close-up

05/11/2022
🖋: 
Auteur

Menig filmzaal in België stroomde recent weer vol, dit keer ter gelegenheid van de nieuwe film Rebel van Adil El Arbi en Bilall Fallah. Een stevig staaltje actie gecombineerd met muzikale intermezzo’s, beide met IS-terreur als thema. De regisseurs maken met hun gewoonlijke, alom geprezen filmstijl van een slagveld een kunstwerk. Dat roept heftige reacties op, maar is het beter om gruweldaden te tonen, of om ze te verbergen?

Zowel in filmzalen als in het publieke debat dat zich vormde op televisie, radio en de diepste krochten van HLN.be woedde een woelige discussie. Regisseur Adil El Arbi zei in een interview bij Studio Brussel dat de film inslaat als een mokerslag. Dat kan ook niet anders: de film omvat een zeer gevoelig thema. Hij deed in de film een boekje open over Belgische jongeren die het land verlaten om naar Syrië te trekken, al dan niet met goede bedoelingen.

De regisseurs kozen om er geen doekjes om te winden: ze toonden een echt verhaal met lelijke details. Wanneer de kijker een afgesneden hoofd te zien krijgt, zullen reacties altijd intens zijn, dat is evident. Maar wat is het nut van censuur in een film als deze? De kijker hoeft slechts een korte samenvatting van de inhoud te lezen om te weten dat het niet de ideale film is om een moeilijke dag van zich af te spoelen. Een thema als terreur valt niet te verbloemen en als dat al zou kunnen, zou dat niet getuigen van groot respect naar de slachtoffers van IS-terreur. Adil en Bilall weten dat en willen met deze film duidelijk een boodschap overbrengen: dit is onze anti-IS-speech. Met die insteek maakten ze een film die menig kijker in shock achterliet, niet meer in staat tot een nabespreking.

Uit sommige hoeken kwam de kritiek dat het niet fair is naar slachtoffers toe om jongeren die naar Syrië vertrekken in een ander, of misschien zelfs beter, daglicht te plaatsen. Hoewel zulke standpunten te verwachten waren, zijn ze toch redelijk pijnlijk wanneer je de film zelf gezien hebt. De film levert wel genoeg kritiek op IS en bijhorend geweld om te kunnen zeggen dat hij allesbehalve onfair is naar de slachtoffers toe. De film praat niets goed, maar zet jonge IS-strijders wel in een perspectief dat we nog niet eerder op het witte doek zagen.

Hoewel de film onmiskenbaar een staaltje kunst van de bovenste plank is, valt niet te ontkennen dat de film misschien een te grote indruk kan nalaten op kijkers. Het is voor alle kijkers een noodzaak om na de film even te kunnen verwerken wat er net werd getoond. Dat loopt voor sommigen net iets soepeler dan voor anderen na het bekijken van twee uur aan monsterlijke oorlog. Een trigger warning aan het begin van de film zou daarom niet misplaatst zijn.

Voor al wie minder moeite heeft met expliciete beelden en harde waarheden is Rebel een aanrader. En misschien ook wel voor diegenen die daar wel moeite mee hebben.



editoriaal

05/11/2022
🖋: 

Een tijdje geleden bevond ik me in een zogenaamde ‘regendouche’, voor mij een totaal nieuwe ervaring. Mijn gedachten dwaalden af; wat gek eigenlijk, dat je iemands economische situatie kan afleiden uit de douchecabine die ze (hopelijk) dagelijks bezoeken. Het is niet alsof de temperatuurknop van geborsteld messing en de fluisterstille ventilatie de kwaliteit van mijn dagelijkse douchehersenspinsels ten goede kwamen, getuige mijn vorige zin. Waar is al die franje dan voor nodig?

Ineens schoot het me te binnen. Onze welgestelde medemens wil graag de connectie met de natuur in stand houden. Vandaar het massieve marmer onder mijn voeten, vandaar de gesimuleerde tropische regenbui op mijn kruin. Met een beetje fantasie waan je je onder een waterval in Zuid-Amerika, dacht ik, de geur van 2-in-1 shea butter & sandalwood oil hydrating shower gel inademend. Het enige wat nog miste, was een batterij aan UV-lampen om een milde doch prettige zonsopgang na te bootsen. Helemaal een met de natuur worden, en dat vanuit je eigen badkamer!

Het is nu niet dat ik mijn editoriaal verspil aan een douchebeurt omdat ik een of andere openbaring heb meegemaakt: eigenlijk was deze momentopname al lang door het putje van mijn geheugen gespoeld, totdat ik laatst een nieuwsbericht over Mark Zuckerbergs nieuwe plannen voor zijn metaversum zag. Niet alleen aan de aandeelhouders, maar ook aan ons, de consument, belooft hij een soort regendouche voor sociale interactie; vanuit je eigen bureaustoel zou je je ‘werkelijk aanwezig’ kunnen voelen en heb je toegang tot een hele hoop ‘nieuwe sociale ervaringen’. Werken zal nooit meer hetzelfde zijn!

In een wereld waar de onderste treden van de piramide van Maslow voor velen vanzelfsprekend zijn ingevuld, moet je toch íets om nog aan nieuwe consumenten te komen. Immers is er weinig winst te boeken op een markt waar iedereen al lang voorzien is van een pc met webcam en internetverbinding. In al hun hebzucht wijsheid bieden techgiganten en ongeïnspireerde start-ups daarom constant weer Iets Nieuws™ aan, maar nooit zonder rond te bazuinen hoe verouderd het nieuwe van vier jaar geleden is geworden. ‘Gemak’ is hierbij het kernwoord: vanuit je comfortabele kot kan je goed doorvoed, volledig geëntertaind en binnenkort dus ook sociaal helemaal up-to-date je diploma halen, mits lesopnames aanwezig zijn. Als je maar genoeg hippe functies in je douchecabine bouwt, zou je bijna vergeten dat de bedoeling van je douche ooit je dagelijkse wasbeurt was.

Die regendouche verbruikt toevallig twee keer zoveel water per minuut als de dichtgekalkte, niet langer in hoogte verstelbare douchekop in mijn kot, waar ik ook nog eens minder lang onder sta omdat de capaciteit van mijn boiler niet onderdoet voor de blaas van een chihuahua. Goed, ik waan me dan misschien niet in het Zuid-Amerikaanse regenwoud, maar de flora en fauna die zich tussen douchegordijn, putje en kitrandjes manifesteren, doen niet onder voor de biodiversiteit die in het regenwoud te vinden is. Die schimmel is tenminste echt.



doorbraken

05/11/2022
🖋: 

In aanwezigheid van de verzamelde pers onthulden het stadsbestuur en vervoersmaatschappij De Lijn een nieuwe fase in het Antwerpse vervoersbeleid. Vanaf volgend jaar rijden er opnieuw paardentrams door de binnenstad.

“Het besluit kadert in een breder mobiliteitsplan”, verduidelijkt Sonja Spoormaekers, schepen van mobiliteit. “Zoals iedereen dagelijks merkt, staan transport en mobiliteit hoog op de agenda van het stadsbestuur. De laatste jaren lag de nadruk vooral op wegeninfrastructuur. De meeste projecten waren vooral interessant voor gemotoriseerd vervoer. Omdat koning auto primeert, laten pendelaars duurzame alternatieven zoals het openbaar vervoer links liggen. Om het imago van tram en metro op te krikken schakelen we over naar traditionele paardentrams. Vanaf januari 2023 maken de elektrische voertuigen van De Lijn plaats voor Brabantse trekpaarden.”

“We weten dat de Antwerpenaar een zwak heeft voor retro”, vertelt Peter Hoefnaegels, woordvoerder van de dienst marketing en communicatie. “Elke dag staan fietsers te dringen om gebruik te mogen maken van de verouderde liften van de voetgangerstunnel. De retroroltrappen zijn dan weer een hit op Instagram. Met deze actie willen we de pendelaar overtuigen om de auto te laten staan en te kiezen voor het openbaar vervoer. De paardentram heeft ook troeven voor de toeristische sector: wat gondels zijn voor Venetië en dubbeldekkers voor Londen zijn paardentrams binnenkort voor Antwerpen.”

Uiteraard is de paardentram meer dan een tourist trap. In een wereld waarin de energieprijzen de pan uit swingen en de trambestuurders om de haverklap het werk neerleggen, is een paardentram een welgekomen oplossing. “Ik ken geen enkel paard dat aangesloten is bij de vakbond”, stelt Hoefnaegels vast. “De kosten van de paardentram zijn een peulenschil in vergelijking met wat we vroeger moesten neertellen voor het elektrische tramnet. De energieverslindende spanningskabels verdwijnen namelijk voorgoed uit het straatbeeld. De kosten voor veevoeding blijven beperkt omdat we de paarden tijdens de pauzes laten grazen in het stadspark. De verkoop van paardendrollen als meststof voor stedelijke moestuintjes zal dan weer inkomsten genereren voor het onderhoud van de verkeersinfrastructuur. Een knap staaltje circulaire economie!”

Tot slot richt Spoormaekers zich tot de pendelende student. “We begrijpen dat er ongerustheid heerst bij studenten die afhankelijk zijn van het openbaar vervoer. Zal deze ingreep geen onaangename veranderingen teweegbrengen? Wees gerust, veel zal er niet veranderen. De reistijden blijven onregelmatig, de meeste elektronische informatieborden blijven defect en ook paarden houden geen rekening met aanstormende passagiers die hun tram dreigen te missen.”



blikopener

05/11/2022
🖋: 

Wie denkt dat het departement geschiedenis onder een dikke laag stof zit, dient zijn mening te herzien. Postdoctoraal onderzoeker Marjolein Van Bavel ruilt de archieven in voor de boksring en verricht onderzoek naar vrouwelijke vechtsporten in Mexico.

Met dank aan Google Maps weten we dat de kantoren van het departement Geschiedenis ongeveer 9.200 kilometer verwijderd zijn van Mexico-Stad, het epicentrum van de Latijns-Amerikaanse boks- en worstelcultuur. Hoe kwam de historica het onderwerp op het spoor? “Het onderzoek kwam eerder toevallig op mijn pad terecht”, vertelt Van Bavel. “In het verleden heb ik altijd al gewerkt rond de geschiedenis van personen die sociale en lichamelijke normen overschrijden. Zo bestudeerde ik vrouwelijke bodybuilders en doctoreerde ik aan University College Londen op de ervaringen van vrouwen die voor Playboy poseerden. Toen ik in 2015 in Los Angeles verbleef voor mijn doctoraat, nodigde mijn Mexicaanse schoonbroer me uit voor een boksmatch waarbij zijn goede vriend Edgar Sosa zou aantreden. Omdat ik toevallig in de entourage van de wereldkampioen belandde, ging er een wereld voor mij open. Toen ik later aan de slag ging bij een Mexicaanse universiteit, woonde ik regelmatig boks- en worstelwedstrijden bij. Ik raakte gefascineerd door vrouwen die in de ring aantraden. Hoewel worstelen en boksen nationale sporten zijn in Mexico, is er weinig onderzoek gedaan naar de rol van vrouwen in die disciplines.”

Omdat er tot de jaren negentig een verbod gold op vrouwenboksen, waren er lange tijd enkel mannen te bespeuren in de officiële Mexicaanse competitie. “Veel Mexicanen denken dat vrouwen zich voor de jaren negentig niet bezighielden met vechtsporten”, vertelt Van Bavel. “Mijn onderzoek wees nochtans uit dat er in het verleden al ‘vechtende’ vrouwen waren. In het begin van de twintigste eeuw ging het vooral over buitenlandse vedettes op tournee. Pas toen boksen en worstelen in de jaren twintig uitgroeiden tot Mexicaanse volkssporten ontstond er een fascinatie voor vrouwen die actief waren in beide disciplines.”

 

een lange strijd

In het postrevolutionaire Mexico kwam de ontwikkeling van vrouwelijke vechtsporten in een stroomversnelling. Commentatoren argumenteerden dat vrouwen die boksen of worstelen beoefenden weerbaar waren voor geweld in de publieke ruimte. Een atletisch gestel – het nieuwe schoonheidsideaal – zou vrouwen betere moeders en echtgenotes maken. Ondanks de toenemende populariteit keken Mexicanen argwanend naar vrouwen die deelnamen aan wedstrijden. “Sociaal gezien zijn boksen en worstelen mannelijke sporten”, verduidelijkt Van Bavel. “Als vrouwen dezelfde spierkracht en bloederigheid kunnen leveren stelt dat de viriliteit van de disciplines in vraag. Bovendien dicteerden de sociale normen een uitsluiting van vrouwen, want agressieve boksers en worstelaars die met elkaar op de vuist gaan kunnen geen zorgzame moeders zijn.”

Pas in de jaren tachtig traden de vrouwelijke atleten meer op de voorgrond, een emancipatie die gepaard ging met ontwikkelingen in de Mexicaanse maatschappij. Hoewel steeds meer vrouwen actief waren in het amateurcircuit, konden ze nog steeds niet deelnemen aan officiële wedstrijden. De Mexicaanse sportwereld wou ten alle kosten gespaard blijven van emancipatie. In de jaren negentig kwam het mannenbastion uiteindelijk ten val. Een van de protagonisten in de strijd voor vrouwenrechten was Laura Serrano, wiens levensverhaal leest als een roman. “Serrano groeide op in een van de vele arbeiderswijken van Mexico-Stad waar geweld en armoede welig tierden”, vertelt Van Bavel. “Hoewel haar ouders eenvoudige straatventers waren, behaalde ze een diploma Rechten aan de UNAM, de publieke universiteit van Mexico-Stad. Tijdens haar studies ontdekte ze haar talent voor boksen.”

Serrano groeide uit tot een talentvolle sportvrouw. Omdat het verbod op vrouwenboksen een stokje stak voor een succesvolle carrière in eigen land, was ze genoodzaakt haar geluk te beproeven in de Verenigde Staten. Daar schopte ze het tot de absolute wereldtop. Hoewel ze in Las Vegas tot wereldkampioen  werd gekroond, kreeg ze in haar thuisland niet de erkenning die ze verdiende: ze kon nog steeds niet deelnemen aan de officiële competitie. Serrano bewees dat ze ook strijdvaardig was buiten de boksring. Na een lange en moeizame strijd werd het verbod uiteindelijk opgeheven.

 

de blinde vlek van het verleden

Hoewel Van Bavel meerdere artikels aan vrouwensporten besteedde, is ze nog lang niet uitgeschreven over het onderwerp. In de toekomst wil ze de vergeten geschiedenis van het vrouwenboksen en worstelen bestuderen in de Belgische context. Net zoals in Mexico namen Belgische vrouwen vanaf de jaren twintig de bokshandschoen op. Ook de geschiedenis van het vrouwenwielrennen trekt haar aandacht. Smalende opmerkingen op sociale media over de Tour de France Femmes bewijzen dat de ongelijkheid in de discipline nog steeds niet is weggewerkt.
“Zulke reacties zeggen veel over onze blik op gender en sport”, verduidelijkt Van Bavel. “Hoewel we graag geloven dat onze samenleving erg geëmancipeerd is, sluit de sportwereld nog steeds vrouwen uit. Ook de lens waardoor we naar vrouwensport kijken is vertekend. Er wordt vaak benadrukt dat een
atlete sexy is in plaats van dat er aandacht wordt besteed aan haar sportieve capaciteiten. Zoiets zie je minder bij mannelijke sporters.”

“Nu de media-aandacht voor vrouwensporten toeneemt, wordt het fenomeen voorgesteld als iets nieuw of recent. Dat wijst op een gebrekkige kennis van de geschiedenis, want in de twintigste eeuw waren er al sportende vrouwen actief. Omdat er al snel uitsluitingsmechanismen volgen, waren die momenten van korte duur. Die geschiedenis herhaalt zich in de hedendaagse sportstructuren. Er is werk aan de winkel! De sportgeschiedenis is geen nichewetenschap, maar een maatschappelijk relevante discipline.”

Haar onderzoek valt gelukkig niet in dovemansoren. Van
Bavel won de Early-Career Article Award van het vaktijdschrift Mexican Studies (University of California Press) en was een van de genomineerden voor de Eos Pipet, een onderscheiding voor beloftevolle onderzoekers. “De nominatie bewijst dat mijn onderzoek actuele thema’s behandelt”, vertelt Van Bavel. “Omdat er veel beweegt rond vrouwensporten, wil ik aantonen dat het fenomeen een lange voorgeschiedenis kent. Maar mijn onderzoek bevat ook een waarschuwing: verworven rechten kunnen we zomaar verliezen. Ook in het verleden werden positieve veranderingen in de vrouwensport teruggedraaid.”



zorgen over stijgende examenfraude

05/11/2022
🖋: 

Ondergetekende, in deze fase van zijn leven rechtenstudent, kreeg in de eerste lessen van het jaar te horen dat het aantal fraudegevallen bij examens Rechten het afgelopen jaar is gestegen. Om hier het fijne van te weten, maakte ik een afspraak met Sigrid Pauwels, voorzitter van de fraudecommissie Rechten.

In twee jaar tijd is het aantal fraudezaken in de rechtenfaculteit meer dan verdubbeld. Het voorbije academiejaar waren er een vijftiental gevallen van examenfraude, zo goed als allemaal in de bacheloropleiding. “Het lijken misschien relatief lage aantallen, maar soms is de wijze waarop we verregaande fraude op het spoor komen zo toevallig dat we bezorgd zijn dat het het topje van de ijsberg is”, vertelt Sigrid Pauwels.

“Bij een melding van mogelijke examenfraude komt onze fraudecommissie binnen de drie dagen samen”, gaat ze verder. “Dat gebeurt enkel tijdens de examenperiodes, noem het dus gerust seizoensarbeid. Als het een makkelijke zaak is, volgt de uitspraak vrijwel aansluitend. Bij complexe overwegingen vraagt het beraad veel meer tijd. Bij twijfel proberen we dingen ook echt uit te zoeken. Soms stapt iemand bijvoorbeeld naar de examenlocatie om te verifiëren of de beweringen van de student kloppen. Hoe dan ook moeten we binnen een termijn van tien dagen uitspraak doen, maar we zorgen ervoor dat de student binnen de week de sanctie kent. Als er zoiets boven je hoofd hangt, wil je immers zo snel mogelijk de uitkomst van je lot kennen, zeker in een belastende periode als de examentijd.”

“Het is ons de voorbije jaren steeds gelukt om tijdig een uitspraak te doen, maar evident is dat allerminst”, benadrukt Pauwels. “Als we de werklast van alle betrokken collega’s optellen, neemt de afwikkeling van één dossier gemiddeld dertig manuren in beslag. Bovendien moet iedereen stand-by staan midden in de examenperiode. Op personeelsgebied is deze ontwikkeling een erg zware belasting, die nachtwerk vereist.”

 

preventief beleid

Uit gesprekken met frauderende studenten ontwaart Pauwels twee drijfveren. “Enerzijds heb je studenten die vooraf een stiekem plan uitdokteren en de risico’s erbij nemen. Anderzijds heb je studenten die, vaak vanwege het thuisfront, onder enorme druk staan, bijvoorbeeld omdat hen een studiekeuze wordt opgedrongen. Zij frauderen eerder uit onzekerheid of wanhoop.”

Onder examenfraude kan worden verstaan: elke vorm van spiekgedrag en identiteitsfraude. Voor sommige rechtenstudenten zijn de dikke wetboeken vol kleine lettertjes die ze tijdens hun examens nodig hebben en steekproefwijs worden gecontroleerd te verleidelijk om er niet op een andere manier van gebruik te maken. Een professor gaf in de les als voorbeeld hoe een student een codex helemaal namaakte, maar dan met aan de binnenkant de cursus. Het is rechtenstudenten ook toegestaan om te onderstrepen of met fluostift te markeren in hun wetboek, hele woorden en zinnen welteverstaan. Het gebeurt dat studenten in hun beperkte bloktijd wonderwel de tijd vinden om in hun codex afzonderlijke lettertjes aan te duiden die samen definities vormen.

Om mensen niet op een verkeerde manier te inspireren, wil Pauwels niet te hard in detail treden over cases. Wel wil ze kwijt dat de fraudecommissie een sterker preventief beleid zal voeren. “Ik ben de laatste hand aan het leggen aan het jaarverslag van de fraudecommissie. Dat verslag wordt overhandigd aan ons faculteitsbestuur en bevat enkele beleidsaanbevelingen om preventief te werken. We gaan bijvoorbeeld een infosessie organiseren voor onze toezichthouders. Zij werken vanuit vertrouwen – wat hen siert – maar in de huidige context moeten we strenger controleren. We zullen ook vragen om het aantal toezichthouders te verhogen. Daarnaast vragen de codices, smartphones en bepaalde examenlocaties die fraudegevoeliger blijken extra aandacht, net als sanitaire pauzes tijdens het examen. Je kan studenten uiteraard geen toiletbezoek weigeren. In mijn tijd aan de UFSIA, zo’n 35 jaar geleden, was zoiets bijvoorbeeld ondenkbaar. Nu zijn we wat dat betreft studentvriendelijker, maar we stellen helaas vast dat er soms misbruik van wordt gemaakt.”

Wat als je als student getuige bent van examenfraude? “Een cultuur waarin studenten elkaar rapporteren, is onwenselijk”, benadrukt Pauwels. “Dat is slecht voor de groepssfeer en een mogelijkse bron van conflicten. We moeten ervoor zorgen dat ons preventief beleid werkt door de controle aan te scherpen en studenten bewust te maken van de consequenties van fraude. We willen deze stijgende tendens keren. Het is een smet op onze faculteit die prima draait en heel mooi werk levert.”

 

sancties

Pauwels vindt het belangrijk te benadrukken dat de sancties bij examenfraude niet min zijn. “We merken dat studenten soms verbouwereerd zijn wanneer ze worden gesanctioneerd. Ze denken vaak dat ze ermee wegkomen door hun excuses aan te bieden. Zo werkt het dus niet. Het gaat immers niet alleen over een overtreding van materiële rechtsregels; fraude is ook een schending van het vertrouwen van professoren en medestudenten, en van de waarden die onze universiteit uitdraagt. Bovendien verwachten we van aankomende juristen dat ze belang hechten aan rechtvaardigheid en afspraken binnen sociale structuren.”

Het kan misschien ironisch klinken, maar Pauwels benadrukt dat bijstand door een advocaat je zaak niet altijd vooruithelpt. “Als het heel duidelijk is dat er sprake is van bedrog, is het als student vaak wijzer om open kaart te spelen en bijvoorbeeld niet te zoeken naar mogelijke procedurefouten. Advocaten zijn uiteraard heel welkom en moeten hun rol voluit kunnen invullen, wie zijn wij om daar iets tegen te hebben? Alleen moeten studenten goed beseffen dat een advocaat je niet miraculeus kan vrijpleiten wanneer de fraude duidelijk vaststaat.”

“Er zijn gradaties in de sancties. De lichtste straf is dat je geen credit behaalt voor het betrokken opleidingsonderdeel, maar die spreken we enkel uit als we de fraude als ‘niet-intentioneel’ beschouwen. Hoe ernstiger de fraude, hoe zwaarder de sanctie. Dat kan zelfs gaan over uitsluiting van alle examens in dat semester of in het hele academiejaar, inclusief de tweede zittijd. Zeer zware opzettelijke fraude, bijvoorbeeld een andere identiteit aannemen tijdens een examen, waar bovendien recidive aan de orde is, leidt tot uitsluiting uit de universiteit. Om die reden werd in het voorbije academiejaar aan twee studenten van onze faculteit gevraagd om onze universiteit te verlaten. Je zet door te frauderen dus heel wat op het spel.”

 



proffen over het streven naar de top

05/11/2022
🖋: 

Een opmerkelijke mail van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte van UAntwerpen gericht aan de medewerkers van de faculteit deed in het eerste semester van vorig academiejaar de ronde. De mail vraagt om contacten uit de bedrijfswereld door te geven zodat ze kunnen worden meegenomen in een mailing vanuit het rectoraat. De faculteit licht ook toe waarom: “Op vraag van het rectoraat hebben we vorig jaar onze medewerking verleend aan het verhogen van de reputatiescore van UAntwerpen in de WUR (QS World University Ranking). Mede hierdoor is UAntwerpen licht gestegen in deze ranking. Dat is geen eenmalig initiatief en dient jaarlijks herhaald te worden om de score hoog te houden of, beter nog, verder te verhogen.”

Meer had mijn nieuwsgierigheid niet nodig om geprikkeld te raken. Ik wilde weten hoe universiteitsrankings werken en hoe doelmatig ze zijn, hoe ze worden ingezet en of er beperkingen aan het systeem zijn en waarom de universiteit kennelijk zo wakker ligt van universiteitsrankings dat ze academici bestookt met mails om de parameters van deze rankings te optimaliseren.

 

selectieve criteria

Frank Willaert, emeritus professor Nederlandse letterkunde, ziet het met tegenzin gebeuren. “Een voornaam punt van kritiek is de keuze van de criteria, de indicatoren en het gewicht dat men aan elk criterium geeft. Dat is noodzakelijk willekeurig. Of beter gezegd: gedetermineerd door de opvattingen van de samenstellers van zo’n ranking over wat het belangrijkst is en dus het zwaarst moet wegen. De academische reputatie bij de peers? De reputatie bij werkgevers? De verhouding studenten-staf? Het aantal internationale studenten? Het aantal buitenlandse stafleden? De research output? En hoe meet men die output dan? Bij elk van die criteria die ik hier noem en die bijvoorbeeld bij de QS-ranking worden gebruikt, valt weer van alles te bemerken. Betekent een gunstige student-staf-ratio dat studenten op een optimale begeleiding kunnen rekenen? Of dat er sterk wordt ingezet op research? Kortom, wat meet men met zo’n variabele eigenlijk?”

“Aan de andere kant vallen er ook criteria te bedenken die niet worden meegenomen”, stipt Willaert aan. Hij somt er enkele op: “De toegankelijkheid van een universiteit, de investering van de overheid (en dus van de gemeenschap) in een universiteit, de diversiteit van haar staf of de diversiteit van haar studenten zijn daar bij mijn weten allemaal voorbeelden van. En eerlijk: ik zou ook niet weten hoe zwaar je ze zou moeten laten wegen. Men veegt van alles bij elkaar, men weegt kaneel bij lood en men komt tot scores die bij een andere weging van de criteria, of met andere criteria, heel anders kunnen uitvallen. Kortom, achter die rankings zit een opvatting over wat een universiteit moet zijn. Die opvatting lijkt me een discussie waard. Moeten we allemaal op Harvard willen lijken?”

 

een wedstrijd die je niet winnen kan

Luc Duerloo, gewoon hoogleraar Geschiedenis, noemt de rankings dan weer een spiegelpaleis. “Het is duidelijk dat er kwaliteitsverschillen bestaan tussen universiteiten. Maar als je die universiteitsbreed bekijkt, dan weiger je in te zien dat universiteiten soms goed kunnen zijn in één ding en slecht in iets anders. Bovendien kun je ongelooflijk veel vragen stellen over hoe ze tot stand komen. Ook vind ik het merkwaardig dat er zo weinig debat is over het feit dat de rankings van commerciële aard zijn, maar wel de parameters bepalen van wat kwaliteit is en waarop universiteiten worden beoordeeld. Het halen van Nobelprijzen weegt in prestigieuze rankings zwaar door. Dat betekent dan dat je over grote financiën moet beschikken en beloftevolle onderzoekers weinig tot geen colleges laat geven.”

“Universiteiten vullen hun drie strategische doelen – onderwijs, onderzoek en dienstverlening – in op heel verschillende manieren. Er is een te grote diversiteit om zomaar aan de hand van één uniform rankingsysteem te zeggen wie nu de beste is”, vertelt Nathalie Vallet, hoogleraar aan de faculteit Ontwerpwetenschappen en de faculteit Bedrijfswetenschappen en Economie. “Hoe meer strategisch maatwerk in functie van bijvoorbeeld lokale uitdagingen, unieke principes of waarden en minder algemene of gangbare beleidskeuzes, hoe groter de kans op een lage plaats in de ranking. Dat is dan ook een gevaarlijk neveneffect van de huidige academische rankingsystemen: ze veronderstellen wereldwijd een soort van eenduidige, universeel geldende hiërarchie tussen universiteiten die er niet is. Hierdoor doen ze de rijke diversiteit en traditie, vaak verwant aan cultureel en historisch verschillende contexten, onrecht aan.”

“Er is nog een tweede gevaarlijk neveneffect”, gaat Vallet verder. “De gehanteerde criteria van de gangbare rankingsystemen zijn allesbehalve ideologisch en strategisch neutraal. Zo zijn ze duidelijk geïnspireerd door het neoliberale denken ten aanzien van de publieke sector, dat momenteel opnieuw zegeviert en duidelijk westers geïnspireerd is. Het gaat over

profitcriteria zoals het zelf genereren en binnenhalen van financiële middelen en het publiceren in al dan niet enkel een selecte groep van zogenaamde high-level academische tijdschriften die imagogewijs maximaal renderen. Dat is volgens het westers neoliberale denken een synoniem voor kwaliteit. Er zijn echter diverse redenen waarom heel wat universiteiten bewust publieke organisaties zijn en best ook blijven. Denken we bijvoorbeeld aan hun academische onafhankelijkheid en kritische zin. Als je daar nu profitcriteria aan toevoegt, krijg je heel andere organisaties. Het gevaar is reëel dat universiteiten zo hun onafhankelijkheid verliezen. Kortom, andere ideologische en culturele contexten leiden logischerwijze tot andere invullingen van criteria en rankings. Beoordelen, evalueren en zo ook ranken blijft dus steeds een uitgesproken normatief en selectief gebeuren.”

 

als jij mij leuk vindt, vind ik jou ook leuk

Ik vroeg ook aan UAntwerpen hoe de universiteit kijkt naar het belang van deze rankings, hoe de universiteit ze inzet en in welke mate ze een universiteit als UAntwerpen ten goede komen. Woordvoerder Peter De Meyer zegt dat de rankings geen doel op zich zijn, maar dat een mooie plek in de rankings voor UAntwerpen zeker een goede zaak is. “Internationale studenten, zeker Aziatische, houden rekening met een ranking en vinden zo hun weg naar UAntwerpen, bijvoorbeeld om te doctoreren. Door een goede internationale uitstraling gaan er ook deuren open. Die kunnen leiden tot samenwerkingen met andere kennisinstellingen.”

Niettemin klinkt de mail van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte ook Guido Vanheeswijck, gewoon hoogleraar filosofie die in 2020 op emeritaat ging, bekend in de oren. “Er is het jaar voordien een vraag gekomen van hetzelfde decanaat om aan onze buitenlandse collega’s kenbaar te maken hoe geweldig goed wij zijn en dan kunnen wij van de buitenlandse collega’s ook zeggen hoe geweldig wij ze vinden. Ik heb toen, ik stond kort bij mijn emeritaat, een mail geschreven aan de gehele faculteit met de boodschap dat ik dat betreurde en dat de faculteit haar ziel verkoopt op deze manier. Ik heb daar vele reacties op gekregen – individueel, want de meeste collega’s willen er in het openbaar niets op zeggen.”

 

Er is een te grote diversiteit om zomaar aan de hand van één uniform rankingsysteem te zeggen wie nu de beste is.

 

Ook Willaert stelt zich vragen bij deze gang van zaken. “De weging van de reputatie van een universiteit gebeurt door peers, die meer en meer door hun universitaire overheden worden verzocht hun bevriende collega’s van andere universiteiten te vragen om de eigen universiteit als gereputeerde instelling te vermelden bij de instituten die de rankings verzorgen. In ruil biedt de vragende academicus uiteraard aan hetzelfde te doen ten aanzien van de universiteit van zijn of haar collega. Kortom: ‘I scratch your back, you scratch mine’.
Ik vind deze werkwijze in ethisch opzicht zeer betwistbaar en methodisch curieus. Betekent het feit dat ik met een collega-onderzoeker uit universiteit x of y goed kan samenwerken meteen dat ik een betrouwbaar beeld heb van zijn of haar universiteit als geheel, in al haar aspecten?”

 

lokale inbedding

“Ik zou mezelf niet de grootste tegenstander van universiteitsrankings noemen omdat de indicatoren van deze rankings een soort van competitie kwantificeren”, gaat hoogleraar politieke sociologie Peter Thijssen verder. “Competitie is niet noodzakelijk slecht en leidt ertoe dat de performantie beter is. Onze universiteit gaat er vrij verstandig mee om. Mijn grootste probleem met de rankings is van maatschappelijke aard. De gehanteerde indicatoren gaan een eigen leven leiden. Wordt het onderwijs beter door de rankings? Of worden de universiteiten beter door de rankings omdat de betere studenten er belanden? Zo’n indicator meet de makkelijkst meetbare dingen. Onderwijskwaliteit is minder meetbaar.”

“Wat ik belangrijk vind bij een universiteit als UAntwerpen is het bewustzijn dat we een universiteit zijn in een stad en een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben, ook tegenover de studenten die er wonen. Dat is veel moeilijker om te meten, maar dat wil niet zeggen dat dat geen waarde heeft. De mate waarop een universiteit in de omgeving rekruteert, wordt vaak als iets negatiefs gezien. Hoe internationaler de studentenpopulatie, hoe beter. Topuniversiteiten trekken studenten over de hele wereld aan, maar zijn vaak slecht ingebed in hun omgeving. Die lokale inbedding zou als criterium ook een plaats moeten krijgen.”

Peter De Meyer benadrukt dat de universiteit het beleid niet op de rankings afstemt: ”Dag in, dag uit wetenschappelijk onderzoek op internationaal niveau uitvoeren en kwalitatief onderwijs aanbieden: dat is ons doel. Als dat dan wordt bevestigd met een mooie plaats in een ranking, dan is dat natuurlijk leuk. Je moet die rankings ook in perspectief zien: wereldwijd zijn er zowat 18.000 universiteiten. UAntwerpen staat in de Times Higher Education 2023 op plek 131. Dat betekent dat we tot de 1 procent beste universiteiten van de wereld behoren. Ook alle andere Belgische universiteiten behoren tot de top. Ook relevant: veel Angelsaksische universiteiten selecteren de beste studenten en vragen torenhoge inschrijvingsgelden. Wie alleen topstudenten toelaat, blijft makkelijker in de top van de rankings staan. Vlaamse universiteiten hebben ook een maatschappelijke opdracht.”

 

botsing tussen exacte en humane wetenschappen

De bedenking die meerdere professoren maken, is hoe relevant deze rankings zijn voor de humane wetenschappen. Een professor in de menswetenschappen die liever anoniem blijft, ziet het zo: “Ik begrijp dat de rankings in sommige vakgebieden als de medische en exacte wetenschappen wel een rol spelen, maar voor de menswetenschappen slaan ze nergens op. Daar leiden ze meer tot een koehandel, waarbij we gevraagd worden buitenlandse collega’s ertoe te brengen onze universiteit hoog te waarderen in ruil voor dezelfde hoge evaluatie van hun instelling. Niemand is in staat op een ernstige manier volledige programma’s en departementen aan andere universiteiten in te schatten – dat kunnen we zelfs niet binnen onze eigen departementen omdat we nauwelijks elkaars concrete wetenschappelijke werk kennen. De scores die we verlenen, kunnen alleen maar nattevingerwerk en pseudo-objectief zijn.”

 

Topuniversiteiten trekken studenten over de hele wereld aan, maar zijn vaak slecht ingebed in hun omgeving.

 

“Het is een triest en absurd theater”, gaat Vanheeswijck verder. “Een universiteit heeft een verantwoordelijkheid. Ze moet ten eerste de volgende generatie opleiden tot specialisten en tot mensen die hun vak kennen en die in de maatschappij dat vak kunnen uitoefenen. Ten tweede moet een universiteit studenten opleiden tot mensen die kritisch zijn over de uitgangspunten van de samenleving, maar ook kritisch zijn over zichzelf, de universiteit en de professoren. Het is niet omdat ik een opinie heb, dat je die moet aanvaarden. Die kritische reflectie vind je niet terug in de rankings. Je gaat niet studeren aan de faculteit Letteren en Wijsbegeerte om je te conformeren aan bedrijfscultuur of om professionele contracten te sluiten. Eigenlijk leer je er om imagopolitiek te doorprikken. Traditioneel heeft in de faculteit Letteren en Wijsbegeerte altijd een groot gevoel van non-conformisme geheerst, maar dat staat nu geweldig onder druk.”

“Als sociale wetenschappers hebben wij kritiek op bijvoorbeeld de Shanghai-ranking die tilt welke publicaties in grote tijdschriften zijn verschenen en hoeveel Nobelprijswinnaars een universiteit aflevert”, vertelt Thijssen. “Voor sociale wetenschappen zijn er geen Nobelprijzen, noch is er een equivalent. Dat maakt dat het niet zo’n eerlijke indicator is. Zeker voor een universiteit zoals die van Antwerpen, die toch een redelijk aantal sociale wetenschapsstudenten heeft. De indicatoren zijn misleidend omdat ze gebaseerd zijn op de performantie van de exacte wetenschappen. De research output telt daar het zwaarste mee.”

De Meyer zegt iets gelijkaardigs: “De methodologie van universiteitsrankings is vaak niet erg transparant. Het aantal Nobelprijswinnaars binnen een universiteit speelt in sommige rankings bijvoorbeeld een rol. Maar wat zegt een Nobelprijs voor een professor in de Geneeskunde in 1965 over de kwaliteit van pakweg de opleiding Communicatiewetenschappen in 2022?”

 

zorgen over onderwijs

Als belangrijkste bekommernis stipt Thijssen aan hoe je onderwijs opneemt in de indicatoren. “Onderwijs moet meer belang krijgen, ook al is dat moeilijk meetbaar. In de indicatoren wordt heel veel rekening gehouden met het aantal publicaties, maar hoe die publicaties zijn verspreid onder de staf speelt geen rol. Als die publicaties gerealiseerd worden door enkele toppers die de studenten zelden of nooit te zien krijgen, is dat misleidend. Je moet kijken naar wat er bereikt wordt met studenten. Je kan werken met topstudenten en hun niveau wat verhogen. Maar een veel grotere verwezenlijking is het om minder goede studenten op een topniveau krijgen.”

“We moeten kritisch blijven kijken naar het verband tussen onderzoek en onderwijs”, vertelt Thijssen.
“Typisch aan universitair onderwijs is dat we steunen op eigen onderzoek, wat de colleges ook kwalitatief versterkt. Alleen is het grote probleem dat vele studenten de toponderzoekers die ervoor zorgen dat de universiteit in de rankings stijgt, nauwelijks te zien krijgen. Universiteiten proberen hun toponderzoekers vrij te stellen van onderwijs, waardoor de koppeling tussen onderwijs en onderzoek niet wordt gerealiseerd.”

“Omdat onderzoek zwaar doorweegt in de rankings wordt onderwijs het ondergeschoven kind ten bate van onderzoek”, vreest Vanheeswijck. “Officieel tellen onderwijs en onderzoek in gelijke mate mee, maar door de huidige universitaire politiek wordt dat evenwicht op de werkvloer doorbroken. Het aantal studenten telt wel in de rankings, maar niet hoe je met de studenten omgaat. Hoeveel tijd steekt een docent in een student en in onderwijs? Mogen studenten regelmatig vragen stellen op haar of zijn bureau? Wimpel je dat af of niet? Vroeger werd het als een voorrecht gezien om aan eerstejaars les te geven en hen te introduceren in je vakgebied. Jonge docenten worden vandaag vooral beoordeeld op hun wetenschappelijke output, met als gevolg dat ze niet happig zijn om in het eerste jaar les te geven. De hele rankingsfilosofie heeft met andere woorden gevolgen voor het onderwijs aan de basis. Het is een geloof dat binnen de muren van de universiteit is gedrongen, maar dat weinig zegt over het dagelijkse klimaat en de werking op de werkvloer.”

Het is duidelijk dat de rankings niet louter op hoerageroep kunnen rekenen, de vraag blijft waarom universiteiten er niettemin zoveel waarde aan hechten. Vanheeswijck: “De universiteitsrankings passen perfect in het klimaat van publish or perish, van het kwantificeren van zaken en van een bepaalde perceptie naar buiten creëren. Ik denk dat het heel wat kwalijke effecten heeft. Het is een tendens die het laatste decennium is versneld. En natuurlijk kan één universiteit zich daar moeilijk tegen verzetten. We spreken hier over een algemeen klimaat. Is dat een fout van de universiteiten? Nee en ja. Alle universiteiten moeten dat spel meespelen, anders verliezen ze geld. Al weten velen dat het model niet deugt, ze durven dat bijna niet aan te klagen. Terwijl je die openheid juist van wetenschappers zou mogen verwachten.”

 

Het is zeer zorgwekkend indien universiteiten strategisch gaan denken én handelen in functie van deze rankings.

 

“Het grote probleem van de filosofie rond rankings is dat benoemingen en bevorderingen erdoor worden bepaald. Het filosofische essay in de moedertaal verdwijnt bijvoorbeeld in die optiek. Wie naast A1-artikels essays voor een breder publiek schrijft, maakt minder kans op een benoeming dan iemand die uitsluitend specialistische bijdragen produceert. Ik ben ervan overtuigd dat heel veel mensen dat heel goed weten. Collega’s noemen dat systeemdwang. Ofwel draai je mee in het systeem ofwel moet je ontslag nemen. Zeker de laatste jaren: de beste studenten verlaten de universiteit. De studenten die zich tactisch aanpassen aan het heersende klimaat hebben de beste kansen om er te blijven.”

Thijssen vindt het niet slecht dat elke universiteit de indicatoren waar ze goed in schoort naar voren schuift. “Je krijgt een idee waar de universiteit goed in is. Dat maakt alleen maar duidelijk dat de indicatoren verschillen. En om te kijken hoe een universiteit presteert, is dat maar één element in het verhaal. Je moet erop wijzen dat niet één indicator heilig is.” Hij stipt wel een ander risico aan: “Wanneer een heel dom criterium in een index wordt opgenomen en mensen spotten dat criterium, dan krijgt dat criterium ook waarde, hoe absurd het criterium ook is. Zulke indicatoren worden een bestaan op zich en dat groeit uit tot een soort van selffulfilling prophecy.”

“Het systeem zit niet goed omdat het niet objectiveerbaar is”, stelt Duerloo. “In Groot-Brittannië hebben ze een systeem waarbij de disciplines aan een universiteit op geregelde tijdstippen worden doorgelicht. Dat gebeurt hier ook. Maar het Britse systeem verschilt van het onze in die zin dat er bepaalde collega’s worden vrijgesteld, betaald worden om dat te doen en dat men van die collega’s verwacht dat ze daadwerkelijk stukken van professoren lezen. Hier wordt naar cijfers gekeken, terwijl in Groot-Brittannië je drie beste publicaties worden gelezen. Dat leidt tot een inhoudelijke kwaliteitsbeoordeling in plaats van een kwantitatieve.” “Het zijn zeker geen onschuldige systemen”, zegt Vallet. “Al die academische rankings pretenderen neutraal te zijn alsook de academische kwaliteit, slagkracht en identiteit te versterken, maar dat doen ze helaas allerminst. Het is slechts schijn en het is dan ook zeer zorgwekkend indien universiteiten strategisch gaan denken én handelen in functie van deze rankings. In plaats van zich in eerste instantie te buigen over de intrinsieke kwaliteit en ontwikkeling van hun drievoudige strategische opdracht, kijken ze eerst naar de gevolgen en hun ambities in de rankings. In plaats van dichter bij hun bestaansreden en identiteit te komen, riskeren ze ervan weg te drijven.”



één naam met meer gezichten

05/11/2022
🖋: 
Auteur

Je naam horen, antwoorden en dan beseffen dat mensen niet jou nodig hebben, is mij slechts één keer overkomen. Die ene keer kon ik al door de grond zakken van schaamte. Hoe zou het zijn wanneer je je naam deelt met meer mensen in je dagelijkse omgeving? Amber Peeters en Emma Mertens delen hun ervaringen over naamgenoten aan de universiteit.

Amber Peeters is een doctoraatsstudent Communicatiewetenschappen aan UAntwerpen. Emma Mertens is een tweede bachelorstudent Taal- en letterkunde Nederlands en Engels. Beiden zijn er op dezelfde manier achter gekomen dat ze naamgenoten hebben aan de universiteit: via mails.

Ambers studentenmailadres bevat het cijfer twee. Op deze manier zag ze al in dat zij niet de enige student was met de naam Amber Peeters. “Ik weet dat er andere mensen zijn met dezelfde naam, maar ik heb geen flauw idee hoeveel mensen. Ben ik met de twee in mijn mailadres de laatste? Of zouden er ook mensen zijn met een drie? Er is wel iemand zonder cijfer, maar voor de rest weet ik het niet.”

Emma ontdekte ook via haar studentenmail dat ze naamgenoten had, maar op een andere manier. “Voor een groepswerk moesten we elkaar voor 20 oktober contacteren. Het was ondertussen 18 oktober en nog niemand had contact met me opgenomen.” Tenminste, dat dacht Emma. Voor de zekerheid stuurde ze een mail naar haar groepsgenoten. “Toen bleek dat ze mij al lang probeerden te bereiken. Ze hadden een mail gestuurd naar de verkeerde Emma Mertens. Zo ben ik uiteindelijk toch nog op tijd in contact gekomen met mijn groepsleden.”

Amber werd eveneens bijna niet op tijd betrokken bij een belangrijke taak. “Tot twee weken na de aankondiging van onze bachelorproef had ik nog nooit een e-mail gekregen met verdere informatie.” Na wat rondvragen, bleek dat die twee weken mails werden gestuurd naar de verkeerde persoon. “Waarschijnlijk heeft de mentor gewoon altijd ‘voornaam.achternaam@student.uantwerpen.be’ ingegeven om een mail te versturen. Wanneer iemand dat met mijn naam doet, komt die persoon niet bij mij uit, maar bij iemand anders. Een andere Amber Peeters was dus de hele tijd op de hoogte van wat er aan het gebeuren was.” Een mail naar haar mentor later kreeg Amber gelukkig de informatie die ze nodig had om aan haar proef te beginnen.

Mails ontvangen die aan jouw naam zijn geadresseerd, maar totaal onduidelijke informatie bevatten, kan heel verwarrend zijn. Emma en Amber maakten het gelukkig nog niet heel veel mee. “Het is wel verassend dat ik dat pas na een jaar meemaak”, zegt Emma, die al eerder naamgenoten had verwacht. Amber maakte het vorig jaar eenmaal mee. “Ik kreeg een mail van een kennis die ook doctoraatsstudent is, maar ik denk dat het naar een andere Amber Peeters was bedoeld. Het ging over je aanmelden op het platform JoHi. Ik snapte helemaal niet waar het over ging.”

Amber vertelde ook over de ervaringen van haar zus, Laura Peeters. “Laura is een veelvoorkomende naam in combinatie met de achternaam Peeters. Zij studeerde aan de Karel de Grote Hogeschool en had in haar e-mailadres zelfs het cijfer vijf.”

De universiteit lijkt nog niet op de hoogte te zijn van het probleem. “Ik weet ook niet goed of e-mailadressen worden afgesloten wanneer je niet meer studeert”, zegt Amber. “Wanneer dat niet gebeurt en er blijven meer mensen met de naam Amber Peeters starten aan de universiteit, zouden ze dan nummers blijven toevoegen aan de adressen of sluiten ze die af zodat ze opnieuw kunnen beginnen?”

Dat Amber en Emma naamgenoten hebben, verbaast hen niet. “Ik heb altijd een naamgenoot gehad op school. In het middelbaar zaten er wel drie mensen met de naam Emma Mertens”, legt Emma uit. “Ik had wel verwacht dat ik naamgenoten zou hebben, omdat mijn naam niet zo speciaal is”, verklaart Amber. “In de lagere school en in het middelbaar heb ik wel al met verschillende Ambers in de klas gezeten. Niet met dezelfde achternaam, maar wel met dezelfde voornaam. Nochtans is mijn achternaam nu ook niet zo speciaal.” In België zijn er volgens Statbel 30.897 mensen met de achternaam Peeters, de meest voorkomende achternaam. Peeters wordt gevolgd door Janssens, Maes en Jacobs. Mertens staat op de vijfde plaats met 17.803 mensen. Amber deelde in 2019 haar voornaam met 7.373 andere mensen, terwijl er 17.972 personen rondliepen met de voornaam Emma.

Modenamen zijn de reden dat zoveel mensen hun naam delen. Dat zijn namen die populair worden omdat veel ouders ze mooi vinden en ze daarom aan hun kinderen geven. Vroeger was het anders: kinderen werden toen vernoemd naar familieleden en hadden vaak twee namen die afkomstig waren uit de Bijbel. In België is het voor ouders toegestaan om hun fantasie te gebruiken bij het kiezen van een naam voor hun kind, zolang de naam niet kwetsend is en niemand ermee kan worden geplaagd, al zijn er nog wel eens namen die aan de controle ontglippen. Dat zijn faamnamen, combinaties van voor- en achternamen die een komische insteek hebben, bijvoorbeeld Sonne Straal en Mat Ras.

Ondanks dat ze hun naam moeten delen met veel andere mensen, zijn Amber en Emma wel tevreden met hun naam. “Ik zou misschien een uniekere naam willen, maar het is niet dat ik super teleurgesteld ben”, zegt Emma. “Ik zou geen andere naam willen. Het is vrij basic, maar dat ben ik ook”, lacht Amber. “Maar de universiteit mag wel iets doen aan de misverstanden die ontstaan bij mails.” Ze biedt een oplossing: een afkorting van de richting vermelden in e-mailadressen van studenten. “De kans is vrij klein dat er meerdere mensen met dezelfde naam in één richting zitten.”

Dat ik mijn naam nog niet deel met andere studenten, stelt me gerust. Ik krijg geen persoonlijke mails van een naamgenoot te lezen, groepsgenoten weten me te vinden en ik zal over een jaar tijdig met de nodige informatie (hopelijk) aan mijn bachelorproef kunnen beginnen. Van de schaamte die Amber en Emma soms moeten voelen, blijf ik gespaard.



musici onder het nazisme

05/11/2022
🖋: 

Drie jaar na Beethoven in de bunker heeft radiopresentator op rust Fred Brouwers een opvolger klaar. De stalen pinhelm van Mozart vertelt het verhaal van musici onder het nazisme.

De titel van het boek doet vermoeden dat Brouwers 230 pagina’s besteedde aan Wolfgang Amadeus Mozart. In werkelijkheid staat de Tweede Wereldoorlog centraal en komt het Weense wonderkind maar zijdelings aan bod. Ook de titel van Brouwers’ vorige boek, Beethoven in de bunker, zette lezers op het verkeerde been. In het voorwoord van De stalen pinhelm van Mozart vertelt de auteur een anekdote over een lezing in Kazerne Dossin. Een man complimenteerde hem met zijn werk “over Beethoven” en voegde eraan toe dat “die Beethoven nogal ne keirel was.” Brouwers sluit het voorwoord af met een waarschuwing: “Kom bij onze eerste ontmoeting niet vertellen dat ‘die Mozart nogal ne keirel was’.” Een gewaarschuwd redacteur is er twee waard…   

Met de slotwoorden in het achterhoofd wacht ik Brouwers op in Le Royal Café, een etablissement dat niet onderdoet voor de statige koffiehuizen in het Wenen van Mozart, Beethoven en Strauss. Het grand café bovenaan de trappen van het Centraal Station is met zijn overdaad aan marmer en bladgoud het uitgelezen decor voor een gesprek over klassieke muziek. Mijn gesprekspartner kent het genre door en door: Brouwers was voor zijn pensioen een vaste waarde op Klara waar hij onder meer de Koningin Elisabethwedstrijd van commentaar voorzag. Dat de radiopresentator inmiddels een halve boekenplank over klassieke muziek schreef, is dus geen verrassing, maar waar komt zijn interesse voor de Tweede Wereldoorlog vandaan?

“De concrete aanleiding was de herdenking van de Eerste Wereldoorlog in 2014”, vertelt Brouwers. “Op vraag van toenmalig burgmeester Louis Tobback organiseerde ik een herdenkingsconcert in mijn thuisstad Leuven. Nadien maakte ik plannen om iets gelijkaardigs te doen bij de herdenking van de Tweede Wereldoorlog. In eerste instantie dacht ik aan een reeks radioprogramma’s, maar ik zag al snel dat een boek voor dit onderwerp een geschikter format was.”

Dat boek kreeg de titel Beethoven in de bunker, een verwijzing naar de platencollectie van Adolf Hitler. Brouwers wijdde elk hoofdstuk aan het verhaal van een musicus die leefde en werkte onder het bewind van de nazi’s. Een waaier aan persoonlijkheden passeert de revue, want zowel slachtoffers als sympathisanten van het regime komen aan bod. Na de publicatie van Beethoven in de bunker besefte Brouwers dat hij nog genoeg materiaal had voor een tweede boek. De stalen pinhelm van Mozart vertelt het verhaal van twintig musici die de eerste editie net niet haalden, maar wiens levensverhaal daarom niet minder interessant is. 

 

vergoddelijkt en verguisd

De musici die Brouwers bespreekt, waren creatieve duizendpoten. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was de grens tussen het ‘ernstige’ klassieke repertoire en de ‘lichtere’ volks- en amusementsmuziek vervaagd. De wortels van deze creativiteit lagen in het interbellum. “In de jaren twintig staan musici open voor alle invloeden”, vertelt Brouwers. “Jazz, oosterse muziek, volksdeuntjes… ze brachten het allemaal samen. De nazi’s waren tegen het verlaten van de oergermaanse klassieke muziekpaden in de lijn Bach-Beethoven-Wagner-Bruckner. Atonaliteit, experiment en jazz pasten daar niet in. Neem nu Schulhoff die met zijn Sonata Erotica een vrouwelijk orgasme op noten zette en in zijn Symfonia Germanica een zanger een vals ‘Deutschland über alles’ laat brullen. Al die nieuwlichterij en maatschappelijke kritiek lustten de nazi’s niet. In hun ogen was dat entartet.

Na de Duitse inval liet Schulhoff zijn thuisland Tsjechië achter zich. Als jood, avant-gardist en communist liep hij gevaar in het Derde Rijk. Andere musici voelden die noodzaak om te vertrekken niet. “Ook een musicus is maar een mens”, stelt Brouwers. “Kijk naar de situatie in Oekraïne vandaag: niet iedereen heeft de mogelijkheid om in verzet te komen of op de vlucht te slaan. Dat was ook het geval tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat je in Duitsland blijft na de opkomst van Hitler, wil niet zeggen dat je het nazisme steunt. Wat kan je anders doen wanneer je als gewone man je brood moet verdienen in het orkest?”

“Mensen die nadachten en de geschiedenis kenden, zagen de opkomst van het nazisme wel aankomen. Ik verwijs graag naar De wereld van gisteren van Stefan Zweig. Zweig beschrijft het leven van alledag: mensen op straat en in de cafés vieren feest terwijl onderhuids het nazisme woedt. Ik zie gelijkenissen wanneer ik naar televisie kijk. Reclame biedt alles aan met een dans alsof er niks aan de hand is. Tegelijkertijd krijgen we autoritaire leiders zoals Trump en Poetin over ons heen.”

“Tijdens het interbellum zag de intelligentsia de bui al snel hangen. Kunstenaars en musici die niet in goede aarde vielen bij de nazi’s werden al voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog gearresteerd. Ze hadden pech dat de kopstukken van de NSDAP de cultuurwereld door en door kenden. Hitler koesterde in zijn jeugdjaren de droom om kunstenaar te worden. Hij spaarde zijn geld voor de opera’s van Wagner en Strauss.”

De Führer was niet alleen een liefhebber. Muziek was voor hem ook een propagandamiddel. “Omdat klassieke musici toen wereldsterren waren, wilden politieke leiders maar al te graag met hen op de foto. Zo heeft Hitler zich in het stof gewenteld om topdirigent Toscanini naar Bayreuth te krijgen. Tot zijn grote teleurstelling weigerde de Italiaanse maestro vierkant.”

 

de gecancelde canon

De stalen pinhelm van Mozart onthult het dubieuze verleden van musici met naam en faam. Is het nog wel moreel verantwoord om deze kunstenaars op een voetstuk te plaatsen? “Moeten we dan ook alle componisten royeren die verbleven aan het hof van Lodewijk XIV?” vraagt Brouwers zich af. “Ik vind dat we een duidelijk onderscheid moeten maken. In mijn vorige boek vertel ik het verhaal van Elly Ney, een nationaal-socialiste in hart en nieren. In het Beierse Tutzing werd een borstbeeld voor haar opgericht. Toen de socialistische SDP aan de macht kwam, besloten ze het borstbeeld niet af te breken maar een plakkaat met informatie te plaatsen. Als je iets verwijdert, is het voorgoed weg. Hoe kan je dan nog lessen trekken uit het verleden?”

Muziek verlicht niet alleen de zeden, het kan ook aanleiding geven voor debat. Aan het begin van het concertseizoen lag De Munt onder vuur voor de programmatie van Yevgeny Onegin van Tsjaikovski. Critici vonden het ongepast dat het operahuis een werk van een Russische componist op de planken brengt terwijl de oorlog in Oekraïne in alle hevigheid woedt. Brouwers heeft een uitgesproken mening over deze kwestie: “We moeten het werk van musici die leefden en werkten onder autoritaire leiders niet schrappen. Natuurlijk zijn er uitzonderingen: opera’s met pure propaganda moet je vandaag niet meer opvoeren. In de meeste gevallen balanceerden musici op een slap koord. Ik denk aan Richard Strauss. Na de oorlog kreeg hij bakken kritiek over zich heen omdat hij tijdens het bewind van het Hitler voorzitter was van de Reichsmusikkammer. Nochtans heeft hij zich niet gedragen zoals de Nazi’s het wilden. Hij bleef zich associëren met de joodse Stefan Zweig. Sterker nog, hij vroeg de auteur om libretti te blijven schrijven. Bovendien steunde hij zijn joodse schoondochter.”

 

We moeten het werk van musici die leefden en werkten onder autoritaire leiders niet schrappen.

 

Het voorzitterschap van de Reichmusikkammer was een smet op het blazoen van Richard Strauss. Hoewel hij na de oorlog nog twee van zijn bekendste werken componeerde – het symfonisch gedicht Metamorphosen en liedercyclus Vier letzte Lieder – viel hij in ongenade bij een deel van zijn publiek. Andere musici slaagden erin om het verleden achter zich te laten. Topdirigent Herbert Von Karajan groeide uit tot een van de boegbeelden van de klassieke muziek terwijl hij tijdens de oorlog als lid van de SS actief tegenstanders van het regime vervolgde.

Zelfs de historische bronnen zijn soms opvallend mild voor musici die foute keuzes maakten tijdens de oorlog. “Wanneer je ondervragingen leest, merk je dat bepaalde mensen werden vrijgelaten omdat ze bevriend waren met leden van de onderzoekscommissie”, vertelt Brouwers. “Ook in de secundaire bronnen vind je tegenstrijdigheden want musicologen zijn niet altijd even onpartijdig. Neem nu Robert Craft die zijn carrière te danken had aan Stravinsky. Hij bleef zijn vriend verdedigen toen andere musicologen de componist van antisemitisme beschuldigden.”

Aan het schrijven van De stalen pinhelm van Mozart ging heel wat opzoekwerk vooraf. Heeft Brouwers voldoende materiaal voor een derde boek? “Als ik zou harken zou ik nog een aantal namen kunnen vinden, maar ik heb het wel gehad met het onderwerp. Ik heb vijf jaar aan deze boeken gewerkt terwijl ik niet de persoon van de lange adem ben. Als ik mij opnieuw aan schrijven zou wagen, dan zal het toch over een ander onderwerp zijn.”

Dat wil niet zeggen dat Brouwers uitgesproken is over musici onder het nazisme. Hij geeft nog regelmatig lezingen naar aanleiding van zijn twee boeken. Wiens interesse gewekt is: zowel Beethoven in de bunker als De stalen pinhelm van Mozart zijn terug te vinden in de betere boekhandel. Lectuur waarmee je playlists kan aanvullen – als je tenminste openstaat voor muzikaal experiment…



studenten aan het woord

05/11/2022
🖋: 

Op de website van dwars kun je een afscheidsinterview lezen met professor Jan Velaers, met wie ik van gedachten wisselde over onder andere het belang van lesopnames. Zelf vreest hij dat de lesopnames studenten vooral uit de aula houden, maar hij beklemtoonde dat er in het debat goed naar de studenten moet worden geluisterd. Dat deed ik dan ook. Op een oproep op onze sociale media wilden drie studenten uitgebreid reageren.

Voor Elisa Arpy Flores, derdejaarsstudente Handelsingenieur in de Beleidsinformatica, zijn de lesopnames een must. Ze heeft in de loop van oktober het statuut student-ondernemer verworven, waardoor ze als gunst opnames kan vragen. “Van het vak dat ik net niet kan volgen zijn er helaas geen opnames. Ik acteer, schrijf een script en werk ook nog. Ik begrijp dat proffen van gevulde aula’s houden. Als ik vrij ben, ga ik naar de les. Alleen zijn er in mijn leven op sommige momenten belangrijkere dingen dan op een specifiek uur in de les te zitten. Door de lesopnames in te perken, beschouw je ons louter als student, wat ons de kans ontneemt om buiten de universiteit een leven op te bouwen.”

Kato Michiels, derdejaarsstudente Rechten, beaamt dat het inperken van lesopnames studenten kansen ontzegt. “Een vriendin van mij combineert Rechten met een talenstudie, goed voor 84 studiepunten in totaal. Tijdens corona kon ze achteraf lessen inhalen die ze door overlappingen niet kon volgen. Nu mist ze noodgedwongen colleges. Zou een universiteit zulke mensen niet moeten stimuleren in plaats van in de weg zitten?” Schakelstudente Rechten Eleni Kennedy vult aan: “Het is ook niet sociaal. Veel studenten moeten werken om hun studies en het almaar duurder wordende leven te betalen. Je zal maar in de vooravond moeten beginnen werken. Niet alle lessen stoppen om 16 uur.”   

 

gemotiveerde studenten ook de dupe

Een beperkt geloof in de zelfredzaamheid van studenten lijkt een achterliggend motief om de lesopnames af te bouwen. Kato gelooft niet dat ongemotiveerde studenten plots wel naar de les komen omdat er geen lesopnames zijn. “Het inperken van lesopnames treft de gemotiveerde studenten misschien nog harder. Ik ga altijd naar de aula, maar dankzij de lesopnames kan ik onzorgvuldigheden in mijn lesnotities thuis onmiddellijk aanvullen. Tijdens het studeren gebruik ik ze soms ook wanneer ik iets toch niet zo goed begrijp. Ik zie perfect de voordelen van naar de les gaan en ik zie ook perfect de voordelen van lesopnames. Waarom zouden de twee niet naast elkaar kunnen bestaan?”

Wie de eerste weken van het academiejaar weleens in een aula heeft vertoefd, zal snel vertrouwd worden met het geluid van gehoest en gesnotter. Het verschil tussen de auladeuren die wagenwijd openstaan en het voorzichtige beleid de afgelopen twee jaar kan haast niet groter zijn, terwijl er best nog wat virus circuleert. Eleni stipt aan: “Mensen met een verkoudheid die beter een dagje thuisblijven, komen nu toch naar de aula om geen achterstand op te lopen. Maar ook mensen die langdurig ziek zijn of die kampen met mentale problemen moeten zich nu maar zien te redden.

Het levert een overbodige bron van stress en problemen op. En waarom? Omdat de universiteit gebiologeerd is door het beeld van de student die alleen maar studeert. Daarbij worden studenten met andere sociale, culturele of economische verplichtingen uit het oog verloren. Studeren is meer dan alleen maar lessen volgen en achter de boeken zitten, iets wat de universiteit zelf trouwens op haar site vermeldt.”

Elisa wil out of the box denken: “Stel dan tenminste de lesopnames ter beschikking voor de studenten met een geldige reden, als je dan toch de ongemotiveerde studenten wilt viseren. In elk geval wil ik ervoor pleiten om de colleges in de eerste twee weken van het academiejaar sowieso op te nemen, zodat mensen die hun rooster nog niet honderd procent hebben gefinaliseerd niet al vanaf de eerste weken in de problemen komen.”

“De lesopnames zijn ook ideaal voor mensen die een vak opnieuw moeten doen”, vult Kato aan. “Je wil als universiteit toch de ideale omstandigheden creëren voor studenten om te slagen? Je hebt in je rooster gemakkelijk overlapping tussen vakken. Dan moet je ofwel de colleges van je probleemvak, ofwel de colleges van een vak dat je nog nooit hebt gehad, missen.”

 

verschillende regimes

Wat ook tot grote ergernis leidt, zijn de verschillende regimes tussen, en zelfs binnen de verschillende faculteiten. “Ik vind het oneerlijk dat studenten in de ene faculteit de kans hebben om lesopnames te bekijken en studenten in een andere faculteit dan weer niet. Zelfs in de coronatijd moesten studenten in bepaalde faculteiten een bewijs van ziekte afleveren, terwijl dat in onze faculteit bijvoorbeeld niet moest, dat is toch gek?”, aldus Kato.

Iets wat ook naar voren kwam in het gesprek met Velaers is dat tijdens corona de resultaten in de rechtenfaculteit hoger lagen. Als ik voor mezelf spreek: de lesopnames hebben me zeker geholpen. Waar ik anders mezelf zou aanpraten dat ik een bepaalde passage perfect beheers, kan ik nu doorspoelen naar de bijbehorende passage in de les en achterhalen dat ik het toch niet zo bijster goed snapte. En zo passeren er nog tal van voordelen van de lesopnames de revue: ze zijn een zegen voor pendelaars die niet altijd op tijd ter plaatse geraken,
voor studenten die zich geen kot kunnen veroorloven en voor studenten die niet per se veel baat hebben bij in de aula zitten om leerstof efficiënt te verwerken. En je bent bij afwezigheid niet afhankelijk van de notities van medestudenten, die daarvoor in bepaalde richtingen al dan niet een aardig tarief aanrekenen.

De drie studenten beamen dat studenten nu moeten strijden voor iets wat over vijf of tien jaar aan elke universiteit een evidentie zal zijn. “Zo spijtig dat een systeem dat goed werkt teruggedraaid wordt. De universiteit kan de levens van velen een stuk minder complex maken door de lesopnames ter beschikking te stellen. De mogelijkheden zijn er, alleen de wil en het inzicht dat de maatschappij verandert, ontbreken. Het inperken van lesopnames is een maatregel om een bepaalde groep studenten te pushen, maar tegelijk is iedereen er de dupe van. Het is ironisch dat net een universiteit het potentieel onder de studenten kortwiekt”, besluit Elisa.



stuvers aan het woord

05/11/2022
🖋: 

Waar is de Studentenraad zoal mee bezig? Hun roze logo verschijnt te pas en te onpas in de mailbox, maar wat doen ze naast mailen? Achter welke nieuwe initiatieven aan de universiteit schuilt stiekem de Studentenraad, op welke manieren beïnvloeden ze het dagelijks leven van de student? Om daarachter te komen neust dwars in de projecten van de Studentenraad. Deze maand rijd ik mee op oud-stuver Wannes Van Zegbroecks bus.

Tot voor kort was Wannes Van Zegbroeck student Farmacie en lid van de Stuvoraad (raad voor studentenvoorzieningen, n.v.d.r.). “Mijn passieproject was mobiliteit en meer bepaald mijn idee voor een campusbus”, vertelt hij. “Op dit moment bestaat het probleem dat er geen rechtstreekse lijn tussen campus Groenenborger en campus Drie Eiken rijdt. Je moet steeds overstappen op Bist, waardoor je veel tijd verliest.” Voor meerdere opleidingen vormt dat een probleem: studenten moeten regelmatig van de ene naar de andere campus pendelen. “In de eerste bachelorjaren van Farmacie moest dat vaak tijdens de middag. Probeer het maar, twee bussen halen én lunchen én op tijd in je les zitten.”

Enter, de Studentenraad. Plan A was eenvoudig: de universiteit ging onderhandelen met De Lijn. De njet kwam er snel: zo’n rechtstreekse lijn richting Drie Eiken paste niet in het vervoersplan. In plan B legde UAntwerpen de buslijn zelf in. “Daarvoor heb ik zelf private busmaatschappijen gecontacteerd en offertes verzameld… Met die offertes heb ik de berekening gemaakt, zodat het zo goedkoop mogelijk was.” Voor studenten zou zo’n bus goedkoper kunnen uitvallen, zelfs wanneer de universiteit niets zou bijdragen. Vanaf een bezettingsgraad van 70% op een kleine privébus (waarin plaats is voor dertig personen) blijft de prijs voor een rit per student onder de magische grens van 1,70 euro, op dit moment het goedkoopste tarief voor één rit bij De Lijn. “Als je bedenkt dat Farmacie in de eerste twee jaar ongeveer tweehonderd studenten heeft en niet de enige richting is met het pendelprobleem, krijg je zo’n bus snel gevuld.”

Voorlopig is de campusbus er nog niet. Ondanks al het harde werk vanuit de Studentenraad ligt het dossier stof te vergaren bij de universiteit. Toch heeft UAntwerpen niet helemaal stilgestaan qua mobiliteit. “De deelsteps zijn er al langer, maar ze worden door bijzonder weinig studenten gebruikt omdat ze te duur zijn”, stipt Wannes aan. “UAntwerpen is ook bezig aan een deelfietssysteem om het pendelen te vereenvoudigen. Nu, ten eerste zit je met dezelfde drempel als bij de Birds: een deelfietssysteem kost wel wat. Ten tweede hebben de meeste studenten die naar de campussen fietsen een eigen fiets. Tot slot zijn fietsers een ander publiek dan buspendelaars. Wie slecht ter been is, bijvoorbeeld, heeft weinig aan zo’n systeem maar veel meer aan een bus tussen campussen. Het is een oplossing, maar niet voor iedereen.”

Helaas is die bus er niet. Nóg niet. “Ik hoop dat het idee opnieuw aangezwengeld kan worden. We hebben alle documentatie en berekeningen nog liggen. Als de universiteit het niet zelf inlegt, waarom wijzelf niet? Misschien is dat mijn rebelse kant, maar stel, we huren een bus in voor één dag, we bewijzen hoeveel studenten geholpen zouden zijn met een rechtstreekse verbinding… Ik zie het al voor me.”