Buitenlandse rechtstelsels (Elise Goossens) - lesopname 10 mei 2022

03/10/2022
🖋: 

Omdat dwars niets zo dierbaar is als de onderwijskwaliteit aan UAntwerpen, zal dwars discreet plaatsnemen in de verschillende aula’s en de lessen aldaar met milde strengheid beoordelen. Op de mediasite, zeg maar het VRT MAX, Streamz en Netflix tegelijk van de lesopnames, zocht ik in afwachting van het nieuwe jaar naar hoogwaardig vertier. Zo kwam ik uit bij het in de tweede bachelor Rechten gegeven vak buitenlandse rechtstelsels.  

De naam van het vak buitenlandse rechtstelsels dekt de lading overtuigend daar het vak gaat over rechtstelsels die allesbehalve Belgisch zijn, zoals de rechtstelsels van de VS en het Verenigd Koninkrijk, toevalligerwijs diegene die in dit college worden behandeld. Ik hoor de lezer al jammeren: “Wat zijn studenten met praatjes over recht van over het Kanaal of verder gebezigd? Leer ze de vernuftige doch juridisch kloppende belastingconstructies opzetten die mij een glimmende bolide besparen of laat ze alle juridische binnenwegen kennen om mijn toekomstige ex het bloed onder de nagels te onttrekken in plaats van ze te verstrooien met rechtstelsels waarmee ze wellicht nooit te maken krijgen.” Een willekeurige les buitenlandse rechtstelsels volstaat ruimschoots om deze jammerklacht af te doen als onzin. Bijvoorbeeld omdat een mens er kennis vergaart die handig is in een quiz, zoals het feit dat het Verenigd Koninkrijk geen grondwet heeft wat bewijst dat een land kan functioneren zonder, of vergeet maar wat ik schreef. En dat de inwoners van Washington D.C. in het Amerikaanse parlement niet vertegenwoordigd zijn, maar wel netjes belastingen betalen of in het andere geval ontduiken. Belangrijker is dat docente Elise Goossens theorie en praktijk naadloos met elkaar verbindt. Het hoogtepunt van het college situeert zich zonder meer in het laatste uur waarin ze na een heldere uiteenzetting over het Amerikaanse Supreme Court, enige tijd om verkeerde redenen onder Belgen het bekendste rechtscollege na Twitter en Facebook, de abortuskwestie in Amerika bespreekt vanuit juridisch oogpunt. Hierbij gaat ze grondig in op de dan huidige situatie (abortus is een grondwettelijk gewaarborgd recht) en de potentieel toekomstige situatie die vandaag de huidige situatie is (staten beslissen of ze abortus verbieden of niet). Ofschoon het Supreme Court enkele weken later Roe versus Wade zou terugdraaien, wierp Goossens een blik in haar glazen bol wat Amerika stond te wachten als dit zou geschieden. En het geschiedde inderdaad, waardoor de tweedejaars bachelorstudenten van de universiteit van Antwerpen een hoop krantenpagina’s konden overslaan, zij waren immers al perfect op de hoogte. Om maar te zeggen dat het vak buitenlandse rechtsstelsels misschien in juridische middens niet de naam heeft van gerechtelijk recht, personen- en familierecht of inleiding tot het privaatrecht, maar daarom niet minder essentieel is in de rechtenopleiding, omdat het de studenten uitdaagt te reflecteren over recht op een bedje van historische evoluties waarbij de link tussen recht en de maatschappelijke en politieke context wordt benadrukt zonder gegijzeld te worden door het zicht op de kerktoren. Dat alles wordt in goede banen geleid door de in proffenkantines maar ook elders altijd jeugdige Elise Goossens, die moeiteloos verbanden en verschillen aanhaalt met rechtstelsels in Oost-Timor alsook met obscuurdere rechtstelsels en die hier en nu in deze katern een mooie toekomst wordt voorspeld. Net als de tweede bachelorstudenten in de rechten van 2021-2022, om wie de meest prestigieuze advocatenkantoren en andere liefdadigheidsinstellingen zullen strijden zoals Zelenski voor een vierkante meter Oekraïne vanwege hun verruimde blik op de wereld, niet in het minst dankzij het vak buitenlandse rechtstelsels gedoceerd door Elise Goossens. 



kennismaken met de Vlaamse Commissie voor Wetenschappelijke Integriteit

03/10/2022
🖋: 

In dwars valt nu en dan het begrip ‘wetenschappelijke integriteit’. Maar wat verstaan we daaronder? Wie bewaakt de wetenschappelijke integriteit? En waar kan ik terecht als ik ‘wetenschappelijk niet zo integer’ gedrag vaststel? Vragen genoeg voor Gert Storms en Bert Seghers, respectievelijk de voorzitter en de secretaris van de Vlaamse Commissie voor Wetenschappelijke Integriteit.  

De Vlaamse Commissie voor Wetenschappelijke Integriteit (verder VCWI) werd in 2013 door de universiteiten, het FWO en twee academies opgericht als Vlaams observatorium voor wetenschappelijke integriteit. De VCWI bestaat uit negen hoogleraren uit de universiteiten in Vlaanderen, met daarbij Bert Seghers als secretaris en een juridisch adviseur. Seghers legt uit: “Onze taak is tweeledig. Enerzijds verstrekken wij algemene adviezen over wetenschappelijke integriteit en anderzijds adviseren wij over concrete klachtendossiers die al behandeld zijn door de CWI van een instelling die aangesloten is bij ons. Dus gesteld dat je niet akkoord bent met het oordeel van de CWI van UAntwerpen, kan je aan ons een tweede advies vragen.”  

Een advies klinkt vrijblijvend. Seghers nuanceert: “Het klopt dat de adviezen in principe niet bindend zijn, maar onze adviezen hebben wel een morele autoriteit. De universiteiten en instellingen hebben ons erkend.” Voorzitter van de VCWI Gert Storms vult aan: “Het is zo dat je bij ons nooit rechtstreeks kunt aankloppen. Je zult eerst bij de CWI van je eigen instelling te rade moeten gaan. Wij kunnen geen disciplinaire sancties opleggen. De Orde der Artsen kan iemand schrappen als arts, een Orde der Wetenschappers bestaat vooralsnog niet.” 

Zoals de naam al laat raden, houdt de VCWI zich bezig met wetenschappelijke integriteit. Maar hoe dit begrip af te bakenen? Storms verwijst naar de ALLEA-code, de Europese gedragscode voor wetenschappelijke integriteit die ook UAntwerpen onderschrijft. “Het is onmogelijk om in een code alles netjes vast te leggen wat wel en wat niet wetenschappelijk integer is. Vandaar dat de CWI’s aan de verschillende universiteiten en de VCWI bestaan. Er kan veel op ons bord belanden waar je met behulp van de ALLEA-code geen sluitende uitspraak over kunt doen. Dan is het aan de interdisciplinair samengestelde commissies om te oordelen of iets wetenschappelijk integer is of niet. Een schending van wetenschappelijke integriteit zou ik zelf omschrijven als gedrag dat de vooruitgang van de wetenschap belemmert.” 

Allemaal mooi en wel, maar om een schending van wetenschappelijke integriteit boven water te krijgen heb je mensen nodig die uit de biecht klappen. Waarom zou ik als personeelslid of student de klok luiden over wetenschappelijk niet-integer gedrag aan de instelling die mijn broodheer is of waar ik wil afstuderen? Het is een bekommernis die Seghers erg bezighoudt. “Ik droom van een wereld waarin universiteiten een dermate open cultuur hebben dat klokkenluiders die onregelmatigheden aan de kaak stellen worden gevierd. In die wereld leven we vandaag niet. Het is door wetenschappelijk onderzoek voldoende gedocumenteerd dat wie uit idealisme een vermeende wantoestand meldt, vaak moet afrekenen met negatieve gevolgen. Denk aan tegenwerkingen in je carrière, zeker als jonge onderzoeker. Daarnaast is er nog veel werk aan de bescherming van klokkenluiders.” 

Storms vult aan: “De ontoereikende bescherming en de negatieve gevolgen maken het een netelige zaak om het melden van wantoestanden te verplichten. Iets waarbinnen de VLIR (Vlaamse Interuniversitaire Raad) wel animo is. De enige reden die ik kan bedenken om misstanden te melden, is dat je zo in elkaar zit en er niet mee kunt leven ze zomaar te laten passeren. Wetenschap die wetenschappelijk wangedrag toelaat, is geen wetenschap. Dat is misschien de beste reden om wangedrag te melden, de mogelijke negatieve gevolgen ten spijt.” 

Schendingen van wetenschappelijke integriteit bestaan er in vele soorten en gewichten. Wie een jaarverslag van de CWI van UAntwerpen erbij neemt, zou mogelijk denken dat het zich beperkt tot plagiaat, zelfplagiaat en onderzoekers die zichzelf als voornaamste auteur zien van een publicatie waarin ze nauwelijks twee komma’s hebben verplaatst. Maar ook belangenvermenging en vervalsing van de onderzoeksresultaten behoren hiertoe, kortom alles wat de wetenschappelijke geloofwaardigheid ondermijnt. 

Seghers benadrukt de ernst van je mogelijke belangenconflicten aangeven als wetenschapper. “Het moet zelfs niet draaien om een werkelijke belangenverstrengeling, als je in je eigen werk iets tegenkomt wat iemand anders kan interpreteren als mogelijke belangenverstrengeling moet je dat al vermelden. Dat is ook wat de ALLEA-code gebiedt. Op dat vlak is er nog werk aan de winkel, zeker nu er steeds meer samenwerkingen zijn tussen industrie en wetenschappers. Als bepaald onderzoek door een bedrijf is gefinancierd, is het belangrijk dat de financier wordt vermeld. Dat wil niet zeggen dat er iets mis is met het onderzoek, maar de lezer moet wel de kans krijgen om zelf in te schatten hoe betrouwbaar de publicatie is.” 

Storms pleit ervoor om alle onderzoek te publiceren. “Als je een contract ondertekent met een externe financier mag die geen clausule bevatten die zegt dat je toestemming moet krijgen als wetenschapper om het onderzoek te publiceren. In Amerika keek onderzoeker Turner naar 74 geregistreerde onderzoeken over antidepressiva waarbij de helft positieve resultaten vond en de andere helft geen effecten. Maar welke onderzoeken verschijnen in de literatuur? Op eentje na worden alle onderzoeken met een positief resultaat gepubliceerd. Van de onderzoeken waarin geen effect werd vastgesteld wordt een derde gepubliceerd alsof het een positief resultaat betreft. De overige studies werden niet gepubliceerd, op een drietal na. Artsen die de literatuur raadplegen zullen denken dat er een overweldigende meerderheid aan studies is met positieve resultaten, terwijl het beeld er een stuk anders uitziet als je naar de originele bronnen kijkt. Dat is een mooie illustratie van hoe belangrijk het is om niet pas te mogen publiceren na toestemming van een financier.” 

Commissie Wetenschappelijke Integriteit UAntwerpen 

Belangrijk om te onthouden: alvorens terecht te kunnen bij de VCWI, zal wie meent weet te hebben van een schending van wetenschappelijke integriteit moeten aankloppen bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van UAntwerpen, die in 2010 in het leven is geroepen. Ik sprak met voorzitster Em. Professor Diana Phillips en secretaris Marianne De Voecht.  

Gesteld, een docent heeft stukken van het internet klakkeloos en zonder bronvermelding in zijn syllabus opgenomen. Ik kan dit natuurlijk niet laten gebeuren en wil rechtvaardigheid doen geschieden. Hoe kan de CWI in deze casus nuttig zijn? “Allereerst is er het onafhankelijk meldpunt in de persoon van professor Willem Lemmens”, vertelt De Voecht. “Hij bekijkt de zaak en oordeelt of de CWI de beste instantie is om het dossier te behandelen. Indien dat het geval is, houdt zijn rol daar ook op. Hij maakt geen deel uit van de CWI.” 

“Je moet je als melder goed bewust zijn van het feit dat dit een stevige procedure is”, voegt Phillips toe. “Je ergens kwaad over maken en dit melden is onvoldoende. Je moet een ernstig dossier samenstellen waarop een grondig onderzoek volgt. Een normale case bij ons duurt enkele maanden, er staat dan ook heel wat op het spel. Het is voor een onderzoeker toch wel een zware klap om een blaam te krijgen vanwege een schending van wetenschappelijke integriteit.” 

Niet de enige drempel mijns inziens. Ik mag dan dapper een klacht indienen, het is natuurlijk mogelijk dat ik van deze docent later nog les krijg. Dus ja, waarom zou ik me de moeite en de risico’s getroosten hiervan melding te maken? Bert Seghers wees er al op dat klokkenluiders vaak op negatieve persoonlijke gevolgen kunnen rekenen. “Je kunt geen volledig anonieme melding doen”, vertelt De Voecht. “Wat wel kan, is dat je aan het onafhankelijk meldpunt vraagt om anoniem te blijven ten aanzien van de CWI of dat je wel bekend bent voor ons en anoniem blijft voor de persoon tegen wie je dossier is gericht. Het is niet altijd evident om anonimiteit te waarborgen. Soms is het bijvoorbeeld duidelijk dat de melding maar van een handvol personen kan komen, denk aan auteurskwesties.” 

Ik laat me in de denkbeeldige case door niets of niemand afschrikken en heb een lijvig dossier ingediend dat na maanden grondig onderzoek een eindpunt kent. Ik ben benieuwd naar de sanctie die de docent in kwestie krijgt. “Net zoals de VCWI zijn we geen tuchtorgaan”, verbetert De Voecht me. “Het is geen juridische procedure. De CWI doet vaststellingen en op basis hiervan formuleert de CWI een advies waarin we ook al vervolgstappen aanbevelen en dat advies maken we over aan de rector. Soms geven we ook een algemeen advies wanneer we binnen een specifieke case ondervinden dat bestaande regels of richtlijnen te onduidelijk zijn. De melder en de betrokkene ontvangen een omstandig rapport van ons advies en kunnen binnen de maand ook nog reageren.” 

Ik vraag me ten slotte af of de CWI bekend genoeg is. “Ik zie het aantal cases groeien,” zegt Phillips, “maar we moeten daar zeker aan blijven werken, net zoals we het als onze taak zien om de bewustwording rond wetenschappelijke integriteit aan te wakkeren. Onderzoekers zijn zich niet altijd bewust van wat tot problemen kan leiden. We willen ook een proactieve rol vervullen. Denk aan infosessies en de doctorandidagen waar uitleg over wetenschappelijke integriteit een vaste component is.” 

 

Meer informatie over wetenschappelijke integriteit op UAntwerpen vind je hier.



blikopener

03/10/2022
🖋: 

PLASMANT, of voluit Plasma Lab for Applications in Sustainability and Medicine ANTwerp, is een interdisciplinair team van chemici, fysici, ingenieurs en biomedische wetenschappers dat onderzoek voert naar plasmatechnologie. Recent ontdekten ze dat de atmosfeer van Mars kan dienen om CO2 om te zetten in zuurstof en CO. Daarnaast kan stikstof er omgezet worden in een goede basis voor kunstmest. Die elementen kunnen op termijn leven op de rode planeet mogelijk maken, een planeet waar nog nooit iemand een voet aan de grond heeft gezet. Gefascineerd vraag ik Annemie Bogaerts naar het onderzoek. Zij is gewoon hoogleraar aan UAntwerpen, gespecialiseerd in het onderzoek naar plasma en plasma-oppervlak interacties door middel van computermodellering en experimenten, en hoofd van de onderzoeksgroep. 

“Naast vast, vloeibaar en gasvormig is plasma de vierde aggregatietoestand”, verduidelijkt Annemie Bogaerts al meteen. “Het gaat om een geïoniseerd gas. Dat wil zeggen dat het niet gewoon een gas is, maar een reactief gas dat niet alleen uit gasmoleculen bestaat, maar ook elektronen, ionen en andere reactieve deeltjes bevat.” Het is dankzij dat plasma dat de stabiele CO2- en stikstofmoleculen kunnen worden omgezet, juist omwille van die reactieve deeltjes. “Op die manier kan CO2 worden opgesplitst in zijn elementaire bouwstenen, CO en zuurstofatomen dus, en stikstof in twee stikstofatomen. Die reactieve deeltjes vormen nieuwe verbindingen: zo reageren zuurstofatomen met stikstofatomen om zo NO te vormen, de basis voor kunstmest.”  

De essentiële omzetting van CO2 en stikstof gebeurt in een zelfgebouwde plasmareactor. “In onze plasmareactor is de omzetting naar nieuwe moleculen mogelijk met een energie-input van 1 kilowattuur”, vertelt Bogaerts. “Je kan dit vergelijken met de hoeveelheid energie die een microgolfoven van 1000 watt in een uur verbruikt. Door de toevoeging van die energie wordt plasma opgewekt en gebeuren de omzettingen in nieuwe componenten. Je kunt de energie-input vergelijken met kleine bliksemschichtjes die in het gas worden aangebracht. Die schichtjes zijn heel reactief en energetisch en splitsen de gasmoleculen op, eerst in zeer reactieve deeltjes, waarna deze deeltjes opnieuw met elkaar botsen en nieuwe producten vormen. Vooral de snelheid en energie-efficiëntie van de omzetting werden nooit eerder bereikt.” MOXIE, het Mars Oxygen In-situ Resource Utilization Experiment dat aan boord van de Perseverance-rover van NASA werd gehouden, heeft ook het doel aan te tonen dat toekomstige ruimtevaarders zuurstof kunnen maken uit de Marsatmosfeer om te ademen. Voor dat experiment wordt dezelfde energie-input gebruikt, maar de plasmatechnolgie die PLASMANT toepaste, levert zo’n dertig keer meer zuurstof op binnen eenzelfde tijd en de energiekosten ervan zijn zo’n tien keer lager. Om beter te begrijpen wat er exact gebeurt in de plasmareactor en de onderliggende mechanismen te verklaren, hebben de onderzoekers de processen gesimuleerd op de computer. “Op die manier kunnen we voorspellen hoe de moleculen zullen reageren op het plasma en het proces beter sturen”, vertelt Bogaerts. “Die simulatie gebeurt gelijktijdig met de andere aspecten van het onderzoek.”  

Deze plasmatechnologie wordt door PLASMANT al langer onderzocht als toekomstige oplossing voor het klimaatprobleem hier op aarde: ze zou namelijk gebruikt kunnen worden om brandstoffen te genereren op basis van uitgestoten CO2. Deze technologie is daarom bijzonder nuttig voor de chemische industrie. Daarnaast kent ze ook toepassingen in de geneeskunde, waar ze vooral wordt gebruikt voor kankeronderzoek. “Dat kankeronderzoek gebeurt in samenwerking met het Centrum voor Oncologisch Onderzoek”, verduidelijkt Bogaerts. “Maar er zijn ook andere toepassingen binnen de geneeskunde. We zijn bijvoorbeeld ook gecontacteerd door de dienst Intensive Care van het UZA om een oplossing te vinden voor het coronavirus.” Bogaerts noemt het nieuwe Marsonderzoek een spin-off van het al verder gevorderde onderzoek op aarde voor CO2-omzetting: “Doordat we zagen dat op Mars de atmosfeer voor een groot deel uit CO2 bestaat, kwamen we op het idee na te gaan of dezelfde technologie daar gebruikt zou kunnen worden. Om er leven mogelijk te maken, heb je naast zuurstof namelijk ook meststoffen nodig om planten te doen groeien en groenten te kweken. Brandstof is dan weer noodzakelijk om het ruimtetuig terug naar aarde te kunnen brengen en ook ter plekke transport te voorzien. Omdat er grote hoeveelheden nodig zijn en ruimtemissies zo licht mogelijk moeten zijn, is het van belang dat ter plekke te kunnen produceren.” 

Alvorens we werkelijk mensen naar Mars kunnen sturen, zou ook daar een plasmareactor geïnstalleerd moeten worden waarin de omzettingen snel en efficiënt mogelijk zijn. “Hoewel onze reactor al best klein is, is de volgende stap in ons onderzoek dan ook om een nog kleinere lichtgewicht plasmareactor te bouwen. Als we die willen meesturen in zo’n ruimtemissie moet die namelijk zo licht mogelijk zijn. Daarnaast moeten we onze reactor ook nog combineren met scheidingstechnologie. Nu maken we wel zuurstof, brandstof en de basis van kunstmest, maar dat is nog een mengsel. Om zuivere stromen te krijgen, moeten we dat kunnen scheiden van elkaar, wat nodig is voor de levensondersteuning en het vervoer tijdens toekomstige robotverkenning of zelfs menselijke verkenning van de rode planeet.” De resultaten van PLASMANT zijn dus hoopgevend wat betreft de mogelijkheid tot leven op Mars. Ook ESA, het Europees Ruimteagentschap, toonde alvast interesse in het onderzoek. Het agentschap kaart op haar website nog een ander voordeel van de nieuwe technologie aan: de kostprijs. Zuurstof, energie en kunstmest zijn essentieel voor elke langdurige missie naar de rode planeet, maar deze stoffen vanop de aarde naar Mars vervoeren zou maar liefst honderdduizend euro per kilogram kosten. Ruimteschepen zijn dus niet alleen lichter door de stoffen ter plaatse te produceren, het proces is ook goedkoper en efficiënter. Naast het persbericht over dit onderzoek van PLASMANT op hun website toont ESA haar interesse door verdere financiering van het project, al blijft een bemande missie naar Mars een langetermijnplan. 



doorbraken

03/10/2022
🖋: 

In opdracht van UAntwerpen bestudeerden onderzoekers van UAntwerpen wetenschappelijke onderzoeken die gevoerd zijn aan UGent, KU Leuven, UHasselt, VUB en UAntwerpen. De resultaten zijn zonneklaar: wetenschappelijk onderzoek aan UAntwerpen wordt het onafhankelijkst gevoerd. 

“We hebben geaarzeld of we de resultaten van onze studie nu al naar buiten moesten brengen, maar onze universiteit (UAntwerpen) moedigde ons aan er niet mee te talmen. Dat vertrouwen heeft ons over de streep getrokken”, aldus onderzoekers aan UAntwerpen Timothy Frans en Lenny Silvers.  

“Dat vertrouwen was er bij het begin al”, erkennen ze. “UAntwerpen gaf ons een flink budget om dit onderzoek te doen. Dat laat zien hoeveel waarde UAntwerpen hecht aan onafhankelijk onderzoek.” 

In hun onderzoek gaan Frans en Silvers na of wetenschappers aan de verschillende instellingen worden blootgesteld aan wensen van externe financiers, pogingen om onderzoeksresultaten te beïnvloeden en belangenvermenging op welk niveau of welke manier dan ook. Aan UAntwerpen blijkt dat nooit het geval.  

“Het onderzoek is met de grootste omzichtigheid gevoerd”, weet rector Herman Van Goethem. “Ik heb het zelf kunnen nalezen en heb her en der nog wat suggesties gedaan. Zo stond er eerst dat “aan UAntwerpen – in zoverre dat wij dat kunnen vaststellen – wetenschappers altijd onafhankelijk hun werk kunnen doen”. Ik vroeg: “Herlees die zin nog eens, wat voegt zo’n zin tussen gedachtestreepjes toe?” En de onderzoekers hebben de kritiek onmiddellijk ter harte genomen. Om maar te zeggen dat ze uiterst doordacht te werk zijn gegaan en open stonden voor andere visies.” 

De rector belooft extra middelen vrij te maken voor een vervolgonderzoek, deze keer om UAntwerpen te vergelijken met Oxford, Harvard en Cambridge. Toch moet ook gezegd dat het onderzoek vertraging heeft opgelopen. De rector bevestigt: “Dit onderzoek werd eerst gevoerd door twee onderzoekers van UAntwerpen die ook werkzaam zijn aan KULeuven en dat heeft hun blik wat vertroebeld. In het belang van het onderzoek hebben we hen snel vervangen.” 

Aan andere universiteiten weerklinken er vragen over de betrouwbaarheid van dit onderzoek. Kritiek die Frans en Silvers niet vatten. “Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt klaar en duidelijk dat studies aan UAntwerpen het onafhankelijkst zijn. Als universiteiten wetenschappelijk onderzoek al niet meer geloofwaardig vinden louter omdat de resultaten niet bevallen, wie dan nog wel?”  



editoriaal

03/10/2022
🖋: 

“Oei”, beseften we laattijdig, er moet ook nog een editoriaal geschreven worden. Aan alles was gedacht, elke pagina vakkundig gevuld met hoogwaardige lectuur over de toekomst en integriteit en de Melkweg, met puzzels en humoristische prentjes en de cultuur die niet kan ontbreken. Zelfs een katje heeft de weg naar dwars gevonden. Maar dat editoriaal? Glad vergeten. Hoofdredacteurs onder elkaar keken schaapachtig, voerden de dans der “oh, ik vind het niet erg om te doen, hoor, tenzij jij wil?” uit naar hun beste vermogen en trokken uiteindelijk maar strootjes. Ondergetekende won, of verloor. Niet wéér over het begin van het academiejaar schrijven, waarschuwde mijn eerwaarde collega me. Wel. Wat blijft er over?

Het weer misschien. Wat een pestweer, hè? Mijn gemiddeld gemoed is drie graden gedaald, al was het maar uit solidariteit. Goed voor de plantjes, dat wel. De voedselprijzen zijn schandalig, gas- en energie zijn nog erger, en wat gaat dat alles betekenen voor de prijs van het bier? De politiek baart me zorgen, maar geen zorgen, ik zal zuchten en een spitsvondige oneliner verzinnen die mijn politieke voorkeur verraadt, zodat we ook dat onderwerp snel kunnen afsluiten. En al die wegenwerken, God, het is net alsof ze willen dat we overal te laat aankomen. Wat is er nog zoal? We gaan het niet over het begin van het academiejaar hebben, maar… 

Iets persoonlijks, laten we het over mijn persoonlijke leven hebben, is dat niet wat voor een editoriaal? Laten we beginnen met de eeuwige twijfel of mijn leven wel relatable genoeg is voor de modale dwarslezer. Ben ik niet de vreemdste eend in de bijt? Het type persoon dat op het internet als psychopaat zou worden aangewezen om nietsvermoedende gewoontes? Ach, vast niet. Onder jullie is er vast iemand die zich in mijn vakkundig opgepoetste editorialen herkent. Iemand van jullie lijkt op mij, denkt dat ik verwoord wat elk ander voelt. Statistisch gezien moet dat wel zijn. Nu ja, op statistiek was ik er maar op het nippertje door, zullen we daarover even leuteren? We gaan het niet over het begin van het academiejaar hebben, maar… 

Die universiteit, de ene rode draad doorheen dit maandblad, hoe moet zo’n kennisinstituut functioneren? Wat kan beter, wat kan erger? Het chronische gebrek aan warme maaltijden bij de komida, dat kan beter. Het vervoer tussen campussen ook – ’t is erg gesteld met de wereld als de Antwerpse fietspaden de beste optie zijn. De huidige werkcultuur binnen UAntwerpen, die kan ook beter. Ja, goed, onze eerwaarde managers – sorry – rector en vicerectoren krijgen vast een cum laude op de beurs, maar helpt dat de kennisvergaring echt vooruit? Ah, weet ik veel, ik ben nog niet afgestudeerd. We gaan het niet over het begin van het academiejaar hebben.



03/10/2022
het gebouw van Vaccinopolis (© UAntwerpen | dwars)
Bron/externe fotograaf

UAntwerpen

🖋: 

In juni opende Vaccinopolis de deuren op Campus Drie Eiken. De instelling zal onderzoek verrichten naar vaccinaties. dwars nam een kijkje achter de schermen en sprak met vaccinoloog Pierre Van Damme, hoofd van het Centrum voor de Evaluatie van Vaccinatie (CEV).  

Het is een grijze dinsdagochtend wanneer ik met Pierre Van Damme heb afgesproken in Vaccinopolis. In de vergaderruimte waar het interview plaatsvindt is het rustig. Een handvol technici legt de laatste hand aan het gebouw, voor de rest ligt Vaccinopolis er verlaten bij. Bij het ter perse gaan van dit artikel zal de bedrijvigheid zijn toegenomen. “In oktober neemt het klinisch personeel van de ambulante studies zijn intrek in Vaccinopolis”, vertelt Van Damme. “We hopen dat we op het einde van het jaar de toestemming krijgen om hier mensen te laten verblijven.” 

De indeling van Vaccinopolis verdient een woordje uitleg. In het testcentrum kunnen twee soorten onderzoek worden uitgevoerd. Op de eerste verdieping zijn er laboratoria, wachtkamers en consultatieruimtes voorzien voor ambulante studies. Bij dat soort studies krijgen testpersonen een kandidaat-vaccin toegediend waarna ze op regelmatige tijdstippen op controle komen. Wat Vaccinopolis onderscheidt van andere onderzoekscentra is de mogelijkheid voor CHIM-studies (Controlled Human Infection Model). Bij deze provocatiestudie worden testpersonen opgedeeld in twee groepen. De ene groep krijgt een kandidaat-vaccin toegediend, de andere groep wordt met een placebovaccin ingeënt. Daarna worden de testpersonen besmet met een afgezwakte ziekteverwekker. Uit veiligheidsoverwegingen gebruiken onderzoekers nooit de natuurlijke kiem van een ziekteverwekker en worden de testpersonen afgesloten van de rest van de samenleving. “Je wil natuurlijk niet dat de ziekte waarmee we de testpersonen besmetten zich verspreidt onder de bevolking”, licht van Damme toe. “Bovendien kunnen provocatiestudies enkel doorgaan bij goedkeuring door het Federaal Agentschap FAGG van de overheid en een ethische commissie.” 

Het provocatieonderzoek in Vaccinopolis kent twee veiligheidsniveaus. Bij niveau BSL-2 kunnen de testpersonen de quarantaineverdieping niet verlaten, maar mogen ze wel contact met elkaar leggen in gemeenschappelijke ruimtes. Bij niveau BSL-3 worden de deelnemers in volledige isolatie geplaatst. Tijdens het onderzoek mogen ze hun kamer niet verlaten. Enkel klinisch personeel met beschermende kledij heeft toegang tot de kamers van de testpersonen. Ingenieuze sluissystemen zorgen ervoor dat zij op een veilige manier de afgesloten ruimtes kunnen betreden en verlaten. Na een bezoek aan de quarantainezone moet het klinisch personeel grondig douchen.  

Voorwerpen die uit de afgezonderde ruimtes komen, worden eveneens grondig ontsmet. “Omdat gsm’s en laptops in tegenstelling tot kledij moeilijk te ontsmetten zijn, vragen we aan de testpersonen om alle digitale bestanden die ze nodig hebben tijdens hun verblijf op te slaan in de cloud en onze eigen iPads te gebruiken”, licht Van Damme toe. Niet alleen voorwerpen uit de quarantainezones kunnen virusdeeltjes bevatten. Omdat virusdeeltjes zich ook kunnen verspreiden via de stoelgang van de testpersonen is Vaccinopolis uit veiligheidsoverweging niet volledig aangesloten aan het rioolnet. “Het douche- en toiletwater van testpersonen wordt samen met de labovloeistoffen verzameld in een vat van 10.000 liter”, vertelt Van Damme. “Vanaf 2000 liter gaat er 750 liter naar een zogenaamde killtank waar ziektekiemen onder hoge temperaturen (121 °C) geïnactiveerd worden.” 

Omdat een testcentrum voor vaccinatie aan strikte veiligheidsvoorwaarden moet voldoen, zijn er weinig gelijkaardige instellingen. Wereldwijd zijn er ongeveer tien vaccinatieonderzoekscentra, waarvan een beperkt aantal op het Europese continent. In tegenstelling tot Vaccinopolis hebben deze instellingen een kleinere capaciteit en blijft het veiligheidsniveau vaak beperkt tot BSL-2. Omdat uitwisseling van kennis cruciaal is bij vaccinatieonderzoek drukt Van Damme de wens uit om een netwerk uit te bouwen dat de verschillende testcentra met elkaar verbindt. 

 

voorgeschiedenis en nabije toekomst 

Vaccinopolis is niet het eerste vaccinatietestcentrum van het CEV. In 2017 verrees op de parking van het UZA het quarantainedorp Poliopolis. “Op vraag van het consortium dat gefinancierd werd door de Bill & Melinda Gates Foundation wilden we een nieuw poliovaccin testen op volwassenen”, vertelt Van Damme. “Aanvankelijk zou het onderzoek plaatsvinden in een leegstand pand, maar omdat we de stoelgang van de testpersonen moesten scheiden van de normale rioleringswegen was dit geen optie. Poliopolis was een tijdelijke faciliteit. Toen de goedkeuring na twee jaar was afgelopen, lagen er plannen klaar voor een definitief gebouw, maar door de kabinetscrisis van 2018 belandde het dossier onderaan de stapel. Bij de uitbraak van COVID-19 blies de overheid opnieuw leven in het project. UAntwerpen kreeg subsidies voor een gedeeltelijke financiering van Vaccinopolis en sloeg de handen in elkaar met de VUB, die de respons van vaccinatie op het lichaam zal onderzoeken.” 

Vaccinopolis werd in recordtempo gebouwd. De werken werden aangevat in januari 2021 en in maart van dit jaar vond de officiële opening plaats. Alvorens het onderzoekscentrum in gebruik zal worden genomen moeten de nodige testen worden uitgevoerd. “Het neemt maanden in beslag om te kijken of het gebouw aan de strikte bio-veiligheidsvoorwaarden voldoet”, vertelt Van Damme. Voordat de provocatietesten van start gaan, doorloopt het CEV een proefproject. “Eind november laten we een twintigtal mensen een dry run doen. Deelnemers zullen telkens twee dagen in BSL-2 en BSL-3 verblijven. Hierbij worden ze niet ingeënt of besmet. Tijdens het proefproject zullen we verschillende procedures testen. In nauwe samenwerking met de brandweer, de politie en het UZA simuleren we een medische urgentie en organiseren we een brandoefening. Met dit proefproject willen we duidelijk maken dat het menens is met de procedures en de strikte voorbereidingen.” 

Wanneer het proefproject succesvol is doorlopen, kunnen de activiteiten in Vaccinopolis van start gaan. “Het overleg met de eerste bedrijven en internationale instellingen is al begonnen”, licht Van Damme toe. “Twee studies naar aangepaste kinkhoestvaccins staan al op het programma. Het is een kwestie van tijd alvorens we een nieuwe generatie covidvaccins kunnen testen; omdat er nog geen behandeling bestaat voor covid kan er geen provocatiestudie worden toegepast. Onderzoekers in het Verenigd Koninkrijk hebben ondertussen al wel een provocatiestudie voor een covidvaccin uitgevoerd. Er werd hierbij beroep gedaan op de ondersteunende behandeling die wel al bestaat. Bovendien waren de testpersonen steeds tussen de achttien en dertig jaar oud, een leeftijdsgroep die minder verwikkelingen heeft bij een besmetting. Op het Europese vasteland en in de Verenigde Staten ligt dat soort onderzoek gevoeliger. We mogen niet vergeten dat de ziekte nog steeds een pandemisch potentieel heeft waardoor het de volksgezondheid kan schaden. Anderzijds kan je de vraag stellen of het wel nut heeft om mensen af te zonderen van een samenleving waarin het virus nog steeds circuleert. Is een ambulante studie dan niet interessanter?”  

“Het is momenteel een moeilijke afweging. Een provocatiestudie houdt risico in, maar kan een vaccin vroeger op de markt brengen. Bij de ontwikkeling van een vaccin moet een heel proces doorlopen worden. De eerste stap waarbij we het vaccin blootstellen aan het menselijk lichaam moet nog steeds genomen worden. De tweede stap, waarbij we een groot aantal testpersonen inschakelen, kan eventueel worden overgeslagen. Dat bespaart tijd en middelen, wat belang heeft voor de volksgezondheid op wereldschaal. Ethische commissies voeren nu deze discussie op Europees niveau. Ik verwacht begin 2023 resultaten. Zowel kleine biotechondernemingen als grote farmaceutische bedrijven hebben uit voorzorg al een plaats gereserveerd in Vaccinopolis. 2023 zal een druk jaar worden...” 

 

een gezonde geest in een gezond lichaam 

Pierre Van Damme en Bart Van Meerbergen, de head of operations die de bouw van het project opvolgde, nemen me mee op sleeptouw doorheen Vaccinopolis. Aangekomen in de gemeenschappelijke ruimtes wijzen ze me op het gebruik van pastelroze in het interieur. De zachte kleur straalt rust uit. Er is ook nagedacht over ontspanningsmogelijkheden. Een witte muur is vrijgehouden voor het projecteren van films, er staan een pool- en pingpongtafel en op het dakterras kunnen testpersonen een luchtje scheppen. Hoewel er keuze genoeg is om de verveling tegen te gaan, zullen doorgewinterde sportievelingen wel even op hun tanden moeten bijten. In de vrijheidsruimtes is namelijk geen enkel fitnesstoestel te bespeuren.  

“Een bewuste keuze”, licht Van Damme toe. “In Poliopolis was er wel een fitnessruimte voorzien. Deelnemers kregen zelfs advies van een professionele coach. Helaas zorgde al dat fitnessen voor een negatieve bijwerking. Mensen die lang opgesloten zitten, zijn vatbaar voor overcompensatie. Ze zoeken hun heil in wat ongezondere voeding of gaan juist fanatiek sporten. Het overdadig fitnessen zorgde voor een stijging van spierenzymen in het lichaam van de testpersonen, eveneens een mogelijke negatieve bijwerking van een vaccin. Toen we de resultaten van het onderzoek publiceerden moesten we hier rekening mee houden. Uit veiligheidsoverwegingen bieden we in Vaccinopolis dus geen fitnesstoestellen aan.” 

Een deelname aan een provocatiestudie is een uitdaging. Personen die lange tijd worden afgezonderd van de samenleving moeten sterk in hun schoenen staan. De kandidaat-deelnemers worden op voorhand onderworpen aan een psychologische en medische screening. “Het is belangrijk om te testen of deelnemers wel gezond zijn”, vertelt Van Damme. “Mentale sterkte is eveneens vereist omdat de testpersonen soms twee weken afgescheiden zijn van hun vrienden, familie en geliefden.” 

De psychologische en medische ondersteuning stopt uiteraard niet aan de deuren van de quarantaineafdeling. “Dezelfde psychologen die de deelnemers hebben gescreend komen twee keer per week op bezoek. In het begin van een provocatieonderzoek geven de meeste testpersonen aan dat ze geen psychologische ondersteuning nodig hebben. Wanneer het onderzoek zijn einde nadert, zijn ze toch dankbaar voor de psychologische hulp. De psychologen zijn niet alleen een luisterend oor voor de testpersonen, ze geven ook tips.” 

“De artsen dragen eveneens hun steentje bij. Het medisch personeel vervult tijdens het onderzoek de functie van huisarts. Bij hun dagelijkse consultatie, waarbij de vitale parameters worden gecontroleerd, voeren de artsen een gesprek met de testpersonen. Zo zijn ze op de hoogte van de gemoedstoestand van de deelnemers en kunnen ze antwoorden op mogelijke vragen.” 

 

tussen vier muren 

Deelname aan een vaccinatiestudie is geen evidente keuze. Wat drijft personen die de stap wagen? “Studies tonen aan dat het profiel van testpersonen voor ambulante studies op het profiel van personen die bloed schenken lijkt”, licht Van Damme toe. “Het gaat vooral over studenten en altruïstisch ingestelde personen. Een deelname aan een klinische studie is steeds risicovol, maar zonder vrijwilligers komt er geen doeltreffende medicatie op de markt. Denk aan het vaccin tegen baarmoederhalskanker. Dankzij de deelname van duizenden vrouwen aan het vaccinatieonderzoek is het vaccin goedgekeurd en zijn er brede vaccinatiecampagnes opgestart. Daardoor kunnen we nu vaststellen dat de frequentie van deze ziekte duidelijk afneemt.” 

“Het profiel van personen die zich meerdere weken laten opsluiten voor een provocatiestudie is onduidelijker”, vult Van Damme aan. “Zowel alleenstaande studenten als mensen met een gezin stellen zich kandidaat. Vooral mensen met een duidelijk doel voor ogen doorstaan de quarantaine het beste.” Zo bleek Poliopolis een inspirerende locatie. Van Damme somt een groep mensen op die hun tijd in het quarantainedorp nuttig hebben besteed: “Er was een architect die zijn projecten vanop afstand aanstuurde, een masterstudent die aan zijn scriptie werkte en een persoon die een boek schreef. Natuurlijk waren er ook testpersonen die zich na enkele dagen al begonnen te vervelen. Vooral de vierde en laatste week was lastig voor hen.” 

Dat een afgezonderd bestaan zwaar op het gemoed kan wegen hebben we de afgelopen jaren aan den lijve ondervonden. Anno 2022 zijn termen zoals ‘quarantaine’ en ‘isolatie’ ook gangbaar buiten de muren van onderzoekscentra. Het coronavirus bracht vaccinologie wel onder de aandacht en zorgde zelfs voor ontwikkelingen binnen het vakgebied. Door de opeenvolging van pandemieën is de nood aan innovatief onderzoek groter dan ooit. “Sinds de grieppandemie van 2010 is er meer vraag naar provocatiestudies”, stelt Van Damme vast. “We herbekijken ook de wijze waarop we een vaccin toedienen. Zo leidt de schaarste van de apenpokkenvaccins tot creatieve oplossingen. Intradermale injecties waarbij we een kleine dosis toedienen in de huid in plaats van onder het spierweefsel, winnen aan belang.”  

Bij het buitentreden van Vaccinopolis krijg ik een melding van een nieuwsapp. Het onderwerp: de vaccinatiecampagne van de overheid. Het coronavirus mag dan even op de achtergrond verdwenen zijn, de kans dat de besmettingscijfers dit najaar weer de hoogte in schieten blijft reëel. Het thema vaccinologie is nog steeds brandend actueel. Achter de reflecterende panelen van Vaccinopolis zal aan de toekomst worden gewerkt. 

Interesse in een deelname aan een ambulant of quarantainevaccinonderzoek? Via deze link schrijf je je in voor de mailinglist. 



bij proffen op de koffie

03/10/2022
futuristische mannetjes in de stoelen van de M aula op de stadscampus (© Amber Peeters & Fien Pauwels | dwars)
Bron/externe fotograaf

Amber Peeters & Fien Pauwels

🖋: 

Afgelopen academiejaar heb ik mezelf uitgenodigd voor een praatje bij enkele tientallen professoren aan UAntwerpen die ondanks hun nakende burn-out ruim de tijd namen mij in te wijden in het leven achter de universiteitsmuren. Zonder hun inzichten en ervaringen zou ik nooit dit stuk, waarin ik zo pretentieus ben de universiteit enkele aanbevelingen te doen, hebben kunnen schrijven. 

Om te beginnen een soort van verantwoording. Als student loop je wel door de gangen van de universiteitsgebouwen, maar gaandeweg daagde het me dat ik maar weinig notie heb van wat er zich achter de muren van de talloze kantoortjes en lokalen afspeelt. Oké, ik hoorde en las weleens iets over publicatiedruk, maar nooit vond ik het de moeite waard om me er iets concreets bij proberen voor te stellen, laat staan dat ik vertrouwd was met de mechanismen erachter. Ik kon opiniestukken, nieuwsberichten en rapporten blijven lezen, maar om echt meer te weten te komen over het universitaire leven moest ik de visie en indrukken horen van mensen die dag na dag de universiteit bevolken. Men noemt ze ook wel eens proffen. ‘t Is te zeggen, tegenwoordig moet ik het hebben over ‘zelfstandig academisch personeel’, maar ik houd het in dit stuk bij proffen. En dus besloot ik zoveel mogelijk proffen te mailen uit alle faculteiten en vakgebieden. En jawel, een mooi aantal proffen stond erop flink de tijd te nemen mij te woord te staan en me een blik te verschaffen onder de motorkap van de universiteit. Dankzij hun openheid kan ik me nu een stukje meer voorstellen bij het universitaire leven. Niet alles wat verteld is, kan hier aan bod komen: sommige ideeën zullen in een afzonderlijk artikel de revue passeren, andere waardevolle inzichten vallen buiten de boot. Deze gesprekken zijn voornamelijk een inspiratiebron voor dit stuk waarin ik zo pretentieus ben om verschillende persoonlijke aanbevelingen te doen voor de universiteit van de toekomst, die evenwel stuk voor stuk niet los gezien kunnen worden van de concluderende slotaanbeveling. Instellingen als universiteiten die kritisch naar de wereld kijken, kunnen het zich niet veroorloven niet kritisch naar zichzelf te kijken. Voor wie is de universiteit er? Laat dit stuk een bescheiden aanzet zijn om het debat hierover aan te zwengelen. Niet in de cenakels van de universiteit, maar een krachtige publieke discussie. Als het ergens moet kunnen, dan wel aan een universiteit. 

 

1. zet extra in op niet-competitieve funding  

Als student sta je er niet dagelijks bij stil dat academici behalve naar briljante theorieën en revolutionaire inzichten ook voortdurend op zoek zijn naar geld. Er zijn verschillende kanalen om fondsen te verwerven. Denk aan het FWO (financiering door de Vlaamse regering), maar er zijn ook interne (zoals het Bijzonder Onderzoeksfonds), federale en Europese financieringsprogramma’s. Mogelijk ziet u nu de geldbriefjes uit de lucht dwarrelen, de realiteit is een stuk prozaïscher. Het uitschrijven van onderzoeksprojecten is in de regel een fulltimekarweitje van enkele weken tot maanden. De voldoening is dan toch des te groter wanneer de aanvraag wordt ingewilligd? Zo eenvoudig is het niet. Afhankelijk van het soort financieringsprogramma varieert de kans tot afwijzing van reëel tot vrijwel honderd procent. Het is maar de vraag of deze wijze van werken in verhouding staat tot de kosten. Er gaat heel wat tijd verloren die niet te besteden valt aan onderwijs of onderzoek, toch geen onbelangrijke pijlers van een universiteit, aangezien proffen het leeuwendeel van dit werk voor hun rekening moeten nemen. Als de prijs van geld zo hoog ligt, hoeft het niet te verwonderen dat er tussen de verschillende departementen wrevel ontstaat over de financiering en ondersteuning door de universiteit zelf. Aan de kant van de humane wetenschappen hoorde ik dat de criteria voor de verdeling van onderzoeksgelden afgestemd zijn op de exacte wetenschappen. Publicaties in nationale bladen worden veel minder gewaardeerd, hetzelfde geldt voor het schrijven van boeken. Aan de kant van de exacte wetenschappen luidt de kritiek dat zij binnen de universiteit voor de meeste externe financiering zorgen en dat hier wat tegenover mag staan, te meer omdat onderzoek er per definitie een stevig prijskaartje heeft, denk aan het draaiende houden van laboratoria.  

Ook het aanstippen waard is dat beter presteren als faculteit dan het jaar voordien geen garantie is op meer middelen verwerven. Presteert een faculteit beter, maar doet een andere faculteit het nog beter, dan zal de eerste faculteit de broeksriem moeten aanhalen. Onder beter presteren valt te verstaan: o.a. meer publiceren, meer studenten aantrekken, meer doctoraten, meer diploma’s uitreiken en meer externe financiering verwerven. Ontegenzeggelijk criteria van kwantitatieve aard, hierover meer in puntje 5, maar ook binnen de faculteiten zelf moet het geld worden verdeeld en heerst er onherroepelijk een soort van competitie waarvan het maar de vraag is of ze kwalitatief voor veel heil zorgt. Onderzoeksgroepen stellen alles in het werk om hun financiering rond te krijgen, alleen is het twijfelachtig of de rekker nog veel flexibiliteit vertoont. Hoe kun je als onderzoeksgroep én onderzoek doen én publiceren én financiering binnenrijven én dit tempo jaar na jaar blijven opvoeren aangezien de middelen almaar schaarser worden en de eisen alleen maar verhogen?  Het zal vast niet raar klinken dat proffen meermaals de woorden ‘stress’, ‘ratrace’ en ‘druk’ lieten vallen. 

Enkele van hen begonnen spontaan over basisfinanciering. Onder basisfinanciering wordt verstaan dat elke onderzoeker middelen krijgt zonder hiervoor projectaanvragen uit te moeten schrijven. De proffen die ik sprak laten het idee van competitieve funding niet varen, maar stellen voor om deels te werken met basisfinanciering en deels te werken met competitieve funding. Dat zou meerdere voordelen opleveren. Er is meer ademruimte om aan onderzoek te doen, terwijl er minder tijd, energie en dus ook geld moet gaan naar het schrijven van onderzoeksprojecten om geld te verwerven om überhaupt onderzoek te kunnen doen. Ook kan zo innoverend wetenschappelijk onderzoek worden gestimuleerd. In het huidige systeem is het verleidelijk het ingeslagen pad te blijven bewandelen, daar je kunt terugvallen op je eerder opgebouwde expertise en publicaties, wat de publicatiebereidheid verhoogt. Basisfinanciering kan ervoor zorgen dat academici sneller de sprong wagen om onderzoek te doen waarvan de resultaten onzeker zijn, nu ze hun geldbronnen niet automatisch zien verdampen. In het algemeen kan basisfinanciering onderzoekers ook houvast geven wanneer een jaar vol pech hen treft. 

 

2. bouw een middenkader uit 

Wie aan een prof denkt, denkt mogelijk aan verstrooide types die zo opgeslokt zijn door hun onderzoek dat ze hun les uit het oog verliezen en net binnen het academisch kwartiertje de aula komen binnengewaaid of -gestrompeld, afhankelijk van hun persoonlijke fitheid, hun les doceren en de rest van de dag en nacht zich toeleggen op hun onderzoek. Op papier klinkt het dat proffen hun dagen vullen met het vervullen van drie basisopdrachten: onderwijs, onderzoek en dienstverlening. De vierde doch niet de geringste taak wordt gemakkelijk over het hoofd gezien: administratieve rompslomp. Klachten over het papierwerk kwamen in vele vormen, maten en kleuren terug, waarbij volgens de proffen die ik sprak de continue stroom aan mails, evaluaties en zaken die afleiden van daadwerkelijk onderzoek voeren alleen maar toeneemt. Een prof die een tijd aan een buitenlandse universiteit werkte, zegt dat het niet noodzakelijk zo hoeft te gaan en dat universiteiten er het hun rol achten om ervoor te zorgen dat proffen geen excuus hebben om niet aan onderzoek te doen en dat proffen er al hun administratieve besognes kunnen doorschuiven naar de universiteit. De prof voegde eraan toe dat UAntwerpen een mijlenstap vooruit zou zetten, mocht dit aan onze universiteit de basishouding worden. Een andere prof pleit ervoor om de administratie af te bouwen: “De centrale administratie schuift werk naar ons door, eerder dan dat zij het werk doen. Ik heb ook de indruk dat ze met te veel zijn en dat men van alles en nog wat uitvindt om de administratie levendig te houden. De afbouw van de administratie kan zorgen voor de groei van het middenkader, wat absoluut nodig is om de taken van professoren te ondersteunen.”  

Om het stijgend aantal studenten, de publicatiedruk en de versplintering van onderzoek het hoofd te bieden, zou het voor proffen een nuttige steun zijn om meer postdoctorale medewerkers te hebben die een deel van de onderwijs- en onderzoekstaken op zich kunnen nemen, net zoals extra administratieve krachten nuttig zijn. Het zou niet alleen de werkdruk verlichten (zodat professoren de tijd hebben om door mij te worden geïnterviewd), het zou hun ook de ademruimte geven om creatief te denken en tijd te nemen om de gedachten de vrije loop te laten, wat noodzakelijk is om kwalitatief hoogstaand onderzoek te verrichten. Het ontbreken van een goed gestoffeerd middenkader versterkt ook de concurrentie op de werkvloer. De plaatsjes zijn duur en veel doctoraatsstudenten moeten het schip verlaten. Doodzonde voor een kennisinstituut als de universiteit. De opgebouwde expertise mag dan te voet komen, ze verdwijnt te paard.  

 

3. vergeet het onderwijs niet 

In een interne welzijnsenquête (2014) bij proffen aan UAntwerpen werd gevraagd naar de belangrijkste stressbron. Niet tijdsdruk, werkbelasting of lesgeven blijkt op de eerste plaats te staan in het lijstje van 47 potentiële stressbronnen, wel het vinden van financiële bronnen voor onderzoek. Het valt nog te zien wat de meest recente welzijnsenquête zal zeggen, maar de gesprekken die ik voerde met proffen laten verstaan dat de zoektocht naar financiële middelen niet aan belang heeft verloren, veeleer integendeel. Dat leidt ertoe dat het verleidelijk is strategisch te denken in plaats van ten bate van de publieke zaak. De vraag verschuift van hoe nuttig en maatschappelijk relevant onderzoek voeren naar hoe zoveel mogelijk middelen verwerven om onderzoek te kunnen doen. Maar ook de balans onderzoek-onderwijs-dienstverlening raakt verstoord. Door de financiële belangen die aan onderzoek verbonden zijn, dreigt het onderwijs het kind van de rekening te worden. Verschillende proffen uitten hierover hun zorgen. Waarom zou je als academicus nog uren investeren in de voorbereiding van je colleges als je nagenoeg wordt afgerekend op de financiële middelen die je al dan niet verwerft? Proffen die een rist vakken doceren, weigeren om cursusvoorleesuurtjes te houden en werk maken van een kwalitatieve syllabus, hebben logischerwijs minder tijd te besteden aan onderzoek. Maar doen zij minder nuttig werk dan proffen die onderwijs als nevenzaak beschouwen, maar door hun vorige publicaties te herkauwen financiële middelen vergaren?  

Sommige proffen suggereerden om onderwijs en onderzoek te ontkoppelen van elkaar. Het principe van onderzoeksprofessoren, professoren die een beperkte tijd vrijgesteld zijn van onderwijs en dienstverlening om zich volledig toe te leggen op hun onderzoek, bestaat nu al. Naar analogie van onderzoeksprofessoren bestaan onderwijsprofessoren (nog?) niet. Een prof opperde het idee om in de bachelorjaren proffen aan te stellen die zich weinig tot niet moeten bezighouden met onderzoek en in de masterjaren onderzoeksgericht onderwijs te geven. Andere proffen huiveren bij dit idee en wijzen op de complementariteit van onderwijs  en onderzoek. Hoe het ook zij, de zorg dat het onderwijs een centrale plaats kan behouden aan de universiteit is breed gedeeld. 

 

4. laat noch bedrijven noch overheden bepalen of onderzoek gepubliceerd mag worden 

De gepast trouwe dwars-lezer weet inmiddels dat academisch onderzoek niet alleen via publieke middelen wordt gefinancierd, maar dat ook bedrijven en overheden hun gul hart kunnen tonen. Wanneer de middelen almaar schaarser worden, worden deze externe financiers met almaar meer egards ontvangen. Of anders gezegd: universiteiten worden afhankelijker van externe financiers. De Nederlandse krant NRC hield in 2018 een bevraging onder 2651 academici. 62% van hen duidden de groeiende afhankelijkheid van externe financiers als een slechte ontwikkeling aan. 555 respondenten erkenden al te maken hebben gehad met ongewenste beïnvloeding van externe financiers. Dat gaat dan over externe financiers die de opzet of de resultaten van het onderzoek willen veranderen, maar ook over externe financiers die eisen dat onderzoeksresultaten niet of pas later gepubliceerd worden. Uit mijn gesprekken met proffen blijkt dat laatste geen zeldzame praktijk. Voorafgaand aan het onderzoek wordt een onderzoekscontract opgesteld waarin de externe financier en de onderzoekers voorwaarden vastleggen. De externe financier kan contractueel eisen dat de onderzoekers toestemming moeten vragen om resultaten te mogen publiceren. Niet alleen wanneer het om kwesties van intellectueel eigendom gaat, maar ook wanneer bedrijven of zelfs overheden de resultaten liever aan het daglicht onttrekken.  

Gert Storms, voorzitter van de Vlaamse Commissie voor Wetenschappelijke Integriteit, voert verderop in deze dwars een pleidooi om zulke contracten niet te ondertekenen. De ALLEA-code, de Europese Gedragscode voor Wetenschappelijke Integriteit, die UAntwerpen, net als de andere Vlaamse universiteiten, heeft onderschreven, meldt dat praktijken die de rapportage van de resultaten in gevaar brengen de integriteit van het onderzoeksproces en het onderzoek aantasten. Je kunt je in die optiek afvragen of contracten die stipuleren dat de toestemming van externe financiers vereist is om resultaten te mogen publiceren überhaupt conform de ALLEA-code zijn. De verspreiding van kennis en de particuliere belangen van bedrijven en overheden botsen hier met elkaar. De groeiende afhankelijkheid van externe financiers zorgt ervoor dat onderzoekers moeilijker ‘nee’ kunnen zeggen tegen de wensen van externe financiers. Een onderzoekscontract niet ondertekenen omdat de externe financier de verspreiding van onderzoeksresultaten wil tegenhouden zal niet worden beloond. Integendeel, door wetenschappelijk integer te willen handelen zetten onderzoekers hun academische toekomst op het spel omdat ze worden afgerekend op de financiële middelen die ze binnenrijven.  

Het beste middel om academici te beschermen tegen dergelijke afhankelijkheid is radicale openheid. Nu zijn onderzoekers alleen nog maar verplicht in hun publicaties de financiers te vermelden. Op de site van UAntwerpen hebben proffen een eigen pagina die chronologisch de onderzoeken weergeeft die ze voeren. Vermeld ook hier publiekelijk wie de financiers zijn bij elk onderzoek. Er zijn vast uitzonderlijke situaties te bedenken waarin niet publiceren verdedigbaar kan zijn. Verantwoord in deze gevallen waarom dit onmogelijk is. Mogelijk brengt het externe financiers ertoe om onderzoekers minder vlug publicatierestricties op te leggen en iedereen kan zich op de hoogte stellen van niet-gepubliceerde onderzoeken en de redenen hiervoor. Een universiteit kan elk extra beetje wetenschappelijke transparantie alleen maar toejuichen. 

 

5. laat de filosofie achter de universiteitsrankings de filosofie van de universiteit niet bepalen 

Tenzij u een managementfunctie bekleedt aan een universiteit, is de kans klein dat u wakker ligt van universiteitsrankings. De ShanghaiRanking is wellicht de meest prestigieuze. Ergens in augustus berichten nieuwssites jaarlijks hoeveel plaatsen de Belgische universiteiten in deze ranking zijn gezakt of gestegen. De rectoren van de verschillende universiteiten krijgen dan de kans om toe te lichten waarom hun eigen universiteit zo goed bezig is. Toch handig dat de kwaliteit van universiteiten gewoon in een lekker overzichtelijke ranking te vatten valt. Zou het? Tal van stemmen aan onze universiteit waarschuwen ervoor dat de filosofie achter deze rankings doorwerkt in de dagelijkse werking van de universiteit en dat universiteiten denken in functie van deze rankings. De meeste van deze rankings focussen zich op kwantitatief meetbare output zoals het aantal publicaties, het aantal doctoraatsstudenten en de reputatie bij collega’s van buitenlandse universiteiten waarbij academici aan elkaar een hoge score geven in ruil voor een hoge score. Hoe meet je de kwaliteit van onderwijs? Hoe meet je de maatschappelijke inbedding van een universiteit in een stad? Het aantal studenten tellen is eenvoudig, maar hoe meet je hoe er met studenten wordt omgegaan? En is een universiteit met een sterke onderwijstraditie en enkele sterke faculteiten in de geesteswetenschappen een slechte universiteit, niettegenstaande ze op deze rankings geen hoge positie zal bekleden? Een groot stuk over universiteitsrankings verschijnt in de volgende dwars. Dit is een cliffhanger.     

 

5+1. bewaak en versterk je onafhankelijkheid 

De grootste misvatting over wetenschappelijke integriteit moet zijn dat het een individuele verantwoordelijkheid is. Hoe meer mensen ik sprak, hoe meer ik las, hoe zekerder ik werd dat wetenschappelijke integriteit geen zaak van individuen is. Sterker nog, ik ben inmiddels overtuigd dat door wetenschappelijke integriteit als een individuele verantwoordelijkheid voor te stellen universiteiten aan wetenschappelijke integriteit inboeten. Het is misschien gemakkelijk gezegd om geen onderzoekscontract te ondertekenen met een clausule die de verspreiding van wetenschappelijke kennis in de weg zit, maar zo loop je middelen mis om onderzoek te voeren en zet je de job van mensen die afhankelijk zijn van dit onderzoek op de helling. Onderzoekers zouden nooit voor dit dilemma mogen komen te staan. De focus leggen op de verantwoordelijkheid van het individu is een excuus om de omstandigheden ongemoeid te laten waardoor mensen zich gedwongen voelen te handelen tegen hun morele waarden.  

De rode draad in deze aanbevelingen is niet voor niets wetenschappelijke onafhankelijkheid. Door extra in te zetten op non-competitieve funding zullen onderzoekers minder afhankelijk zijn van de wil en verwachtingen van externe geldschieters. Een stevig middenkader zal professoren meer zeggenschap geven over hun tijdsbesteding. Door het belang van het verwerven van externe middelen te verkleinen, kan het onderwijs weer ten volle bloeien. Deze grotere onafhankelijkheid zal wetenschappers in staat stellen makkelijker ‘nee’ te zeggen tegen externe agenda’s en hen beschermen tegen situaties van belangenverstrengeling, wat belangrijke academische waarden als openheid en kennisdeling ten goede komt. In plaats van betalers te laten bepalen wat wordt onderzocht, en dus ook wat niet wordt onderzocht, kunnen wetenschappers onderzoeken wat ze zelf maatschappelijk relevant vinden, maar nu niet onderzoeken omdat externe financiers er geen interesse in hebben. En door niet te worden beoordeeld op output die nu eenmaal kwantitatief lekker meetbaar is, herwinnen academici de vrijheid om zich te richten op de kwaliteit van hun onderzoek én onderwijs.

 

wetenschappelijke (niet zo) onafhankelijkheid in de praktijk: vicerector duikt op in INEOS-advertentie

Het debat rond wetenschappelijke onafhankelijkheid kende aan onze universiteit eind vorig academiejaar een opstoot toen vicerector Silvia Lenaerts figureerde in een advertentie van INEOS waarin de chemiereus reclame maakte voor Project One, de nieuwe omstreden fabriek in de haven van Antwerpen. Het duurde een tweetal weken eer drie UAntwerpen-academici een opiniestuk in De Standaard publiceerden waarin ze niet alleen de advertentie hekelden, maar ook de band tussen de chemiesector en vicerector Lenaerts. Ook werd er een petitie gelanceerd voor meer wetenschappelijke onafhankelijkheid, die enerzijds de vicerector opriep om zich ondubbelzinnig te distantiëren van deze advertentie en anderzijds transparantiemechanismen op poten te zetten om belangenverstrengeling in de toekomst aan het licht te brengen en te vermijden.  

Rector Herman Van Goethem vond dit een goede gelegenheid om de volgende dag een opiniestuk in De Standaard te publiceren onder de titel ‘Waar de universiteit en de industrie elkaar vinden’ waarin hij stelt veel meer op te hebben gekeken van het opiniestuk van de drie academici dan van de advertentie zelf, om vervolgens in de rest van zijn opiniestuk de lof te zingen van de Vlaamse chemiesector. De rector weet ook te melden dat vicerector Lenaerts is misleid door een journalist. Van academici die gecontacteerd worden door een reclamebureau dat in opdracht van INEOS de advertentie maakte met de naam Ads & Data mag extra alertheid worden verwacht. Over het feit dat INEOS de wetenschappelijke onafhankelijkheid van een vicerector door het slijk haalt geen kwaad woord. In het opiniestuk vermelden de drie academici dat Lenaerts bestuurslid is van Catalisti, ‘de speerpuntcluster Chemie en Kunststoffen die in de eerste plaats de bedrijven zal dienen en vanuit deze visie partnerschappen zal aangaan met kennisinstellingen, federaties en overheden’, aldus de website van Catalisti. Ze vergeten erbij te melden dat Lenaerts houdster is van een leerstoel gefinancierd door Mensura en Essenscia. Het gaat hier over de Master Veiligheidswetenschappen die wordt ingericht als leerstoel en dus wordt betaald door de voornoemde externe financiers. Mensura is het externe orgaan dat UAntwerpen inschakelt in gevallen van grensoverschrijdend gedrag. Opmerkelijker in deze context is de financiering van Lenaerts’ leerstoel door Essenscia. Essenscia is de belangenorganisatie van de Belgische chemische bedrijven en omschrijft zichzelf als spreekbuis voor de sector in de media en belangenbehartiger op alle politieke niveaus. De voorzitter van Essenscia is toevalligerwijs een CEO van INEOS. 

Hoewel leerstoelen idealiter drieledig worden ingevuld (onderwijs, onderzoek en dienstverlening, zie dwars 139 over leerstoelen), richt de Master Veiligheidswetenschappen zich volledig op onderwijs en worden de docenten betaald door externe financiers. Een van de proffen die in deze door Essenscia gesponsorde master twee vakken doceert en er in drie commissies zetelt, is een werknemer van Essenscia. De pagina van deze prof op de UAntwerpen-site meldt niets over zijn werk aldaar. Dat brengt onherroepelijk een rist vragen voort over wetenschappelijke onafhankelijkheid. In hoeverre kunnen bedrijven zich aan een universiteit inkopen? Voor wiens kar rijden mensen die betaald worden door hun werkgever om aan universiteiten academisch werk te verrichten? Gaan ze publieke belangen altijd zwaarder laten doorwegen dan de belangen van hun broodheer? En is het net niet de taak van een universiteit om de wetenschappelijke onafhankelijkheid van academici te garanderen? Nu zijn academici verplicht om jaarlijks aan te geven aan de universiteit wat hun betaalde nevenactiviteiten zijn. Er is daartoe geen inzage mogelijk. Is dat voldoende? Het getuigt van een gezonde academische hygiëne dat proffen hun bezoldigde nevenactiviteiten publiek kenbaar maken, een niet minder noodzakelijke eis is dat ze transparant zijn over wie hen betaalt voor hun werk aan de universiteit. Transparantie over potentiële persoonlijke belangen is onontbeerlijk om iemands onafhankelijkheid te kunnen beoordelen. Daar is nog flink wat marge tot verbetering, zowel op het vlak van de financiële stromen als op het vlak van nevenfuncties van proffen. 



stuvers aan het woord

03/10/2022
🖋: 

Waar is de Studentenraad zoal mee bezig? Hun roze logo verschijnt te pas en te onpas in de mailbox, maar wat doen ze naast mailen? Achter welke nieuwe initiatieven aan de universiteit schuilt stiekem de Studentenraad, op welke manieren beïnvloeden ze het dagelijks leven van de student? Om daarachter te komen neust dwars in de projecten van de Studentenraad. Deze maand val ik bij Maarten Van Wesemael, masterstudent Chemie en Coördinator Participatie van het Bureau (de leden die de dagelijkse werking van de Studentenraad verzorgen, n.v.d.r.), met de deur in huis met de vraag. 

Maarten timmert aan een inclusievere universiteit voor internationale studenten. “Als Coördinator Participatie vind ik het belangrijk om de focus te leggen op de inclusie van internationale studenten, ook binnen de opleiding en de faculteit. Op die manier raken zij duidelijk en gemakkelijk aan de nodige informatie en worden ze betrokken bij de universiteit en haar activiteiten”, vertelt Maarten. “In de praktijk zijn er regelmatig problemen met de cursussen zelf: internationale studenten hebben niet altijd dezelfde voorkennis als studenten van hier, die de bacheloropleiding aan dezelfde universiteit hebben gevolgd.” Aangezien die studenten zulke voorkennis vaak als vanzelfsprekend zien, kan zulk gebrek aan voorkennis voor internationale studenten een grote barrière vormen om aan te geven dat ze hulp nodig hebben. 

In de praktijk is Maarten medeorganisator van enkele activiteiten, zodat de internationale studenten beter ontvangen worden. Een voorbeeld daarvan is een aparte Openingsdag, speciaal voor hen. “Op die manier kunnen we hen in contact brengen met een groepje studenten”, stipt hij aan. “Dan hebben ze alvast informele contacten kunnen leggen met andere studenten. Zo kunnen ze iets gemakkelijker met de groep mee.” In een nieuw land contact leggen met studenten in een groep van wie het merendeel elkaar al kent, is tenslotte niet zo evident. Dat zag Maarten al binnen zijn eigen opleiding: “Ik merkte dat men internationale studenten enigszins links liet liggen. Ik heb toen samen met enkele andere studenten een gids geschreven vol informatie die internationale studenten nodig hebben. Aanvankelijk was die gids vooral bedoeld voor de opleiding Chemie, maar toen duidelijk werd dat dat probleem ook elders bestond, heb ik de gids herschreven voor de gehele faculteit Wetenschappen.” 

Tussen opleidingen bestaan er enkele afwijkingen die er ook specifiek in staan. Als je voor de ene opleiding een bepaald programma nodig hebt en voor de andere niet, zal dat bijvoorbeeld duidelijk vermeld worden. Op termijn zou de gids naar de volledige universiteit uitgebreid moeten worden zodat het vol algemene informatie staat die internationale studenten als houvast kunnen hanteren. 

“Er wordt meer en meer ingezet op voldoende informatie en voorkennis voor internationale studenten”, aldus de stuver. Bij de introductiemomenten wordt er bijvoorbeeld expliciet vermeld dat je zeker met je medestudenten en/of met je docenten moet praten, mocht je problemen ondervinden. “Een belangrijk aspect is dat internationale studenten de professoren niet helemaal kunnen inschatten”, vertelt Maarten. “Stel, je begint aan je masteropleiding. Heb je de bacheloropleiding in dezelfde faculteit en universiteit afgerond? De kans is groot dat je een behoorlijk aantal van je professoren in de masteropleiding al een keer hebt gehad. Dan weet je hoe zij lesgeven, wat voor vragen ze stellen op examens, hoe ze hun cursussen structureren… Maar heb je die bacheloropleiding in een ander land gevolgd? Dan kom je bij wijze van spreken blind in de master. Dat aspect vergeten we dikwijls, terwijl dat voor internationale studenten wel een grote barrière kan vormen.”  

Een andere mogelijke barrière is het sociale aspect. “Dan heb ik het niet per se over de talenkennis: zowat iedereen heeft wel een basiskennis Engels”, zegt Maarten. Het is in de praktijk niet altijd even gemakkelijk om binnen de vriendengroep van Nederlands naar Engels te switchen, maar een kleine moeite betekent veel voor een student die geen Nederlands spreekt. Om het sociale isolement te doorbreken zijn er ondertussen projecten zoals MONDO, dat maandelijkse activiteiten organiseert om internationale studenten, personeelsleden, doctorandi enzovoort samen te brengen. Deze activiteiten zijn erop gericht om de Belgische cultuur te leren kennen. Zo staan een boottocht, een brouwerijbezoek en een kerstmarkt allemaal op de planning. “Maar het kan ook kleiner”, zegt Maarten. “De meeste activiteiten onder studenten gaan door in het Nederlands, wat vaak niet evident is voor internationale studenten. Als alternatief kan je de internationale studenten in de lesgroep uitnodigen om samen te lunchen. Zulke inclusie is er nog niet direct. Je kan mensen natuurlijk niet verplichten, maar je merkt dat zulke inspanningen ontzettend gewaardeerd worden.” 

Op veel manieren kunnen studenten dus een rol vervullen in de internationalisering. “Uiteraard moet het redelijk blijven: we hoeven internationale studenten niet bij het handje nemen en hun examens voor hen gaan maken, maar we kunnen wel basisondersteuning aanbieden.” Die basisondersteuning kan vele vormen aannemen: van een internationale student betrekken in sociale activiteiten tot pointers geven over professoren. “Daarnaast geloof ik dat er enige verantwoordelijkheid ligt bij de docenten zelf. Daarmee wil ik zeggen dat docenten bijvoorbeeld een moment zouden moeten plannen om met de internationale studenten in hun vak te spreken. Bij Chemie wordt dat bijvoorbeeld na de lessen gedaan. Als stuver vind ik dat we de taak hebben om zulke ervaringen door te communiceren naar andere faculteiten wanneer ze gelijkaardige problemen ondervinden”, besluit Maarten. “Zo kan de internationalisering van de universiteit door studenten vooruitgeholpen worden.”



Bierman

03/10/2022
🖋: 

In de naoorlogse periode was Duvel van brouwerij Moortgat in Breendonk zowat het enige bier dat in elk café in Vlaanderen te krijgen viel. De meeste cafés zijn eigendom van brouwerijen of zijn er door allerhande slinkse contracten met handen en voeten aan gebonden. Zeldzaam is de kastelein die zelf beslist wat er geschonken wordt en het belangrijkste kenmerk van dit soort onafhankelijke zielen is dat de slijterij hun eigendom is. Enkel naar Duvel was de vraag een halve eeuw lang zo massaal dat het bier een zekere alomtegenwoordigheid kreeg die ook aan de verpersoonlijking van het kwaad kan toegeschreven worden waaraan het bier haar naam ontleende. 

Traditionele sterke blonde bieren als Duvel zijn heldere bieren die veel alcohol combineren met een heel licht mondgevoel. Tegenover de klassieke trappist, die kleveriger is en veel meer complexe smaken kent, vormen de Duvel en zijn familie de rustige eenvoud en standvastigheid zelve. Het leek er ook op dat dat altijd zo zou blijven, tot Omer langskwam en den Duvel lafhartig een mes in de rug stak. 

Omer slaagde er namelijk in, nadat het in 2008 door brouwerij Vanderghinste op de wereld werd losgelaten, om niet enkel Duvel maar zowat elk sterk blond bier in één vloeiende beweging overbodig te maken. Omer is als het ware een Duvel die gebrouwen wordt met uiterst lichte pilsmout, waardoor dit bier alle eigenschappen die bierliefhebbers traditioneel waarderen in Duvel nog meer uitvergroot en waardoor Omer bovendien nog veel vlotter wegdrinkt. Omer heeft met andere woorden het volmaakte evenwicht gevonden tussen veel alcohol, niet al te veel smaak en grote verteerbaarheid. Omer is vandaag de dag overal te koop… 

Wie thuis is in de wereld van de volks- en dialectzang weet dat ‘De laffe moord op Hector de Zutter van Beernem’ een klassieker is van marktzanger Erik Wille over een onopgeloste moordzaak uit 1926. De arme Hector, kostwinner en boerenzoon, werd lafhartig vermoord en zijn levenloze lichaam werd door de vuige daders in de Brugse vaart gegooid, waar het pas een maand later kwam bovendrijven. In de oervlaamse serie De Bossen van Vlaanderen (1991) valt nog iets terug te vinden van de koortsige paranoia waarin de streek gedompeld werd, aangezien in die tijd naast de arme Hector best nog wel wat ander schoon volk vroegtijdig het tijdelijke voor het eeuwige wisselde.  

In de allegorie die hier door Bierman gebezigd wordt, is Duvel natuurlijk een onschuldige boerenzoon die rustig van het café naar huis aan het wandelen is. Een beetje wankel op de benen misschien, maar verder perfect in staat om zich overeind te houden. Terwijl Duvel zich bezighoudt met zijn eigen zaken komt daar Omer aangelopen. Omer, de schavuit, de schoelie, het galgenaas, nog maar net vanonder moeders rokken weg en al volop bezig om Duvel het leven zuur te maken, pleegt een laffe moord door… euh… beter te smaken dan Duvel en er zo voor te zorgen dat Duvel veel minder verkocht wordt in alle cafés ter wereld. En daarmee, geachte lezer, heeft Bierman enerzijds onomstotelijk aangetoond dat metaforen die van het begin al mank lopen doorgaans niet meer recht te trekken zijn, maar ook dat de paranoia die momenteel heel bierland beheerst na de komst van karaktermoordenaar Omer echt is en de komende jaren niet weg zal gaan.  

Duvel is dood, leve Omer, zou Bierman tot slot nog kunnen zeggen naar analogie met de recente gebeurtenissen in het Verenigd Koninkrijk. Maar hij doet dit toch liever niet omdat één keer plat op de bek gaan met een mislukte metafoor ruim voldoende is zo vroeg op het academiejaar. 



het laatste woord

03/10/2022
🖋: 
Auteur

Je zal het maar voorhebben: het ligt op het puntje van je tong en toch kan je er niet opkomen. Dat ene woord ontglipt je keer op keer. Ook dit jaar schiet dwars alle schlemielen in zulke navrante situaties onverdroten te hulp. Maandelijks laten we ons licht schijnen op een woord waar de meest vreemde betekenis, de meest rocamboleske herkomst of de grappigste verhalen achter schuilgaan. Deze editie piept dwars naar rubber ducking.

Ken je dat, wanneer je je kop aan het breken bent over een probleem; je hebt al duizend-en-een mogelijke oplossingen bekeken, die allemaal samenkomen in hun gemeenschappelijk falen. Je weet steeds minder wat je met je probleem moet en dan komt er iemand van de fucking Studentenraad binnen om te vragen of je een met hun logo bedrukte roze badeend moet hebben? Wellicht was dat laatste iets te specifiek om met regelmaat in het leven van de gemiddelde lezer te laten opduiken. En dat is best jammer.

Badeendjes zijn namelijk fantastische probleemoplossers, al zullen ze zelf nooit zulke onzin uitkwaken en zichzelf bescheiden facilitators noemen. Rubber ducking is een techniek waarbij je aan een willekeurig object in gewone mensentaal je probleem vertelt. De hoop is dat je in het uitleggen van je probleem zelf de oplossing uitvogelt. Het concept is afkomstig uit de wereld van de software development, specifiek het debuggen van code. Die code wordt lijn per lijn uitgelegd tot op natuurlijke wijze op het probleem wordt gestoten. Het fenomeen heeft dan ook vele verschillende namen, naargelang welk object wordt gebruikt. Sommigen vinden het geanimeerd spreken tegen iets als een badeend wat vreemd en verkiezen bijvoorbeeld hun huisdier.

Eigenlijk is het dus niet zo’n vreemd concept: de meeste mensen zijn bekend met zowel het in hun hoofd formuleren van een probleem als de ervaring dat ze in het midden van een uitleg erachter komen dat er met een eenvoudige ingreep een net nog ingewikkeld overkomend probleem opgelost kan worden. “Ah nee, laat maar hangen”, klinkt het dan wel eens. Rubber ducking blijkt dus ook in het dagelijkse leven een nuttig instrument, zo nuttig zelfs dat er nogal wat psychologisch onderzoek naar het effect gebeurt en het ook in andere disciplines steeds meer als ernstige techniek komt aandrijven.

Het gaat bij rubber ducking vooral om het probleem te verkruimelen en handje per handje in de gedachtenvijver te strooien tot je opnieuw het overzicht krijgt van welk brood je nu eigenlijk op je bord hebt. Door het uitleggen herschik je de informatie in een talige structuur waardoor een aha-erlebnis tot stand kan komen. Sommigen schatten het effect dusdanig sterk in dat het hen ertoe leidt de conclusie te trekken dat ook een aanzienlijk deel van gesprekstherapie eigenlijk berust op het vrij en veilig uitspreken van de moeilijkheden die de patiënt ondervindt en dat therapeuten vooral badeendjes moeten zijn die niet al te veel zeggen. Al gokken we dat de meeste psychologen daar anders over piepen.