25/04/2022
🖋: 

De Conventie van Genève van 1951, het vluchtelingenverdrag van de Verenigde Naties, vierde vorig jaar zijn zeventigste verjaardag. Hoewel migratie brandend actueel is, lijkt het verdrag niet tot het collectief geheugen te behoren. Een rondvraag bij mijn medestudenten Geschiedenis leverde vooral vragende blikken op: het verdrag deed bij niemand een belletje rinkelen. 

De Conventie was nochtans een scharniermoment in de wereldgeschiedenis. Sara Cosemans, migratiehistorica aan KU Leuven, geeft duiding: “Het vluchtelingenverdrag heeft te maken met de overgang naar een nieuw internationaal systeem. In het vooroorlogse Europa waren de grenzen eerder fluïde. Na de val van grote Europese rijken tijdens het interbellum ontstonden een heleboel nieuwe natiestaten die hun grenzen duidelijk gingen afbakenen. Een natiestaat is een container met een paspoort als toegangsticket. Vluchtelingenverdragen moesten zorgen voor surrogaatpaspoorten voor mensen die niet meer binnen die containers pasten. Het huidige vluchtelingenverdrag kwam tot stand in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog toen veel ontheemden niet wilden of konden terugkeren naar hun thuisland. De Conventie gaf de intern ontheemden een juridisch statuut.”   

Tegenwoordig zijn de woorden ‘vluchteling’ en ‘Oekraïne’ onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een gesprek voeren over de Conventie zonder aandacht te besteden aan de oorlog in Oekraïne is onmogelijk. Wanneer ik Cosemans vraag naar de huidige vluchtelingencrisis verrast haar antwoord me. “De Oekraïense oorlogsvluchtelingen vallen niet onder de Conventie. Het verdrag erkent enkel personen die vervolgd worden door de eigen staat. De Oekraïense vluchtelingen zijn op de vlucht voor Russisch oorlogsgeweld. In de jaren na de Conventie zocht men oplossingen voor oorlogsvluchtelingen. Het Afrikaanse continent nam het voortouw door in de jaren zestig een verdrag uit de vaardigen. Latijns-Amerika volgde in de jaren tachtig, Europa rond de eeuwwisseling. In België vallen oorlogsvluchtelingen onder subsidiaire bescherming, een juridische erkenning voor iemand die niet in aanmerking komt voor een vluchtelingenstatuut, maar wel gevaar loopt in zijn of haar thuisland. Voor de Oekraïense vluchtelingen geldt wegens de tijdelijke beschermingsrichtlijn van Europa uit 2001 overigens nog een ander systeem. 

 

de onfeilbaarheid van een Zwitsers zakhorloge?  

Het vluchtelingenverdrag is niet onbetwist. Vanaf haar ontstaan kreeg de conventie kritiek, ook vanuit academische hoek. Tegenwoordig heerst er vooral bezorgdheid over de houdbaarheidsdatum van het verdrag. De wereld waarin wij leven is in zeventig jaar tijd veranderd. Houdt de Conventie de vinger aan de pols of is het verdrag intussen hopeloos verouderd? Sara Cosemans gelooft in het belang van de Conventie: “Omdat het natiestatensysteem niet veranderd is, blijft het verdrag accuraat. De Conventie houdt stand omdat het gebaseerd is op recht. Dat een vluchtelingenbeleid op basis van solidariteit enkel regionaal werkt, zagen we tijdens de Syrische burgeroorlog. Buurland Libanon ving meer oorlogsvluchtelingen op dan de Europese Unie. Omdat de opvangcapaciteiten van de buurlanden beperkt zijn, is er nood aan een herverdelingsbeleid dat gebaseerd is op objectieve rechten. De Conventie houdt geen rekening met vooroordelen van gastlanden. Wanneer een vluchteling kan bewijzen dat hij vervolgd wordt, heeft hij recht op bescherming.  In de praktijk is het voor vluchtelingen moeilijk om aan te tonen dat ze niet meer welkom zijn in hun thuisland.” 

Mensenrechtenactivist Ann Vermeulen is kritischer: “De Conventie heeft nood aan actualisering. Door hiaten in het verdrag zijn ecologische vluchtelingen en economische migranten het ondergeschoven kindje. Hoewel er zeventig jaar geleden eensgezindheid was onder de leden van de Conventie zijn de interpretaties uit elkaar gegroeid. Ondertussen zijn machtsblokken verschoven, waardoor landen zoals Polen en Hongarije in de schemerzone tussen het Oosten en het Westen liggen. Zo erkent West-Europa vluchtelingen die vervolgd worden voor hun geaardheid, terwijl LGBTQ+-rechten in Centraal-Europa onder vuur liggen.”  

 

Het wantrouwen tegenover vluchtelingen uit het globale zuiden neemt toe.

 

Hongarije en Polen zijn luis in de pels van het vluchtelingenverdrag. Beide landen maken deel uit van de Visegrádgroep, een alliantie van Centraal-Europese staten die weigeren mee te werken aan het Europese herverdelingsbeleid. Staat de VN machteloos tegenover deze staten? “De Conventie is een internationaal bindend verdrag”, verduidelijkt Cosemans. “De VN kan natiestaten op de vingers tikken als ze de regels schenden, maar in de praktijk hebben de leden van de Conventie veel vrijheid. Het verdrag bepaalt dat natiestaten beslissen aan wie ze het statuut vluchteling toekennen – tijdens het interbellum was dat nog een bevoegdheid van de Volkerenbond. Landen zoals Polen en Hongarije zien het vluchtelingenstatuut eerder als een gunst dan een erkenning waar iedere vluchteling recht op heeft. Wanneer een vluchteling ten onrechte geen statuut krijgt, kan hij in beroep gaan, maar door de kleine bewijslast is dat een moeilijk juridisch proces.”  

De VN heeft in de praktijk weinig zeggenschap over de verdragstaten van de Conventie. Wat met landen die het verdrag niet ondertekend hebben? “Het verdrag is niet universeel aanvaard”, vertelt Cosemans. “Veel landen met een grote vluchtelingenpopulatie zoals Libanon traden nog niet toe tot de  Conventie. De VN kan die staten niet op het matje roepen als ze het verdrag schenden.” 

De draagkracht voor de Conventie neemt bovendien af. Verschillende staten willen het verdrag verlaten. “Zeventig jaar geleden zat de Holocaust vers in het geheugen”, legt Cosemans uit. “In het interbellum bestond er geen consensus over de joodse vluchtelingenkwestie. De overlevenden van de Holocaust die aan de basis lagen van het verdrag wilden een herhaling van de oorlogsgruwel vermijden. Nu ligt de Tweede Wereldoorlog ver achter ons en zijn staten minder bereid om het verdrag te steunen.” 

 

grenzen aan de solidariteit 

In de Antwerpse binnenstad is de internationale politiek nooit ver weg. In en rond de stadscampus hangen verschillende blauw-gele vlaggen. Deze zomer was er in dezelfde buurt geen enkele Afghaanse vlag te bespeuren. Solidariteit kent grenzen.  

Cosemans geeft duiding: “Vanaf het einde van de jaren zeventig heeft het Europese continent haar grenzen opnieuw duidelijk afgebakend en neemt – onder impuls van neoliberale tendensen – het wantrouwen tegenover de vluchtelingen uit het globale zuiden toe. De voorkeur gaat uit naar witte, niet-mannelijke en christelijke vluchtelingen. De duur van een conflict speelt ook een rol. De inval in Oekraïne is nog maar enkele weken oud, waardoor het conflict dagelijks in het nieuws verschijnt. De oorlog in Afghanistan, die al meer dan veertig jaar aansleept, krijgt minder media-aandacht.” 

“Daarmee wil ik niet zeggen dat er in het verleden geen solidariteit was tegenover oorlogsvluchtelingen”, benadrukt Cosemans. “Tijdens de vluchtelingencrisis van 2015 boden burgers onderdak aan vluchtelingen die in het Maximiliaanpark verbleven. Hoewel de staatsecretaris van asiel en migratie tegenwoordig oproept om vluchtelingen thuis op te vangen, criminaliseerde de overheid destijds zulke acties.”  

Politicoloog Pascal Debruyne onderstreept het belang van een duidelijk vijandbeeld: “Hoewel de geschiedenis zich nooit herhaalt, zie ik gelijkenissen tussen de oorlog in Oekraïne en de Hongaarse opstand in 1956. Het Westen heeft in beide conflicten een duidelijke tegenstander. In 1956 was dat de Sovjet-Unie die de Hongaarse opstandelingen onderdrukte. Het Westen stelde zich moreel superieur op door de Hongaarse vluchtelingen in de armen te sluiten. Landen zoals Frankrijk maakten handig gebruik van de Hongaarse vluchtelingen. In die periode begonnen arbeidsmigranten uit koloniale gebieden zich te verenigen in syndicaten. Door het verschil tussen de dankbare Hongaren en de opstandige Noord-Afrikaanse arbeiders te benadrukken, probeerde de Franse overheid de vakbonden een hak te zetten. Ook vandaag wordt er achter de schermen onderhandeld over vluchtelingen.”  

 

Tijdens de vluchtelingencrisis in 2015 werd solidariteit gecriminaliseerd. 

 

Debruyne staat dus eerder sceptisch tegenover het trekken van historische parallellen. Wanneer ik hem vraag naar gelijkenissen en verschillen tussen de regularisatie van de hongerstakers in de begijnhofkerk en de Oekraïense oorlogsvluchtelingen is hij op zijn hoede voor een ongegronde vergelijking. “Als academicus maak ik een duidelijk onderscheid tussen migranten en vluchtelingen. Regularisatie is iets totaal anders dan subsidiaire bescherming.” Wat niet wil zeggen dat eisen rond regularisatie onrechtmatig zijn; integendeel.”   

De afkeer voor vluchtelingen uit het globale zuiden, de overheidscampagne ‘een plek vrij’ en het politiek getouwtrek rond Hongaren in de jaren vijftig … De opvang van vluchtelingen is duidelijk gepolitiseerd, maar in welke mate bepaalt de publieke opinie het migratiebeleid? Volgens Debruyne is het een kip-of-eisituatie. “Toch denk ik dat de politiek de kip is die het ei legt. Sinds de jaren negentig levert verdachtmaking van migranten stemmen op, wat leidt tot een schizofrene situatie. Hoewel de politiek het onderwerp voortdurend oppookt, is er nauwelijks diepgaand debat of ernstige dossierkennis wat migratie en integratie betreft.”  

Net als Debruyne benadruk Cosemans het belang van de politiek. Ze baseert zich hiervoor op het boek Nieuw België van Tom Naegels. “De Belgische overheid nam als eerste een anti-migratiediscours in de mond. Pas later namen extreemrechtse partijen dat over.” Vermeulen ziet een wisselwerking tussen politieke partijen en de publieke opinie. “Politici zijn een belangrijke stem in het debat, maar bereiken niet alle burgers. Het wereldbeeld van politiek niet-onderwezen groepen wordt bepaald door zaken zoals het gebrek aan diversiteit op het scherm. Omdat partijen hun partijprogramma afstemmen op potentiële kiezers, die zelden pro-migrant zijn, verzwijgen centrumpartijen het onderwerp, tenzij ze stemmen van rechts kunnen winnen. Zo is het opvallend dat de grootste gezinspartij van ons land voor detentiecentra pleit.  

 

een humaner vluchtelingenbeleid? 

Opent de Oekraïense vluchtelingencrisis de deuren voor een humaner vluchtelingenbeleid? Vermeulen ziet weinig verandering: “Ik bezocht deze week een vluchtelingenkamp in Duinkerke. De situatie daar is even uitzichtloos als vijf jaar geleden. Ook het terugkeerbeleid blijft onveranderd. België stuurt vluchtelingen terug naar Afghanistan omdat het talibanregime zogezegd veilig is. Cijfers over hoge kindersterfte spreken dat nochtans tegen.”  

Cosemans ziet de situatie somber in: “De opvang voor vluchtelingen in ons land laat te wensen over. Het bed-bad-broodbeleid dat werd ingesteld door Maggie De Block gaat in tegen de Conventie, die bepaalt dat erkende vluchtelingen dezelfde behandeling moeten krijgen als staatsburgers. De Oekraïense vluchtelingencrisis gaat daar weinig aan veranderen. Het is makkelijker om opvangcentra af te breken dan ze weer op te bouwen.” 

Volgens Debruyne is ongelijke mobiliteit het dieperliggende probleem: “Hoewel wij westerlingen kunnen gaan en staan waar we maar willen, bakenen we de grenzen van het Europese continent duidelijk af. De beperkte legale en veilige wegen voor verblijf, gecombineerd met organisaties zoals Frontex (het Europese grensleger, n.v.d.r.) dwingen vluchtelingen in de irregulariteit.” Vermeulen vult aan: “Enkele jaren geleden sprak ik met de inwoners van de Italiaanse grensstad Ventimiglia over de gevolgen van  gesloten grenzen. Grensbewaking zorgde voor verdeeldheid in de regio: schaapherders verloren hun graasweiden en Franse vissers verbleven niet langer in Italiaanse hotels. Dat was voor mij een eyeopener. Waarom haalt dát de grote mediakanalen niet? Wie zich wil informeren over het onderwerp is aangewezen op nichetijdschriften en onvindbare documentaires.”  

 

Het hoger onderwijs besteedt nauwelijks aandacht aan migratie.

 

Vermeulen verwoordt de grootste frustratie van migratie-experts: in de kennisoorlog over migratie zijn de goedgeïnformeerden aan de verliezende hand. “Het hoger onderwijs besteedt nauwelijks aandacht aan migratie”, vult Debruyne aan. “Waarom is vluchtelingen en migratierecht geen verplicht vak in de opleiding Rechten? Of in de opleiding sociaal werk?” 

Cosemans sluit toch af op een positieve noot: “Historisch onderzoek draagt bij tot een beter begrip van het onderwerp migratie. Voor mijn doctoraat onderzocht ik de opvang van Oegandese, Chileense en Vietnamese vluchtelingen. Het Belgisch beleid ten aanzien van die groepen was voorbeeldig. Door het warme onthaal konden vluchtelingen hun trauma’s verwerken en een toekomst in ons land uitbouwen. In het verleden wierp een humaan vluchtelingenbeleid dus zijn vruchten af. De opvang van de Oekraïense vluchtelingen verloopt niet vlekkeloos, maar het eerste onthaal was alvast positief. Hopelijk heeft deze solidariteit een even gunstig effect, dat ons doet nadenken over een openhartiger vluchtelingenbeleid.” 



Red Star Line Museum vermenselijkt het verhaal van vluchtelingen

25/04/2022
🖋: 
Auteur

Sinds april loopt er een tentoonstelling over vluchtelingen in het Red Star Line Museum. Vluchtverhalen vertelt in expositievorm persoonlijke verhalen van mensen die hun land ontvluchtten en verweeft ze met de historische context van de (eenen)zeventigste verjaardag van de vluchtelingenconventie van Genève. De tijdelijke tentoonstelling toont zich tragisch actueel nu de oorlog in Oekraïne de gevolgen van gedwongen migratie opnieuw op de kaart zet. Voldoende aanleiding voor dwars om een katern aan het onderwerp te wijden; te beginnen met de expositie zelf. 

De collectie is eenvoudig opgesteld in de inkomsthal van het museum. Witte, met tekst beschreven blokken die de associatie met een doolhof opwekken, leiden je door de abstracte geschiedenis van cijfers en internationale afspraken naar intieme plekken met mensenspullen. Op de blokken staat de context van de objecten en hun eigenaars geschreven, maar het werkelijke vluchtverhaal valt te ontdekken via videofragmenten.  

De interviews, basale gebruiksvoorwerpen, visums en brieven nemen je mee naar levensfasen vol afscheid en ontmoeting, radeloosheid en hoop. Ik bleef lang stilstaan bij het verhaal van Ezmar uit Georgië, die zijn land verliet toen de politie hem weigerde te beschermen tegen homofobe knokploegen nadat hij betoogde voor meer LGBTQ+-rechten. Toen hij ook te maken kreeg met homofobie en agressie van medevluchtelingen op de plek waar hij terechtkwam om asiel aan te vragen, vluchtte hij opnieuw. Het is een kort stuk uit een van de vele verhalen die tentoongesteld worden, op hun beurt weer slechts enkele van de vele verhalen die uit noodzaak migrerende mensen meestal met zich meedragen. 

Nadat ik mezelf even verloren heb gelopen in het leven van de grote Ander, vraag ik curator Bram Beelaert naar de ontstaansredenen van de expositie. ”De tentoonstelling was aanvankelijk gepland naar aanleiding van de zeventigste verjaardag van de Conventie van Genève, maar corona gooide roet in het eten. De terugblik die we voor ogen hadden, krijgt nu een plotse relevantie door de oorlog in Oekraïne, maar dat was dus zeker niet de oorspronkelijke insteek.” Op enkele verwijzingen na vind je dan ook weinig terug over de meest actuele oorzaak van vluchtende mensen die de geschiedenis rijk is. “We waren de teksten aan het afwerken toen de situatie daar ontspoorde. We hebben onszelf de vraag gesteld of we de tentoonstelling toch niet even moesten uitstellen om nog zaken te kunnen aanpassen, maar kozen uiteindelijk om het slechts op enkele plekken doelbewust te vermelden. Eigenlijk is de situatie zich nog aan het kristalliseren, je kan daar pas binnen ten vroegste een jaar echt iets over zeggen. Dat maakt de verhalen die we wel vertellen niet minder actueel. Vluchtverhalen toont dat het gaat om iets wat iedereen kan overkomen en dat de Conventie van Genève nog steeds relevant is.” 

 

een mensenmuseum 

Omdat het museum met persoonlijke getuigenissen werkt, spreekt het liever over ‘mensen met een vluchtverhaal’ dan over ‘vluchtelingen’: “Je kan moeilijk aan de term ‘vluchteling’ ontsnappen als je dit onderwerp aangaat, maar je merkt dat veel mensen met een vluchtverhaal er ambivalent tegenover staan. Het werkt als een label dat hen reduceert tot een specifieke fase van hun leven.” Daarnaast wil Beelaert ook vermijden te hervallen in een legalistische discussie over definities. “Niet ieder van onze getuigen heeft zich beroepen op de Conventie van Genève. Zo is er het verhaal van een Marokkaanse man die zijn land ontvluchtte omdat hij betrokken was bij studentenprotesten tegen de monarchie. Hij kwam aan in België op een moment dat je hier nog makkelijk als gastarbeider een verblijfsvergunning kreeg. Aan de andere kant van het spectrum heb je een gezin dat Kazachstan ontvluchtte uit angst voor zijn overheid, maar die angst hier moeilijk kon loslaten. Het gezin verbleef hier onder een studentenvisum en is uiteindelijk geregulariseerd geraakt, maar heeft dus nooit asiel aangevraagd. Die verhalen zijn even waardevol: de tentoonstelling gaat over de menselijke ervaring van migratie als een proces, een ingrijpende fase in iemands leven die niet zomaar herleid kan worden tot een statuut.” 

Die blik is het Red Star Line Museum niet vreemd. “We hebben de benadering van onze vaste collectie doorgetrokken in Vluchtverhalen: één van herkenbaarheid en universeel menselijke emoties. Beide collecties tonen dagelijkse voorwerpen die uit hun context worden gerukt. Ze worden gesacraliseerd en in een museumomgeving gepresenteerd. Tegelijkertijd hebben ze voor de mensen die ze ons in bruikleen hebben gegeven een enorme emotionele waarde; vaak gaat het om een van de weinige spullen die men mee kon nemen. Waar het in het interview gaat over de beleving van een vluchtverhaal zijn die objecten een soort materiële tegenhanger: wat blijft over van die herinnering?.” 

 

Gedwongen migratie is een ingrijpende levensfase die niet zomaar herleid kan worden tot een statuut.

 

De interviews worden, in tegenstelling tot de spullen, wel toegevoegd aan de vaste collectie van het Red Star Line Museum. De doelstelling van het museum op lange termijn is om een archief te zijn dat de individuele beleving van migratie in zowel verleden als heden toont. “We hebben al een project gehad over ‘liefde en migratie’. In de toekomst zijn nog projecten gepland over onderwerpen als ‘heimwee’ en ‘arbeid en migratie’.” 

 

het stilleven op Linkeroever 

Om dat heden te belichten, gingen de curatoren een samenwerking aan met Niko Hafkenscheid en Valentina Stepanova, een kunstenaarsduo dat al een parcours aan participatieve projecten aflegde. Zij verbleven tussen september 2021 en maart 2022 op geregelde tijdstippen in het opvangcentrum voor vluchtelingen op Linkeroever. Ook zij werkten rond materialiteit, om met de ongeveer 260 verblijvenden de stilstand waarin die zich bevinden te veruitwendigen naar iets wat getoond kan worden. Hafkenscheid: “Sommigen waren er nog maar net, anderen al heel lang. Er was veel variatie aan zowel nationaliteiten als redenen waarom ze gevlucht zijn. Zo was er een aanzienlijke groep Afghanen die de taliban zijn ontvlucht, onder wie een opvallend aantal hoogopgeleiden –mensen die in Iran, India en Japan hebben gestudeerd.” 

“We probeerden een brug te slaan tussen hoe zij de wereld zien en de plek waar ze letterlijk en figuurlijk vandaan komen. Wegens corona moesten we ons beperken tot collecties opzoeken door op internet te surfen en in boeken te snuisteren. Uiteindelijk kwamen we uit bij het stilleven, een genre dat hun vaak vreemd was.” Niko en Valentina zetten in de refter een ministudio op en vroegen bewoners om te fotograferen wat ze belangrijk vonden. “Dat werden al snel de essentiële dingen: een telefoon, een mogelijks decoratief element, eten, een mondmasker … De beelden die zo ontstonden, brengen het tragische van de situatie op een bijna ludieke manier naar voren.” Naast de stillevens namen Valentina en Niko interviews af die zo ver mogelijk losstonden van het migratieverhaal: zo kwamen ze uit bij vragen uit Tinderprofielprompts. “Voor de meeste mensen is de vraag welk adjectief je moeder zou gebruiken als ze je zou omschrijven wel herkenbaar. Eigenlijk werd het ook een vraag wat kunst is: wie maakt wat, waarover gaat het hier?”  

 

Europa heeft het steeds moeilijker met migratie.

 

Het stilleven kwam bovendien niet uit het niets: het leven van de mensen in het asielcentrum staat letterlijk stil. “Sommige nationaliteiten maken meer kans dan anderen, maar er is bij elk van hen een verpletterende onzekerheid over de toekomst; eigenlijk is het een gigantische wachtkamer. Het enige andere gebouw in de buurt is een psychiatrische instelling met hekken eromheen en voor de rest is er de autosnelweg. Ze zijn aan de rand geschoven, ze worden niet gezien, ze zijn als een schim die stilligt: zo vervaagt de perceptie van tijd. Onze opdracht werd om met hen die tijd uit te zitten. Dat kwam vaak neer op simpele dingen: in de tuin rondhangen, eten, met de kinderen spelen … Zo kwamen we dichter bij iets heel elementairs van wat een mens is, door dat samen met hen gedeeld te hebben.”  

 

de tegenwoordige toekomst 

Ik vraag beide heren uiteindelijk hoe ze kijken naar de situatie in Oekraïne na zo intensief met vluchtverhalen om te gaan. Hafkenscheid: “We zitten op een scharniermoment. Plots kunnen we hulp aanbieden die we eerder niet konden geven. Valentina helpt bij het Rode Kruis in het Zuidstation: daar is voor iedereen een bed, kledij, eten … Heel wat mensen voelen zich nu gediscrimineerd; denk even aan de situatie bij Klein Kasteeltje: daar slapen mensen op straat om zichzelf te kunnen laten registreren. Het is een confuse situatie.”  

Beelaerts kijkt door de bril van een geschiedkundige: “Het is interessant hoe Europa het steeds moeilijker heeft met migratie, zelfs als die vanuit een reële angst voor eigen leven komt. Voor Oekraïne lijkt dat nu weg te worden geblazen; in die zin sluit de huidige situatie meer aan bij die van de Hongaarse vluchtelingen in 1956 dan met de oorlogen in Afghanistan en Syrië. Er was toen ook een duidelijk vijandsbeeld, maar de vraag is hoe die houding zal evolueren.”  

Het duidelijke vijandsbeeld is slechts een van de speculaties die in de media te lezen vallen over de ongelijke behandeling van verschillende soorten vluchtelingen, toch geven sommigen een onverbiddelijkere verklaring: discriminatie en huidskleur spelen een rol in hoe je behandeld wordt, ook als vluchteling. “Er zullen vast verschillende redenen en parameters zijn,” benadrukt Hafkenscheid, “maar je kan er niet omheen dat er een reëel verschil is in aanpak. Ik probeer wel positief te blijven – uiteindelijk kreeg een boel mensen uit het centrum Linkeroever een positief antwoord. Bij Fedasil en de Belgische staat is er een zeker begrip, al blijven de procedures lang, ingewikkeld en ondoorzichtig. Het kader dat de laatste 150 jaar is gecreëerd is sluitend noch perfect, maar biedt wel bescherming. Hopelijk kunnen we de solidariteit die nu opflakkert opnieuw universaliseren tegen de internationale angst voor electoraal gewin van bepaalde politieke partijen.”  



het dialectdossier

25/04/2022
🖋: 
Auteur

“Ma kuunst is exprès per ongeluk, tis de leer van et heduld, et hlas tot aan de rand hevuld, de koffiekring op de krant. De stem die ut je kele brult, tis de bult a je tegen de lamp loopt, ma morsen is pas morsen ajet afdroogt!” Brihang brult door mijn koptelefoon terwijl de trein Aarsele langsboemelt. Een zucht ontvlucht mijn mond, weer thuis. Jacques Brel kan alleen maar het West-Vlaamse landschap in zijn gedachten gehad hebben tijdens het schrijven van Vlaanderen mijn vlakke land. Je merkt het meteen: lange uitgestrekte velden van pret*, anjoens*, kowle* en patatten* langs kilometers van zwynekoteriien*. Veld naast veld, kotje naast kotje, kerktoren naast kerktoren, een vast en vertrouwd patroon. Het heeft iets idyllisch, iets rustgevends om omringd te zijn door een volk dat kalmte kan vinden in de kleinste hoekjes.

Historisch gezien is de West-Vlaamse taal een samenraapsel van verschillende lokale dialecten afkomstig uit Noord-Frankrijk, West-Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen. Op linguïstisch vlak is het West-Vlaams intrigerend omdat het een vreedzame symbiose vormt van een Germaanse en Romaanse taal. Een assiete komt van assiette, een cornisjong is nog steeds een augurk en stoffoasje is een koepelterm voor verschillende soorten textiel- en bouwmateriaal. We hebben het werkelijk allemaal. Daarom is het ook niet uitzonderlijk dat veel West-Vlamingen, of toch zeker zij die dicht bij de Franse en/of Waalse grens wonen, vloeiend tweetalig zijn. Een grappig feit is dat het West-Vlaams als taal nog steeds wordt gesproken in de gebieden van voormalig Frans-Vlaanderen. Zo kan ik als West-Vlaming met een ‘ik red me wel’-kennis van het Frans toch zonder problemen converseren met een inwoner van Duinkerke, Calais, Rijsel of Atrecht.  

Sociaal tegenover onze omwonende vrienden zijn wij West-Vlamingen zeker, maar daarbovenop zijn we nog efficiënt ook. Als een van de weinige dialecten in Vlaanderen kappen we zinnen zodanig af dat een volledige zin gehalveerd kan worden. Ke mie gejeund lik e keun in 't ves ges kan vrij vertaald worden als ‘Ik heb mij zodanig geamuseerd als een konijn in het verse gras.’ De rest van Vlaanderen ziet ons misschien als Babylonische brabbelwezens, maar er zit veel wijsheid verborgen in onze zinnen en gezegden. Neem nu de uitdrukking met de poepers zitten. Met de poepers zitten heeft niet direct iets te maken het achterwerk, al kan er een lichte link gevonden worden. Belangrijk ook is dat bij de uitspraak de nodige handbeweging wordt gemaakt. Vingers en duim komen samen in een punt en worden ritmisch van en naar elkaar toe gebracht. Iemand die met de poepers zit, is iemand die enorm veel schrik heeft voor iets, sterker nog, die persoon zal zich laf opstellen ten opzichte van de angst. Bijvoorbeeld, iemand moet een presentatie geven en is enorm bang om deze presentatie te doen. Bij aanvang van zijn of haar beurt kan die persoon besluiten uiteindelijk de presentatie niet te geven en gewoon weg te lopen van de verantwoordelijkheid. Zo iemand zat duidelijk met de poepers.  

Van angst kunnen wij West-Vlamingen natuurlijk goed meespreken, in Flanders fields where the poppies grow between the crosses row to row zit in ons bloed. We ademen de oorlogsverhalen over den Dutsch uit terwijl we geregeld tijdens een wandeling een obus langs de baan vinden. Onkruid vergaat niet, zeggen ze toch? Hetzelfde geldt voor de oorlogsrestanten en de bussen Engelsen en Canadezen die hun weg vinden langs onze tractorwegen. Iets wat we eigenlijk gemeen hebben met die Engelsen is het babbelen alsof we een hete patat in onze mond hebben. Negaties als jatndoet* en jammoajakendoet* zijn schering en inslag. Ik parafraseer, wanneer iemand een opinie poneert zoals 'Ik heb gehoord dat ze aan het werken zijn aan het spoor tussen Lichtervelde en Tielt', kan het antwoord wel eens negatief zijn: 'Jammoajakendoet, ik heb gehoord dat het tussen Tielt en Deinze was!'  

Maar wees gewaarschuwd! Deze eigenaardige introducerende gids tot de taal der totetrekkers* is nog maar het begin. Want het West-Vlaams is zelfs nog onderverdeeld in verschillende regiolecten. Kizzegems is niet hetzelfde als Ostènds en dan is er nog de algemene haat vanuit alle regio’s voor Popèrings. Zelfs de kleinste gemeenten en hehuchten kennen onderlinge rivaliteit doordat ze woorden anders uitspreken. Neem nu Koolskamp en Ardooie, twee kleine gemeenten op een kilometer van elkaar in hartje West-Vlaanderen. Koolskampenaren spreken over skool*, skaar* en skoen*, terwijl Ardooienaren liever sjhool*, sjhaar* en sjhoen* gebruiken. Als klap op de vuurpijl heeft de gemeente Koolskamp geen eigen grootwarenhuis en moeten ze voor hun inkopen naar de dichtstbijzijnde Delhaize in Ardooie. Je kan je al inbeelden wat voor spraakverwarringen daar kunnen optreden. Bepaalde regio’s hebben zelfs hun eigen topografische naam los van hun officiële naam. Bachtn de Kupe staat bijvoorbeeld voor het gebied achter de rivier de IJzer en de Westhoek is voor sommige West-Vlamingen gewoon al Vrankryck, want ze klappen daar Fransch.  

Zoals eerder vermeld is de link met het Frans nooit ver te zoeken. Nu we toch in de Westhoek zijn; er is een formidabel woord dat de West-Vlamingen uit de Westhoek zich eigen hebben gemaakt: pimpampoentje. Zoals de vele allitererende p's die in het woordje voorkomen zijn pimpampoentjes ook vaak met veel. Het heeft meerdere stippen, fladdert in het rond en doet stinkende pipi wanneer het bang is. Jawel, het is een lieveheersbeestje! De etymologie van een pimpampoentje leidt zoals vele West-Vlaamse woorden naar het Frans. Oorspronkelijk was papeljoentje een verzamelwoord voor alle vliegende insecten. De naam papeljoentje is dan weer afkomstig van het Franse papillon wat vertaald kan worden als vlinder, ook een vliegend insect. Zalig hoe de wereld aan elkaar hangt.   

Nu ik jullie toch al een korte inleiding heb gegeven tot de wereld achter het bordje 'hier stopt de beschaving' wil ik nog eventjes enkele stereotypen de wereld uit helpen. Niet alle West-Vlamingen hebben een tractor, maar ieder gezin beschikt wel over een vlijmscherp patattenmesje. Wat we met dat mesje doen, is grootmoeders grootste geheim. De zee, beste lezers, is ook vanuit het zuidelijkste punt van West-Vlaanderen nog steeds vijftig minuten rijden, inwoners van Eeklo (Oost-Vlaanderen) staan er al in een half uur. En vraag vooral niet aan een West-Vlaming om over muggen te praten, dat is pijnlijk voor zowel de vrager als de spreker. Een muh* is een muh en meer wil ik er ook niet meer over kwijt. En ten slotte zijn wij niet alleemaal platte boeren, ik zie ons eerder als gecultiveerd met een hoek af. Een vuil vlekje hier of daar, het maakt allemaal niet uit, want morsen is pas morsen als je het afdroogt.

 

*Verklarende woordenlijst 

Pret = prei 
Anjoens = ajuinen 
Kowle = kool  
Patatten = aardappelen  
Zwynekoterijen = varkenskoten  
Jatndoet = neen hoor 
Jammoajakendoet = helemaal niet hoor 
Totetrekkers = een groep die grappige bekken kan trekken 
Skool/sjhool = school 
Skaar/sjhaar = schaar 
Skoen/sjhoen = schoen 
Muh = mug 



ASRA eist beter beleid inzake grensoverschrijdend gedrag jegens studenten

20/04/2022
🖋: 
Auteur

Associatie Studentenraad Antwerpen (ASRA) heeft een beleidsnota uitgewerkt rond grensoverschrijdend gedrag, op basis van een brede studentenbevraging. ASRA is de overkoepelende studentenraad van Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen (AUHA), waarvan Universiteit Antwerpen lid is. In de beleidsnota roept ASRA de leden van de AUHA op om in te zetten op de stroomlijning en opvolging van meldingen van grensoverschrijdend gedrag in ruime zin. Dat kan van seksuele aard zijn, maar ASRA wil ook zaken zoals onder andere pestgedrag, discriminatie en stalken aankaarten. 

Grensoverschrijdend gedrag was voor ASRA al sinds het begin van het academiejaar een beleidsprioriteit, maar de recente media-aandacht rond seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft voor een andere insteek gezorgd dan aanvankelijk gepland was. Voorzitter ASRA Jana Scheers: “Aanvankelijk wilden we vooral aankaarten dát er een probleem was, maar aangezien er in alle onderwijsinstellingen lijken uit de kast vielen en dat niet langer ter discussie stond, kon onze aandacht verschuiven naar de melding en opvolging van grensoverschrijdend gedrag. Met die insteek hebben we van 28 februari tot 13 maart 2022 een grootschalige bevraging onder alle studenten die onder een instelling van AUHA vallen gelanceerd. De beleidsnota is onze destillatie van de antwoorden die studenten op die bevraging gaven.” 

ASRA koos ervoor om de aanbevelingen op te stellen met een brede definitie van grensoverschrijdend gedrag in het achterhoofd. Jana: “In principe is elk gedrag dat iemand als grensoverschrijdend ervaart, grensoverschrijdend. Dat maakt het subjectief en dus ook persoonlijk: je kan het niet voor anderen invullen, het is daarom belangrijk om zowel een procedure als een cultuur te creëren waar elk incident gemeld wordt.” Wat met zulke meldingen gedaan wordt, hangt af van de ernst en het soort van het grensoverschrijdend gedrag. “Primair is dat een cultuur van zwijgen wordt vervangen door een cultuur van spreken. Voor ons is het belangrijk dat studenten zich veilig voelen om hun grenzen aan te geven zonder erom geridiculiseerd te worden, noch dat ze zich onmiddellijk verplicht voelen tot het neerleggen van een klacht.” 

Hoewel ASRA oproept om nultolerantie over de gehele lijn uit te werken, wordt er al binnen de definities een verschil gemaakt met seksueel grensoverschrijdend gedrag. “Om te vermijden dat studenten meerdere malen hun verhaal moeten doen, is het belangrijk dat alle vormen van grensoverschrijdend gedrag gemeld en opgevolgd kunnen worden aan twee centrale en onafhankelijke meldpunten, een intern en een extern, waarbij de student zelf de keuze heeft voor welk meldpunt die verkiest”, duidt Jana. “Seksueel grensoverschrijdend gedrag hoort daar uiteraard bij. We eisen dat de personen die de meldingen behandelen en opvolgen, voldoende opgeleid zijn in de begeleiding van slachtoffers van seksueel geweld, maar dus ook in andere zaken.” 

 

meldpunten 

De twee centrale meldpunten zijn geen vervanging van andere eerste aanspreekpunten zoals een personeelslid binnen (of net buiten) de faculteit, maar moeten leiden naar een gestroomlijnde ervaring waarbij elke klacht, over gelijk welk onderwerp, door iedere student op een veilige, laagdrempelige wijze aangegeven kan worden. Jana: “Kernpunt is dat de grootste drempels om aanvraag te doen verdwijnen. Uit de bevraging bleek dat er veel variatie zit op de geprefereerde manieren om melding te maken, waaronder anoniem, en dat niet meerdere keren hetzelfde verhaal moet gedaan worden. Doorverwijzingen moeten echt tot een minimum beperkt worden, daarom is het belangrijk dat elk personeelslid studenten naar de meldpunten kan doorverwijzen.” Opvallend is dat ook medestudenten als specifieke aanspreekpunten gezien worden, zo roept ASRA op om peer supporters en studentenvertegenwoordigers de middelen te geven om gepast te kunnen te reageren op meldingen van grensoverschrijdend gedrag die bij hen binnenkomen. Ook getuigen of andere derden moeten melding kunnen maken. 

Een deel van de media-aandacht ging naar (seksueel) grensoverschrijdend gedrag dat doctorandi te verduren krijgen. Of zij ook gebruik kunnen maken van de meldpunten of moeten rekenen op de kanalen van werknemers is, in lijn met het gehele statuut van doctorandi, niet eenduidig. “Niet elke doctorandus heeft een studentenstatuut”, bemerkt Jana. “ASRA heeft enkel de bevoegdheid om beleidsaanbevelingen te doen rond studenten, ook enkel zij zijn bevraagd. Welke kanalen doctorandi die technisch niet als student gelden, hebben om melding te maken, zal elke AUHA-instelling voor zichzelf moeten uitmaken.” 

 

bredere cultuur 

Naast meer toegankelijke en gecentraliseerde plekken om grensoverschrijdend gedrag te melden, moet ook de opvolging van meldingen duidelijker, sneller en meer gestructureerd. Zo vraag ASRA aan de instellingen om een helder overzicht te geven van de procedure, regelmatig terug te koppelen over de stand van zaken als er een procedure lopende is en voor elke stap die binnen de procedure ondernomen wordt expliciete toestemming van de melder te krijgen. Hiervoor zou voor elke melding een case manager die de melding opvolgt moeten aangesteld worden. Het gehele traject moet daarbij liefst onder de drie maanden duurtijd blijven, met een bovengrens van één academiejaar; in die periode moet de onderzoek naar de melding, secundaire preventie en eventuele sancties afgehandeld worden. 

ASRA verwacht ook dat slachtoffers van grensoverschrijdend gedrag verder geholpen worden door de onderwijsinstelling; dat gaat zowel om het toekennen van bijzondere faciliteiten als verdere begeleiding richting psychosociale ondersteuning en eventuele gerechtelijke stappen. Zowel de melding als de opvolging moeten gratis beschikbaar zijn. Aan de andere zijde moet er een preventiebeleid heersen, daarvoor kunnen de onderwijsinstellingen te rade gaan bij organisaties zoals Sensoa vzw en PUNT. vzw. “Dat zijn slechts voorbeelden, specifiek voor seksueel grensoverschrijdend gedrag”, verduidelijkt Jana. “We verwachten dat de onderwijsinstellingen gespecialiseerde organisaties aanspreken om hun knowhow en dat zij hun preventiebeleid daarop afstemmen. We vragen bijvoorbeeld ook om het intern meldpunt regelmatig te laten doorlichten.” 

ASRA denkt dat haar adviezen realistisch zijn. Jana: “De informatieverstrekking zelf kan echt dit academiejaar nog op punt gezet worden, dat gaat in sommige gevallen zo eenvoudig als een aanpassing in de website. Er is bij studenten een angst voor financiële katers, die kan je wegnemen door transparanter te communiceren over de kosteloze aard van de procedures.” Zaken die niet onmiddellijk kunnen geïmplementeerd kunnen worden, moeten de AUHA-instellingen onderzoeken. “Nogal wat studenten zijn voorstander van een meldpunt dat 24 uur beschikbaar is, we verwachten dat de onderwijsinstellingen zo’n voorstellen ernstig neemt. Het is aan hen om te onderzoeken wat haalbaar is, niet aan ons om bij voorbaat onze eisen af te zwakken, daarvoor is dit onderwerp te belangrijk.” 



Oscars 2022

03/04/2022
Coda (© The Academy | dwars)
Bron/externe fotograaf

The Academy

🖋: 
Auteur

Het aantal kijkers van de Oscars is significant gedaald over de jaren heen. Toch kan je niet zeggen dat ze nu irrelevant of overbodig zijn. Zonder de Oscars zouden films als Parasite nooit het platform hebben gehad om ook internationaal hun succes te verzilveren. Elk jaar gebeurt er wel iets (gepland of niet) wat je doet ontwaken uit de narcose waar de hosts en overdaad aan reclamesegmenten je onder brengen. Zo ook in 2022.  

De Academy of Motion Picture Arts and Sciences haalde heel wat nieuws uit de kast om een jong publiek aan te trekken. Zo werd onder andere een videoboodschap van de Koreaanse popgroep BTS uitgezonden om generatie Z te bekoren. De maatregel die de meeste kritiek oogstte, en terecht, was het quasi uitsluiten van acht categorieën uit de live tv-show om de duurtijd in te korten. Winnaars van de categorieën in kwestie werden allemaal aan een razendsnel tempo gefeliciteerd door een publiek dat nog grotendeels aan het binnenslenteren was vanop de rode loper. Op de tv-show was dan achteraf een kort gemonteerd clipje te zien. Dat puur gebrek aan respect voor cruciale onderdelen van het filmproces spreekt boekdelen over de prioriteiten van de Academy. Een kortere ceremonie organiseren is een streefdoel waar veel kijkers achter staan, maar dit realiseer je niet door reeds geminimaliseerde filmdisciplines nog verder te minimaliseren. Misschien helpt het om de vermoeiende en geforceerde komische sketches en ellenlange reclameblokken te verminderen? De show was uiteindelijk nog langer uitgelopen dan in 2021, dus deze controversiële maatregelen waren ook nog eens contraproductief.  

De 94ste Oscarceremonie werd een onvergetelijke avond, maar om de verkeerde redenen. Een avond die normaal gezien in het teken moest staan van de ondervertegenwoordiging van dove mensen en het vieren van vrouwelijke filmmakers werd gekaapt door … je kan het wel raden … toxische masculiniteit. Nog geen dertig minuten na het incident met Chris Rock en Will Smith werd Smith naar voren geroepen om zijn Oscar voor beste acteur in ontvangst te nemen. Ongemakkelijker kon het niet. Desondanks gaf Smith wel een emotionele speech over liefde en vrede. Hypocrieter kon het dus ook niet. Of er gevolgen zullen komen voor Smiths acties is niet duidelijk. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat hij zijn Oscar moet teruggeven. Dat zou wel buitensporig of zelfs racistisch zijn, want bekende terechtgestelde misdadigers zoals Roman Polanski en Harvey Weinstein mochten al hun Oscars houden. Rock zal alvast geen verdere juridische stappen zetten.  

Het merendeel van de gekozen winnaars was saai en te braafjes, wat op zich wel te verwachten was. Toch, zoals elke ervaren Oscarskijker wel weet, slaat de teleurstelling altijd weer hard toe. Ik was vooral aan het duimen voor een eerste winst voor Kristen Stewarts rol als prinses Diana in Spencer. Stewart viel nauwelijks te herkennen en verwezenlijkte een gelaagde humane vertolking van een nogal zwartgemaakt historisch persoon. Tijdens mijn cinemabezoek was ik met mond open van verbazing aan het genieten van elke minuut dat Stewart het frame domineerde. Jessica Chastain ging uiteindelijk met de Oscar voor beste actrice in de hoofdrol aan de haal, wat ik nog goed kan slikken aangezien Chastain een fenomenale acteerprestatie neerzette in The Eyes of Tammy Faye. De keuze voor Smith als beste acteur in een hoofdrol was heel voorspelbaar en oninteressant. Ik was stiekem aan het hopen op een winst voor Denzel Washington voor zijn rol in The Tragedy of Macbeth. Washington, getalenteerd in het articuleren van Shakespeareaanse dialoog, gaf zijn beste prestatie ooit. In één scene kon hij meer nuance genereren dan Smith tijdens de gehele looptijd van King Richard. Wat het meest frustreerde, is dat unieke en imposante auteurfilms zoals C’mon C’mon, The Green Knight, The French Dispatch, Titane en Pig nul nominaties kregen. De Oscars staan dan ook niet bekend om het waarderen van ‘obscuurdere’ arthousefilms.  

De grote winnaar werd uiteindelijk Coda. Die won beste film, beste acteur in een bijrol en beste scenario gebaseerd op een boek. Coda is een feel good familiedrama dat we al duizend keer hebben gezien, maar nu met dove acteurs. Het feit dat zo’n type film gewonnen heeft over films zoals Drive My Car, Power of the Dog, Dune en Licorice Pizza is een moeilijkere pil om te slikken. Power of the dog heeft bijvoorbeeld het Westerngenre gerecontextualiseerd om zo homoseksuele personages een plaats te geven in onze perceptie van het verleden. Jane Campion (de regisseur) kon dat waarmaken en wist tegelijkertijd een enorm boeiende thriller en complex familiedrama tot leven te brengen. Toch blijft het een enorm belangrijke overwinning voor de dove gemeenschap. Troy Kotsur (die de vader speelt) is namelijk de eerste dove acteur ooit die een Oscar heeft gewonnen.  

Wat deze 94ste editie van de Oscars weer pijnlijk duidelijk maakt, is hoe dramatisch, oppervlakkig en slecht georganiseerd deze viering wel niet kan zijn, maar dat is natuurlijk wat het steeds zo enorm amusant maakt. Wat ik vooral onthouden heb van deze avond is niet het onsmakelijke gedrag van Smith, maar dat, na dertig jaar droogte, Hans Zimmer eindelijk weer een Oscar heeft gewonnen! De score van Dune lijkt me onbetwistbaar de meest imposante, indrukwekkende en ambitieuze uit de lijst van concurrenten. Ik ben benieuwd hoe de volgende Oscars dit jaar kunnen toppen. 2022 belooft alleszins een sterk jaar te worden met geanticipeerde films zoals The Northman, Lightyear en Killers of the Flower Moon. Als je nu al een waarschijnlijke Oscarmededinger wilt kijken, raad ik aan om af te zakken naar je plaatselijke cinema om The Batman met een emo Robert Pattinson in de hoofdrol, of het hartverwarmende After Yang te gaan zien!  



betweter

30/03/2022
🖋: 

Het is niet omdat je veel onnozele weetjes kent, dat je een betweter bent. Dat bewijst een van onze redacteurs door een waanzinnig interessant, ongelofelijk boeiend of verbluffend spannend feit te delen. 

Ooit al eens gehoord van de palpatio per anum? Vraag het eens aan vaderlief, want sinds het horen ervan is het zijn grootste nachtmerrie. Bij het rectaal toucher gaat een bevoegde arts met een gehandschoende en degelijk gladgemaakte vinger via de sluitspier van de anus de endeldarm binnen om het oppervlak, de grootte en vorm van de prostaat te beoordelen. Op aanraden van het ministerie van Volksgezondheid ondergaat iedere man dat onderzoek elk jaar vanaf zijn 50e om eventuele kankers vroegtijdig op te sporen, liefst in knie-borstpositie, waarbij ik geen tekening moet maken. De procedure is kort, eenvoudig en niet-pijnlijk als de patiënt niet tegenstribbelt. Nu hoor ik je denken: “Hoe oefenen toekomstige artsen die handeling? Ze kunnen toch hun vinger niet zomaar in ieders derrière steken?!” Roddels doen de ronde dat in de ziekenhuizen van vroeger er op de gang werd gevraagd naar de aanwezige studenten telkens een man van middelbare leeftijd onder narcose ging. Zo konden die hun palpatio eens oefenen.  

Enkele professoren Geneeskunde van de universiteit bevestigen dat het er zo aan toeging in hun eigen opleiding van toen. Op die manier kon een groot deel van de aula een bezoekje brengen aan iemands verdoofde billen zonder dat de patiënt het besefte. Grensoverschrijdend in huidige tijdsgeest? Wellicht wel.  

Anno 2022 heeft de universiteit van Antwerpen plactic bipsen aangekocht waar iedere tweede bachelorstudent Geneeskunde de tengels even kan insteken. In de eerste master zijn er gelukkig enkele vrijwilligers die tegen een vergoeding willen bukken voor een zogenaamd ‘intiem onderzoek’. Gelukkig bestaat er tegenwoordig ook zoiets als de privacywet en het informed consent van de patiënt die bij elke medische handeling toestemming moet geven.  

De artsen die nu bijna met pensioen gaan, mogen blij zijn dat de bompa niet weet hoe hij een #MeToo moet plaatsen. Voor vaderlief die in spanning afwacht tot de dokter de handschoenen bovenhaalt, luidt er nog één algemene regel in de geneeskunde: “Een PPA wordt niet uitgevoerd als de patiënt geen anus heeft of de arts geen vingers.” 



het laatste woord

28/03/2022
🖋: 

Je zal het maar voorhebben: het ligt op het puntje van je tong en toch kan je er niet opkomen. Dat ene woord ontglipt je keer op keer. Ook dit jaar schiet dwars alle schlemielen in zulke navrante situaties onverdroten te hulp. Maandelijks laten we ons licht schijnen op een woord waar de meest vreemde betekenis, de meest rocamboleske herkomst of de grappigste verhalen achter schuilgaan. Deze editie ontcijferen we de ‘homoglief’.

Waarom staan wij, homo sapiens, zo eenzaam bovenaan de voedselketen? Qua roversinstinct leggen wij het nog altijd af tegenover de tijgers, maar tóch zijn wij het die de bovengenoemde tijgers in kooitjes naast Antwerpen-Centraal deponeren, niet omgekeerd. Goed, misschien kan een chimpansee wel een prima spelletje Simon Says op de mat leggen voor een handje pinda's, maar ik moet de eerste primaat die de verbanden en parallellen die ik de afgelopen twee jaar heb gelegd nog tegenkomen. Inderdaad, wij mensen kunnen iets waar de dierenwereld nog ver in achterblijft: ingewikkelde verbanden leggen. Zat er mRNA in de soep van Ben Weyts? Kwamen de bloedende tepels van Bart de Wever na de Antwerp 10 Miles door 5G-straling? Verwerkt Jeroen Meus kindervlees in zijn 'rustieke stoemp op oma's wijze'? Alles is met elkaar verbonden, en wij, de gewone burger, zijn de dupe! Al maanden dwarsboomt de elite mij bij het publiceren van mijn onderzoeksresultaten door dat ene wapen in te zetten dat stilaan wél op gelijke hoogte komt met het menselijk brein: algoritmes. 

 

Ge1ukkig h0uden w1j n0g alt1jd wat trucje5 acht3r d3 hand 0m de2e alg0r1tmes te 0mzeil3n. De kan5 b35t44t d4t u z0nd3r al te v33l m0e1te de br1j d1e u v00r u z13t pr1ma kunt le2en. Bl1jkb44r 1s 0n5 ass0c14t13ve v3rm093n z0 g0ed 0ntw1kk3ld d4t w1j m44r b1jz0nd3r w31n1g m0eit3 h03v3n te d03n 0m de '0' 4ls 33n 'o' te l3z3n. Z3lf5 de '3' k4n m3t w4t m3nt41e 9ymn45t13k 0m93b093n w0rd3n t0t 33n 'e', al 1s h3t m44r 0md4t d13 1n d3 v3rt3 wat w3g h33ft v4n 33n 0m93k33rd3 h00fdl3tt3r 'E'. M3t 4nd3r3 w00rd3n z0u j3 kunn3n z3gg3n dat 'e' 3n '3' homogliefen z1jn. D3z3 h0m0gl13f3n w0rd3n v33lvuld19 g3bru1kt 0m u1t h4nd3n t3 bl1jv3n v4n d3 1nt3rn3tp0l1t13: tw33tt3 j3 0v3r 'corona' 0f 'vaccins' l4g j3, 4fh4nk3l1jk v4n j3 m3n1ng 0v3r d3sb3tr3ff3nd3 0nd3rw3rp3n, 4l sn3l 0nd3r d3 l03p v4n d3 Tw1tt3rm0d3r4t0rs, m44r 6ij h3t 93bru1k v4n 'c0r0na' 3n 'v@ccin' bl33f j3 v00rl0p1g bu1t3n sch0t. Sch44km4t, 4lg0r1tm3s. 

 

H3l44s бlijƒł ∂3 00яl09 Tu55ən đ3 дlg0ri™es eи ө 'v00®vэcђ3ґ5 √an ҥ3ť vяŸe ш00я' 9 alłi)d \/00rTядz3n. Мα®k Zυcҡәґb3r9 ћ33ft, 1п al z¥ñ яepti!iaaп53 шӱ$h31d, 0nÐ3гłu33əи d00® đat 33и ‘1’ en əəп ‘i’ и09@l s3гҡ 0p 3lҡ@@r lӱkən. ÐƢƢ®0m ш0яdt ҥet laиgz@@m@@n tijd 0m !ə†s łe d03и ω4t !қ v00яh33п и09 n°°it 9ed@@и h€6: 1k 9a ђəł м3и5əlijқ3 və®m09eп 0m veяaиd3п en ©o®®3la1e5 łe z13n to† h3ł uiłeяst3 0pґekk3п. M3t 33и бəətj3 f4nt4$i3 1s 33n ‘ωəəи þr1ma ‘w’, 3n kaи đєд g0əd d00я v00г əən ‘A’. Fl1иk дl90яi™ə d@t ҥ1€r 9 шӱs vił k@п. Ð13 00r d3 m@55@m3i4 9eïиd0©tя1п33rd3 5ҫh@p3п 2vll3п 5mull3и @n mӱп @@и5tддпd3 @rłik3l3п! 2e9 иu z3lf, 33n @rłik3l als “ӸӕӂƏ *Ф &Шfl>”, бij шi3 2ou d@ł иu иiət d3 ¤g3n 0p3и3n?



hoe wetenschappelijke tijdschriften verdienen aan universiteiten

26/03/2022
🖋: 

Over publicatiedruk is al veel gezegd en geschreven en zal nog veel gezegd en geschreven worden. De plaats waar academici de resultaten van hun onderzoek gepubliceerd moeten krijgen, ontsnapt tot dusver gemakkelijk aan het debat. Ik sprak over de rol van wetenschappelijke tijdschriften met Trudi Noordermeer, departementshoofd bibliotheek en archief van UAntwerpen, en Els Schaerlaekens, hoofd afdeling elektronische informatie van UAntwerpen.

Het belang van onderzoek is de jongste jaren alleen maar toegenomen en dat heeft niet in geringe mate te maken met het belang dat aan publiceren wordt gehecht. Wie veel publiceert, rendeert en mag dromen van een succesvolle academische carrière. Wie niet publiceert, bestaat niet. Het is echter interessant om in te zoomen op de tijdschriften waarin academici de bevindingen van hun onderzoek gepubliceerd moeten krijgen. Dan gaat het niet over Flair of Humo, maar over gespecialiseerde bladen die een eigen gewicht hebben. Liefst publiceer je in A1-tijdschriften, dat zijn de meest toonaangevende. En als het even kan in A1-tijdschriften met een hoge impactfactor, die vertelt hoe vaak een tijdschrift wordt geciteerd. Hoe vaker geciteerd, hoe hoger de impactfactor, hoe mooier de publicatie op je cv staat. Maar wie zijn de drijvende krachten achter deze wetenschappelijke tijdschriften eigenlijk? Hoe gaan ze te werk? Hoe betrouwbaar zijn ze? En wat is hun impact op de werking van de universiteit?

 

gigantische prijsstijgingen

“Het eerste wetenschappelijke tijdschrift werd ruim 350 jaar geleden gepubliceerd in Londen”, vertelt Noordermeer. “Het doel was wetenschappers laten communiceren over hun wetenschappelijke bevindingen. Zo heeft het honderden jaren gefunctioneerd. Met het verloop der jaren kwamen er uitgevers op de proppen die zochten naar auteurs, voor kwaliteitscontrole zorgden, de peer review organiseerden en het drukwerk en de distributie op zich namen. Dit heeft zo gewerkt tot midden jaren negentig met de intrede van het internet dat aan de basis zou liggen van een grote transitie, waarbij de gedrukte tijdschriften almaar meer vervangen werden door digitale varianten.”

“Al vanaf de jaren zeventig zijn er klachten over de hoge prijzen van de tijdschriften, de serials crisis”, gaat ze verder. “Het aantal individuen met een abonnement verminderde snel en vooral instituties als bibliotheken en archieven werden de abonnees. Het is zo dat uitgeverijen in het begin veel moesten investeren in de digitale infrastructuur. Niettemin blijven de prijzen gigantisch stijgen. Per jaar gaat het dan nog altijd over stijgingen van 2% tot 6%. Dit heeft als effect dat alleen rijke landen abonnementen kunnen kopen en grote delen van de wereld vrijwel worden uitgesloten van nieuwe kennis. In totaal betaalt onze bibliotheek jaarlijks 3.8 miljoen euro. In dit bedrag zitten 7.000 boeken, maar het overgrote deel geven we uit aan abonnementsgelden.”

“Begin jaren 2000 werd het model van open access naar voren geschoven. In dat model is wetenschappelijke kennis vrij toegankelijk. De redenering hierachter: het meeste onderzoek wordt betaald door de belastingbetaler en het is maar wat normaal dat die dan toegang zou hebben tot de publicaties. Bovendien doen door de universiteit betaalde academici niet alleen het leeuwendeel van het onderzoek, tegelijk doen ze daarnaast gratis peer reviews voor de tijdschriften en ze zitten in de editorial boards van de tijdschriften. Ze doen dat allemaal kosteloos.”

 

"Academici houden een afhankelijkheidssituatie in stand."

 

“De A1-tijdschriften zijn de tijdschriften die aan peer review zijn onderworpen”, vult Schaerlaekens aan. “Een ingediend artikel wordt eerst nagelezen door een aantal onderzoekers in hetzelfde domein. Het zijn de uitgevers die op zoek gaan naar peer reviewers. Nalezen gebeurt door de onderzoekers zelf. En inderdaad, de reviewers doen dat gratis. Het hoort bij de job van professor. De uitgeverij regelt de bijbehorende adminis - tratie.” Noordermeer voegt hieraan toe dat het nalezen ook noodzakelijk voor je cv is. “Als je je als onderzoeker hiervan afzijdig houdt, kun je een academische carrière op je buik schrijven. Daarom stappen academici wereldwijd in dat verhaal mee en eigenlijk houden ze zo een afhankelijkheidssituatie in stand.”

 

machtige monopolisten

Dan is het reeds aangehaalde open access toch de oplossing, of niet? “Ik ben een grote voorstander van open access. Alleen is het effect van het hele open access-model dat we momenteel alleen maar meer betalen”, stelt Noordermeer. “Om als academicus open access te kunnen publiceren, moet je bijbetalen aan de uitgeverij waardoor de kosten extra oplopen. Dan spreken we over bedragen van 1.500 tot 6.000 euro. Het voordeel is dat de informatie dan over de hele wereld snel te lezen is. We zitten nu in een transitie van abonnementenmodel naar open access-model en naar mijn gevoel zal dat nog enkele decennia duren.”

Dan stel ik me als simpele ziel de vraag hoe het komt dat wetenschappelijke tijdschriften zo machtig zijn. Schaerlaekens antwoordt: “Om onderzoekers te evalueren, moeten ze zich aan elkaar meten. Zo zit het systeem nu eenmaal in elkaar. Er wordt dan niet naar persoonlijke aspecten gekeken, maar men poogt de kwaliteit van onderzoekers te meten op basis van kwantificeerbare parameters zoals het aantal publicaties en het aantal citaties.”

“Ik heb vijftien jaar geleden in Jemen gewerkt”, vertelt Noordermeer. “Dankzij open access konden medici toen wetenschappelijke inzichten lezen. Vele delen van de wereld zijn afgesloten van belangrijke wetenschappelijke informatie. Dat vind ik een fundamenteel oneerlijk systeem. Om dat te veranderen, zal ook de evaluatie van de jonge mensen die een academische carrière ambiëren moeten veranderen. Had Einstein nu geleefd, had hij het als wetenschapper waarschijnlijk niet gered. Hij publiceerde niet genoeg en het was allemaal veel te weinig en te kort.”

“Academici hebben zelf ook wel eens geprobeerd tijdschriften op te richten”, weet Noordermeer. “Maar dan moesten ze zelf kwaliteitscontrole doen en auteurs zoeken. Ze richtten zich liever op het voeren van onderzoek en die tijdschriften werden verkocht aan commerciële uitgevers.”

“Er zijn heel grote verschillen tussen uitgeverijen”, vertelt Schaerlaekens. “Een handvol is verantwoordelijk voor de zeer hoge prijzen. Dat zijn beursgenoteerde bedrijven met investeringsfondsen die er alles aan doen om hun winst te maximaliseren. Dit zijn niet alleen winstmakers, het zijn ook de innovatieve uitgeverijen die bijvoorbeeld snel op de elektronische kar zijn gesprongen. Daarnaast heb je de societies, geleerden binnen een vakgebied die samen een tijdschrift uitbrengen. Die bieden kwalitatieve titels voor heel redelijke prijzen aan en maken winst om te kunnen voortbestaan en hun personeel te kunnen/blijven betalen.”

 

onderhandelingsmarge

Dat alles klinkt niet alsof de universiteit in de meest riante onderhandelingspositie zit. “Dat klopt”, bevestigt Schaerlaekens. “Je kunt kiezen om een abonnement te nemen of niet. Pas vanaf het moment dat je niet ingaat op een prijsvoorstel van de uitgeverij, heb je een zekere onderhandelingsmarge. Met de grote uitgeverijen onderhandelen we niet in ons eentje, maar samen met de andere universiteiten en wetenschappelijke instellingen. In zo’n geval spreek je niet over tienduizenden euro’s, maar over miljoenen. Dan heb je wel iets in de pap te brokken.”

“Slechte deals blijven niet duren. We evalueren onze abonnementen. Hierbij kijken we naar gebruik, naar administratieve toegang, naar klachten van gebruikers enzovoort. Als de kwaliteit ondermaats is, wordt het abonnement geannuleerd. Het lijkt misschien soms dat onderhandelen op tafel slaan is, maar wat wij willen, is dat we afspraken kunnen maken die we voor lange tijd kunnen volhouden, die duurzaam zijn voor de universiteit zelf, die de onderzoekers en de studenten materiaal bieden en die tegelijk voor de uitgeverij acceptabel zijn.”

“Je kunt moeilijk zeggen dat de markt van de wetenschappelijke tijdschriften een concurrentiële markt is”, weet Schaerlaekens. “De grote uitgeverijen worden groter en de kleintjes hebben het moeilijk om op te vallen tussen de anderen. Je kunt het vergelijken met de krantenmarkt waarbij één uitgeverij talrijke merken onder haar hoede heeft met een dichte concentratie tot gevolg. Als je als bibliotheek bepaalde tijdschriften wilt kopen en die worden door een bepaalde uitgeverij uitgegeven, kun je dus niet naar de concurrentie lopen voor een vergelijkbaar tijdschrift.”

 

"Had Einstein nu geleefd, had hij het als wetenschapper waarschijnlijk niet gered."

 

Zomaar dure tijdschriften niet aankopen blijkt ook niet vanzelfsprekend. “Onze onderzoekers moeten koste wat het kost toegang hebben tot bepaalde tijdschriften”, gaat Noordermeer verder. “Sommige van die tijdschriften kosten 10.000 euro per stuk, maar zijn noodzakelijk in onze collectie.”

“Iets waar we fier op kunnen zijn en wat specifiek is voor onze bibliotheek, is dat er in nauw overleg met de faculteiten wordt samengewerkt”, aldus Schaerlaekens. “Ik sluit geen deals zonder dat de faculteiten daarbij betrokken partij zijn en zonder dat ze de kans hebben gekregen om aan te geven of de titel belangrijk is. Dat maakt ook dat we altijd een inhoudelijke toets hebben en dat uitgevers niet met praatjes wegkomen. Docenten geven feedback en geven bijvoorbeeld aan of iets te duur is voor wat het is. Dat is een ongelofelijke steun in het onderhandelingsproces omdat je rechtstreeks voor je onderzoekers werkt. Dit vormt een kwaliteitsgarantie voor onze bibliotheek. Eigenlijk zijn het de faculteiten die de collectieopbouw inhoudelijk ondersteunen.”

 

op naar duurzamere modellen

“We hebben nu al vele elementen aangehaald die ervoor zorgen dat het runnen van een wetenschappelijke uitgeverij tot één van de meest lucratieve zaken op dit moment in de wereld maakt, legaal welteverstaan”, aldus Noordermeer. “De vraag wat het kost om een wetenschappelijk artikel te publiceren, is bron van geanimeerde internetdiscussies onder bibliothecarissen”, vult Schaerlaekens aan. “De consensus is nu dat het voor een wetenschappelijk tijdschrift ongeveer 1.500 euro kost om op een kwalitatieve manier een artikel te publiceren. Dan hebben we het ook over de verspreiding, de archivering en de meer technische kanten van de zaak.”

“Alles zit achter paywalls”, verzucht Noordermeer. “Ik mag alleen mensen die ingeschreven zijn op UAntwerpen toegang geven tot wetenschappelijke tijdschriften waarop UAntwerpen is geabonneerd. Wel kan iedereen die 18 jaar of ouder is voor 10 euro lid van onze bibliotheek worden en dan kan je ter plekke toegang krijgen tot de databanken en elektronische tijdschriften. Als walk in user. Maar van thuis uit kan dat niet.”

Voor Schaerlaekens is open access de toekomst. “Bij een abonnement wordt er een contract gesloten tussen de uitgeverij en UAntwerpen waarin staat dat je het product mag gebruiken binnen onze universiteit met als gevolg dat je als student van de UGent of elders niet zomaar toegang kunt krijgen tot onze collectie. Voor sommige wetenschappelijke disciplines werkt het abonnementenmodel prima. Het publicatiemodel doorduwen werkt daar moeilijker, denk aan humane wetenschappen en de rechten. In andere disciplines zoals de deeltjesfysica ligt dat anders: waarom zouden onderzoekers die internationaal allemaal samenwerken een abonnement afsluiten? Om de publicaties te lezen die ze allemaal samen hebben geschreven?”

“Daar ga je zeker naar open access”, gaat Schaerlaekens verder. “Met de verdere evolutie van het internet kunnen data aan elkaar worden gekoppeld; overheidsinformatie aan wetenschappelijke resultaten. Daar hebben we open data voor nodig die niet gebonden zijn aan licentievoorwaarden gesloten met private partners. Of dat veel minder gaat kosten, is maar de vraag. Je hebt infrastructuur nodig, IT’ers, computers, projectleiders en ook de juridische aspecten verdwijnen niet. Maar we kunnen er meer mee dan wanneer we het gewoon aan uitgeverijen laten.”

“We stimuleren open science en open research. Dat is het beleid van de universiteit, ook in de rest van Vlaanderen. Wij geloven daar ook in. Maar we zitten in een transitieperiode waarbij het nog enkele decennia betalen geblazen zal zijn. Alvorens met duurzame modellen werken de norm zal zijn, moet het systeem nog wat meer vastlopen”, besluit Noordermeer.



Robby Houben, leerstoelhouder Club Brugge

26/03/2022
🖋: 

Het zijn geen evidente tijden om voetbalfan te zijn. Komt het voetbal niet in het nieuws door makelaars die coaches en bestuurders onder tafel belonen met dikke enveloppes geld of een zak potgrond, dan wel vanwege de voordelige fiscale regimes waar miljonair-voetballers op kunnen rekenen terwijl de balansen van uw favoriete club bloedroder dan bloed kleuren door funest wanbeheer. En dan moet het slavenfeestje in Qatar dit jaar nog plaatsvinden. Is voetbal louter corruptie en decadentie? Huidige houder van de Leerstoel Club Brugge Robby Houben ziet zaken voor verbetering en nuanceert.

In 2019 lanceerde UAntwerpen de Leerstoel Club Brugge. Het doel van de leerstoel: inzetten op de professionalisering van het voetbal, de regelgeving in het profvoetbal verbeteren en onderzoeken hoe de voetbalonderneming van morgen eruit zal zien. Alvorens Houben een tussenstand geeft, wil hij aangeven wat een leerstoel is. “De leerstoel is een privaat gefinancierd onafhankelijk onderzoeksinstituut. Het is niet omdat een leerstoel een bepaalde naam draagt dat de leerstoel onderzoekt in functie van de private partner. Nee, de leerstoel onderzoekt onafhankelijk met privaat geld."

“Wat heeft de leerstoel al voortgebracht? Een beleidsnota over de professionalisering van voetbal, twee congressen, een onderzoek voor het Europees Parlement over de fiscaliteit van het profvoetbal in een aantal landen met beleidsaanbevelingen tot gevolg, onderzoek naar de antiwitwasregeling in het Belgisch voetbal en een artikel voor een internationaal tijdschrift over de mededingingsaspecten van een Super League. We onderzoeken een thema en proberen daar voorstellen uit te destilleren waarmee de beleidsmakers aan de slag kunnen gaan.”

 

nieuw vak voor rechtenstudenten

Een leerstoel probeert aan drie kerntaken te voldoen. Onderzoek en dienstverlening kunnen probleemloos worden afgevinkt. Wat met onderwijs? “Vanaf volgend jaar zullen we in de schoot van de rechtenfaculteit een nieuw vak ontwikkelen: sportondernemingsrecht. Het plan is om het vak in de master aan te bieden en open te stellen voor de faculteit Bedrijfswetenschappen. Iedereen heeft een mening over voetbal, maar weinigen kennen de ins en outs.”

Club Brugge financiert de leerstoel gedurende vier jaar voor een bedrag van 280.000 euro. Houben denkt hardop na waarom een voetbalclub dat goed besteed geld vindt. “Club Brugge erkent dat er nog veel werk is in het voetbal op het vlak van goed bestuur. Ze wil investeren in het zetten van die stappen, wat zowel Club Brugge als het voetbal in het algemeen ten goede komt.”

 

propere handen

Intussen wil het federaal parket 57 partijen, waaronder de fine fleur van het Belgische voetbal, voor de rechter brengen in de zaak-Propere Handen, het onderzoek naar allerlei uitwassen de afgelopen jaren in het Belgische voetbal. “Het is duidelijk dat de standaarden op vlak van bestuur moeten verbeteren. Propere Handen is een symptoom van dat probleem. Er moet een structureel kader komen waardoor de voetbalsector beter gaat presteren op het vlak van bestuur, regels gaat naleven, gaat toezien of die regels nageleefd worden en de sanctionering wanneer ze overtreden worden.

Dat vereist dat de sector zelf stappen zet, maar ook dat de overheid de sector te hulp schiet en een kader schept dat rechtszekerheid biedt.”

Nochtans zijn er tal van voetbalbonden die alles in goede banen zouden kunnen leiden met aan de top FIFA, daaronder UEFA en daaronder de nationale voetbalbonden. “Er is een ingesteldheid die niet gericht is op verandering, ‘want we hebben het goed’. Als je effectief dingen wilt veranderen, is de Europese Unie het geschikte niveau. Dan denk ik aan een licentiesysteem voor clubs en makelaars op Europees niveau. Voor clubs heb je nu al het UEFA-licentiesysteem, maar dat is minimaal en je kunt je vragen stellen bij de performantie van het toezicht. Bovendien geldt dat alleen voor clubs die Europees spelen. De licentiesystemen voor andere clubs zijn nationaal geregeld en wijken af van land tot land met een lappendeken tot gevolg. Voor de makelaars is de verscheidenheid aan regels nog groter; soms zijn er zelfs helemaal geen of erg minimale regels.”

 

voordelen voor het voetbal

Wat velen tegen de borst stuit, zijn de fiscale gunstregimes waar spelers en clubs op kunnen rekenen. Zo zijn er de belastingvoordelen: op een jaarloon van een sporter moeten maximaal 900 euro RSZ-bijdragen per maand worden betaald, ongeacht het maandloon. De huidige federale regering wil daar nu verandering in brengen. Er komt een minder gunstige RSZ-regeling voor grootverdieners. Bij de begrotingsbesprekingen in maart (dit interview dateert van 18 februari, n.v.d.r.) zal de fiscaliteit opnieuw op de tafel komen. In het kader van de Leerstoel verrichtte Houben ook onderzoek naar de fiscale regels voor voetbal in Europa. “Met fiscalisten bekeken we hoe spelerslonen fiscaal worden behandeld in de belangrijkste Europese competities. In de meeste van die landen bestaat een fiscale incentivering van spelerslonen, bijvoorbeeld door spelerslonen voordelig te belasten. De rode draad is de erkenning van het belang van de profvoetbalsector. Ik vond dat een belangrijke vaststelling, omdat België wordt voorgesteld als het fiscale walhalla voor het profvoetbal, terwijl je dat moet nuanceren als je dat over de landsgrenzen heen bekijkt.”

 

"De overheid moet de voetbalsector te hulp schieten."

 

Iets gelijkaardigs geldt voor de staatssteundiscussie. Een deel van de staatssteun moet terugvloeien naar jeugdwerking, wat een rechtvaardigingsgrond voor staatssteun is. In het buitenland heb je die herinvesteringsplicht veel minder of helemaal niet. Met ons onderzoek proberen we nuance te brengen in een soms ongenuanceerd debat.”

“Voetbalclubs zijn bedrijven van bijzondere aard”, gaat Houben verder, “bedrijven die sterk zijn verankerd in het lokale sociale weefsel en die een maatschappelijke functie hebben. Daarom dat men vanuit Europees perspectief spreekt over de specificiteit van de sport. Als ik lees dat de regels van mededinging moeten gelden voor voetbal zoals voor elk bedrijf, dan kan ik alleen maar vaststellen dat de Europese Commissie op basis van de specificiteit van de sport daar genuanceerder naar kijkt.”

Dan maar naar één Europees fiscaal systeem? “Je kunt niet op Europees niveau naar één fiscaal systeem gaan, want dat vereist unanimiteit van alle lidstaten en dat is niet haalbaar. Het Europese licentiesysteem dat ik zonet aanhaalde, is gebaseerd op vrije dienstverlening. Om dit erdoor te krijgen, volstaat een gewone meerderheid.”

 

mensenhandel of businessmodel?

Ik heb de tijd nog meegemaakt dat de transfer van Zidane van Juventus naar Real Madrid voor 78 miljoen euro als waanzin gold. In deze tijden moet je aan die prijs nog tien miljoen toevoegen om een Harry Maguire te kopen. Het woord ‘mensenhandel’ valt weleens wanneer het over het transfersysteem gaat. Weg ermee dan maar? “Dat acht ik niet realistisch. Na het befaamde Bosman-arrest in 1995 is het huidige transfersysteem er in samenspraak met de Europese Commissie gekomen. Zeker voor opleidingslanden als België of Nederland maakt het deel uit van het businessmodel. Het hoort bij de carrièreplanning die de club en de speler maken. De club leidt de speler op en na verloop van tijd kan de speler vertrekken naar een betere club en dan kan de opleidingsclub meerwaarde halen uit de transfergelden. Wat niet goed is, is dat clubs soms afhankelijk zijn van transfers om hun jaarlijkse balans te doen kloppen. Ook niet van een bal op de paal of in de winkelhaak. Een transfer moet passen in een kader van een gezond businessmodel waarbij iedereen een plaats heeft in het ecosysteem. Real Madrid gaat niet verkopen om meerwaarde te genereren, Real is een eindafnemer. Het Belgisch voetbal daarentegen is een opleidingscompetitie.”

“De hoge transfersommen zijn een gevolg van de mondialisering van het voetbal”, zegt Houben. “Toen ik in Myanmar in een dorpje kwam met bijna geen bewoners, liep ik daar wel een groot plakkaat met Eden Hazard op tegen het lijf. Overal ter wereld wordt voetbal geconsumeerd en al die consumenten samen creëren een gigantische markt. De grote vraag verhoogt de waarde van de markt. Is het duurzaam voor het voetbalmodel? Dat is een andere kwestie. Ik denk wel dat de grenzen van de gigantische transfersommen stilaan zijn bereikt. Maar er zijn bijna acht miljard mensen op aarde en gesteld dat er twee miljard voetbalfans zijn en dat die allemaal vijf euro uitgeven, dan heb je snel een fiks bedrag. Als je de markt ziet als globale markt, kun je verklaren waarom in het voetbal veel geld omgaat en mensen erin willen investeren.”

 

"België wordt voorgesteld als het fiscale walhalla voor het profvoetbal, maar dat moet je nuanceren."

 

Hoe kijkt Houben naar een gesloten systeem als dat van de NBA? “Dat is investeringszeker. Of je nu als laatste of als eerste eindigt, je weet dat je volgend jaar nog NBA speelt. In Europa is dat niet zo, omdat gesloten systemen botsen op mededingingsrechtelijke beperkingen. Men spreekt ook van een Europees model van sport, dat is een model waarbij sportieve prestaties impact hebben. Dus waarbij je zowel kunt promoveren als degraderen. Een ander deel van het Europese sportmodel is solidariteit binnen de sport waardoor je een soort van herverdelingseffect hebt. Wat de grotere clubs binnenhalen, moet ook vloeien naar de kleine clubs. Daarop moet je ook een economische logica toepassen en dien je erkentelijk te zijn jegens wie het geld binnenbrengt. Het is dus ergens logisch dat de betere clubs meer toegang krijgen tot fondsen, zoals televisierechten. Waarvoor geeft men geld aan tv-rechten? Voor Anderlecht-Club Brugge, niet voor Eupen-Virton.”

 

BeNeLiga

Dat brengt ons bij de vraag welke toekomst de Belgische competitie nog heeft. “Hoeveel clubs kunnen duurzaam deelnemen aan een profsportcompetitie op een bescheiden lap grond zoals België? Zijn er niet te veel clubs die in profcompetities aanwezig willen zijn? Moet je niet richting een speelveld gaan waarbij je meer over de landsgrenzen heen werkt? Ik ben voor een BeNeLiga, een competitie met de beste Belgische en Nederlandse voetbalteams. Je kunt perfect een BeNeLiga hebben met daaronder een nationale competitie en een nationale bekercompetitie om je lokale verankering te garanderen. Je kunt er niet aan ontsnappen dat markten globaliseren en dat voetbal grensoverschrijdend wordt gespeeld. Omdat er meer topmatches zijn, ga je de kwaliteit verhogen en krijg je meer tv-rechten die naar alle clubs kunnen gaan. Het wil niet zeggen dat als je niet in de BeNeLiga speelt je geen deel van de koek kunt krijgen. Het solidariteitsmechanisme binnen het Europees model van sport kan hiervoor instaan. Zo’n landsgrensoverschrijdende competitie kan ook alleen maar plaatsvinden onder de auspiciën en de voorwaarden van de UEFA.”

“Een volledig gesloten systeem zoals de Super League lukt niet, omdat dat strijdig is met de Europese regels. Ik vind de Super League op zichzelf geen slecht idee. Een aanscherping van de huidige Champions League ligt volgens mij in de lijn van de logica der dingen. Je creëert een nieuw product voor consumenten. Als je een product gaat verbieden, zit je potentieel in het vaarwater van mededingingsrecht. Het uitgangspunt blijft vrije concurrentie. Als je een business wilt starten, moet je die kunnen starten. En als je dat verbiedt, moet je kunnen verantwoorden waarom je die verbiedt.”

 

missie voetbal

In ons gesprek valt op dat Houben met veel passie over voetbal spreekt. “Ondernemingen doen er goed aan om winst na te streven, anders zijn ze niet duurzaam. Ik zie een club als een bedrijf, maar niet als zomaar elk ander bedrijf. Een profclub is ingebed in een lokale gemeenschap, is daar in zekere zin ook schatplichtig aan en moet ook iets kunnen teruggeven aan die gemeenschap. Bijvoorbeeld via ondersteuning van amateurvoetbal, via ondersteuning van vrouwenvoetbal, via steun aan de strijd tegen racisme, enzovoort.”

 

"Voetbal heeft het voordeel dat het geweldig in de schijnwerpers staat en kan daarom maatschappelijk ook veel betekenen."

 

“Je kunt fans ook niet met klanten gelijkstellen. Er is een bijzondere link tussen consument en bedrijf. Ik heb een computer van een bepaald merk, maar dat is helemaal iets anders dan fan zijn van een bepaalde club. Je bent tweemaal consument, maar de beleving is totaal anders. ‘Je wisselt sneller van partner dan van voetbalclub’ is een boutade die die bijzondere dynamiek illustreert.” Voetbalclubs hebben volgens Houben een bijzondere missie. “Je prijst jezelf uit de markt als je je niet bewust bent van de bijzondere aard van je voetbalclub en voetbal louter als cashmachine ziet. Ook als voetbalbond. Ik denk dat iedereen het erover eens is dat een WK voetbal in Qatar not done is. Misschien ben ik naïef, maar ik denk dat vandaag het WK niet meer aan Qatar zou worden toegewezen. Er is nu gelukkig al een stuk meer aandacht voor mensenrechten en duurzaamheid. Voetbal heeft het voordeel dat het geweldig in de schijnwerpers staat en kan daarom maatschappelijk ook veel betekenen. Dat moet verder gaan dan slogans. Als je jezelf inschakelt voor maatschappelijke doelstellingen, moet je laten zien dat je het meent. Er zijn op verschillende vlakken nog wel wat stappen te zetten en laat net dat het heel boeiend maken.”



opinieventer

26/03/2022
🖋: 

In deze dwars kunt u genieten van een interview met Trudi Noordermeer en Els Schaerlaekens, die als bibliotheekverantwoordelijken te maken krijgen met wetenschappelijke tijdschriften. Niet alleen de kostprijs van wetenschappelijke tijdschriften vormt een probleem. Opinieventer waagt zich aan een denkoefening.

Gesteld dat u begint te doctoreren in een vakgebied dat uw hart gelukzalige huppelsprongetjes doet maken. Dat men u op datzelfde hart drukt dat u zich niet moet laten bevangen door publicatiedruk, maar dat men logischerwijs enkele publicaties van u verwacht. Hoe meer, hoe beter.

Gesteld dat u volmondig ja knikt. Publiceren zal u doen. U verricht onderzoek met middelen van de gemeenschap, u wil haar iets teruggeven. En wat kunt u beter teruggeven dan de kennis die voortvloeit uit met gemeenschapsgeld gefinancierd onderzoek?

Gesteld dat u vol goede moed aan uw doctoraat begint en die goede moed ook behoudt. Oké, het is allemaal wat administratiever dan gedacht. En al die mails. Ook jammer dat u geregeld van de ene dag op de andere bekwame en zielsgemotiveerde mensen ziet vertrekken. Bijna altijd omdat het geld op is. Maar goed. In welke job is het nooit wat? En mocht deze dooddoener niet helpen is er nog altijd dit mooie nieuws. U vertelt tegen al uw vrienden dat uw eerste publicatie in aantocht is. Zij denken maar zeggen niet hardop: eindelijk. U bent al meer dan één jaar aan het doctoreren. Een derde van uw tijd als doctoraatsstudent is voorbij. U dient uw publicatie in bij een gerenommeerd tijdschrift in uw vakgebied. Bloos niet zo, dat mag met enige trots.

Gesteld dat u de eerste dagen elke minuut van de dag angstvallig uw mails checkt. Dat de dagen weken worden. De weken maanden. En de maanden nog meer maanden. U bent al druk een volgend artikel aan het schrijven, uw eerste artikel is nog maar een vage herinnering wanneer u op een willekeurige donderdagmiddag een mail krijgt van het wetenschappelijke tijdschrift bij wie u drie maanden eerder uw artikel hebt ingediend.

Gesteld dat het onderwerp van de mail “rejected” is.

Gesteld dat er in de mail voorts niets staat. Geen motivatie. Geen tips ter verbetering. Geen opties om een gewijzigde versie in te dienen. Niets. Behalve vriendelijke groeten.

Gesteld dat u de slaap niet kunt vatten. U hebt maanden gewerkt aan dat ene artikel. En u staat ’s nachts op. U leest uw artikel. U herleest. U kunt echt niet zeggen wat er mis is met uw onderzoek. U stuurt om half drie ’s nachts een mail naar collega’s met de vraag (een minderheid antwoordt niet op dat tijdstip) wat er schort aan uw onderzoek. Uw collega’s bevestigen wat u in feite al wist: er is niets mis met uw onderzoek.

Gesteld dat u het plan opvat om uw eerste artikel elders in te dienen en begint te herschrijven omdat elk wetenschappelijk tijdschrift andere woordlimieten hanteert. Dat is werk voor in de avonden en de weekenden. U durft het bijna niet hardop zeggen, maar u hebt inmiddels een tweede artikel klaar.

Gesteld dat u maanden wacht op een antwoord. Gesteld dat u een antwoord krijgt na maanden. Gesteld dat het onderwerp van de mail “rejected” is. Gesteld dat er in de mail voorts niets staat. Geen motivatie. Geen tips ter verbetering. Geen opties om een gewijzigde versie in te dienen. Niets. Behalve vriendelijke groeten.

Gesteld dat u de slaap niet kunt vatten. Et cetera. Gesteld dat u deze cyclus een paar keer doorloopt tot u, u bent nu 3 jaar doctoraatsstudent en mentaal een gelijkaardig aantal decennia ouder, een langere mail krijgt van een wetenschappelijk tijdschrift. Uw artikel is warempel niet rejected maar zal onderworpen worden aan peer review.

Gesteld dat u eerst even opzoekt hoe peer review werkt. Peer reviewers zijn academici die door de wetenschappelijke tijdschriften worden aangeschreven om anoniem en onbezoldigd potentiële publicaties te beoordelen. Alles staat of valt met de kwaliteit van de peer reviewer. Is die voldoende vertrouwd met het onderwerp of zal die herkenbare thema’s gemakkelijker als de norm beschouwen ten koste van innovatief onderzoek? Die bedenkingen maakt u niet. U bent blij dat uw artikel eindelijk naar waarde zal worden geschat.

Gesteld dat u na maanden wachten wederom mail krijgt van het wetenschappelijke tijdschrift. Dat moet de mail met commentaar van de peer reviewer zijn. Die blijkt in de vorm van een checklist. Methodologie goed. Coherentie goed. Andere parameters goed. Relevantie niet hoog genoeg. Dat is het. Geen motivatie waarom. Geen tips ter verbetering. Geen bijlage. Vriendelijke groeten.

Gesteld dat u iets doet wat u voor het eerst doet in uw leven: u vraagt uzelf af op welke grond wetenschappelijke tijdschriften uw werk zonder veel ommezien kunnen afkeuren. Zij beseffen toch dat vele levens worden bepaald door hun beoordelingscriteria? Uiteraard beseffen zij dat. En ze maken er handig gebruik van. U bedoelt eigenlijk dat ze de universiteiten in een strakke wurggreep houden en de kostprijs van de tijdschriften jaar na jaar met enkele procenten opdrijven. Omdat het aantal publicaties in zo gerenommeerd mogelijke tijdschriften bepaalt of iemand een academische carrière kan uitbouwen of niet, en er nu eenmaal ergens moet worden gepubliceerd, maken wetenschappelijke tijdschriften winsten waar menig cokedealer in Antwerpen jaloers van wordt.

Gesteld dat men toch een artikel wil publiceren. Ten eerste: proficiat! En dat u ondanks alles nog altijd gezegend bent met een idealistische ingesteldheid en dat u iets wilt teruggeven aan de samenleving. Dat het niet zo kan zijn dat kennis ligt te verloederen achter een ondoordringbare paywall tenzij u een klein fortuin kunt ophoesten. En het siert u dat u “samenleving” beschouwt als een ruim begrip. Dat de kennis die uw onderzoek voortbrengt misschien mensenlevens kan redden in gebieden waar dan ook elders ter wereld met een kleinere financiële draagkracht. Om maar te zeggen: uw bent er helemaal zeker van dat u open access wilt publiceren. Prima, zegt de wetenschappelijke uitgeverij, dat is dan wel 6.000 euro.

Gesteld dat uw academische carrière na uw doctoraatstijd niet stopt omdat u volledig op bent maar louter omdat u onvoldoende hebt kunnen publiceren: heeft dat dan met een gebrek aan kunde te maken? Of eerder met een duistere willekeur die in het leven is geroepen door commerciële ondernemingen die jaarlijks monsterwinsten willen maken?

Gesteld dat dit het systeem is waarop universiteiten zijn gebouwd: dan zitten we toch met een gigantisch geloofwaardigheids- en integriteitsprobleem, nog gezwegen van de intrieste vernietiging van menselijk kapitaal?