tegen die tijd heb ik vaak mijn longen al van een nieuw laagje teer voorzien en kruip ik voldaan mijn vensterbank uit, terug mijn kamer in. Heel soms blijf ik zitten en zie ik de man na een halfuur weer de deur uit komen. Een verdieping hoger gaan de gordijnen weer opzij en zwaait een gebronzeerde arm haar raam open. 

Vaak lig ik over de overburen te denken, in de volle kant van mijn te lege bed. Het kussen naast mij geurt nog na; het luchtje van iemand die het figurant-zijn reeds lange tijd ontgroeid is. Haar tranen zijn gezien, haar verhalen gehoord, haar huid gevoeld. Hoezeer mijn fantasie het ook probeert, ik kan haar boek niet meer schrijven, ze heeft me de pen uit de handen gerukt en is zelf begonnen. Over het denkbeeldige koninkrijk van mijn overburen heb ik nog macht, de informele eigenaar van mijn kussen heeft het woord ‘denkbeeldig' doorgekrast en is zelf op de troon gaan zitten. Zij mag dat, maar mijn overburen houd ik liever veilig achter twee laagjes glas. Ik peins er niet over om Yannick zijn eigen verhaal te laten schrijven. Moet hij eerst maar eens zijn plantjes leren water geven, dan zien we wel verder. 



Nederlandse Antwerpenaar zoekt muzikale assimilatie

18/01/2021
🖋: 
Auteur

Niet Vlaams genoeg voor de Vlamingen, niet Nederlands genoeg voor de Nederlanders. Geplaagd door zijn dualiteit duikt Antwerpenaar en keeskop Tino in het diepe vat van Vlaamse volksmuziek om te assimileren. Met wie? Moakt da zelf maar uit ze, frikandel.  

Terwijl ik al duimen draaiend aan het nadenken was over het perfecte startpunt van mijn zoektocht werd het me in de schoot geworpen. De Antwerpse gemeenteraad heeft na het overlijden van Stranger Bob Van Staeyen het lied Ântwârpe (op de wijs van Si tu t’appelles meláncolie) uitgeroepen tot volkslied van de koekenstad. Vergezeld door mijn tinnitus schoof ik achter mijn laptop om mijn muzikale inburgering een duwtje te geven. 

Met het eerste pianoloopje zwelt spontaan een nostalgisch gevoel op. Ach, piano voelt soms zo goedkoop, maar om nu te zeggen dat het niet werkt … Een lichte, breekbare stem zweeft erboven: “de lichtjes op de Schelde …” Maar net wanneer ik me klaarmaak voor een intieme ballade onder de Antwerpse sterren, sleuren de Strangers hun nummer de zeemanskroeg in, waar de halfzatte vaste klanten hun keeltje al gesmeerd hebben: “Antwaarpeee”, schalt het door mijn speaker. Teleurgesteld omdat volksmuziek weer zo typisch zichzelf is, hoor ik mezelf toch al onbewust mee neuriën. 

Ik weet het, volksmuziek is er niet om verfijnd te zijn. Als het iets aan zijn laars lapt, is het wel het elitarisme van muziekfans die zweren bij instrumentale jazz. De charme van lokale meezingers heeft nooit gelegen bij hun bijzondere akkoordprogressies of subliem gelaagde vocale melodieën. Virtuoze solo’s en onmogelijke zangnoten zullen de volkszangers worst wezen; als niemand mee kan blèren, waarom maak je dan muziek? Mijn vaktermen schuif ik dan ook maar de ijskast in terwijl ik de waterkoker aanklik. Een goede kop thee om mijn stembanden te versoepelen is meer dan nodig als ik me mentaal klaar maak om de meezingkwaliteit van het lied te beoordelen. Grote kans dat ik als pseudo-Antwerpenaar er giene zak van kan volgen, maar dat kan me eerlijk gezegd aan mijn reet roesten. 

Vanaf de eerste zin heb ik al moeite om bij “de lichtjes op de Schelde” mijn schraperige Rotterdamse “G” te onderdrukken ten voordele van de fladderende Antwerpse. Zo goed en kwaad als het gaat, probeer ik de luchtstroom tegen het harde gehemelte voorin mijn mond te duwen. Zijn die taalkundelessen toch nog ergens goed voor. Maar mijn secure luchtplaatsing ten spijt vervormen al mijn woorden bij de tweede zin al naar een onvoorzichtig lachje. Ik kan er ook ni oan doen dat die bei in beiaard verdacht veel op de bye uit het steenkolenengels van mijn Tante Jannie lijkt. Na het nummer voor de zoveelste keer opnieuw op te zetten strijd ik door het eerste vers, me afvragend waarom kinderen katteke willen spelen. 

Bij het refrein aangekomen knipper ik met mijn ogen wanneer ik de grammaticamoord over me heen laat vallen. “Antwârpe, gij zè ga veur mij … doar hemme kik m’n hart verlore.” Persoonlijke voornaamwoorden, werkwoorden en lidwoorden lijken onwillekeurig letters weg te gooien om ze later in een andere vorm er weer bij te nemen.  Wanhopig probeer ik de klankenbrij te schikken en herschikken, tot ik verslagen Google open om mijn dorst naar kennis te stillen. Ontgoocheld wanneer ik zie dat het niet vla maar flaa is probeer ik mijn hongergevoelens te onderdrukken terwijl het tweede vers wordt ingezet. 

Met lichte trots dat ik hier lang genoeg woon om de Vogelemart en Brabo te kennen frons ik mijn wenkbrauwen bij de bijzondere uitspraak van het ’T tjing-tjangsplein. Maar mijn Hollands taalalarm gaat pas echt af wanneer ne joenge fluit naar een mokke. Hebben alle tassen de mokken op straat gedreven om ten prooi te vallen aan fetisjisten? Zijn het opnieuw tassen als ze ergens binnengesleept worden? Met een kloppend hart open ik het Vlaams woordenboek om te realiseren dat de mokken-tassendiscussie een extra dimensie heeft. 

Terwijl de stemmen langzaam wegsterven nadat voor de derde keer aan het refrein wordt begonnen, maak ik, nog enigszins gefrustreerd over de mokken en met een piekende tinnituspiep, de balans op. Hoewel mijn assimilatiemeter door deze kennis iets meer gevuld zal zijn, bakkeleit mijn Noord-Nederlands taalpurisme tevergeefs met mijn liefde voor dialect om een duidelijke zwaai naar één kant. Ondanks mijn impasse op taalgebied kan ik in ieder geval met zekerheid stellen dat ik de eenvoudige muzikale constructie minder goed kan waarderen. Maar toch, heb je volksmuziek echt beleefd als je ze niet luidop hebt meegeschreeuwd met de stamgasten? Het antwoord daarop moet ik voorlopig schuldig blijven.