CurieuzeNeuzen in de Tuin

15/05/2022
🖋: 

Op 26 maart begon CurieuzeNeuzen in de Tuin voor de tweede keer in Vlaanderen. Dit keer zullen iets meer dan 3000 gazondolken verspreid over Vlaamse tuinen de bodemvochtigheid en temperatuur meten. Hoe de dolk precies in de steel zit, leggen Sanne de Rooij, communicatiecoördinator van
CurieuzeNeuzen in de Tuin, en Jonas Lembrechts, postdoc aan UAntwerpen en medeverantwoordelijke voor het wetenschappelijke luik, haarfijn uit.

CurieuzeNeuzen in de Tuin is een grootschalig burgerwetenschapsproject waarvoor de deelnemers een gazondolk in hun tuin planten. “De gazondolk is een miniweerstation van ongeveer veertig centimeter. Hij meet de temperatuur en bodemvochtigheid elk kwartier alsof het een plantje is. Hoe voelt een plant zich als het warm of droog begint te worden?” legt Lembrechts uit. De Rooij voegt daaraan toe: “Hij heeft ook een kleine simkaart gekregen die één keer per vierentwintig uur al die meetdata doorstuurt naar onze database, vanwaar die wordt doorgestuurd naar het interactief dashboard van elke deelnemer. Daarop bieden we een aantal grafieken aan, waaronder een vergelijkend histogram van hoe jouw sensor zich verhoudt tot die van de andere Vlaamse tuinen. Op die manier kunnen we deelnemers op een leuke en eenvoudige manier inzicht geven in wat er in hun tuin gebeurt. Als de temperatuur de hoogte inschiet, zien ze dat de temperatuurgrafieken onmiddellijk oplopen.” Op die manier wordt de enigszins abstracte wetenschap achter CurieuzeNeuzen in de Tuin concreet gemaakt.

 

plantvriendelijk meetstation

Ik trek mijn stoute schoenen aan en stel de vraag die op de lippen van menig wetenschapsonbenul brandt: en wat is daar het praktisch nut van? Lembrechts legt uit: “Tot nu toe meten we vooral het weer en het klimaat met weerstations, in Ukkel bijvoorbeeld. Maar als ecoloog merk je dat die temperaturen eigenlijk totaal niet relevant zijn voor wat de natuur zelf ervaart. Als een weerstation twintig graden meet, kan het zijn dat het gras in je tuin tien graden of dertig graden ervaart. Met CurieuzeNeuzen in de Tuin meten we nu wat er wél aan de hand is in de lokale tuinen. We zien bijvoorbeeld dat het in de stad op een zwoele zomernacht gemakkelijk vijf graden warmer is dan op het platteland. Al die patronen kunnen we nu met ongekend detail opvolgen. Plus, omdat we zo veel data hebben en omdat we weten wat voor tuinen het zijn en welk beheer daarin gebeurt, kunnen we ook uitzoeken vanwaar die verschillen komen. Die gegevens kunnen we vertalen naar welke beheersmaatregelen de impact van extreem weer kunnen beperken in de tuin. Vanuit de overheid is daar veel vraag naar, denk maar aan de Green Deal en Blue Deal, waarbij onze metingen kunnen aantonen welke beleidsmaatregelen effectief werken.”

“Daar komt bij dat de tuinen in Vlaanderen een groot totaaloppervlak hebben,” merkt De Rooij op, “zelfs groter dan het bosoppervlak.” Lembrechts vult aan: “Ongeveer 12,5% van het Vlaamse oppervlak is tuin. Eén, dat is heel veel. Het totale bosoppervlak is bijvoorbeeld 10%. Twee, met 12,5% kan je een behoorlijke impact hebben, mits je dat goed beheert. Drie, tuinen liggen vaak op belangrijke locaties. In de stad kunnen tuinen soms zelfs het enige groen zijn dat er is, waardoor ze een disproportionele impact kunnen hebben op het bufferen van de temperatuur.” Des te belangrijker om te weten wat er zoal speelt in de tuin dus.

 

"Als een weerstation twintig graden meet, kan het zijn dat het gras in je tuin tien graden of dertig graden ervaart."

 

CurieuzeNeuzen in de Tuin vond voor het eerst plaats in 2021 met iets meer dan 5000 locaties. “We waren aan de meetcampagne begonnen met het plan om de hitte en droogte in kaart te brengen. En toen was al die regen daar plots”, vertelt Lembrechts. “Voor ons zat er wel een mooie kans in: toen de regenbom in augustus viel – waarbij vooral in het oosten van Vlaanderen en Wallonië extreme neerslag viel – waren we in heel Vlaanderen de bodemvochtigheid aan het meten. Toen hebben we onze focus verlegd. Kunnen tuinen helpen om de impact van overstromingen tegen te gaan? Zeker tuinen op tactische locaties hebben toen hard gewerkt om het water af te voeren. Denk dan aan tuinen in de stad, waar water op de vele verharde oppervlakten maar moeilijk kan infiltreren, of in valleien, waarnaartoe veel water stroomt. Aangezien het dit jaar tot nu toe erg droog is, kunnen we mogelijk de vergelijking tussen twee totaal verschillende zomers maken.” De Rooij vult daarop aan: “Natuurlijk hoop je dat het weer dit jaar niet even extreem is, maar ergens zou het wel heel interessant zijn om twee extremen naast elkaar te kunnen leggen.”

 

wetenschap van buur tot buur

De overkoepelende term ‘CurieuzeNeuzen’ heeft ondertussen al naam voor zichzelf gemaakt als grootschalige burgerwetenschap. De Rooij: “Er komen veel mensen van verschillende disciplines samen aan de organisatorische kant, wat ik zelf erg interessant vind. Daarnaast vind ik het contact met de deelnemers zelf tof. Mensen zijn enthousiast over het project en doen graag mee. Ze zijn ook niet bang om kritische vragen te stellen: tot op heden hebben we 6500 vragen beantwoord in onze mailbox!”

Voor het wetenschappelijke luik is de burgerparticipatie eveneens boeiend. “Meestal doe je onderzoek en duurt het vaak jaren voor je je resultaten communiceert. In veel gevallen moet je je best doen om het verhaal verkocht te krijgen aan het brede publiek”, zegt Lembrechts. “Maar hier gebeurt het onderzoek letterlijk in de achtertuin. De deelnemers en het brede publiek zien wat er gebeurt, ze zien de data en ze zijn geïnteresseerd in de conclusies die wij aanbrengen. Qua communicatie zit je zo veel dichter bij het publiek nu. Soms levert dat wel uitdagingen op: wetenschap gaat niet altijd zo snel. Als mensen vandaag een hittegolf voelen, willen ze – bij wijze van spreken – morgen weten wat de impact daarvan is, maar daar kunnen wij niet zomaar onmiddellijk een antwoord op geven.” Hij benoemt de manier van werken van CurieuzeNeuzen in de Tuin als dé manier waarop hij als wetenschapper microklimaat wil bestuderen. “Als ik wil weten wat de temperatuur ergens is, gaat dat gewoon veel gemakkelijker als iedereen mij dat vertelt, in plaats van dat ik het zelf overal moet gaan meten. Nu leveren mensen elk hun bijdrage en kunnen we veel meer data verzamelen met dezelfde input. Win-win voor de wetenschap en de samenleving.”

De communicatie met de deelnemers verloopt ook via de sociale media van CurieuzeNeuzen. “Zeker in de opstartfase zijn grote campagnes losgelaten op sociale media. Wat bereik betreft was dat ook nodig”, vertelt De Rooij. “Fantastische campagnebeelden ook! Die zijn eigenlijk in Zuid-Afrika getrokken. Op het moment dat we die beelden moesten maken, was het hier grauw november, december, maar als je wil inspelen op hitte en droogte, heb je natuurlijk wel zon nodig. De locaties, figuranten en fotograaf kwamen allemaal uit Zuid-Afrika, maar de beelden zijn vervolgens hier gebruikt. We hebben een brede campagne opgezet via advertenties, reclame- en tv-spotjes, maar ook op sociale media.” Lembrechts vult aan: “De deelnemers kunnen hun interactieve dashboard ook op sociale media delen. We vonden het belangrijk dat dat kon, want communicatie van buur tot buur werkt tenslotte het best. Dat is ook enthousiast opgepikt online.”

De Rooij knikt. “De kracht van sociale media is echt niet te onderschatten om je boodschap te verspreiden. Je hebt de andere kanalen nodig om het bredere publiek te bereiken – vandaar dat een mediapartner als De Standaard voor zo’n groot project als CurieuzeNeuzen onmisbaar is – maar de interactie met deelnemers verloopt wel heel vlot via sociale media. Voor ons is het belangrijk dat de data van CurieuzeNeuzen een gespreksonderwerp kunnen zijn waarover je babbelt aan de koffieautomaat. Ik denk dat we dat doel bereiken op deze manier.”

 

een filter in de grond

Sommige van die kritische vragen zijn ook inhoudelijk. “Af en toe komen er vragen van deelnemers: waarom meten jullie dit of dat niet? Er zijn natuurlijk financiële en tijdsgebonden beperkingen, maar ik denk toch vaak: ‘Ja, waarom meten we dat niet?’ Er zijn zo veel belangrijke aspecten: je zou de luchtkwaliteit in huis kunnen meten, je zou zware metalen in de bodem kunnen monitoren ...” vertelt Lembrechts. De Rooij pikt daarop in: “Zware metalen kan je niet met een sensor meten maar wel met een bodemstaal. Aan het begin van de meetcampagne, toen onze deelnemers hun sensor in de grond staken, namen ze ook een bodemstaal af. Die bodemstaal analyseerden we op bodemtype. Aan de ene kant was dat om te zien of er veel klei, leem, zand of verschillende combinaties daarvan in je grond zaten. Bodemtype beïnvloedt de manier waarop water de bodem insijpelt. Zo laat klei moeilijker water door. Dat moeten we weten omdat onze sensor het vocht meet en een kleibodem anders zou reageren dan een zandbodem en we dus onze berekeningen daaraan moeten aanpassen.”

Aan de andere kant wilde het CurieuzeNeuzenteam de hoeveelheid organisch koolstof in de bodem weten. Dat is dan weer belangrijk om te kunnen bepalen wat de capaciteit voor CO2-opslag in de bodem van die tuin is. Lembrechts: “Je hebt de impact van klimaat en extreem weer op de tuin, maar je hebt ook de rol die de tuin zelf kan spelen om de klimaatverandering te vertragen. Opslag van koolstof in de bodem is dan een optie. We zien bijvoorbeeld dat tuinbodems een hogere koolstofopslag hebben dan veel landbouwgebieden, aangezien landbouw veel vraagt van de bodem, maar een lagere opslagcapaciteit heeft dan natuurlijke graslanden. Als er meer koolstof in de grond is, geeft dat aan dat er meer koolstof uit de lucht wordt gehaald. Door een ecologisch beheer zou je meer koolstof kunnen opslaan in de grond. Let wel, dat is een heel traag proces en zo veel is er niet te winnen, maar het is toch belangrijk om te tonen dat de tuin op verschillende manieren kan bijdragen aan een groenere wereld.”

 

luie tuinier, ijverige tuin

Hoewel CurieuzeNeuzen in de Tuin op dit moment zeker nog niet aan het einde van hun metingen zijn gekomen, stromen er al wel interessante conclusies binnen. Zo hebben tuinen, zeker in de stad, een belangrijke rol. Tijdens de overstromingen afgelopen jaar hebben die tuinen bijvoorbeeld harder moeten werken en meer regen moeten absorberen dan tuinen op het platteland. Dat had verschillende redenen. Lembrechts legt uit: “De verharde grond is een van de ‘boosdoeners’. Het water stroomt af van asfalt, waardoor het allemaal bij elkaar komt. Het lijkt dat het meer regent in je tuin, omdat het van elders toekomt.” Het tekort aan bomen is een andere reden: “Bomen vangen een deel van het water op, waardoor de regen later valt, de druk verlaagt en de overstromingspiek lager ligt. We merken dat bomen een belangrijke rol kunnen spelen om de impact van overstromingen op te vangen.”

 

"Een luie tuinier is een goede tuinier."

 

Ook bij hitte en droogte zijn tuinen belangrijk. “Op bewolkte dagen is het verschil niet zo groot, maar als de zon schijnt, kan er meer dan tien graden verschil zijn tussen de warmste en de koudste tuin”, zegt Lembrechts. “Wat ik zelf interessant vind, is dat de verschillen overdag heel anders zijn dan ‘s nachts. ’s Nachts zien we dat de stedelijke tuinen veel warmer zijn dan de tuinen op het platteland. Dat hadden we verwacht door het stedelijk hitte-eiland, zoals dat heet. Het stedelijk hitte-eiland kan je begrijpen als een warm deken dat door alle beton en asfalt in de stad de warmte absorbeert. Daardoor hangt die warmte ‘s nachts nog in de stad. Maar verrassend genoeg is dat hitte-eiland overdag in de tuinen bijna volledig verdwenen. In de tuinen die aan ecologisch beheer doen kan het koel zijn, zelfs als de rest van de stad aan het bakken is. Door aan slim beheer te doen kan je zelf een groot verschil maken!”

Dat slim tuinbeheer, is dat veel meer werk? “Een luie tuinier is een goede tuinier”, vat de Rooij het bondig samen. “Het is beter om zo min mogelijk je gras af te rijden, of om het afgereden gras op zijn minst in je tuin te laten liggen, zodat het op die manier teruggegeven kan worden aan de bodem. Dat is een gemakkelijkere manier om met je tuin om te gaan. Het concept moet nog bij mensen rijpen, heb ik de indruk, maar je ziet het meer en meer, onder andere in de campagne Maai Mei Niet van Knack.” Volgens Lembrechts is de ontharding het belangrijkste. “Vanuit ecologisch oogpunt moeten tegels en beton echt weg. Die zorgen voor warmte, het hitte-eilandeffect, de wateroverlast ... Daarnaast is het ook niet goed voor de biodiversiteit: er leeft niets op en je kan ook geen koolstof opslaan in beton. Let op, er zijn voordelen aan een terras en een geasfalteerde oprit, maar niet vanuit ecologisch oogpunt.”

 

Meer weten over CurieuzeNeuzen in de Tuin? Via www.curieuzeneuzen.be en www.standaard.be/curieuzeneuzen volg je het project op de voet.



doorbraken

14/05/2022
🖋: 
Auteur

Universiteit Antwerpen verhit met haar investeringsplannen in feestinfrastructuur definitief de lepel: ontspanning, studentengemeenschap en feestcultuur zijn een essentieel onderdeel van het universitaire leven en trekken nieuwe studenten aan. Een bijkomende financiële injectie zal snel volgen om ook alternatieven voor klassieke feestjes te ondersteunen. 

“We merken dat er steeds meer weerstand komt tegen de alcoholcultuur,” weet drugsexpert Wannes Witteneus, “maar de zoomergeneratie heeft al zo weinig toekomstperspectief, die hebben toch iets van middelen nodig om niet continu in een depressie of paniekaanval verzeild te raken. Trouwens, heb je de muziek op die studentenfeestjes al eens gehoord? Zonder iets wat de geest doodt, krijg je daar geen kat binnen.” 

Aanvankelijk was het idee dat studenten hun aangekochte drugs anoniem konden laten testen op zuiverheid. Zo zouden ze veilig de ogen uit hun oogkassen kunnen trippen; een overdosis op universiteitsgrond is geen goede PR. “Maar waarom investeren in testen als je zelf de knowhow hebt om het product te maken? Een professor Chemie garandeert ons een zuiverheid van 99,6%, het lijkt onzinnig om derde partijen in te schakelen.” Momenteel vallen productie en testen nog onder faculteit Wetenschappen, maar er gaan stemmen op om een nieuw onderdeel aan de universiteit te bouwen dat zich volledig toelegt op het onderzoeken, verdelen, testen en nemen van drugs. “‘Productontwikkeling’ bekt wel lekker eigenlijk, ik vraag me af waarom we daar niet eerder iets mee hebben gedaan.”  

Zo zal de moestuin van het departement Geschiedenis ingezet worden om verschillende variaties en kweekmethoden van cannabis te testen. “De hippies van Letteren en Wijsbegeerte zullen ons vervolgens wel weten te vertellen wat de goeie shit is.” De faculteit Rechten daarentegen stelt zich de vraag of drugsproductie wel onder de term ‘dienstverlening’ valt. Ze wees bovendien op de mogelijke juridische gevolgen van de plannen, al leek er na wat wikken en wegen op de schalen van Vrouwe Justitia toch een achterpoortje voor cocaïne te bestaan – louter met de intentie tot onderzoek, uiteraard. Departement Informatica is dan weer volledig te vinden voor het idee. “In Silicon Valley wordt al jaren geëxperimenteerd met magic mushrooms- en LSD-microdosing: verschillende studies tonen aan dat beide de creativiteit verhogen. Laat het net die creativiteit zijn – een belangrijke factor voor academisch onderzoek – die de universiteit vakkundig uit haar studenten heeft weten te zuigen.” 

Toch waarschuwen enkele ervaren psychonauten binnen de universiteitsgemeenschap dat dosering en context belangrijk is. “Als we kijken naar de gemiddelde titel van een onderzoekspaper in de Sociale Wetenschappen, kunnen we moeilijk spreken van microdosing, die mensen hebben hulp nodig.” Gelukkig is ondersteunende hulp om de weinige valkuilen van het project te dichten ruim voorhanden. “Na jarenlang gezeik over het mentale welzijn van studenten te hebben moeten aanhoren, hebben we midden in de coronacrisis fiks geïnvesteerd in het aanwerven van psychologische begeleiding. Nu zitten we vast aan contracten, we hebben dus een oplossing waarvoor we nog geen probleem hebben, dit project zou zeer stimulerend kunnen werken.” 



Humans of UAntwerpen

14/05/2022
Humans (© Willem van Dijk | dwars)
Bron/externe fotograaf

Willem van Dijk

🖋: 

Kunstenaar of topsporter, bejaarde of ondernemer, geen enkele soort ontspringt de dans. Je wordt op een dag wakker met de intense drang om je aan Universiteit Antwerpen in te schrijven. Het gevolg: zo veel vreemde vogels dat het uitzonderlijk wordt om normaal te zijn. Elke maand zetten wij een bijzondere student in de kijker. 

De 22-jarige Femke Verschueren gaat al zingend en acterend door het leven. Al van kindsbeen af werd ze omringd door haar zingende zussen Ymke en Anke en al snel werd de muzikale microbe aan haar doorgegeven. In 2011 won ze Junior Eurosong met haar nummer Een kusje meer, en zo is de bal aan het rollen gegaan. Ze nam haar zussen mee in dit succesvolle avontuur en tot op vandaag vormen ze het groepje Enchanté waarmee ze met enkele muzikanten covers brengen. Daarnaast had Femke altijd de droom om het zingen te combineren met acteeropdrachten. Ze zocht haar weg tussen casting calls en audities tot ze in 2020 gecontacteerd werd om auditie te doen voor de nieuwe telenovelle Lisa. Net voordat de pandemie ook ons land op stelten zette, kreeg ze het goede nieuws te horen dat ze in deze serie de rol van Elke mocht vertolken, als wie ze ondertussen al drie seizoenen lang te zien is op VTM. 

Al die drukke creatieve bezigheden op filmsets en podia combineert ze momenteel met de master Fundamentele Wiskunde. Op het eerste zicht een opvallende keuze, maar voor haar voelde het heel vanzelfsprekend. “Ik heb wel even het idee gehad om Acteren of Kleinkunst te gaan studeren, omdat ik dat laatste toentertijd maakte en nu nog steeds maak, maar in het middelbaar studeerde ik Grieks-Wiskunde. Wiskunde vond ik zo leuk dat ik eerder naar een studie in die richting op zoek ben gegaan. Toen ik ontdekte dat wiskunde op zichzelf bestond als universitaire studie, was de keuze snel gemaakt.” Nu kan ze de dingen die ze het liefst doet, enerzijds verhalen vertellen en anderzijds de rationele feiten opzoeken, combineren. Ze staat wel achter de redenering ‘studeren kan je nog je hele leven’, waardoor ze altijd elke kans zal grijpen en dan wel zal bekijken hoe ze die kan combineren met haar studie. “Het staat vast dat ik mijn studies wil afmaken. Ik wil echt mijn masterdiploma behalen. Toen ik bij Lisa begon te draaien, merkte ik dat het nog te combineren viel, ondanks dat het erg druk was. Afhankelijk van hoe mijn rol evolueert, zal ik bekijken hoeveel studiepunten ik nog kan opnemen om het haalbaar te combineren. Ik neem me voor om altijd studiepunten op te nemen, maar zulke kansen zullen altijd voorgaan”, zegt ze zelf. “De school, de proffen en de universiteit lopen niet weg. Een mooie kans wél.” 

De combinatie van haar studies met zang- en acteeropdrachten is pittig. “In mijn derde bachelorjaar heb ik alle zestig studiepunten opgenomen. Daarnaast ging ik dan ook gemiddeld zes dagen per maand draaien bij Lisa. Zo had ik in januari 2021 de zotste planning ooit. Ik moest zeven dagen gaan draaien en zeven dagen examen gaan afleggen, twee keer vielen die twee zelfs op dezelfde dag. Dat was hectisch, maar ik heb het overleefd.” Gelukkig kan ze op veel steun en begrip rekenen, zowel van de productie als van UAntwerpen. Ze heeft ook een kunstenaarsstatuut, wat haar de nodige flexibiliteit biedt om haar studies naar eigen planning te kunnen volgen. Ondanks alle mooie kansen die ze krijgt blijft ze wel oprecht geïnteresseerd in haar studie en gemotiveerd om die af te maken.  
 
Toch roept de muzikale creatieveling in haar weleens wat luider dan de wiskundige, maar ze beseft maar al te goed dat het leven in de cultuursector niet altijd evenveel zekerheid biedt. Ze is dan ook blij dat ze dankzij haar studie de job als leerkracht wiskunde, wat ze vroeger altijd wilde worden, als mogelijkheid achter de hand kan houden. “Wie weet kan ik de twee werelden ooit combineren. Hoe cool zou het zijn als er zo’n wetenschappelijke talkshow komt à la Het Lichaam van Coppens of Scheire en de Schepping die gepresenteerd wordt door een vrouw die bovendien ook echt een Master in de Wiskunde heeft behaald? Ik zou het wel zalig vinden als zoiets zou gebeuren, dat ik op die manier de schoonheid van wiskunde zou kunnen tonen.” 

Haar filosofie blijft dat ze alle kansen wil grijpen. Zelfs als het niet onmiddellijk iets oplevert, zal er later wel een moment komen wanneer ze er de vruchten van plukt. Verder droomt ze nog van interessante acteerrollen en veel gelegenheden om op een podium te staan met een band en eigen muziek. En afstuderen, ook dat staat nog op haar bucketlist. 



editoriaal

14/05/2022
🖋: 

Het vlieden van de tijd beangstigt me. Ligt het aan mij, of lijkt hij onze omgeving steeds sneller te doorkruisen? Mijn beste vriendin woont ondertussen een maand samen, mijn oude jeugdvriend heeft sinds kort een baan en een huis en ook het academiejaar is met een vloek en een zucht voorbijgesneld. Ik zal je de obligatoire nostalgische terugblikken op het afgelopen dwarsjaar, de imminente examendreiging en de daarbij horende betekenisloze succeswensen besparen: een extra herinnering aan een voorbijgesneld jaar, zit men daar nu écht op te wachten? 

Hoe is dat dan toch mogelijk, dat die eeuwige zandloper mij steeds weer overvalt? Ben ik dan slechts een hopeloze nostalgicus? Gaat de wereld om me heen dan écht sneller dan ik kan bijhouden? Hoe dan ook blijft dat knagende stemmetje in mijn hoofd zeggen dat ik sneller moet, dat ik stil sta op de autostrade: ik woon nog altijd op een krom, krakend, door muizen geplaagd kot, heb het nooit gepresteerd om de liefde langer dan een jaar vast te houden en na zes jaar aanmodderen mag ik er na dit semester nóg een jaar bijschrijven vooraleer ik eindelijk mijn masterdiploma haal. Of ja, zou kunnen halen

Ook binnen dwars blijven mijn jaren me achtervolgen. Je zal me wellicht zien als vers bloed, de jonge, debuterende editoriaalschrijver met de inspirerende blik op de foto, onbezoedeld door jaren aan ellenlange vergaderingen, gemiste deadlines en writer’s blocks, maar niets is minder waar. Ik mag mezelf met recht tot de oude rotten van het studentenblad rekenen, en elk jaar wordt dat duidelijker. Ook in deze dwars kan je artikelen bewonderen in sprankelende stijl, van redacteurs die een flinke tijd na de eeuwwisseling pas het levenslicht hebben gezien. Voor wie MSN-berichtjes, RuneScape en Nokia’s misschien slechts relieken uit oude Netflixseries zijn. Goed, na al die jaren voldoen mijn schrijfsels keurig aan de eindredactieregeltjes en het stramien van onze stijlgids, daar valt natuurlijk wel iets voor te zeggen. Kan het soms ook niet wat lonen een oude rot te zijn? 

Ik begin het zelf in ieder geval steeds meer te geloven. Althans, daar dwing ik mezelf een beetje toe. Zeg nu zelf, blijven zwelgen in zelfmedelijden is toch ook geen optie? Ben ik mezelf nog wel als ik mijn romanticisme en hang naar nostalgie pertinent de deur wijs? Nee! Als ik dan toch mijn onvrede moet uiten over de moderne tijd en over hoe snel die gearriveerd is, dan liever als tijdloze anachronist dan als zelfvernietigende pessimist. Steeds vaker wordt mij het verwijt gemaakt eruit te zien als een regelrechte jarenzeventiger. Kan mij het iets schelen! Hup, de stoute All Stars aan, Doe Maar op maximaal volume op de iPod, de wind door de iets te lange haren, op naar de boekenwinkel voor een afgedankte Jan Wolkers … die liefde, dat diploma, dat deftige huis, die komen nog wel. Voor nu geniet ik van de vrijheid die ik heb om de verkeerde richting in te mogen rijden. De tijd gaat toch net iets minder snel op een oud Casiohorloge. 



het laatste woord

14/05/2022
🖋: 

Je zal het maar voorhebben: het ligt op het puntje van je tong en toch kan je er niet opkomen. Dat ene woord ontglipt je keer op keer. Ook dit jaar schiet dwars alle schlemielen in zulke navrante situaties onverdroten te hulp. Maandelijks laten we ons licht schijnen op een woord waar de meest vreemde betekenis, de meest rocamboleske herkomst of de grappigste verhalen achter schuilgaan. Deze editie werken we toe naar de apotheose. 

De toeschouwers zitten op het puntje van hun stoel. De vraag “Wat zou het laatste het laatste woord nu toch zijn?” weerklinkt door de zaal. Net wanneer iemand op de voorste rij stilletjes fluistert: “Zou ik nog snel naar het toilet kunnen lopen?” gaan de spots aan. Het allerlaatste woord verschijnt op het podium. Geen krakende chipszakken of geslurp uit grote bekers cola meer, nee, de zaal is plots muisstil. Het is tijd voor de langverwachte apotheose. 

Apotheose is een leenwoord uit het Frans. Het Franse apothéose komt op zijn beurt van het Griekse apotheosis, waarin theos (god) te herkennen is. Letterlijk betekent het dan ook ‘vergoding’ of ‘vergoddelijking’. Het begrip duidde in de klassieke mythologie op het moment dat een belangrijk personage tot god werd gepromoveerd. Later werd het ook buiten de mythologie gebruikt wanneer iemand een goddelijke eer bewezen werd. In onze taal werd het woord in die betekenis voor het eerst aangetroffen in 1769. Later kwam daar nog een betekenis bij, namelijk ‘slotstuk van een opvoering met veel pracht en praal’. Die betekenis maakt van Apotheose de geknipte artieste om deze dwarsvoorstelling af te sluiten. En dat zal het publiek geweten hebben: Apotheose schittert niet alleen door haar kostuum met gouden veren, maar ook door haar feilloze trapezeact. De salto’s volgen elkaar aan een weerzinwekkend tempo op en de mond van elke toeschouwer valt open. 

In haar meest algemene betekenis betekent apotheose ook ‘indrukwekkend einde’. En zo is het slot van de dwarsvoorstelling plots niet meer de enige apotheose. Ook het academiejaar loopt op haar einde. Of de examens of de zomervakantie de apotheose zijn, dat laat ik nog even in het midden. In het eerste geval zullen we als studenten alleszins niet staan dringen voor een ticketje en al helemaal niet achteroverleunend naar de voorstelling kunnen kijken. Chips eten kan natuurlijk wel, als beloning of als troost, dat is om het even. En een daverend applaus, dat mag ook. 

Maar voor het daverend applaus weerklinkt in de zaal, zien de toeschouwers een laatste sierlijke draai, een laatste keer “oooh” en “wauw” en dan beweegt de trapeze langzaam naar beneden. Apotheose zwaait en komt gracieus aan de grond. Pilaarbijter, Ootmoed, Pimpelen, Sofisme, Homoglief en Contaminatie komen nu ook het podium opgelopen, reiken elkaar de hand en maken een diepe buiging. Zie ze eens schitteren, onze artiesten van het afgelopen jaar. Ze zullen nu genieten van hun zomer en uitkijken naar de repetities voor de volgende show. Het applaus zindert nog na in hun oren. 



eventjes schudden en afgehandeld

14/05/2022
🖋: 

Het naderende einde van het academiejaar brengt tal van redenen om elkaar de hand te schudden met zich mee. Of het nu is om je professor te begroeten bij je mondeling examen of om afscheid te nemen van je vrienden, we zullen de komende maand onze hand nog vaak uitsteken. Doorgaans doen we dat zonder erbij na te denken, maar zoiets eenvoudigs als handen schudden is niet zo simpel als je het van wat dichterbij bekijkt. Ik reik Walter Weyns, hoogleraar Sociologie aan onze universiteit, een virtuele hand en vraag hem wat hij weet over deze wijdverspreide gewoonte. 

Wanneer ik op het naïeve af begin met de vraag waar het gebruik vandaan komt, vertelt Weyns me dat het om gedrag gaat dat minstens gedeeltelijk aangeleerd is, een ritueel met regels. “Je bent niet de hele tijd door handen aan het schudden”, lacht hij. “Je steekt je hand uit, de ander beantwoordt dat en je schudt even. Dat laatste is een essentieel onderdeel van de handeling; gewoonweg je hand stil houden zou ook wat maar vreemd zijn.” Vervolgens vertelt hij me over de betekenis van het ritueel: “Handen schudden heeft een betekenis, net zoals het wijzen of het vingertje opheffen. In dat repertoire moet je het zien, dus als ondersteuning van onze interacties.” Wanneer ik hem vervolgens vraag waar het ritueel vandaan komt, antwoordt hij na een korte aarzeling: “Een verklaring die je vaak hoort, is dat je ermee je goede bedoelingen toont. Door de open hand te reiken toon je bereidwilligheid en vertrouwen ten aanzien van de ander, opdat die ander kan voelen dat je ongewapend bent, dat je letterlijk niets achter de hand houdt. Toch lijkt me dat een iets te gemakzuchtige verklaring, er zal wel een kern van waarheid in zitten, maar de exacte oorsprong is moeilijker te achterhalen. Ik denk dat als je het goed wil begrijpen je breder moet kijken naar het hele repertoire van handbewegingen die onze interacties onderbouwen.” 

 

de goede handdruk 

Er zijn veel verschillende manieren om elkaar de hand te drukken. Stevig of eerder zacht, heel lang of al snel de hand weer terugtrekken, enzovoort. “Wat de goede handdruk is, hangt af van subcultuur tot subcultuur. Bij het zakendoen is een stevige handdruk bijvoorbeeld meer op z’n plek”, vervolgt Weyns. Hij herinnert me aan de bewuste handdruk tussen Trump en Macron, waarbij ze om het hardst bleven knijpen. “Die werd ridicuul, maar gaf wel aan dat de stevigheid van de handdruk een symbool is en een betekenis heeft”, zegt Weyns daarover. “Wie de slapste handdruk geeft, is de onderdanige. Wie het stevigst de handdruk geeft, ‘wint’.” Hij vervolgt met een gewaagde uitspraak: “Om de clichés eens rond te strooien: als je de stevigheid van de handdruk met een drukmeter zou meten, zou dat een verschil geven van faculteit tot faculteit. Je zou kunnen zeggen: hoe harder de wetenschap, hoe steviger de handdruk.” Weyns benadrukt meteen na zijn uitspraak nog eens dat het om een hypothese gaat en er eigenlijk een vervolgonderzoek nodig is: een nodige verduidelijking in een gesprek tussen een hoogleraar Sociologie en een student Taal- en letterkunde. Toch kan ik hem geen ongelijk geven, want sterk zijn mijn handdrukken niet. 

 

Hoe harder de wetenschap, hoe steviger de handdruk. 

 

Daarnaast zou de handdruk ook plaatsgebonden zijn. “In het Oosten, Japan bijvoorbeeld, is men eerder geneigd om te buigen met de handen eventueel samengevouwen voor het lichaam.” De om-ter-stevigste handdruk is dan weer typisch Amerikaans. “Macron had waarschijnlijk de dagen voordien zitten oefenen om niet voor Trump te moeten onderdoen”, grapt Weyns. Een ander voorbeeld van zo’n plaatsgebonden handdruk vinden we in India, waar je je erop moet letten dat je zeker je rechterhand uitsteekt. De linkerhand is daar namelijk bedoeld voor onreine dingen zoals het toiletbezoek. Iemand met links de hand schudden is daar dan ook een grove belediging. 

 

de alternatieve begroeting 

“In sommige gevallen,” gaat Weyns verder, “bijvoorbeeld als er sprake is van een hiërarchie, schud je niet zomaar de handen. Dan heb je bijvoorbeeld iets als de handoplegging, waarbij de ene onderdanig knielt en de ander de handen oplegt, waarbij die hand soms gekust wordt.” Maak je niet meteen zorgen als die begroetingswijze je afschrikt, want ze is tegenwoordig enkel nog gebruikelijk als je een koning of hoge geestelijke ontmoet. De tijden waarin mannen dat deden bij vrouwen om te tonen dat ze met de beste bedoelingen kwamen en eerbied hadden voor haar zijn ondertussen passé. 

 

Het handjes schudden is ook generatiegebonden. Jongeren kussen en omhelzen meer. 

 

Andere alternatieve begroetingen zijn de kus en de omhelzing, die je vooral ziet in Zuid-Europese landen, maar ook meer en meer in het Noorden voorkomen. Een ander bekend voorbeeld is de neuskus bij de Inuit, in Tibet steken ze dan weer de tong uit naar elkaar. “Daarnaast zijn er ook praktijken waarbij de handen verstopt worden”, weet Weyns me te vertellen. Dat laatste fascineert me, want enkele minuten eerder leerde ik nog dat een mogelijke verklaring van het handen schudden was dat mensen op die manier hun goede bedoelingen toonden. Weyns verduidelijkt: “Het komt vooral voor in kerkelijke kringen, maar vroeger ook bij de adel. Je hebt dan meestal brede mouwen. Door je handen in die mouwen te verbergen, geef je juist aan dat je je onderwerpt aan iemand of iets.” 

 

de ongemakkelijke handdruk 

Ik heb zelf nooit graag handen gegeven, want dat voelt toch altijd een beetje als op sollicitatiegesprek gaan bij je vrienden. Ik ben niet de enige die er zo over denkt en door de pandemie is dat ongemak bij velen nog toegenomen. Ook mensen die er voordien geen probleem mee hadden zijn nu terughoudend om hun hand uit te steken. Dat kan uit angst zijn om besmet te raken of anderen te besmetten, maar Weyns haalt er nog een andere reden voor aan: “Als je meteen de hand zou uitsteken, lijkt het wel alsof de ander jou zou beledigen als die jou de hand niet schudt. Je wil de ander niet dwingen je een hand te geven als die zich daar niet comfortabel bij voelt.” Op familiefeesten valt het me daarnaast ook op dat het vooral de oudere generatie is die handjes wil schudden. Als mijn nicht haar hand naar mij zou uitsteken, zou me dat enorm verbazen, maar bij mijn groottante voelt het heel normaal. “Het handjes schudden is voor een deel ook generatiegebonden”, vertelt Weyns. “Er is de laatste jaren een verschuiving opgetreden die weggaat van de handdruk en in de richting gaat van de kus en de omhelzing, zoals dat al langer in Zuid-Amerika gebeurt. Die verschuiving is het duidelijkst merkbaar bij jongeren; misschien door internationale ervaringen zoals Erasmus?” 

 

de verdwenen handdruk 

Aan het begin van de pandemie werd aangeraden om elkaar elleboogjes te geven in plaats van elkaar de hand te schudden. Vuistjes bleken een groter succes te zijn en dat hoeft volgens hem niet te verbazen. “We zijn echte tactiele wezens. We nemen graag iets vast en ook elkaar aanraken, zoals onze voorouders de aapjes, doen we graag. Met de elleboog kan je zo goed als niets betasten of vastnemen. De hand kan veel meer, dus het is evident dat we snel teruggaan naar de hand.” En inderdaad, ik genoot vrijdagavond nog van een aflevering van The Voice Kids waarin de coaches en deelnemers elkaar enthousiast vuistjes gaven. Hoewel de meeste deelnemers heel blij lijken een vuistje te mogen geven aan hun idool, is dat vuistjes geven toch nog niet hetzelfde als handjes schudden. “Pas wanneer die oude gewoonte om elkaar de hand te geven en elkaar aan te raken eindelijk weer ingang vindt, pas dán kun je zeggen dat de pandemie achter ons ligt, of althans de angst voor de pandemie.” 

 

Je zou kunnen zeggen dat wij het verlengstuk zijn van de hand in plaats van dat de hand het verlengstuk is van ons.  

 

Weyns herinnert zich dat Marc Van Ranst aan het begin van de pandemie zei dat de begroetingsvormen zouden veranderen na de pandemie en dat Van Ranst dat een goede zaak vond. Ik herinner me dat inderdaad ook, want voor iemand als mij die altijd een hekel heeft gehad aan handen schudden was dat het beste nieuws uit die periode. Toch is Weyns er niet zo zeker van dat het ritueel niet meer terugkomt. Hij ziet de handen als het belangrijkste lichaamsdeel van de mens en zegt daarover: “Wij definiëren ons niet toevallig als handelende wezens en verwijzen daarmee naar de hand. Je zou kunnen zeggen dat wij het verlengstuk zijn van de hand in plaats van dat de hand het verlengstuk is van ons. Wij zijn wie we zijn doordat we handen hebben en daar van alles mee kunnen doen.” Zolang er geen bewijs voor is, lijkt het Weyns dus onwaarschijnlijk dat we zouden stoppen met elkaar de hand te geven. 

 

Toegegeven, misschien zou ik voor één keer ook blij zijn als we weer onbeperkt handjes konden schudden. Vrienden, familie, professoren en assistenten en zelfs de lieve vrouw in de supermarkt, naar iedereen zal ik met plezier mijn hand uitsteken. Niet omdat ik het ritueel zo mooi vind, maar wél om te beklemtonen dat de pandemie achter ons ligt. En om mijn goede bedoelingen te tonen, dat ook.  



poëzie

25/04/2022
🖋: 

Levenslustig proevend 
van de realiteit 

Waaiend door de stad 
zwevend door het leven 

Ongemakkelijk bewust 
van de zwaartekracht 

Het oppervlak ebt weg 
menselijkheid spoelt aan 

Een visie van belang  
sust kleurloze stemmen 

De opkomst van grijs 
in al haar vormen 

Tussen de juiste mensen 
zachter geworden 

Diep in dons 
kracht gevonden 



kunst op de campus

25/04/2022
🖋: 

Een ooit gemaakte onbenullige opmerking, een vreemd uitziende vrouw op straat, een gekke plaatsnaam bij het voorbijrijden of een onverklaarbaar schilderachtige zonsondergang door het dakraam van je zolderkamer … Uit het oorverdovende dagelijkse lawaai maken zich altijd een paar indrukken los, om dan wekenlang te blijven sudderen in je hersenpan. Onbeduidende ervaringen die, misschien juist door hun vergeetbaarheid, tijdens elke douche, wasbeurt of stofzuigronde weer de kop opsteken. Zo ben ik dagenlang tevergeefs bezig geweest de zwarte krabbels van Pierre Alechinsky naar mijn achterhoofd te degraderen. 

De kwelling begon op een gure donderdagmiddag. De zeldzame aprilsneeuw was nog maar net opgedroogd toen ik me geheel nuchter tussen de dronken wiskundigen van de buitencampus bevond. Toen ik op den duur de kou, de felgekleurde gocarts en de bedenkelijke muzieksmaak van de plaatselijke dj niet meer kon verdragen, strompelde ik een willekeurig gekozen gebouw binnen van campus Middelheim, die ik voor het eerst bezocht. Nadat de overweldigende gewaarwording van stilte en eenzaamheid eindelijk over mij heen gespoeld was, viel mijn oog half op de doeken die de muren van dit vreemd gevormde, bijna organische gebouw bevolken. Toen dacht ik nog dat de rondingen van de muren, de donkerte van de krochten en de hardheid van de stalen trap mij meer interesseerden. Misschien was het de korte nacht, misschien was het de lange dag, misschien zelfs het oorverdovende contrast tussen Laat de zon in je hart buiten en de oase van rust hierbinnen – ik dacht werkelijk even dat het kolossale, saaie en grijze tuincentrum-annex-kantoorgebouw zich in mijn greep had. Pas later, op een veel te luide bus 32 en daarna in een veel te stil bed, wist ik dat niet de grijze kolos, maar de zwarte, kribbige lijnen op de witte oppervlakken mij in hun greep hielden. 

De volgende morgen stond ik, als meegezogen door een mui in een verraderlijk kalm uitziende zee, weer op de stoep voor het unheimisch voelende gebouw. Deze keer wél met een missie; de confrontatie aangaan met dat wat de afgelopen negentien uur mijn volledige denkwereld had opgeslorpt. Ik had maar een ogenblik nodig om te beseffen waarom deze volledige overgave van mijn denkwereld had plaatsgevonden. Ik heb dit eerder gehad, dacht ik. Met boeken. Maar nooit met kunst. Dagenlang kan ik van slag zijn door een tragisch lot van een hoofdpersoon, maar als ik naar een Rubens kijk kom ik niet veel verder dan ‘mooi’, een Pollock of een Mondriaan kan me niet eens bewegen tot enige emotie of gedachte, afgezien van een ‘ik begrijp het niet’. Hoe anders kwam dit mij voor bij deze werken van Alechinsky. Deze werken spreken. Toen ik de trap besteeg en mijn confrontatie met het werk naderde, deden de drukken mij eerder denken aan oosterse kalligrafie dan aan een litho. Als in minuscule, monochrome tapijtjes van Bayeux volg ik een verhaal, en heeft het kleurloze, stilhangende werk al zijn statische eigenschappen verloren. Kan een schilderijenreeks literair zijn? Een spanningsboog hebben? Zelfs een begin en een einde, voor iedere onderworpene vrij te kiezen? 

De bovenste treden van de trap achter mij gelaten, staart de eerste massa aan zwarte kriebels mij aan. Als beelddenker probeer ik mij instinctief vast te klampen aan enige houvast. Ergens moeten toch wel een paar letters, een paar kruimeltjes context te vinden zijn? Een klein, archaïsch uitziend bordje linksonder het kunstwerk leest 

 

Pierre ALECHINSKY, 
Ne fêter ni l’an ni la vitesse , 1996 
Lithografie — SCHENKING MOBISTAR 

 

Mijn Frans laat het hier afweten. Iets met feesten, jaar en snelheid? Hoe wordt ni ook alweer gebruikt? Ik kom niet veel verder. Ergens ben ik teleurgesteld in mijzelf. Kon ik het dan écht niet laten? Moest ik weer zo nodig de letters ontwaren? Ben ik dan écht te laf om mij te laten overmeesteren door de kunst die mij al negentien uur en twaalf minuten in haar greep houdt in al haar puurheid? 

Ik kan niet anders dan meteen de kronkelende dreiging opmerken wanneer ik wat willekeurig links van het midden aan het schilderij begin en mij zoals de wijzers van een klok mee laat voeren door de raamvertelling. Ik zie kleine landschapjes en de dreiging van een wingerd die onheilspellend zijn tentakels over de vredigheid uitspreidt. Ik zie een vrouwelijk figuur naargelang de uren verstrijken steeds abstracter worden, desintegreren zelfs. Die abstractie is allesverzengend, is alles wat overblijft. Tegen het einde van de cyclus blijven slechts, in chronologische volgorde, kolkende waterstromen, surreële kubussen, vage schimmen en onmogelijke machinerieën over. 

Helemaal in het midden, groter dan de kleine prentjes rondom, heerst de verwarring. Als Van Gogh zijn Sterrennacht in het diepste dal van zijn krankzinnigheid had geschilderd, had het er zo kunnen uitzien. Het zwarte, lange gras, dat meer naar onkruid neigt, walst over de grond, kometen suizen cirkeltjes door de inktzwarte nachtlucht. Hier komen we tot de apotheose van de abstractie: de duisternis. Het verval kruipt over de argeloze onderdaan en verenigt zich met haar subject, zuigt hem leeg. Zoals een alzheimerpatiënt op zijn laatste benen. Zoals schimmel zich een sinaasappel toe-eigent. Zoals Alechinsky de afgelopen negentien uur en drie kwartier mijn denkkracht opzoog. Als wadend door een moeras moet ik al mijn kracht gebruiken om weer bij de bushalte te geraken. Een paar uur later streelt de middagzon mij wakker, het slijk nog om mijn voeten. Ik ben thuis, maar nog niet verlost. 

De maandag daarna bevind ik me voor Resumé. Wederom Alechinsky, wederom gebouw G en wederom SCHENKING MOBISTAR. Déjà vu? Het lijkt er verdomd veel op. Weer tref ik een (dit keer een fractie grotere) lithografie aan, zwart op wit, verdeeld in kleinere vlakjes. Weer ben ik als door een onzichtbare kracht naar de grijze, sfeerloze doch imposante moloch gelokt. Weer probeer ik een verhaal te ontdekken, moet er iets lineairs te vinden zijn op dit één-bij-anderhalve meter grote vlak. En tóch is het deze keer anders. 

Dit werk is op het eerste gezicht niet als een grote draaikolk die me probeert op te slokken. Dit werk heeft geen diep, duister hart, waaromheen zich een chronologie van verval wikkelt. Deze keer ben ik niet geïntimideerd, beantwoord ik niet met ziekelijke nieuwsgierigheid de roep van een sirene om mijn hoofd te verliezen in allesverzengende zwarte abstractie. Met een lichte huivering observeer ik weer het vrouwengezicht, neem ik weer de troosteloze geometrische ruimtes waar, zie ik de beelden die mij op de vorige lithografie tot de bodem hebben leeggezogen, maar de wanhoop blijft uit. Deze keer ben ik uitgenodigd. De korte blik die ik Resumé bij mijn vorige bezoek gegund heb, uitgeput, door dichtvallende ogen, maken de beklimming van de ijzeren wenteltrap licht. Maken mij klaar om neer te ploffen tegenover de oude man met het dikke boek op schoot, smachtend naar zijn kijk op het leven. Ook de wingerd heeft soms mooie bloemen. 

Resumé kan alleen maar van links naar rechts, van boven naar beneden ‘gelezen’ worden. Ik mag mee als reisgezel op een bedevaartstocht, een expeditie om de innerlijke demonen te laten varen, op zoek naar het ware bestaan. Waar de abstractie in het vorige werk donker was en chaos symboliseerde, is ze hier licht, voelt ze als een gids op een met gevaar doorwrocht pad. Onze pelgrims vertrekken onder een boom, en luiden vanaf daar hun zoektocht in. Gelijktijdig zwerven we door historie en belevingswereld, laten we ons leiden, om maar te zien waar we uitkomen. 

De meanderende paden kruipen eindeloos richting de horizon, door wuivende velden en opstuivende zandvlaktes, langs piramides, ziggoerats en heilige bomen, relikwieën van lang vergeten goden. Hypnose, verleiding, bedwelming, verwarring, en wederom een ontsnapping in het abstracte voltooien de tweede ‘regel’. Steeds raak ik verder de draad kwijt, verlies ik mezelf in deze microkosmos van een menselijk leven. Ik zie rook, micro-organismen, dreigende luchten, hoge bergen en diepe wenteltrappen, altijd weer uitkomend op een kikkerdrilachtige oersoep. Helemaal rechtsonder prijkt Alechinsky’s rode stempel, alsof hij wil zeggen: “Je zoektocht is ten einde, rust maar uit.” De autoritaire rode stempel kondigt het einde aan van het werk, maar verlost mij ook van de loodzware bankschroef die mijn hoofd de afgelopen tweeënnegentig uur en zesendertig minuten heeft moeten dragen. Op de bus vraag ik me af of Alechinsky, met wie ik zojuist de strijdbijl heb begraven, zelf ooit aan het lawaai van zijn zwarte krabbels heeft kunnen ontsnappen. 

 

We zijn overbelast. Tien radio’s fluisteren een volledige bloemlezing. Met duizend schilderijen voor ogen gaat de schilder naar het doek, en blijft steken in het slijk van zijn geheugen. 

- Pierre Alechinsky 
  Parijs, september 1953 



close-up

25/04/2022
🖋: 

Van 19 april tot en met 2 mei kan je een selectie aan films uit Afrika, Azië en Latijns-Amerika bewonderen op het MOOOV-filmfestival dat in meerdere Vlaamse steden doorgaat. Om tegen het klassieke Hollywoodparadigma in te gaan kunnen festivalgangers de wereld virtueel rondreizen door nieuwe filmculturen te ontdekken. Filmmakers als Elia Suleiman, afkomstig uit Nazareth, spelen een belangrijke rol in het diversifiëren van het filmlandschap door non-conventionele films te promoten.

In It Must Be Heaven (2019) brengt de visuele dichter Elia Suleiman een ode aan de stille cinema door een alternatief narratief te schetsen over Palestina. Op die manier verzet hij zich tegen de westerse blik op Palestina die in de media gereduceerd wordt tot enkel een conflictgebied. In tegendeel, It Must Be Heaven toont de wondere wereld van het alledaagse met de focus op persoonlijke belevenissen. De notie van conflict wordt op andere manieren ingevuld: een burenruzie, een dispuut tussen vader en zoon, een debacle tussen restaurantganger en eigenaar, een staarwedstrijd tussen twee vreemdelingen in de tram. Als kijker beleef je de wereld vanuit het standpunt van het hoofdpersonage dat als zwijgzame voyeur toekijkt en via gelaatsuitdrukkingen een kritisch standpunt inneemt. De herrijzenis van de slapstickcomedy! De herwaardering van Buster Keatons stoïcijnse uitdrukkingen! De esthetiek van de mimiek! 

Net als Buster Keaton, Jacques Tati en Wes Anderson hecht Suleiman veel waarde aan symmetrie. Via de nadruk op horizontale lijnen en tweedimensionaliteit creëert de regisseur een stemming van sereniteit en kalmte. Het gebrek aan diepgaande conversaties is doelbewust toegepast om de stilte te laten spreken. Het hoofdpersonage, gespeeld door Elia Suleiman, voert ons mee van Palestina naar Parijs en vervolgens naar New York. Als observerende regisseur toont Suleiman ons een reeks van bijzondere taferelen: politieagenten op segways en rollerblades, een verlaten Parijs met militaire vliegtuigen, tanks en slechts twee toeristen. Het denkkader wordt omgekeerd waarbij de westerse metropolen op een bevreemdende manier in beeld gebracht worden. Zo houdt Suleiman de kijker een spiegel voor.  

De kritische noot komt sterk tot uitdrukking wanneer het hoofdpersonage zijn nieuwe filmproject voorstelt aan een Franse en een Amerikaanse producent. Zowel in Parijs als New York krijgt hij weinig waardering voor zijn script, een komedie over vrede in het Midden-Oosten. Het is helaas niet Palestijns genoeg vermits het verhaal overal kan plaatsvinden. Natuurlijk verwacht men dat Palestijnse regisseurs enkel films maken over de politieke en militaire confrontaties. Via lichaamstaal, mimiek en absurde schouwspelen creëert Suleiman een meeslepende komedie met een filosofische insteek. Het is een intrigerende film die een serieuze sneer geeft naar de eurocentrische opvatting van ‘wereldcinema’.  



Red Star Line Museum vermenselijkt het verhaal van vluchtelingen

25/04/2022
🖋: 
Auteur

Sinds april loopt er een tentoonstelling over vluchtelingen in het Red Star Line Museum. Vluchtverhalen vertelt in expositievorm persoonlijke verhalen van mensen die hun land ontvluchtten en verweeft ze met de historische context van de (eenen)zeventigste verjaardag van de vluchtelingenconventie van Genève. De tijdelijke tentoonstelling toont zich tragisch actueel nu de oorlog in Oekraïne de gevolgen van gedwongen migratie opnieuw op de kaart zet. Voldoende aanleiding voor dwars om een katern aan het onderwerp te wijden; te beginnen met de expositie zelf. 

De collectie is eenvoudig opgesteld in de inkomsthal van het museum. Witte, met tekst beschreven blokken die de associatie met een doolhof opwekken, leiden je door de abstracte geschiedenis van cijfers en internationale afspraken naar intieme plekken met mensenspullen. Op de blokken staat de context van de objecten en hun eigenaars geschreven, maar het werkelijke vluchtverhaal valt te ontdekken via videofragmenten.  

De interviews, basale gebruiksvoorwerpen, visums en brieven nemen je mee naar levensfasen vol afscheid en ontmoeting, radeloosheid en hoop. Ik bleef lang stilstaan bij het verhaal van Ezmar uit Georgië, die zijn land verliet toen de politie hem weigerde te beschermen tegen homofobe knokploegen nadat hij betoogde voor meer LGBTQ+-rechten. Toen hij ook te maken kreeg met homofobie en agressie van medevluchtelingen op de plek waar hij terechtkwam om asiel aan te vragen, vluchtte hij opnieuw. Het is een kort stuk uit een van de vele verhalen die tentoongesteld worden, op hun beurt weer slechts enkele van de vele verhalen die uit noodzaak migrerende mensen meestal met zich meedragen. 

Nadat ik mezelf even verloren heb gelopen in het leven van de grote Ander, vraag ik curator Bram Beelaert naar de ontstaansredenen van de expositie. ”De tentoonstelling was aanvankelijk gepland naar aanleiding van de zeventigste verjaardag van de Conventie van Genève, maar corona gooide roet in het eten. De terugblik die we voor ogen hadden, krijgt nu een plotse relevantie door de oorlog in Oekraïne, maar dat was dus zeker niet de oorspronkelijke insteek.” Op enkele verwijzingen na vind je dan ook weinig terug over de meest actuele oorzaak van vluchtende mensen die de geschiedenis rijk is. “We waren de teksten aan het afwerken toen de situatie daar ontspoorde. We hebben onszelf de vraag gesteld of we de tentoonstelling toch niet even moesten uitstellen om nog zaken te kunnen aanpassen, maar kozen uiteindelijk om het slechts op enkele plekken doelbewust te vermelden. Eigenlijk is de situatie zich nog aan het kristalliseren, je kan daar pas binnen ten vroegste een jaar echt iets over zeggen. Dat maakt de verhalen die we wel vertellen niet minder actueel. Vluchtverhalen toont dat het gaat om iets wat iedereen kan overkomen en dat de Conventie van Genève nog steeds relevant is.” 

 

een mensenmuseum 

Omdat het museum met persoonlijke getuigenissen werkt, spreekt het liever over ‘mensen met een vluchtverhaal’ dan over ‘vluchtelingen’: “Je kan moeilijk aan de term ‘vluchteling’ ontsnappen als je dit onderwerp aangaat, maar je merkt dat veel mensen met een vluchtverhaal er ambivalent tegenover staan. Het werkt als een label dat hen reduceert tot een specifieke fase van hun leven.” Daarnaast wil Beelaert ook vermijden te hervallen in een legalistische discussie over definities. “Niet ieder van onze getuigen heeft zich beroepen op de Conventie van Genève. Zo is er het verhaal van een Marokkaanse man die zijn land ontvluchtte omdat hij betrokken was bij studentenprotesten tegen de monarchie. Hij kwam aan in België op een moment dat je hier nog makkelijk als gastarbeider een verblijfsvergunning kreeg. Aan de andere kant van het spectrum heb je een gezin dat Kazachstan ontvluchtte uit angst voor zijn overheid, maar die angst hier moeilijk kon loslaten. Het gezin verbleef hier onder een studentenvisum en is uiteindelijk geregulariseerd geraakt, maar heeft dus nooit asiel aangevraagd. Die verhalen zijn even waardevol: de tentoonstelling gaat over de menselijke ervaring van migratie als een proces, een ingrijpende fase in iemands leven die niet zomaar herleid kan worden tot een statuut.” 

Die blik is het Red Star Line Museum niet vreemd. “We hebben de benadering van onze vaste collectie doorgetrokken in Vluchtverhalen: één van herkenbaarheid en universeel menselijke emoties. Beide collecties tonen dagelijkse voorwerpen die uit hun context worden gerukt. Ze worden gesacraliseerd en in een museumomgeving gepresenteerd. Tegelijkertijd hebben ze voor de mensen die ze ons in bruikleen hebben gegeven een enorme emotionele waarde; vaak gaat het om een van de weinige spullen die men mee kon nemen. Waar het in het interview gaat over de beleving van een vluchtverhaal zijn die objecten een soort materiële tegenhanger: wat blijft over van die herinnering?.” 

 

Gedwongen migratie is een ingrijpende levensfase die niet zomaar herleid kan worden tot een statuut.

 

De interviews worden, in tegenstelling tot de spullen, wel toegevoegd aan de vaste collectie van het Red Star Line Museum. De doelstelling van het museum op lange termijn is om een archief te zijn dat de individuele beleving van migratie in zowel verleden als heden toont. “We hebben al een project gehad over ‘liefde en migratie’. In de toekomst zijn nog projecten gepland over onderwerpen als ‘heimwee’ en ‘arbeid en migratie’.” 

 

het stilleven op Linkeroever 

Om dat heden te belichten, gingen de curatoren een samenwerking aan met Niko Hafkenscheid en Valentina Stepanova, een kunstenaarsduo dat al een parcours aan participatieve projecten aflegde. Zij verbleven tussen september 2021 en maart 2022 op geregelde tijdstippen in het opvangcentrum voor vluchtelingen op Linkeroever. Ook zij werkten rond materialiteit, om met de ongeveer 260 verblijvenden de stilstand waarin die zich bevinden te veruitwendigen naar iets wat getoond kan worden. Hafkenscheid: “Sommigen waren er nog maar net, anderen al heel lang. Er was veel variatie aan zowel nationaliteiten als redenen waarom ze gevlucht zijn. Zo was er een aanzienlijke groep Afghanen die de taliban zijn ontvlucht, onder wie een opvallend aantal hoogopgeleiden –mensen die in Iran, India en Japan hebben gestudeerd.” 

“We probeerden een brug te slaan tussen hoe zij de wereld zien en de plek waar ze letterlijk en figuurlijk vandaan komen. Wegens corona moesten we ons beperken tot collecties opzoeken door op internet te surfen en in boeken te snuisteren. Uiteindelijk kwamen we uit bij het stilleven, een genre dat hun vaak vreemd was.” Niko en Valentina zetten in de refter een ministudio op en vroegen bewoners om te fotograferen wat ze belangrijk vonden. “Dat werden al snel de essentiële dingen: een telefoon, een mogelijks decoratief element, eten, een mondmasker … De beelden die zo ontstonden, brengen het tragische van de situatie op een bijna ludieke manier naar voren.” Naast de stillevens namen Valentina en Niko interviews af die zo ver mogelijk losstonden van het migratieverhaal: zo kwamen ze uit bij vragen uit Tinderprofielprompts. “Voor de meeste mensen is de vraag welk adjectief je moeder zou gebruiken als ze je zou omschrijven wel herkenbaar. Eigenlijk werd het ook een vraag wat kunst is: wie maakt wat, waarover gaat het hier?”  

 

Europa heeft het steeds moeilijker met migratie.

 

Het stilleven kwam bovendien niet uit het niets: het leven van de mensen in het asielcentrum staat letterlijk stil. “Sommige nationaliteiten maken meer kans dan anderen, maar er is bij elk van hen een verpletterende onzekerheid over de toekomst; eigenlijk is het een gigantische wachtkamer. Het enige andere gebouw in de buurt is een psychiatrische instelling met hekken eromheen en voor de rest is er de autosnelweg. Ze zijn aan de rand geschoven, ze worden niet gezien, ze zijn als een schim die stilligt: zo vervaagt de perceptie van tijd. Onze opdracht werd om met hen die tijd uit te zitten. Dat kwam vaak neer op simpele dingen: in de tuin rondhangen, eten, met de kinderen spelen … Zo kwamen we dichter bij iets heel elementairs van wat een mens is, door dat samen met hen gedeeld te hebben.”  

 

de tegenwoordige toekomst 

Ik vraag beide heren uiteindelijk hoe ze kijken naar de situatie in Oekraïne na zo intensief met vluchtverhalen om te gaan. Hafkenscheid: “We zitten op een scharniermoment. Plots kunnen we hulp aanbieden die we eerder niet konden geven. Valentina helpt bij het Rode Kruis in het Zuidstation: daar is voor iedereen een bed, kledij, eten … Heel wat mensen voelen zich nu gediscrimineerd; denk even aan de situatie bij Klein Kasteeltje: daar slapen mensen op straat om zichzelf te kunnen laten registreren. Het is een confuse situatie.”  

Beelaerts kijkt door de bril van een geschiedkundige: “Het is interessant hoe Europa het steeds moeilijker heeft met migratie, zelfs als die vanuit een reële angst voor eigen leven komt. Voor Oekraïne lijkt dat nu weg te worden geblazen; in die zin sluit de huidige situatie meer aan bij die van de Hongaarse vluchtelingen in 1956 dan met de oorlogen in Afghanistan en Syrië. Er was toen ook een duidelijk vijandsbeeld, maar de vraag is hoe die houding zal evolueren.”  

Het duidelijke vijandsbeeld is slechts een van de speculaties die in de media te lezen vallen over de ongelijke behandeling van verschillende soorten vluchtelingen, toch geven sommigen een onverbiddelijkere verklaring: discriminatie en huidskleur spelen een rol in hoe je behandeld wordt, ook als vluchteling. “Er zullen vast verschillende redenen en parameters zijn,” benadrukt Hafkenscheid, “maar je kan er niet omheen dat er een reëel verschil is in aanpak. Ik probeer wel positief te blijven – uiteindelijk kreeg een boel mensen uit het centrum Linkeroever een positief antwoord. Bij Fedasil en de Belgische staat is er een zeker begrip, al blijven de procedures lang, ingewikkeld en ondoorzichtig. Het kader dat de laatste 150 jaar is gecreëerd is sluitend noch perfect, maar biedt wel bescherming. Hopelijk kunnen we de solidariteit die nu opflakkert opnieuw universaliseren tegen de internationale angst voor electoraal gewin van bepaalde politieke partijen.”