poëzie

25/04/2022
🖋: 

Levenslustig proevend 
van de realiteit 

Waaiend door de stad 
zwevend door het leven 

Ongemakkelijk bewust 
van de zwaartekracht 

Het oppervlak ebt weg 
menselijkheid spoelt aan 

Een visie van belang  
sust kleurloze stemmen 

De opkomst van grijs 
in al haar vormen 

Tussen de juiste mensen 
zachter geworden 

Diep in dons 
kracht gevonden 



het dialectdossier

25/04/2022
🖋: 
Auteur

“Ma kuunst is exprès per ongeluk, tis de leer van et heduld, et hlas tot aan de rand hevuld, de koffiekring op de krant. De stem die ut je kele brult, tis de bult a je tegen de lamp loopt, ma morsen is pas morsen ajet afdroogt!” Brihang brult door mijn koptelefoon terwijl de trein Aarsele langsboemelt. Een zucht ontvlucht mijn mond, weer thuis. Jacques Brel kan alleen maar het West-Vlaamse landschap in zijn gedachten gehad hebben tijdens het schrijven van Vlaanderen mijn vlakke land. Je merkt het meteen: lange uitgestrekte velden van pret*, anjoens*, kowle* en patatten* langs kilometers van zwynekoteriien*. Veld naast veld, kotje naast kotje, kerktoren naast kerktoren, een vast en vertrouwd patroon. Het heeft iets idyllisch, iets rustgevends om omringd te zijn door een volk dat kalmte kan vinden in de kleinste hoekjes.

Historisch gezien is de West-Vlaamse taal een samenraapsel van verschillende lokale dialecten afkomstig uit Noord-Frankrijk, West-Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen. Op linguïstisch vlak is het West-Vlaams intrigerend omdat het een vreedzame symbiose vormt van een Germaanse en Romaanse taal. Een assiete komt van assiette, een cornisjong is nog steeds een augurk en stoffoasje is een koepelterm voor verschillende soorten textiel- en bouwmateriaal. We hebben het werkelijk allemaal. Daarom is het ook niet uitzonderlijk dat veel West-Vlamingen, of toch zeker zij die dicht bij de Franse en/of Waalse grens wonen, vloeiend tweetalig zijn. Een grappig feit is dat het West-Vlaams als taal nog steeds wordt gesproken in de gebieden van voormalig Frans-Vlaanderen. Zo kan ik als West-Vlaming met een ‘ik red me wel’-kennis van het Frans toch zonder problemen converseren met een inwoner van Duinkerke, Calais, Rijsel of Atrecht.  

Sociaal tegenover onze omwonende vrienden zijn wij West-Vlamingen zeker, maar daarbovenop zijn we nog efficiënt ook. Als een van de weinige dialecten in Vlaanderen kappen we zinnen zodanig af dat een volledige zin gehalveerd kan worden. Ke mie gejeund lik e keun in 't ves ges kan vrij vertaald worden als ‘Ik heb mij zodanig geamuseerd als een konijn in het verse gras.’ De rest van Vlaanderen ziet ons misschien als Babylonische brabbelwezens, maar er zit veel wijsheid verborgen in onze zinnen en gezegden. Neem nu de uitdrukking met de poepers zitten. Met de poepers zitten heeft niet direct iets te maken het achterwerk, al kan er een lichte link gevonden worden. Belangrijk ook is dat bij de uitspraak de nodige handbeweging wordt gemaakt. Vingers en duim komen samen in een punt en worden ritmisch van en naar elkaar toe gebracht. Iemand die met de poepers zit, is iemand die enorm veel schrik heeft voor iets, sterker nog, die persoon zal zich laf opstellen ten opzichte van de angst. Bijvoorbeeld, iemand moet een presentatie geven en is enorm bang om deze presentatie te doen. Bij aanvang van zijn of haar beurt kan die persoon besluiten uiteindelijk de presentatie niet te geven en gewoon weg te lopen van de verantwoordelijkheid. Zo iemand zat duidelijk met de poepers.  

Van angst kunnen wij West-Vlamingen natuurlijk goed meespreken, in Flanders fields where the poppies grow between the crosses row to row zit in ons bloed. We ademen de oorlogsverhalen over den Dutsch uit terwijl we geregeld tijdens een wandeling een obus langs de baan vinden. Onkruid vergaat niet, zeggen ze toch? Hetzelfde geldt voor de oorlogsrestanten en de bussen Engelsen en Canadezen die hun weg vinden langs onze tractorwegen. Iets wat we eigenlijk gemeen hebben met die Engelsen is het babbelen alsof we een hete patat in onze mond hebben. Negaties als jatndoet* en jammoajakendoet* zijn schering en inslag. Ik parafraseer, wanneer iemand een opinie poneert zoals 'Ik heb gehoord dat ze aan het werken zijn aan het spoor tussen Lichtervelde en Tielt', kan het antwoord wel eens negatief zijn: 'Jammoajakendoet, ik heb gehoord dat het tussen Tielt en Deinze was!'  

Maar wees gewaarschuwd! Deze eigenaardige introducerende gids tot de taal der totetrekkers* is nog maar het begin. Want het West-Vlaams is zelfs nog onderverdeeld in verschillende regiolecten. Kizzegems is niet hetzelfde als Ostènds en dan is er nog de algemene haat vanuit alle regio’s voor Popèrings. Zelfs de kleinste gemeenten en hehuchten kennen onderlinge rivaliteit doordat ze woorden anders uitspreken. Neem nu Koolskamp en Ardooie, twee kleine gemeenten op een kilometer van elkaar in hartje West-Vlaanderen. Koolskampenaren spreken over skool*, skaar* en skoen*, terwijl Ardooienaren liever sjhool*, sjhaar* en sjhoen* gebruiken. Als klap op de vuurpijl heeft de gemeente Koolskamp geen eigen grootwarenhuis en moeten ze voor hun inkopen naar de dichtstbijzijnde Delhaize in Ardooie. Je kan je al inbeelden wat voor spraakverwarringen daar kunnen optreden. Bepaalde regio’s hebben zelfs hun eigen topografische naam los van hun officiële naam. Bachtn de Kupe staat bijvoorbeeld voor het gebied achter de rivier de IJzer en de Westhoek is voor sommige West-Vlamingen gewoon al Vrankryck, want ze klappen daar Fransch.  

Zoals eerder vermeld is de link met het Frans nooit ver te zoeken. Nu we toch in de Westhoek zijn; er is een formidabel woord dat de West-Vlamingen uit de Westhoek zich eigen hebben gemaakt: pimpampoentje. Zoals de vele allitererende p's die in het woordje voorkomen zijn pimpampoentjes ook vaak met veel. Het heeft meerdere stippen, fladdert in het rond en doet stinkende pipi wanneer het bang is. Jawel, het is een lieveheersbeestje! De etymologie van een pimpampoentje leidt zoals vele West-Vlaamse woorden naar het Frans. Oorspronkelijk was papeljoentje een verzamelwoord voor alle vliegende insecten. De naam papeljoentje is dan weer afkomstig van het Franse papillon wat vertaald kan worden als vlinder, ook een vliegend insect. Zalig hoe de wereld aan elkaar hangt.   

Nu ik jullie toch al een korte inleiding heb gegeven tot de wereld achter het bordje 'hier stopt de beschaving' wil ik nog eventjes enkele stereotypen de wereld uit helpen. Niet alle West-Vlamingen hebben een tractor, maar ieder gezin beschikt wel over een vlijmscherp patattenmesje. Wat we met dat mesje doen, is grootmoeders grootste geheim. De zee, beste lezers, is ook vanuit het zuidelijkste punt van West-Vlaanderen nog steeds vijftig minuten rijden, inwoners van Eeklo (Oost-Vlaanderen) staan er al in een half uur. En vraag vooral niet aan een West-Vlaming om over muggen te praten, dat is pijnlijk voor zowel de vrager als de spreker. Een muh* is een muh en meer wil ik er ook niet meer over kwijt. En ten slotte zijn wij niet alleemaal platte boeren, ik zie ons eerder als gecultiveerd met een hoek af. Een vuil vlekje hier of daar, het maakt allemaal niet uit, want morsen is pas morsen als je het afdroogt.

 

*Verklarende woordenlijst 

Pret = prei 
Anjoens = ajuinen 
Kowle = kool  
Patatten = aardappelen  
Zwynekoterijen = varkenskoten  
Jatndoet = neen hoor 
Jammoajakendoet = helemaal niet hoor 
Totetrekkers = een groep die grappige bekken kan trekken 
Skool/sjhool = school 
Skaar/sjhaar = schaar 
Skoen/sjhoen = schoen 
Muh = mug 



Bierman

25/04/2022
🖋: 

De pastor en het bier, er is geen duo dat meer onafscheidelijk is. Als pastorale superheld schrijft Gert Van Langendonck ons met zijn geestelijk vernuft op weg naar de beste smaken in het bierlandschap. Prosit!

Onder studenten is Cara Pils van Colruyt Group inmiddels uitgegroeid tot een begrip. Dat is opmerkelijk, aangezien Cara in 2015 nog bijna herdoopt werd tot Everyday Pils, wat zoveel betekent als ‘de goedkoopste pils op de markt’. De winkel moest onder druk van haar trouwe fans het plan opgeven omdat de tijdsgeest Cara inmiddels tot een vloeibare meme had verheven. Tegenwoordig heet het dat Cara Pils de ultieme prijs-kwaliteitverhouding heeft, wat in wezen hetzelfde is, aangezien alle Belgische pils amper het drinken waard is in vergelijking met pakweg zijn Tsjechische of Duitse tegenhangers. De Cara-drinkende student is evenwel op een ironische manier van het besef doordrongen dat de Jupilers, Maesen en andere bieren van deze wereld meer pretentie dan inhoud hebben. En dus is Cara een sterk merk geworden. Een ironisch merk weliswaar, maar in wezen niet anders dan grote merken van de machtige brouwfabrieken van onze tijd. En aan de kassa maakt dat allemaal niet zoveel verschil. 

Inmiddels is bij de herauten van het vrije ondernemerschap ook het besef gegroeid dat Cara een geschenk is dat blijft geven en dus werden recent met veel bazuingeschal de Cara Blond (8,5% en 0,52 euro per blik) en de Cara Rouge (7,5% en 0,69 euro per blik) op de markt gebracht: “speciaalbier met een sterke prijs-kwaliteitverhouding" heet dat dan. Dat is zever in blik natuurlijk, aangezien België wél wereldwijd bekend staat om zijn speciaalbieren en in dit specifieke geval goedkoper gewoon minderwaardig betekent.  

Blijft over: een bier dat enorm veel alcohol voor een enorm lage prijs biedt, al dan niet aangelengd met mierzoete kriekensiroop om het nog sneller te doen vloeien. Een klassiek voor- en indrinkbier dat zich qua marketing expliciet richt op studenten en andere groepen voor wie geld niet altijd ruim voorhanden is. Bier gereduceerd tot drager van alcohol dus. Waar Cara Pils de consument nog de illusie geeft om tegen het systeem te rebelleren met de zelfverzonnen mythe van een subversief consumptiepatroon, zijn de Cara Blond en Rouge platte zuipbieren waarmee Colruyt zich richt op kwetsbare en beïnvloedbare mensen. Neem een willekeurig boek van Louis Paul Boon, vervang het woord jenever door ‘Cara’ en je krijgt een beeld van hoe ontwrichtend het kan zijn voor een gemeenschap. Daarmee bedoelt Bierman in de eerste plaats de gemeenschap van studenten hier in Antwerpen, maar ook de gehele samenleving dreigt voor dat soort onverantwoord cowboykapitalisme de rekening te betalen. Al was het maar omdat ziekenhuisopnames en gebuisde studenten met een alcoholprobleem haar veel geld kosten. 

Overigens hoef je geen Bierman te heten om te beseffen dat in een samenleving die steeds kritischer staat tegenover alcoholconsumptie, Cara Blond en Rouge het ideale glijmiddel zullen zijn voor strengere wetten en hogere accijnzen. In die zin schieten de makers van dit bier (laten we hen geen brouwers noemen) in hun eigen voet en in die van onze studenten. Maar op wie hebzuchtig genoeg is om Cara Blond en Rouge op de markt te brengen maakt dat waarschijnlijk weinig indruk. De ironische pils van weleer is een bitter en cynisch aftreksel van zichzelf geworden. 



kunst op de campus

25/04/2022
🖋: 

Een ooit gemaakte onbenullige opmerking, een vreemd uitziende vrouw op straat, een gekke plaatsnaam bij het voorbijrijden of een onverklaarbaar schilderachtige zonsondergang door het dakraam van je zolderkamer … Uit het oorverdovende dagelijkse lawaai maken zich altijd een paar indrukken los, om dan wekenlang te blijven sudderen in je hersenpan. Onbeduidende ervaringen die, misschien juist door hun vergeetbaarheid, tijdens elke douche, wasbeurt of stofzuigronde weer de kop opsteken. Zo ben ik dagenlang tevergeefs bezig geweest de zwarte krabbels van Pierre Alechinsky naar mijn achterhoofd te degraderen. 

De kwelling begon op een gure donderdagmiddag. De zeldzame aprilsneeuw was nog maar net opgedroogd toen ik me geheel nuchter tussen de dronken wiskundigen van de buitencampus bevond. Toen ik op den duur de kou, de felgekleurde gocarts en de bedenkelijke muzieksmaak van de plaatselijke dj niet meer kon verdragen, strompelde ik een willekeurig gekozen gebouw binnen van campus Middelheim, die ik voor het eerst bezocht. Nadat de overweldigende gewaarwording van stilte en eenzaamheid eindelijk over mij heen gespoeld was, viel mijn oog half op de doeken die de muren van dit vreemd gevormde, bijna organische gebouw bevolken. Toen dacht ik nog dat de rondingen van de muren, de donkerte van de krochten en de hardheid van de stalen trap mij meer interesseerden. Misschien was het de korte nacht, misschien was het de lange dag, misschien zelfs het oorverdovende contrast tussen Laat de zon in je hart buiten en de oase van rust hierbinnen – ik dacht werkelijk even dat het kolossale, saaie en grijze tuincentrum-annex-kantoorgebouw zich in mijn greep had. Pas later, op een veel te luide bus 32 en daarna in een veel te stil bed, wist ik dat niet de grijze kolos, maar de zwarte, kribbige lijnen op de witte oppervlakken mij in hun greep hielden. 

De volgende morgen stond ik, als meegezogen door een mui in een verraderlijk kalm uitziende zee, weer op de stoep voor het unheimisch voelende gebouw. Deze keer wél met een missie; de confrontatie aangaan met dat wat de afgelopen negentien uur mijn volledige denkwereld had opgeslorpt. Ik had maar een ogenblik nodig om te beseffen waarom deze volledige overgave van mijn denkwereld had plaatsgevonden. Ik heb dit eerder gehad, dacht ik. Met boeken. Maar nooit met kunst. Dagenlang kan ik van slag zijn door een tragisch lot van een hoofdpersoon, maar als ik naar een Rubens kijk kom ik niet veel verder dan ‘mooi’, een Pollock of een Mondriaan kan me niet eens bewegen tot enige emotie of gedachte, afgezien van een ‘ik begrijp het niet’. Hoe anders kwam dit mij voor bij deze werken van Alechinsky. Deze werken spreken. Toen ik de trap besteeg en mijn confrontatie met het werk naderde, deden de drukken mij eerder denken aan oosterse kalligrafie dan aan een litho. Als in minuscule, monochrome tapijtjes van Bayeux volg ik een verhaal, en heeft het kleurloze, stilhangende werk al zijn statische eigenschappen verloren. Kan een schilderijenreeks literair zijn? Een spanningsboog hebben? Zelfs een begin en een einde, voor iedere onderworpene vrij te kiezen? 

De bovenste treden van de trap achter mij gelaten, staart de eerste massa aan zwarte kriebels mij aan. Als beelddenker probeer ik mij instinctief vast te klampen aan enige houvast. Ergens moeten toch wel een paar letters, een paar kruimeltjes context te vinden zijn? Een klein, archaïsch uitziend bordje linksonder het kunstwerk leest 

 

Pierre ALECHINSKY, 
Ne fêter ni l’an ni la vitesse , 1996 
Lithografie — SCHENKING MOBISTAR 

 

Mijn Frans laat het hier afweten. Iets met feesten, jaar en snelheid? Hoe wordt ni ook alweer gebruikt? Ik kom niet veel verder. Ergens ben ik teleurgesteld in mijzelf. Kon ik het dan écht niet laten? Moest ik weer zo nodig de letters ontwaren? Ben ik dan écht te laf om mij te laten overmeesteren door de kunst die mij al negentien uur en twaalf minuten in haar greep houdt in al haar puurheid? 

Ik kan niet anders dan meteen de kronkelende dreiging opmerken wanneer ik wat willekeurig links van het midden aan het schilderij begin en mij zoals de wijzers van een klok mee laat voeren door de raamvertelling. Ik zie kleine landschapjes en de dreiging van een wingerd die onheilspellend zijn tentakels over de vredigheid uitspreidt. Ik zie een vrouwelijk figuur naargelang de uren verstrijken steeds abstracter worden, desintegreren zelfs. Die abstractie is allesverzengend, is alles wat overblijft. Tegen het einde van de cyclus blijven slechts, in chronologische volgorde, kolkende waterstromen, surreële kubussen, vage schimmen en onmogelijke machinerieën over. 

Helemaal in het midden, groter dan de kleine prentjes rondom, heerst de verwarring. Als Van Gogh zijn Sterrennacht in het diepste dal van zijn krankzinnigheid had geschilderd, had het er zo kunnen uitzien. Het zwarte, lange gras, dat meer naar onkruid neigt, walst over de grond, kometen suizen cirkeltjes door de inktzwarte nachtlucht. Hier komen we tot de apotheose van de abstractie: de duisternis. Het verval kruipt over de argeloze onderdaan en verenigt zich met haar subject, zuigt hem leeg. Zoals een alzheimerpatiënt op zijn laatste benen. Zoals schimmel zich een sinaasappel toe-eigent. Zoals Alechinsky de afgelopen negentien uur en drie kwartier mijn denkkracht opzoog. Als wadend door een moeras moet ik al mijn kracht gebruiken om weer bij de bushalte te geraken. Een paar uur later streelt de middagzon mij wakker, het slijk nog om mijn voeten. Ik ben thuis, maar nog niet verlost. 

De maandag daarna bevind ik me voor Resumé. Wederom Alechinsky, wederom gebouw G en wederom SCHENKING MOBISTAR. Déjà vu? Het lijkt er verdomd veel op. Weer tref ik een (dit keer een fractie grotere) lithografie aan, zwart op wit, verdeeld in kleinere vlakjes. Weer ben ik als door een onzichtbare kracht naar de grijze, sfeerloze doch imposante moloch gelokt. Weer probeer ik een verhaal te ontdekken, moet er iets lineairs te vinden zijn op dit één-bij-anderhalve meter grote vlak. En tóch is het deze keer anders. 

Dit werk is op het eerste gezicht niet als een grote draaikolk die me probeert op te slokken. Dit werk heeft geen diep, duister hart, waaromheen zich een chronologie van verval wikkelt. Deze keer ben ik niet geïntimideerd, beantwoord ik niet met ziekelijke nieuwsgierigheid de roep van een sirene om mijn hoofd te verliezen in allesverzengende zwarte abstractie. Met een lichte huivering observeer ik weer het vrouwengezicht, neem ik weer de troosteloze geometrische ruimtes waar, zie ik de beelden die mij op de vorige lithografie tot de bodem hebben leeggezogen, maar de wanhoop blijft uit. Deze keer ben ik uitgenodigd. De korte blik die ik Resumé bij mijn vorige bezoek gegund heb, uitgeput, door dichtvallende ogen, maken de beklimming van de ijzeren wenteltrap licht. Maken mij klaar om neer te ploffen tegenover de oude man met het dikke boek op schoot, smachtend naar zijn kijk op het leven. Ook de wingerd heeft soms mooie bloemen. 

Resumé kan alleen maar van links naar rechts, van boven naar beneden ‘gelezen’ worden. Ik mag mee als reisgezel op een bedevaartstocht, een expeditie om de innerlijke demonen te laten varen, op zoek naar het ware bestaan. Waar de abstractie in het vorige werk donker was en chaos symboliseerde, is ze hier licht, voelt ze als een gids op een met gevaar doorwrocht pad. Onze pelgrims vertrekken onder een boom, en luiden vanaf daar hun zoektocht in. Gelijktijdig zwerven we door historie en belevingswereld, laten we ons leiden, om maar te zien waar we uitkomen. 

De meanderende paden kruipen eindeloos richting de horizon, door wuivende velden en opstuivende zandvlaktes, langs piramides, ziggoerats en heilige bomen, relikwieën van lang vergeten goden. Hypnose, verleiding, bedwelming, verwarring, en wederom een ontsnapping in het abstracte voltooien de tweede ‘regel’. Steeds raak ik verder de draad kwijt, verlies ik mezelf in deze microkosmos van een menselijk leven. Ik zie rook, micro-organismen, dreigende luchten, hoge bergen en diepe wenteltrappen, altijd weer uitkomend op een kikkerdrilachtige oersoep. Helemaal rechtsonder prijkt Alechinsky’s rode stempel, alsof hij wil zeggen: “Je zoektocht is ten einde, rust maar uit.” De autoritaire rode stempel kondigt het einde aan van het werk, maar verlost mij ook van de loodzware bankschroef die mijn hoofd de afgelopen tweeënnegentig uur en zesendertig minuten heeft moeten dragen. Op de bus vraag ik me af of Alechinsky, met wie ik zojuist de strijdbijl heb begraven, zelf ooit aan het lawaai van zijn zwarte krabbels heeft kunnen ontsnappen. 

 

We zijn overbelast. Tien radio’s fluisteren een volledige bloemlezing. Met duizend schilderijen voor ogen gaat de schilder naar het doek, en blijft steken in het slijk van zijn geheugen. 

- Pierre Alechinsky 
  Parijs, september 1953 



poëzie

25/04/2022
🖋: 

Laat je los 
Los te laat 

Jij te laat, te los 
Ik te vast, te vroeg 

Heb wordt had 
Kunnen zijn 



25/04/2022
🖋: 

De Conventie van Genève van 1951, het vluchtelingenverdrag van de Verenigde Naties, vierde vorig jaar zijn zeventigste verjaardag. Hoewel migratie brandend actueel is, lijkt het verdrag niet tot het collectief geheugen te behoren. Een rondvraag bij mijn medestudenten Geschiedenis leverde vooral vragende blikken op: het verdrag deed bij niemand een belletje rinkelen. 

De Conventie was nochtans een scharniermoment in de wereldgeschiedenis. Sara Cosemans, migratiehistorica aan KU Leuven, geeft duiding: “Het vluchtelingenverdrag heeft te maken met de overgang naar een nieuw internationaal systeem. In het vooroorlogse Europa waren de grenzen eerder fluïde. Na de val van grote Europese rijken tijdens het interbellum ontstonden een heleboel nieuwe natiestaten die hun grenzen duidelijk gingen afbakenen. Een natiestaat is een container met een paspoort als toegangsticket. Vluchtelingenverdragen moesten zorgen voor surrogaatpaspoorten voor mensen die niet meer binnen die containers pasten. Het huidige vluchtelingenverdrag kwam tot stand in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog toen veel ontheemden niet wilden of konden terugkeren naar hun thuisland. De Conventie gaf de intern ontheemden een juridisch statuut.”   

Tegenwoordig zijn de woorden ‘vluchteling’ en ‘Oekraïne’ onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een gesprek voeren over de Conventie zonder aandacht te besteden aan de oorlog in Oekraïne is onmogelijk. Wanneer ik Cosemans vraag naar de huidige vluchtelingencrisis verrast haar antwoord me. “De Oekraïense oorlogsvluchtelingen vallen niet onder de Conventie. Het verdrag erkent enkel personen die vervolgd worden door de eigen staat. De Oekraïense vluchtelingen zijn op de vlucht voor Russisch oorlogsgeweld. In de jaren na de Conventie zocht men oplossingen voor oorlogsvluchtelingen. Het Afrikaanse continent nam het voortouw door in de jaren zestig een verdrag uit de vaardigen. Latijns-Amerika volgde in de jaren tachtig, Europa rond de eeuwwisseling. In België vallen oorlogsvluchtelingen onder subsidiaire bescherming, een juridische erkenning voor iemand die niet in aanmerking komt voor een vluchtelingenstatuut, maar wel gevaar loopt in zijn of haar thuisland. Voor de Oekraïense vluchtelingen geldt wegens de tijdelijke beschermingsrichtlijn van Europa uit 2001 overigens nog een ander systeem. 

 

de onfeilbaarheid van een Zwitsers zakhorloge?  

Het vluchtelingenverdrag is niet onbetwist. Vanaf haar ontstaan kreeg de conventie kritiek, ook vanuit academische hoek. Tegenwoordig heerst er vooral bezorgdheid over de houdbaarheidsdatum van het verdrag. De wereld waarin wij leven is in zeventig jaar tijd veranderd. Houdt de Conventie de vinger aan de pols of is het verdrag intussen hopeloos verouderd? Sara Cosemans gelooft in het belang van de Conventie: “Omdat het natiestatensysteem niet veranderd is, blijft het verdrag accuraat. De Conventie houdt stand omdat het gebaseerd is op recht. Dat een vluchtelingenbeleid op basis van solidariteit enkel regionaal werkt, zagen we tijdens de Syrische burgeroorlog. Buurland Libanon ving meer oorlogsvluchtelingen op dan de Europese Unie. Omdat de opvangcapaciteiten van de buurlanden beperkt zijn, is er nood aan een herverdelingsbeleid dat gebaseerd is op objectieve rechten. De Conventie houdt geen rekening met vooroordelen van gastlanden. Wanneer een vluchteling kan bewijzen dat hij vervolgd wordt, heeft hij recht op bescherming.  In de praktijk is het voor vluchtelingen moeilijk om aan te tonen dat ze niet meer welkom zijn in hun thuisland.” 

Mensenrechtenactivist Ann Vermeulen is kritischer: “De Conventie heeft nood aan actualisering. Door hiaten in het verdrag zijn ecologische vluchtelingen en economische migranten het ondergeschoven kindje. Hoewel er zeventig jaar geleden eensgezindheid was onder de leden van de Conventie zijn de interpretaties uit elkaar gegroeid. Ondertussen zijn machtsblokken verschoven, waardoor landen zoals Polen en Hongarije in de schemerzone tussen het Oosten en het Westen liggen. Zo erkent West-Europa vluchtelingen die vervolgd worden voor hun geaardheid, terwijl LGBTQ+-rechten in Centraal-Europa onder vuur liggen.”  

 

Het wantrouwen tegenover vluchtelingen uit het globale zuiden neemt toe.

 

Hongarije en Polen zijn luis in de pels van het vluchtelingenverdrag. Beide landen maken deel uit van de Visegrádgroep, een alliantie van Centraal-Europese staten die weigeren mee te werken aan het Europese herverdelingsbeleid. Staat de VN machteloos tegenover deze staten? “De Conventie is een internationaal bindend verdrag”, verduidelijkt Cosemans. “De VN kan natiestaten op de vingers tikken als ze de regels schenden, maar in de praktijk hebben de leden van de Conventie veel vrijheid. Het verdrag bepaalt dat natiestaten beslissen aan wie ze het statuut vluchteling toekennen – tijdens het interbellum was dat nog een bevoegdheid van de Volkerenbond. Landen zoals Polen en Hongarije zien het vluchtelingenstatuut eerder als een gunst dan een erkenning waar iedere vluchteling recht op heeft. Wanneer een vluchteling ten onrechte geen statuut krijgt, kan hij in beroep gaan, maar door de kleine bewijslast is dat een moeilijk juridisch proces.”  

De VN heeft in de praktijk weinig zeggenschap over de verdragstaten van de Conventie. Wat met landen die het verdrag niet ondertekend hebben? “Het verdrag is niet universeel aanvaard”, vertelt Cosemans. “Veel landen met een grote vluchtelingenpopulatie zoals Libanon traden nog niet toe tot de  Conventie. De VN kan die staten niet op het matje roepen als ze het verdrag schenden.” 

De draagkracht voor de Conventie neemt bovendien af. Verschillende staten willen het verdrag verlaten. “Zeventig jaar geleden zat de Holocaust vers in het geheugen”, legt Cosemans uit. “In het interbellum bestond er geen consensus over de joodse vluchtelingenkwestie. De overlevenden van de Holocaust die aan de basis lagen van het verdrag wilden een herhaling van de oorlogsgruwel vermijden. Nu ligt de Tweede Wereldoorlog ver achter ons en zijn staten minder bereid om het verdrag te steunen.” 

 

grenzen aan de solidariteit 

In de Antwerpse binnenstad is de internationale politiek nooit ver weg. In en rond de stadscampus hangen verschillende blauw-gele vlaggen. Deze zomer was er in dezelfde buurt geen enkele Afghaanse vlag te bespeuren. Solidariteit kent grenzen.  

Cosemans geeft duiding: “Vanaf het einde van de jaren zeventig heeft het Europese continent haar grenzen opnieuw duidelijk afgebakend en neemt – onder impuls van neoliberale tendensen – het wantrouwen tegenover de vluchtelingen uit het globale zuiden toe. De voorkeur gaat uit naar witte, niet-mannelijke en christelijke vluchtelingen. De duur van een conflict speelt ook een rol. De inval in Oekraïne is nog maar enkele weken oud, waardoor het conflict dagelijks in het nieuws verschijnt. De oorlog in Afghanistan, die al meer dan veertig jaar aansleept, krijgt minder media-aandacht.” 

“Daarmee wil ik niet zeggen dat er in het verleden geen solidariteit was tegenover oorlogsvluchtelingen”, benadrukt Cosemans. “Tijdens de vluchtelingencrisis van 2015 boden burgers onderdak aan vluchtelingen die in het Maximiliaanpark verbleven. Hoewel de staatsecretaris van asiel en migratie tegenwoordig oproept om vluchtelingen thuis op te vangen, criminaliseerde de overheid destijds zulke acties.”  

Politicoloog Pascal Debruyne onderstreept het belang van een duidelijk vijandbeeld: “Hoewel de geschiedenis zich nooit herhaalt, zie ik gelijkenissen tussen de oorlog in Oekraïne en de Hongaarse opstand in 1956. Het Westen heeft in beide conflicten een duidelijke tegenstander. In 1956 was dat de Sovjet-Unie die de Hongaarse opstandelingen onderdrukte. Het Westen stelde zich moreel superieur op door de Hongaarse vluchtelingen in de armen te sluiten. Landen zoals Frankrijk maakten handig gebruik van de Hongaarse vluchtelingen. In die periode begonnen arbeidsmigranten uit koloniale gebieden zich te verenigen in syndicaten. Door het verschil tussen de dankbare Hongaren en de opstandige Noord-Afrikaanse arbeiders te benadrukken, probeerde de Franse overheid de vakbonden een hak te zetten. Ook vandaag wordt er achter de schermen onderhandeld over vluchtelingen.”  

 

Tijdens de vluchtelingencrisis in 2015 werd solidariteit gecriminaliseerd. 

 

Debruyne staat dus eerder sceptisch tegenover het trekken van historische parallellen. Wanneer ik hem vraag naar gelijkenissen en verschillen tussen de regularisatie van de hongerstakers in de begijnhofkerk en de Oekraïense oorlogsvluchtelingen is hij op zijn hoede voor een ongegronde vergelijking. “Als academicus maak ik een duidelijk onderscheid tussen migranten en vluchtelingen. Regularisatie is iets totaal anders dan subsidiaire bescherming.” Wat niet wil zeggen dat eisen rond regularisatie onrechtmatig zijn; integendeel.”   

De afkeer voor vluchtelingen uit het globale zuiden, de overheidscampagne ‘een plek vrij’ en het politiek getouwtrek rond Hongaren in de jaren vijftig … De opvang van vluchtelingen is duidelijk gepolitiseerd, maar in welke mate bepaalt de publieke opinie het migratiebeleid? Volgens Debruyne is het een kip-of-eisituatie. “Toch denk ik dat de politiek de kip is die het ei legt. Sinds de jaren negentig levert verdachtmaking van migranten stemmen op, wat leidt tot een schizofrene situatie. Hoewel de politiek het onderwerp voortdurend oppookt, is er nauwelijks diepgaand debat of ernstige dossierkennis wat migratie en integratie betreft.”  

Net als Debruyne benadruk Cosemans het belang van de politiek. Ze baseert zich hiervoor op het boek Nieuw België van Tom Naegels. “De Belgische overheid nam als eerste een anti-migratiediscours in de mond. Pas later namen extreemrechtse partijen dat over.” Vermeulen ziet een wisselwerking tussen politieke partijen en de publieke opinie. “Politici zijn een belangrijke stem in het debat, maar bereiken niet alle burgers. Het wereldbeeld van politiek niet-onderwezen groepen wordt bepaald door zaken zoals het gebrek aan diversiteit op het scherm. Omdat partijen hun partijprogramma afstemmen op potentiële kiezers, die zelden pro-migrant zijn, verzwijgen centrumpartijen het onderwerp, tenzij ze stemmen van rechts kunnen winnen. Zo is het opvallend dat de grootste gezinspartij van ons land voor detentiecentra pleit.  

 

een humaner vluchtelingenbeleid? 

Opent de Oekraïense vluchtelingencrisis de deuren voor een humaner vluchtelingenbeleid? Vermeulen ziet weinig verandering: “Ik bezocht deze week een vluchtelingenkamp in Duinkerke. De situatie daar is even uitzichtloos als vijf jaar geleden. Ook het terugkeerbeleid blijft onveranderd. België stuurt vluchtelingen terug naar Afghanistan omdat het talibanregime zogezegd veilig is. Cijfers over hoge kindersterfte spreken dat nochtans tegen.”  

Cosemans ziet de situatie somber in: “De opvang voor vluchtelingen in ons land laat te wensen over. Het bed-bad-broodbeleid dat werd ingesteld door Maggie De Block gaat in tegen de Conventie, die bepaalt dat erkende vluchtelingen dezelfde behandeling moeten krijgen als staatsburgers. De Oekraïense vluchtelingencrisis gaat daar weinig aan veranderen. Het is makkelijker om opvangcentra af te breken dan ze weer op te bouwen.” 

Volgens Debruyne is ongelijke mobiliteit het dieperliggende probleem: “Hoewel wij westerlingen kunnen gaan en staan waar we maar willen, bakenen we de grenzen van het Europese continent duidelijk af. De beperkte legale en veilige wegen voor verblijf, gecombineerd met organisaties zoals Frontex (het Europese grensleger, n.v.d.r.) dwingen vluchtelingen in de irregulariteit.” Vermeulen vult aan: “Enkele jaren geleden sprak ik met de inwoners van de Italiaanse grensstad Ventimiglia over de gevolgen van  gesloten grenzen. Grensbewaking zorgde voor verdeeldheid in de regio: schaapherders verloren hun graasweiden en Franse vissers verbleven niet langer in Italiaanse hotels. Dat was voor mij een eyeopener. Waarom haalt dát de grote mediakanalen niet? Wie zich wil informeren over het onderwerp is aangewezen op nichetijdschriften en onvindbare documentaires.”  

 

Het hoger onderwijs besteedt nauwelijks aandacht aan migratie.

 

Vermeulen verwoordt de grootste frustratie van migratie-experts: in de kennisoorlog over migratie zijn de goedgeïnformeerden aan de verliezende hand. “Het hoger onderwijs besteedt nauwelijks aandacht aan migratie”, vult Debruyne aan. “Waarom is vluchtelingen en migratierecht geen verplicht vak in de opleiding Rechten? Of in de opleiding sociaal werk?” 

Cosemans sluit toch af op een positieve noot: “Historisch onderzoek draagt bij tot een beter begrip van het onderwerp migratie. Voor mijn doctoraat onderzocht ik de opvang van Oegandese, Chileense en Vietnamese vluchtelingen. Het Belgisch beleid ten aanzien van die groepen was voorbeeldig. Door het warme onthaal konden vluchtelingen hun trauma’s verwerken en een toekomst in ons land uitbouwen. In het verleden wierp een humaan vluchtelingenbeleid dus zijn vruchten af. De opvang van de Oekraïense vluchtelingen verloopt niet vlekkeloos, maar het eerste onthaal was alvast positief. Hopelijk heeft deze solidariteit een even gunstig effect, dat ons doet nadenken over een openhartiger vluchtelingenbeleid.” 



doorbraken

25/04/2022
🖋: 
Auteur

De dienst Communicatie van UAntwerpen liet notuleren dat er binnen afzienbare tijd een nieuw project dat in de pijplijn zit op poten gezet zal worden opdat het in de steigers kan staan met als doel studenten te ondersteunen. De details zullen bepaald worden na een initiële aftoetsende fase. Er wordt budget vrijgemaakt voor een nieuwe website en campagne. De vragen over wat het project exact zal inhouden, welke parameters een indicatie geven dat er nood is aan het project en welke doelstellingen men wil halen om het project als geslaagd te beschouwen zullen later ontweken worden. 

Dat het project initieel vaag blijft, is op zich geen probleem. Projectverantwoordelijke Els Komkommerwals: “Dat is de modus operandi van het hedendaagse communicatieparadigma. Studenten hebben al genoeg concrete dingen om zich zorgen over te maken; wij bieden ondersteuning door middel van buzzwords, opgewaardeerd met beeld en quotes van steeds hetzelfde twintigtal studenten op hoogkwalitatief drukwerk. Hoe hoger de productiekosten, hoe breder de boodschap bij de modale student genegeerd kan worden. Het kernwoord is ‘drempelverlagend’, studenten van allerlei slag moeten zich halfslachtig kunnen vinden in het beeld van de universiteit dat we hun opdringen. Daarom hebben we in de loop der jaren een mooie verzameling foto’s aangelegd van studenten die tot minderheidsgroepen behoren, zo tonen we hoe inclusief onze benadering is.” 

Er worden zoals altijd ook studenten betrokken bij het project. Komkommerwals: “Wij hechten grote waarde aan de input van de student, vooral als die student in dezelfde richting denkt als wij.” Favorieten bij uitstek zijn de studentenvertegenwoordigers. Een van hen liet weten: “Als je als stuver een uitnodiging krijgt voor een participatief overlegmoment weet je dat het je kans is om van de universiteit een betere plek te maken. De eerste vergadering was constructief: iedereen kende elkaar al, maar we deden toch een voorstelrondje en er was ook een powerpoint.” Toch reageert niet elke student positief: “Vroeger, voor corona, kreeg je op dat soort vergaderingen broodjes”, liet een oudere stuver zich ontvallen, “als het me louter zou gaan om de illusie koesteren dat ik een belangrijke student ben die de wereld verandert, zit ik wel op Twitter.” 

De organisatoren gaan prat op het belang van hun project, al kan niemand zich echt toeleggen op de uitwerking ervan. Komkommerwals: “Er zijn nog tal van andere taken en projecten waar niemand van gehoord heeft die ook allemaal héél belangrijk zijn. Die hebben eveneens stuk voor stuk drempelverlagende communicatiestrategieën nodig. Soms wordt het dan druk voor ons, maar we vergaderen zoveel als nodig tot het campusleven van de student beter wordt.” De vraag stelt zichzelf dan of er niet beter geïnvesteerd kan worden in personeel dat wel werkt? “Dat moet haast wel! Er zijn gewoon zoveel projecten die we artificieel in leven houden. Daarom gaan er stemmen op om naast het huidige project nog een ander nieuw project te organiseren waarbij we de communicatie kunnen stroomlijnen. Zo kunnen de studenten die ons niet op mute hebben staan weten dat we hen kunnen helpen met iets. Misschien stellen we zelfs een halftijdse werknemer aan die het communicatieve en organisatorische werk van de universiteit op haar studenten afschuift. Je weet wel, communitybuilding.” 



poëzie

25/04/2022
🖋: 
Auteur extern

Benjamin Heirbaut


Ik mis nog steeds de aanblik van stoepkrijt in september 
hoe het silhouet van verlaten kinderspel op het wegdek stond uitgelijnd 

het is lang geleden dat de A.V.-laan laatst een speelstraat was 

want vroeger was in de zomer alles mogelijk 
een kind op rolschaatsen deed auto’s buigen 
en we leerden veel ook al was de schoolpoort dicht 

de najaarsbui die het laatste regenboogwater in de goot deed sijpelen is al vele jaren heen 



betweter

25/04/2022
🖋: 

Het is niet omdat je veel onnozele weetjes kent, dat je een betweter bent. Dat bewijst een van onze redacteurs door een waanzinnig interessant, ongelofelijk boeiend of verbluffend spannend feit te delen.

Als u de voorbije maand op TikTok heeft gezeten, herkent u vast wel de nieuwe promostunt van verschillende bedrijven gemaakt door hun fantastische Gen Z-mediateam. Voor de ondeskundige in het vakgebied: de TikTokkers laten een grote virtuele Shrek in een latexpakje zingen boven het logo van hun bedrijfsgebouw terwijl hij luidkeels “material gworllll” kweelt. Geef toe, wie houdt er nu niet van Shrek die verleidelijk danst? Mocht je liefde zo groot zijn dat je fysiek op zoek wil gaan naar een reallife Shrek, niet getreurd! Mensen met acromegalie, bij sommige artsen beter bekend als de ziekte van Shrek, lijken namelijk akelig veel op je favoriete moerasbewoner. 

Acromegalie, oftewel gigantisme op jonge leeftijd, wordt veroorzaakt door een teveel aan groeihormoon. De meest voorkomende oorzaak is een goedaardige tumor in de hypofyse, een kleine klier in de hersenen die veel van onze hormoonbalans regelt, wat zich vertaalt in enkele opvallende uiterlijke kenmerken. De ziekte uit zich meestal in grote handen en voeten, reusgroei in lengte, een dikke neus en immense oren op een kolossaal hoofd, snurken, gewichtstoename en overmatig transpireren. Daardoor wordt acromegalie pas laat opgemerkt, aangezien de groei best traag verloopt. Volwassenen ervaren vaak ongemak bij schoenen die niet meer passen en hun trouwring die niet meer van hun vinger geraakt. Mensen klagen vaak ook over een gewichtstoename waarvan ze niet af geraken, met een verhoogd risico op suikerziekte tot gevolg. 

De volgende keer dat u dergelijke casanova’s ziet passeren, denk er dan aan dat die er niet aan kunnen doen dat ze zulke ooglijke verschijningen zijn. Aangezien acromegalie slechts bij 40 tot 70 personen per miljoen inwoners voorkomt, zou ik niet te lang wachten als je jouw liefde voor een elegante oger wil waarmaken.  



poëzie

25/04/2022
🖋: 
Auteur extern

Benjamin Heirbaut


Duimendraaien 
draait mijn luim 
luidt de draad 

Nietsss …

Duimendraaien 
daadt te luid 
duidt de maat 

Rust   één  twee
Rust   één  twee
Rust   één  twee 

Rust.