proffen over het streven naar de top

05/11/2022
🖋: 

Een opmerkelijke mail van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte van UAntwerpen gericht aan de medewerkers van de faculteit deed in het eerste semester van vorig academiejaar de ronde. De mail vraagt om contacten uit de bedrijfswereld door te geven zodat ze kunnen worden meegenomen in een mailing vanuit het rectoraat. De faculteit licht ook toe waarom: “Op vraag van het rectoraat hebben we vorig jaar onze medewerking verleend aan het verhogen van de reputatiescore van UAntwerpen in de WUR (QS World University Ranking). Mede hierdoor is UAntwerpen licht gestegen in deze ranking. Dat is geen eenmalig initiatief en dient jaarlijks herhaald te worden om de score hoog te houden of, beter nog, verder te verhogen.”

Meer had mijn nieuwsgierigheid niet nodig om geprikkeld te raken. Ik wilde weten hoe universiteitsrankings werken en hoe doelmatig ze zijn, hoe ze worden ingezet en of er beperkingen aan het systeem zijn en waarom de universiteit kennelijk zo wakker ligt van universiteitsrankings dat ze academici bestookt met mails om de parameters van deze rankings te optimaliseren.

 

selectieve criteria

Frank Willaert, emeritus professor Nederlandse letterkunde, ziet het met tegenzin gebeuren. “Een voornaam punt van kritiek is de keuze van de criteria, de indicatoren en het gewicht dat men aan elk criterium geeft. Dat is noodzakelijk willekeurig. Of beter gezegd: gedetermineerd door de opvattingen van de samenstellers van zo’n ranking over wat het belangrijkst is en dus het zwaarst moet wegen. De academische reputatie bij de peers? De reputatie bij werkgevers? De verhouding studenten-staf? Het aantal internationale studenten? Het aantal buitenlandse stafleden? De research output? En hoe meet men die output dan? Bij elk van die criteria die ik hier noem en die bijvoorbeeld bij de QS-ranking worden gebruikt, valt weer van alles te bemerken. Betekent een gunstige student-staf-ratio dat studenten op een optimale begeleiding kunnen rekenen? Of dat er sterk wordt ingezet op research? Kortom, wat meet men met zo’n variabele eigenlijk?”

“Aan de andere kant vallen er ook criteria te bedenken die niet worden meegenomen”, stipt Willaert aan. Hij somt er enkele op: “De toegankelijkheid van een universiteit, de investering van de overheid (en dus van de gemeenschap) in een universiteit, de diversiteit van haar staf of de diversiteit van haar studenten zijn daar bij mijn weten allemaal voorbeelden van. En eerlijk: ik zou ook niet weten hoe zwaar je ze zou moeten laten wegen. Men veegt van alles bij elkaar, men weegt kaneel bij lood en men komt tot scores die bij een andere weging van de criteria, of met andere criteria, heel anders kunnen uitvallen. Kortom, achter die rankings zit een opvatting over wat een universiteit moet zijn. Die opvatting lijkt me een discussie waard. Moeten we allemaal op Harvard willen lijken?”

 

een wedstrijd die je niet winnen kan

Luc Duerloo, gewoon hoogleraar Geschiedenis, noemt de rankings dan weer een spiegelpaleis. “Het is duidelijk dat er kwaliteitsverschillen bestaan tussen universiteiten. Maar als je die universiteitsbreed bekijkt, dan weiger je in te zien dat universiteiten soms goed kunnen zijn in één ding en slecht in iets anders. Bovendien kun je ongelooflijk veel vragen stellen over hoe ze tot stand komen. Ook vind ik het merkwaardig dat er zo weinig debat is over het feit dat de rankings van commerciële aard zijn, maar wel de parameters bepalen van wat kwaliteit is en waarop universiteiten worden beoordeeld. Het halen van Nobelprijzen weegt in prestigieuze rankings zwaar door. Dat betekent dan dat je over grote financiën moet beschikken en beloftevolle onderzoekers weinig tot geen colleges laat geven.”

“Universiteiten vullen hun drie strategische doelen – onderwijs, onderzoek en dienstverlening – in op heel verschillende manieren. Er is een te grote diversiteit om zomaar aan de hand van één uniform rankingsysteem te zeggen wie nu de beste is”, vertelt Nathalie Vallet, hoogleraar aan de faculteit Ontwerpwetenschappen en de faculteit Bedrijfswetenschappen en Economie. “Hoe meer strategisch maatwerk in functie van bijvoorbeeld lokale uitdagingen, unieke principes of waarden en minder algemene of gangbare beleidskeuzes, hoe groter de kans op een lage plaats in de ranking. Dat is dan ook een gevaarlijk neveneffect van de huidige academische rankingsystemen: ze veronderstellen wereldwijd een soort van eenduidige, universeel geldende hiërarchie tussen universiteiten die er niet is. Hierdoor doen ze de rijke diversiteit en traditie, vaak verwant aan cultureel en historisch verschillende contexten, onrecht aan.”

“Er is nog een tweede gevaarlijk neveneffect”, gaat Vallet verder. “De gehanteerde criteria van de gangbare rankingsystemen zijn allesbehalve ideologisch en strategisch neutraal. Zo zijn ze duidelijk geïnspireerd door het neoliberale denken ten aanzien van de publieke sector, dat momenteel opnieuw zegeviert en duidelijk westers geïnspireerd is. Het gaat over

profitcriteria zoals het zelf genereren en binnenhalen van financiële middelen en het publiceren in al dan niet enkel een selecte groep van zogenaamde high-level academische tijdschriften die imagogewijs maximaal renderen. Dat is volgens het westers neoliberale denken een synoniem voor kwaliteit. Er zijn echter diverse redenen waarom heel wat universiteiten bewust publieke organisaties zijn en best ook blijven. Denken we bijvoorbeeld aan hun academische onafhankelijkheid en kritische zin. Als je daar nu profitcriteria aan toevoegt, krijg je heel andere organisaties. Het gevaar is reëel dat universiteiten zo hun onafhankelijkheid verliezen. Kortom, andere ideologische en culturele contexten leiden logischerwijze tot andere invullingen van criteria en rankings. Beoordelen, evalueren en zo ook ranken blijft dus steeds een uitgesproken normatief en selectief gebeuren.”

 

als jij mij leuk vindt, vind ik jou ook leuk

Ik vroeg ook aan UAntwerpen hoe de universiteit kijkt naar het belang van deze rankings, hoe de universiteit ze inzet en in welke mate ze een universiteit als UAntwerpen ten goede komen. Woordvoerder Peter De Meyer zegt dat de rankings geen doel op zich zijn, maar dat een mooie plek in de rankings voor UAntwerpen zeker een goede zaak is. “Internationale studenten, zeker Aziatische, houden rekening met een ranking en vinden zo hun weg naar UAntwerpen, bijvoorbeeld om te doctoreren. Door een goede internationale uitstraling gaan er ook deuren open. Die kunnen leiden tot samenwerkingen met andere kennisinstellingen.”

Niettemin klinkt de mail van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte ook Guido Vanheeswijck, gewoon hoogleraar filosofie die in 2020 op emeritaat ging, bekend in de oren. “Er is het jaar voordien een vraag gekomen van hetzelfde decanaat om aan onze buitenlandse collega’s kenbaar te maken hoe geweldig goed wij zijn en dan kunnen wij van de buitenlandse collega’s ook zeggen hoe geweldig wij ze vinden. Ik heb toen, ik stond kort bij mijn emeritaat, een mail geschreven aan de gehele faculteit met de boodschap dat ik dat betreurde en dat de faculteit haar ziel verkoopt op deze manier. Ik heb daar vele reacties op gekregen – individueel, want de meeste collega’s willen er in het openbaar niets op zeggen.”

 

Er is een te grote diversiteit om zomaar aan de hand van één uniform rankingsysteem te zeggen wie nu de beste is.

 

Ook Willaert stelt zich vragen bij deze gang van zaken. “De weging van de reputatie van een universiteit gebeurt door peers, die meer en meer door hun universitaire overheden worden verzocht hun bevriende collega’s van andere universiteiten te vragen om de eigen universiteit als gereputeerde instelling te vermelden bij de instituten die de rankings verzorgen. In ruil biedt de vragende academicus uiteraard aan hetzelfde te doen ten aanzien van de universiteit van zijn of haar collega. Kortom: ‘I scratch your back, you scratch mine’.
Ik vind deze werkwijze in ethisch opzicht zeer betwistbaar en methodisch curieus. Betekent het feit dat ik met een collega-onderzoeker uit universiteit x of y goed kan samenwerken meteen dat ik een betrouwbaar beeld heb van zijn of haar universiteit als geheel, in al haar aspecten?”

 

lokale inbedding

“Ik zou mezelf niet de grootste tegenstander van universiteitsrankings noemen omdat de indicatoren van deze rankings een soort van competitie kwantificeren”, gaat hoogleraar politieke sociologie Peter Thijssen verder. “Competitie is niet noodzakelijk slecht en leidt ertoe dat de performantie beter is. Onze universiteit gaat er vrij verstandig mee om. Mijn grootste probleem met de rankings is van maatschappelijke aard. De gehanteerde indicatoren gaan een eigen leven leiden. Wordt het onderwijs beter door de rankings? Of worden de universiteiten beter door de rankings omdat de betere studenten er belanden? Zo’n indicator meet de makkelijkst meetbare dingen. Onderwijskwaliteit is minder meetbaar.”

“Wat ik belangrijk vind bij een universiteit als UAntwerpen is het bewustzijn dat we een universiteit zijn in een stad en een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben, ook tegenover de studenten die er wonen. Dat is veel moeilijker om te meten, maar dat wil niet zeggen dat dat geen waarde heeft. De mate waarop een universiteit in de omgeving rekruteert, wordt vaak als iets negatiefs gezien. Hoe internationaler de studentenpopulatie, hoe beter. Topuniversiteiten trekken studenten over de hele wereld aan, maar zijn vaak slecht ingebed in hun omgeving. Die lokale inbedding zou als criterium ook een plaats moeten krijgen.”

Peter De Meyer benadrukt dat de universiteit het beleid niet op de rankings afstemt: ”Dag in, dag uit wetenschappelijk onderzoek op internationaal niveau uitvoeren en kwalitatief onderwijs aanbieden: dat is ons doel. Als dat dan wordt bevestigd met een mooie plaats in een ranking, dan is dat natuurlijk leuk. Je moet die rankings ook in perspectief zien: wereldwijd zijn er zowat 18.000 universiteiten. UAntwerpen staat in de Times Higher Education 2023 op plek 131. Dat betekent dat we tot de 1 procent beste universiteiten van de wereld behoren. Ook alle andere Belgische universiteiten behoren tot de top. Ook relevant: veel Angelsaksische universiteiten selecteren de beste studenten en vragen torenhoge inschrijvingsgelden. Wie alleen topstudenten toelaat, blijft makkelijker in de top van de rankings staan. Vlaamse universiteiten hebben ook een maatschappelijke opdracht.”

 

botsing tussen exacte en humane wetenschappen

De bedenking die meerdere professoren maken, is hoe relevant deze rankings zijn voor de humane wetenschappen. Een professor in de menswetenschappen die liever anoniem blijft, ziet het zo: “Ik begrijp dat de rankings in sommige vakgebieden als de medische en exacte wetenschappen wel een rol spelen, maar voor de menswetenschappen slaan ze nergens op. Daar leiden ze meer tot een koehandel, waarbij we gevraagd worden buitenlandse collega’s ertoe te brengen onze universiteit hoog te waarderen in ruil voor dezelfde hoge evaluatie van hun instelling. Niemand is in staat op een ernstige manier volledige programma’s en departementen aan andere universiteiten in te schatten – dat kunnen we zelfs niet binnen onze eigen departementen omdat we nauwelijks elkaars concrete wetenschappelijke werk kennen. De scores die we verlenen, kunnen alleen maar nattevingerwerk en pseudo-objectief zijn.”

 

Topuniversiteiten trekken studenten over de hele wereld aan, maar zijn vaak slecht ingebed in hun omgeving.

 

“Het is een triest en absurd theater”, gaat Vanheeswijck verder. “Een universiteit heeft een verantwoordelijkheid. Ze moet ten eerste de volgende generatie opleiden tot specialisten en tot mensen die hun vak kennen en die in de maatschappij dat vak kunnen uitoefenen. Ten tweede moet een universiteit studenten opleiden tot mensen die kritisch zijn over de uitgangspunten van de samenleving, maar ook kritisch zijn over zichzelf, de universiteit en de professoren. Het is niet omdat ik een opinie heb, dat je die moet aanvaarden. Die kritische reflectie vind je niet terug in de rankings. Je gaat niet studeren aan de faculteit Letteren en Wijsbegeerte om je te conformeren aan bedrijfscultuur of om professionele contracten te sluiten. Eigenlijk leer je er om imagopolitiek te doorprikken. Traditioneel heeft in de faculteit Letteren en Wijsbegeerte altijd een groot gevoel van non-conformisme geheerst, maar dat staat nu geweldig onder druk.”

“Als sociale wetenschappers hebben wij kritiek op bijvoorbeeld de Shanghai-ranking die tilt welke publicaties in grote tijdschriften zijn verschenen en hoeveel Nobelprijswinnaars een universiteit aflevert”, vertelt Thijssen. “Voor sociale wetenschappen zijn er geen Nobelprijzen, noch is er een equivalent. Dat maakt dat het niet zo’n eerlijke indicator is. Zeker voor een universiteit zoals die van Antwerpen, die toch een redelijk aantal sociale wetenschapsstudenten heeft. De indicatoren zijn misleidend omdat ze gebaseerd zijn op de performantie van de exacte wetenschappen. De research output telt daar het zwaarste mee.”

De Meyer zegt iets gelijkaardigs: “De methodologie van universiteitsrankings is vaak niet erg transparant. Het aantal Nobelprijswinnaars binnen een universiteit speelt in sommige rankings bijvoorbeeld een rol. Maar wat zegt een Nobelprijs voor een professor in de Geneeskunde in 1965 over de kwaliteit van pakweg de opleiding Communicatiewetenschappen in 2022?”

 

zorgen over onderwijs

Als belangrijkste bekommernis stipt Thijssen aan hoe je onderwijs opneemt in de indicatoren. “Onderwijs moet meer belang krijgen, ook al is dat moeilijk meetbaar. In de indicatoren wordt heel veel rekening gehouden met het aantal publicaties, maar hoe die publicaties zijn verspreid onder de staf speelt geen rol. Als die publicaties gerealiseerd worden door enkele toppers die de studenten zelden of nooit te zien krijgen, is dat misleidend. Je moet kijken naar wat er bereikt wordt met studenten. Je kan werken met topstudenten en hun niveau wat verhogen. Maar een veel grotere verwezenlijking is het om minder goede studenten op een topniveau krijgen.”

“We moeten kritisch blijven kijken naar het verband tussen onderzoek en onderwijs”, vertelt Thijssen.
“Typisch aan universitair onderwijs is dat we steunen op eigen onderzoek, wat de colleges ook kwalitatief versterkt. Alleen is het grote probleem dat vele studenten de toponderzoekers die ervoor zorgen dat de universiteit in de rankings stijgt, nauwelijks te zien krijgen. Universiteiten proberen hun toponderzoekers vrij te stellen van onderwijs, waardoor de koppeling tussen onderwijs en onderzoek niet wordt gerealiseerd.”

“Omdat onderzoek zwaar doorweegt in de rankings wordt onderwijs het ondergeschoven kind ten bate van onderzoek”, vreest Vanheeswijck. “Officieel tellen onderwijs en onderzoek in gelijke mate mee, maar door de huidige universitaire politiek wordt dat evenwicht op de werkvloer doorbroken. Het aantal studenten telt wel in de rankings, maar niet hoe je met de studenten omgaat. Hoeveel tijd steekt een docent in een student en in onderwijs? Mogen studenten regelmatig vragen stellen op haar of zijn bureau? Wimpel je dat af of niet? Vroeger werd het als een voorrecht gezien om aan eerstejaars les te geven en hen te introduceren in je vakgebied. Jonge docenten worden vandaag vooral beoordeeld op hun wetenschappelijke output, met als gevolg dat ze niet happig zijn om in het eerste jaar les te geven. De hele rankingsfilosofie heeft met andere woorden gevolgen voor het onderwijs aan de basis. Het is een geloof dat binnen de muren van de universiteit is gedrongen, maar dat weinig zegt over het dagelijkse klimaat en de werking op de werkvloer.”

Het is duidelijk dat de rankings niet louter op hoerageroep kunnen rekenen, de vraag blijft waarom universiteiten er niettemin zoveel waarde aan hechten. Vanheeswijck: “De universiteitsrankings passen perfect in het klimaat van publish or perish, van het kwantificeren van zaken en van een bepaalde perceptie naar buiten creëren. Ik denk dat het heel wat kwalijke effecten heeft. Het is een tendens die het laatste decennium is versneld. En natuurlijk kan één universiteit zich daar moeilijk tegen verzetten. We spreken hier over een algemeen klimaat. Is dat een fout van de universiteiten? Nee en ja. Alle universiteiten moeten dat spel meespelen, anders verliezen ze geld. Al weten velen dat het model niet deugt, ze durven dat bijna niet aan te klagen. Terwijl je die openheid juist van wetenschappers zou mogen verwachten.”

 

Het is zeer zorgwekkend indien universiteiten strategisch gaan denken én handelen in functie van deze rankings.

 

“Het grote probleem van de filosofie rond rankings is dat benoemingen en bevorderingen erdoor worden bepaald. Het filosofische essay in de moedertaal verdwijnt bijvoorbeeld in die optiek. Wie naast A1-artikels essays voor een breder publiek schrijft, maakt minder kans op een benoeming dan iemand die uitsluitend specialistische bijdragen produceert. Ik ben ervan overtuigd dat heel veel mensen dat heel goed weten. Collega’s noemen dat systeemdwang. Ofwel draai je mee in het systeem ofwel moet je ontslag nemen. Zeker de laatste jaren: de beste studenten verlaten de universiteit. De studenten die zich tactisch aanpassen aan het heersende klimaat hebben de beste kansen om er te blijven.”

Thijssen vindt het niet slecht dat elke universiteit de indicatoren waar ze goed in schoort naar voren schuift. “Je krijgt een idee waar de universiteit goed in is. Dat maakt alleen maar duidelijk dat de indicatoren verschillen. En om te kijken hoe een universiteit presteert, is dat maar één element in het verhaal. Je moet erop wijzen dat niet één indicator heilig is.” Hij stipt wel een ander risico aan: “Wanneer een heel dom criterium in een index wordt opgenomen en mensen spotten dat criterium, dan krijgt dat criterium ook waarde, hoe absurd het criterium ook is. Zulke indicatoren worden een bestaan op zich en dat groeit uit tot een soort van selffulfilling prophecy.”

“Het systeem zit niet goed omdat het niet objectiveerbaar is”, stelt Duerloo. “In Groot-Brittannië hebben ze een systeem waarbij de disciplines aan een universiteit op geregelde tijdstippen worden doorgelicht. Dat gebeurt hier ook. Maar het Britse systeem verschilt van het onze in die zin dat er bepaalde collega’s worden vrijgesteld, betaald worden om dat te doen en dat men van die collega’s verwacht dat ze daadwerkelijk stukken van professoren lezen. Hier wordt naar cijfers gekeken, terwijl in Groot-Brittannië je drie beste publicaties worden gelezen. Dat leidt tot een inhoudelijke kwaliteitsbeoordeling in plaats van een kwantitatieve.” “Het zijn zeker geen onschuldige systemen”, zegt Vallet. “Al die academische rankings pretenderen neutraal te zijn alsook de academische kwaliteit, slagkracht en identiteit te versterken, maar dat doen ze helaas allerminst. Het is slechts schijn en het is dan ook zeer zorgwekkend indien universiteiten strategisch gaan denken én handelen in functie van deze rankings. In plaats van zich in eerste instantie te buigen over de intrinsieke kwaliteit en ontwikkeling van hun drievoudige strategische opdracht, kijken ze eerst naar de gevolgen en hun ambities in de rankings. In plaats van dichter bij hun bestaansreden en identiteit te komen, riskeren ze ervan weg te drijven.”



over Ana Lily Amirpours nieuwste vampierfilm

04/11/2022
Still uit de film "A girl walks home alone at night" met de tekst "klappei, 8 november, 19u"
Bron/externe fotograaf

Lilith Collectief

🖋: 
Auteur

Het Iraanse A girl walks home alone at night zal wellicht één van de meest unieke vampierfilms in een lange tijd zijn. Waar veel vampierfilms de formule van Bram Stokers Dracula volgen, geeft Ana Lily Amirpour haar eigen interpretatie aan het subgenre. De film geeft door het zwart-witbeeld de sfeer af van een oude monsterfilm, maar de film speelt aan de andere kant wel met hedendaagse thematieken.

Hoewel de Iraanse filmsector vol zit met prominente en internationaal erkende filmmakers zoals Abbas Kioristami, genieten Iraanse filmmakers niet dezelfde vrijheden in hun ambacht als Westerse filmmakers. Zo mogen films van Iraanse bodem geen ongesluierde vrouwen in beeld brengen, geen fysiek contact tussen man en vrouw tonen en geen kritiek uiten op Islamitische principes. Gelukkig was Ana Lily Amirpour, een Amerikaanse met Iraanse roots, niet onderhevig aan deze censuur omdat A girl walks home alone at night volledig in California werd opgenomen. Ze beschrijft haar eigen film als de eerste Iraanse vampierenspaghettiwesternfilm. Het lijkt op eerste zicht een vreemde mismatch van genres, maar de combinatie werkt volledig in de context van het verhaal. De film speelt zich af in Bad City, een fictieve stad in Iran met de look-and-feel van een kleine cowboynederzetting waar de sporadische voorbijgangers een lugubere uitstraling hebben. Een put vol lijken en een drugsverkoper die de straten frequenteert zijn dan ook niet vreemd aan deze wereld.

De film kan gezien worden als Roodkapje op zijn kop. Een onschuldig lijkend meisje dwaalt door de straten in de schaduwen van de nacht. De film toont echter snel dat ze niet de prooi is, maar het roofdier. Als vampier moet ze overleven op mensenbloed, maar wanneer het mogelijk is valt ze enkel mannen met onjuiste morele overtuigingen aan, criminelen bijvoorbeeld. Het lijkt alsof ze zo een urban legend tot leven wekt die dient als een moreel kompas voor mannen. Zo confronteert ze een jongen in de film met “Are you good?”

Toch is niet heel de film enkel en alleen griezelig. Het verhaal heeft namelijk ook een romantisch aspect in de relatie die de vampier ontwikkelt met een jongen die sterke gelijkenissen vertoont met James Dean. Liefde in een vampierfilm is niet nieuw, maar hier wordt de romantiek gegrond op een rampzalige manier. Verder is de James Deanfiguur van een film normaal gezien de stoere held, maar hier is hij nogal incapabel en heeft de vampier het heft in handen, wat hun relatie een grappige dimensie geeft.

Reis je graag mee naar de donkere krochten van Bad City? Zak dan af naar Filmhuis Klappei op 8 november, waar het feministisch studentencollectief Lilith deze Iraanse vampierfilm vertoont. Prof. Roschanack Shaery-Yazdi (historica en verbonden aan het departement Geschiedenis van UAntwerpen) zal ook ter plekke zijn, wat een interessant nagesprek belooft.

Meer informatie over de filmavond vind je op Lilith Collectiefs Facebookpagina!



opinie

25/10/2022
🖋: 
Auteur

Donderdag vindt er een lezing plaats van NSV! Antwerpen binnen de universiteitsmuren. Geen debat, geen uitwisseling van ideeën in een breed gedragen panelgesprek, maar een boekvoorstelling waarbij Filip Dewinter zal vertellen over zijn boek Omvolking. De uitleg in het evenement laat weinig tot de verbeelding over: ‘Hoe de massale vervanging ons volk treft’ en ‘welke rol is weggelegd voor de jeugd bij het radicaal omkeren van deze evolutie’.

Als vanouds roept dit heftige reacties op aan de linkerzijde, zo roepen meerdere organisaties het rectoraat op om dit niet binnen de universiteitsmuren te laten doorgaan. Laat me beginnen met iedereen onmiddellijk teleur respectievelijk gerust te stellen. Ik ben redelijk apathisch over een lezing van NSV! Antwerpen. Indien ze hun ‘boeiende’ en ‘interessante’ meningen niet kunnen ventileren op de universiteit, vinden ze wel een andere plek, ik raad bij deze Discord aan.

Toch voel ik dit keer de nood om ook zelf aan het ventileren te slaan, al is het maar om het verschil met de andere keren te accentueren. Als linkse apologeet voor de vrije meningsuiting begin ik vaker wel dan niet zuchtend het hoofd te schudden als er in een kleine 144 tekens weer eens een oproep wordt gedaan om een idee of een persoon te deplatformen. De argumenten die volgen zijn vaak circulair en in praktijk ontstaat er met niet geringe regelmaat een calimero-effect dat de aangeklaagde situatie enkel erger maakt. Daarbovenop is het mijn overtuiging, tegen de heersende consensus in, dat progressief denken en ongemakkelijke posities dulden en ermee in debat gaan in plaats van ze a priori af te schilderen als onbespreekbaar, geen contradictie bevat.

Maar er zijn grenzen. De meest natuurlijke in deze is die van de universiteitsmuur. Als kennisinstelling draagt UAntwerpen de verantwoordelijkheid doordat ze impliciet iedere lezing op haar grond een zekere (academische) credibiliteit geeft. Ik draag het actief pluralisme van onze universiteit een warm hart toe, net omdat ze haar studenten en personeel uitdaagt om levensbeschouwelijke posities te expliceren en verdedigen. Ik voel me in het minst aangesproken door conservatisme, maar dat betekent niet dat ik als student Wijsbegeerte conservatieve denkers en hun argumenten niet ernstig wil overwegen als ze op een intellectueel eerlijke manier verwoord worden.

En daar wringt het schoentje. Conservatisme (en nogal wat andere denkstromingen, maar die zijn nu even niet aan de orde) verwordt steeds meer tot een strategisch gekozen bundel van opvattingen, waarbij (het streven naar mogelijkse modellen van) waarheid minder van belang is dan overtuigingskracht. Zolang rechts een logische systematiek in zich draagt, kan je het ten minste grondig oneens zijn over fundamenten. In zulke gevallen is een lezing of boekvoorstelling een potentiële verrijking. Maar is dat hier van toepassing? Fundamentele discussies gaan in een boekvoorstelling gewoon als assumpties aangenomen worden. Het doel lijkt eerder de grenzen van het toelaatbare blijvend opzoeken. Een sofistische strategie van een organisatie die steeds luid wil roepen hoe de linkse elite aan de macht is bij de universiteiten, om tegelijk dankbaar gebruik te maken van haar prestige om zichzelf te kleden in respectabiliteit.

Het gaat voor mij dus even niet meer om het al dan niet cancelen van een of andere persoon of stroming waar ik het toevalligerwijs niet mee eens ben, maar om het (liever niet) verlenen van geloofwaardigheid van een denkrichting die historisch echo’s bevat van fascistische propaganda. Het evenement van NSV! Antwerpen is geen lezing door een misschien wat obscuurdere professor in een vergeten discipline, maar een boekvoorstelling van een man diens ideeën zo kwalijk worden geacht dat hij zelfs binnen het Vlaams Belang naar de marge is geschoven. Het gaat om de systematische herschikking van een maatschappelijk discours in een ander kader, een omvolking zo je wil, van het intellectuele debat. 

Uiteraard zal er ‘censuur’ geroepen worden in het geval dat NSV! Antwerpen en Filip Dewinter uit de universiteitsmuren geweerd zullen worden – maar laat ons ook eerlijk zijn, gezien het trackrecord van het huidige rectoraat is daar slechts een kleine kans toe. Ik vermoed eigenlijk dat zoiets een klein beetje de onderliggende bedoeling is, het spel dat we allen samen spelen. Het is een probleem waar een werkelijk vrije samenleving nooit echt een antwoord op krijgt geformuleerd: oftewel krijgen ze een plek met een kans (lees: risico) ernstig genomen te worden door een breder publiek, oftewel kunnen ze wijzen op hoe de vrijheden van hen die een andere mening zijn toegedaan onderdrukt worden als ze niet binnen de huidige ideologie passen. 

Gelukkig is onze samenleving niet werkelijk vrij, kan je dan cynisch denken, maar de gevolgen zijn duidelijk. Er is een verschil tussen meegaan in de (al dan niet vermeende) cancel culture en als instelling niet gewapend te worden door je eigen grond als veldslag te laten gebruiken in het zieke spelletje van het om ter verst perverteren van de interne contracties van het concept vrijheid zonder enige ambities te hebben die mee te helpen oplossen. Toch kan de beslissing om grenzen op te leggen aan iets wat gekaderd zal worden als een eenvoudige lezing op een publieke instelling zoals de universiteit dan ook niet even gratuit gebeuren zoals er nu opgeroepen wordt: waar dit een win-win is voor het NSV!, zijn zulke zaken een lose-lose voor UAntwerpen, dat altijd wel een vrijheid schendt, die van het vrije debat, of die van haar studenten en personeel die deel zijn van de zogenaamde ‘omvolkers’.

 

De enige uitweg die ik uit zulk kluwen zie, zonder makkelijkheidshalve verworven vrijheden weg te schuiven in de naam van wassen principes die kneedbaar zijn naargelang het onderwerp en zelf ook altijd ideologische veronderstellingen dragen, is blijvend op de catch 22 van dit soort situaties te wijzen. Is het zo ondenkbaar dat het organisaties zoals NSV! Antwerpen minder te doen is om een onderbelichte theorie in overweging te nemen? Dat het eerder een strategische keuze gaat, waarbij er blijvend getrokken wordt aan de Overton Window? Hoe het rectoraat ook reageert – of, laat ons opnieuw eerlijk zijn, niet reageert – op de roep om deze lezing niet binnen de universiteitsmuren door te laten gaan, we moeten allen samen de meer holistische realiteit van intenties en intellectuele eerlijkheid binnenbrengen in de kadering van dit soort situaties. Roepen over vrije meningsuiting of de bestaande antiracismewetten ontkent dat het voor een vrije universiteit koorddansen boven een haaientank is.



afscheidsinterview met professor Velaers

20/10/2022
🖋: 

Op 1 oktober ging prof. dr. Jan Velaers op emeritaat. Velaers gaf sinds begin jaren tachtig publiekrechtelijke vakken aan UAntwerpen en staat ook buiten de universiteit bekend als de referentie als het gaat over grondwettelijke kwesties. Hij zag jaarlijks honderden studenten de revue passeren. Hoe zijn de universiteiten geëvolueerd? Zijn de studenten mettertijd lui en verwend geworden? En waarom zijn lege aula’s een probleem? Het zijn maar enkele van de kwesties die we met Velaers uitgebreid bespreken bij zijn afscheid.

Rechtenstudenten kunnen deze alinea overslaan. Niet-rechtenstudenten komen in deze alinea te weten dat professor Velaers tot vorig academiejaar jarenlang publiekrechtelijke vakken aan UAntwerpen gaf. De eerstejaars rechtenstudenten kregen een lijvige cursus bronnen & beginselen voorgeschoteld, de tweedejaarsstudenten een nog lijvigere cursus staatsrecht. In deze vakken maakte hij rechtenstudenten vertrouwd met de Belgische Grondwet, met de functies van het niet-geringe aantal parlementen dat dit land telt en met – natuurlijk niet te vergeten – de bevoegdheden van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Vraag aan rechtenstudenten om de naam van drie professoren te noemen en de naam van Velaers zal geheid vallen. Als je hun één naam vraagt wellicht ook.

 

ten gronde

Je zou zo kunnen denken dat Velaers’ bestaan als professor van bij zijn geboorte voorbestemd was. Velaers zelf nuanceert dit: “Toen ik afstudeerde, had ik geen vurige academische ambities. Ik werd advocaat aan de balie van Tongeren waar ik de meest uiteenlopende zaken deed, van verkeersongevallen tot echtscheidingszaken. Wat ik graag deed was het opzoeken en het schrijven van conclusies, meer dan het pleiten. De bal is aan het rollen gegaan toen een vriend me wees op een vacature voor een betrekking in de rechtenfaculteit van Antwerpen. Daar heb ik het geluk gehad dat ik als assistent in het publiekrecht aan de slag kon. Ik heb altijd veel belangstelling voor politiek en geschiedenis gehad en publiekrecht is het type van recht dat het nauwst verwant is met politiek. Dus ja, het kon anders zijn gegaan. Je hebt het leven niet in de hand. Of de juiste trein passeert, daar komt ook een portie geluk bij kijken. En niet iedereen heeft dat geluk in het leven.”

Niet zozeer jongeren veranderen, de tijden veranderen.

Velaers begon in 1975 aan de universiteit als student en heeft de universiteit logischerwijs zien veranderen. “Er studeren meer mensen dan vroeger. Een positieve en noodzakelijke ontwikkeling is de diversifiëring van de aula’s. Ook studenten die minder welgesteld zijn, vinden hun weg naar de universiteit. Al is dat gezien de huidige economische crisis een blijvend aandachtspunt.” Beginnen er niet te veel jongeren aan een universitaire opleiding? Aan de universiteit weerklinken stemmen om te werken met bindende toelatingsproeven. Velaers is daar geen voorstander van. “Ik snap vanwaar het idee komt. Er zijn studenten die ongemotiveerd een opleiding aanvatten, zo de samenleving en hun ouders geld kosten en zelf worden ze er ook niet gelukkig van. Je hebt echter evengoed studenten die bij aanvang nog niet het vereiste niveau hebben of tijd nodig hebben om zich aan de universiteit aan te passen, maar wel sterk eindigen. Een bindende toelatingsproef ontneemt hen de kans om te groeien.”

 

stroomversnelling

Wie de krant openslaat, stuit weleens op onheilsberichten dat de kennis van de jeugd van tegenwoordig achteruitboert en dat de ontlezing onder jongeren dramatische proporties aanneemt. “Ik hoor niet veel jongeren die boeken lezen. Lazen wij veel? Wellicht meer dan jongeren nu, maar wij lazen ook niet elke dag een boek. Niet zozeer jongeren veranderen, de tijden veranderen. Je hebt nu afleiding door de verschillende mediavormen waar je heel veel informatie op een eenvoudige manier kan krijgen. Op dat vlak zijn jongeren nu misschien zelfs beter geïnformeerd dan jongeren vroeger. Toch wil ik zeker een lans breken voor lezen. Lezen is een vaardigheid en een plezier waarvan het jammer is als het verloren zou gaan. De diepgang van een goed historisch boek is toch anders dan de diepgang van een YouTube- filmpje over hetzelfde thema. Ik zou jongeren aanraden een bucketlist voor zichzelf te maken. Niet zozeer een lijst met avonturen die ze willen beleven, maar een lijst met intellectuelere doelen, gaande van een taal leren tot snappen waarom Beethoven zo’n krachtige componist is of Dostojevski zo’n briljante schrijver. Je moet dat niet doen omdat het goed staat, wel omdat je er de rest van je leven nog veel genoegen aan zal hebben. De dingen die ik zelf het meest waardevol vind, literatuur en geschiedenis, heb ik ontdekt toen ik 16-23 jaar was. Wanneer je aan het werk bent, is het veel minder evident daarvoor ruimte te vinden.”

Al was er vroeger misschien nog wat meer ruimte als student. Het academiejaar begon zoals nu begin oktober en de examens vonden louter plaats in juni. “De tijden zijn stresserender geworden”, erkent Velaers. “Onze maatschappij is sterk gericht op kortetermijnprestaties. We trekken de ene sprint na de andere. Ook de universiteit ontsnapt daar niet aan. Na onze doctoraten te hebben voltooid, besloten Herman Van Goethem en ik iets over de monarchie te schrijven. We doken in de publieke briefcorrespondenties tussen de ministers en de koning en zo stootten we op een heel nieuw archief over Leopold III waar we een boek over schreven (dat werd Leopold III: de koning, het land, de oorlog, een standaardwerk over Leopold III uitgebracht in 1994, n.v.d.r.). Dit hield ons vier jaar zoet en niemand die ons vroeg waarmee we bezig waren. Het leven aan de universiteit is op dat vlak veeleisender geworden. Mijn opvolger Cédric Jenart studeerde in Harvard, Berlijn en Cambridge en heeft de hoogste graden en tal van publicaties op zijn naam. Hij zal de komende vijf jaar moeten bewijzen dat hij het kan aan de hand van parameters zoals een aantal artikels schrijven en financiële middelen binnenhalen. Je zit in een competitieve sfeer waar men wordt gemeten. Onze universiteit en de rechtenfaculteit is zich daarvan bewust en gaat daar naar mijn indruk op een goede manier mee om, maar de logica van ’meer is beter’ loert altijd om de hoek. Boeken schrijven kan men zich nauwelijks nog veroorloven vandaag.”

 

pleidooi voor lesbezoek

Professoren hebben verschillende taken. Ze geven les, doen aan onderzoek en verrichten dienstverlening. Met dienstverlening wordt bedoeld dat ze hun academische expertise inzetten in de samenleving. Zo is Velaers assessor bij de Raad van State en is hij lid van de Commissie van Venetië, een adviesorgaan van de Raad van Europa, waar hij voorzitter is van de subcommissie mensenrechten. Het zijn bezigheden die hij de komende jaren nog zal verrichten. Er gaan stemmen op om zoals in andere landen met onderwijsprofessoren te werken, dat zijn professoren die zich louter focussen op onderwijs. Mag de band tussen onderwijs en onderzoek worden doorgeknipt? Velaers is het idee niet genegen. “De dingen die ik het beste kon geven, waren de dingen die ik zelf had onderzocht. Je kan accenten leggen, maar ik zou de ruimte laten voor alle docenten om aan onderzoek te kunnen doen.”

Als het zo zou doorgaan, zou ik het moeilijker hebben om les te geven.

Velaers moet een van de laatste professoren zijn die zonder powerpoints werkte en in plaats van een peperduur en log handboek studenten een betaalbare Universitas-cursus aanbood, waarvoor dank. “Ik heb altijd op een klassieke manier gedoceerd. Ik volgde de cursus van blad tot blad en duidde dan wat er stond. Ik heb nooit de vraag gekregen om het anders te doen. Mensen met een pedagogische achtergrond zullen ongetwijfeld perfect kunnen zeggen wat het belang is van powerpoints. Tegelijkertijd denk ik dat het nuttig is dat studenten zelf een structuur in hun cursus kunnen aanbrengen.”

Wie afgelopen academiejaar in de lessen van Velaers heeft gezeten, weet dat hij de matige aanwezigheid van studenten in zijn lessen hardop betreurde. “Als het zo zou doorgaan, zou ik het moeilijker hebben om les te geven. Los van de studenten die door ziekte afwezig zijn of moeten werken, denk ik dat men van de grote meerderheid van de studenten mag verwachten dat ze naar de les komen. Het is immers een sterke leeromgeving: je bent dan gefocust om samen met jouw medestudenten de leerstof te begrijpen. Maar twee uur stilzitten en naar één iemand luisteren is toch niet meer van deze tijd? Dat is iets wat je moet leren. Doe je het thuis, dan kom je in tijdnood of ben je gemakkelijk afgeleid. Aan de andere kant waren de resultaten ook wel beter vorig jaar. Er zijn dus ook voordelen aan het kunnen herbekijken van colleges. Ik heb het werken met lesopnames op een bepaalde manier ervaren. Ik vond het zelf niet fijn dat de aula’s beduidend leger waren, maar studenten ervaren het misschien anders. In dit debat moet naar hen goed worden geluisterd.”

 

verdict

Velaers benadrukt ook de rol van de universiteit als instituut in de samenleving. “We leven in onzekere tijden. Wat me het meest verontrust is dat veel mensen geen vertrouwen meer hebben in de wetenschap en objectieve kennis. De universiteit heeft een belangrijke rol te spelen in het behoud van dat vertrouwen. Waar hadden we gestaan zonder de wetenschap in de coronacrisis en de snelle ontwikkeling van de vaccins? Toch krijgen de wetenschappers die dat mogelijk hebben gemaakt onnoemelijk veel bagger over zich heen. De universiteit moet haar rol blijven spelen: kritisch denken bevorderen, buiten het politieke strijdgewoel blijven en heel sterk de eigen integriteit bewaken.”

Het recht is een instrument, geen doel op zich.

Hoe ga je als universiteit dan om met een geval als dat van Mattias Desmet aan de UGent? Desmet was te gast in de show van een Amerikaanse complotdenker en zijn uitspraken over corona hebben al menig factchecker een burn-out bezorgd. “Een moeilijk verhaal aangezien er zoiets bestaat als academische vrijheid. Maar academische vrijheid is niet grenzeloos. Men kan onder het mom van academische vrijheid niet om het even wat verkondigen. Het komt de universiteit niet ten goede als ze dat zomaar laat passeren.”

“Een ander belangrijk aspect om het vertrouwen van de samenleving te behouden, is sterk blijven inzetten op democratisering. Heel wat mensen voelen zich uitgesloten in de samenleving. Het is van groot belang om sterk in te zetten op inclusie en te waken over het feit dat mensen uit alle lagen van de samenleving deelnemen aan het universitaire leven en zo vertrouwd raken met het belang van wetenschap en objectieve kennis. Maar ik denk dat onze universiteit zich daar goed bewust van is.”

De allerbelangrijkste vraag hield ik voor het eind. Waarom zou een achttienjarige aan een studie Rechten moeten beginnen? “Rechten is bovenal een boeiende opleiding met tal van boeiende jobmogelijkheden. Het recht is een instrument, geen doel op zich. Je dient er de samenleving mee en je kunt dankzij het recht mooie en belangrijke verantwoordelijkheden opnemen in die samenleving. Wereldwijd bekeken komen de waarden van onze liberale democratische rechtsstaat almaar harder in de verdrukking. Autocratische regimes vinden elkaar en hebben niets op met de democratische en rechtsstatelijke principes zoals wij die kennen. Er is een belangrijke rol weggelegd voor juristen om die waarden te beschermen.”



de dwarsdoorsnede

13/10/2022
🖋: 

dwars slijpt het virtuele fileermes en gaat langs de graat van boeken, films, series, games, muziek, theater, haarproducten en rubberen eendjes. Het is tijd om te duikelen in de chaos van alledag, ondanks alle structuren die dat willen voorkomen. Chaos is editie #42 van literair platform Kluger Hans en omvat een verzameling van vertalingen, kortverhalen en poëzie van opkomend Nederlandstalig talent.

Moeten we chaos vermijden in onze gestructureerde maatschappij of kan het ons juist vooruithelpen? Chaos probeert een antwoord te formuleren op die vraag. Volgens de bijgevoegde inleiding in de editie vormt chaos een medicament tegen de toxische positiviteit van tegenwoordig. Niks te “het komt allemaal wel goed”-en dus, meer ruimte voor de inherente onrust van een mensenleven. Wat volgt, is een magazine met literair interessante stukken en intrigerende beeldtaal. Als pretentieuze literatuurstudent van dienst las ik het graag; het taalspel en de beeldspraak zijn de moeite waard. Geen zorgen, wiens leesinteresses minder uitgaan naar gedartel met woorden vindt wellicht de eigen smaak wel ergens terug in de erg gevarieerde bundel.

Een pronkstuk van Chaos is Primar y Mirror Selfie van Pieter Franciscus M, een sterk staaltje poëzie dat pas tot zijn recht komt als je de tijd neemt om het meerdere keren te lezen. Gedachten gevangen in raten, de chaos in patronen. Inderdaad de eerlijkheid over hoe het allemaal écht voelt die kan dienen als een middel tegen onnatuurlijk optimisme. Dat betekent niet dat hoopvolle sentimenten niet opduiken in Chaos – juist wel. In die raten van chaos duiken de kiemen van hoop op, nieuwe invallen en nieuwe wegen om in te slaan. Primar y Mirror Selfie is misschien een van de explicietere stukken wat dat thema betreft, maar het verschijnt op haast elke pagina. Het masker van Lautréamont draagt ons smoelvel (BEL Radio Edit) BASS BOOSTED van Benjamin De Roover en Casper Burghgraeve zoekt de betere wereld tussen de maatschappijkritiek (“Ja, vat dat maar op als een dreiging, de dreiging die liefde heet”). Jan Moens’ vertaling van Yamakawa Masao’s De ogen van de professor is dan weer een magisch-realistisch kortverhaal, met spikkeltjes rouw en hoop tussendoor.

Soms overheerst de chaos wat. Zo omschrijft Zolang je maar gelukkig bent van Evelien Flink de effecten van toxische positiviteit van de omgeving op de protagonist. De goedbedoelde tips ten spijt verschijnt de onverhoopte chaos in onafgewerkte zinnen en gedachtegangen zonder eindbestemming of doel. Laten we het wel stellen, ikzelf ben schuldig aan elke simpele suggestie. O gij die uitstelgedrag vertoont, hebt u al overwogen om te beginnen? Een glas water te drinken, een agenda te kopen? Ik verklaar u voor genezen! Het is niet dat ik niet weet dat de wereld niet zo eenvoudig in elkaar steekt en dat de meeste problemen complexer zijn dan dat – glazen water hebben weinig te zeggen over neurodiversiteit, gok ik – maar het stemt uit een volslagen onbeholpenheid om werkelijk van dienst te zijn. Helpen kan niet, maar wil ik wel. Juist die onbeholpenheid, exact dat onbegrip van die oningewijden zoals ik, stroomt doorheen Zolang je maar gelukkig bent. “Dit is mijn hoofd”, zegt Evelien Flink, en ik had geen glas water bij de hand.

Chaos is divers, zowel in thematiek als in stijl, maar Chaos is ook jong. Veel van de vragen ontleed in de bundel zijn vrij universeel, maar worden bekeken met een jonge blik, benaderd vanuit gezwinde pas. Het is een poging om de dissonanties om ons heen onder woorden te brengen. Soms charmant en soms hakkelend, soms een tikkeltje confronterend, soms in ontleende frasen. Het doet wat het belooft, namelijk in een dikke honderd pagina’s een medicament zoeken tegen die toxische positiviteit. In twijfel, in zelfvertrouwen, in vragen en in observaties, in woord en in beeld. Je kan jezelf afvragen of een dosis chaos voldoende is om alle “wees niet verdrietig, het komt wel goed”-opmerkingen en consorten weg te werken, maar waar een bundel alleen wellicht weinig duurzaams zal betekenen, is het wel een begin. Het laat alles toe, laat het bestaan in alle passiviteit. Narigheid kan weinig kwaad op die manier. Het is een opluchting dat het nog mag.

 

Wil jij graag een stuk inzenden bij Kluger Hans? Creatievelingen in woord en beeld kunnen er terecht. Meer informatie vind je op hun site: https://www.klugerhans.org



kennismaken met de Vlaamse Commissie voor Wetenschappelijke Integriteit

03/10/2022
🖋: 

In dwars valt nu en dan het begrip ‘wetenschappelijke integriteit’. Maar wat verstaan we daaronder? Wie bewaakt de wetenschappelijke integriteit? En waar kan ik terecht als ik ‘wetenschappelijk niet zo integer’ gedrag vaststel? Vragen genoeg voor Gert Storms en Bert Seghers, respectievelijk de voorzitter en de secretaris van de Vlaamse Commissie voor Wetenschappelijke Integriteit.  

De Vlaamse Commissie voor Wetenschappelijke Integriteit (verder VCWI) werd in 2013 door de universiteiten, het FWO en twee academies opgericht als Vlaams observatorium voor wetenschappelijke integriteit. De VCWI bestaat uit negen hoogleraren uit de universiteiten in Vlaanderen, met daarbij Bert Seghers als secretaris en een juridisch adviseur. Seghers legt uit: “Onze taak is tweeledig. Enerzijds verstrekken wij algemene adviezen over wetenschappelijke integriteit en anderzijds adviseren wij over concrete klachtendossiers die al behandeld zijn door de CWI van een instelling die aangesloten is bij ons. Dus gesteld dat je niet akkoord bent met het oordeel van de CWI van UAntwerpen, kan je aan ons een tweede advies vragen.”  

Een advies klinkt vrijblijvend. Seghers nuanceert: “Het klopt dat de adviezen in principe niet bindend zijn, maar onze adviezen hebben wel een morele autoriteit. De universiteiten en instellingen hebben ons erkend.” Voorzitter van de VCWI Gert Storms vult aan: “Het is zo dat je bij ons nooit rechtstreeks kunt aankloppen. Je zult eerst bij de CWI van je eigen instelling te rade moeten gaan. Wij kunnen geen disciplinaire sancties opleggen. De Orde der Artsen kan iemand schrappen als arts, een Orde der Wetenschappers bestaat vooralsnog niet.” 

Zoals de naam al laat raden, houdt de VCWI zich bezig met wetenschappelijke integriteit. Maar hoe dit begrip af te bakenen? Storms verwijst naar de ALLEA-code, de Europese gedragscode voor wetenschappelijke integriteit die ook UAntwerpen onderschrijft. “Het is onmogelijk om in een code alles netjes vast te leggen wat wel en wat niet wetenschappelijk integer is. Vandaar dat de CWI’s aan de verschillende universiteiten en de VCWI bestaan. Er kan veel op ons bord belanden waar je met behulp van de ALLEA-code geen sluitende uitspraak over kunt doen. Dan is het aan de interdisciplinair samengestelde commissies om te oordelen of iets wetenschappelijk integer is of niet. Een schending van wetenschappelijke integriteit zou ik zelf omschrijven als gedrag dat de vooruitgang van de wetenschap belemmert.” 

Allemaal mooi en wel, maar om een schending van wetenschappelijke integriteit boven water te krijgen heb je mensen nodig die uit de biecht klappen. Waarom zou ik als personeelslid of student de klok luiden over wetenschappelijk niet-integer gedrag aan de instelling die mijn broodheer is of waar ik wil afstuderen? Het is een bekommernis die Seghers erg bezighoudt. “Ik droom van een wereld waarin universiteiten een dermate open cultuur hebben dat klokkenluiders die onregelmatigheden aan de kaak stellen worden gevierd. In die wereld leven we vandaag niet. Het is door wetenschappelijk onderzoek voldoende gedocumenteerd dat wie uit idealisme een vermeende wantoestand meldt, vaak moet afrekenen met negatieve gevolgen. Denk aan tegenwerkingen in je carrière, zeker als jonge onderzoeker. Daarnaast is er nog veel werk aan de bescherming van klokkenluiders.” 

Storms vult aan: “De ontoereikende bescherming en de negatieve gevolgen maken het een netelige zaak om het melden van wantoestanden te verplichten. Iets waarbinnen de VLIR (Vlaamse Interuniversitaire Raad) wel animo is. De enige reden die ik kan bedenken om misstanden te melden, is dat je zo in elkaar zit en er niet mee kunt leven ze zomaar te laten passeren. Wetenschap die wetenschappelijk wangedrag toelaat, is geen wetenschap. Dat is misschien de beste reden om wangedrag te melden, de mogelijke negatieve gevolgen ten spijt.” 

Schendingen van wetenschappelijke integriteit bestaan er in vele soorten en gewichten. Wie een jaarverslag van de CWI van UAntwerpen erbij neemt, zou mogelijk denken dat het zich beperkt tot plagiaat, zelfplagiaat en onderzoekers die zichzelf als voornaamste auteur zien van een publicatie waarin ze nauwelijks twee komma’s hebben verplaatst. Maar ook belangenvermenging en vervalsing van de onderzoeksresultaten behoren hiertoe, kortom alles wat de wetenschappelijke geloofwaardigheid ondermijnt. 

Seghers benadrukt de ernst van je mogelijke belangenconflicten aangeven als wetenschapper. “Het moet zelfs niet draaien om een werkelijke belangenverstrengeling, als je in je eigen werk iets tegenkomt wat iemand anders kan interpreteren als mogelijke belangenverstrengeling moet je dat al vermelden. Dat is ook wat de ALLEA-code gebiedt. Op dat vlak is er nog werk aan de winkel, zeker nu er steeds meer samenwerkingen zijn tussen industrie en wetenschappers. Als bepaald onderzoek door een bedrijf is gefinancierd, is het belangrijk dat de financier wordt vermeld. Dat wil niet zeggen dat er iets mis is met het onderzoek, maar de lezer moet wel de kans krijgen om zelf in te schatten hoe betrouwbaar de publicatie is.” 

Storms pleit ervoor om alle onderzoek te publiceren. “Als je een contract ondertekent met een externe financier mag die geen clausule bevatten die zegt dat je toestemming moet krijgen als wetenschapper om het onderzoek te publiceren. In Amerika keek onderzoeker Turner naar 74 geregistreerde onderzoeken over antidepressiva waarbij de helft positieve resultaten vond en de andere helft geen effecten. Maar welke onderzoeken verschijnen in de literatuur? Op eentje na worden alle onderzoeken met een positief resultaat gepubliceerd. Van de onderzoeken waarin geen effect werd vastgesteld wordt een derde gepubliceerd alsof het een positief resultaat betreft. De overige studies werden niet gepubliceerd, op een drietal na. Artsen die de literatuur raadplegen zullen denken dat er een overweldigende meerderheid aan studies is met positieve resultaten, terwijl het beeld er een stuk anders uitziet als je naar de originele bronnen kijkt. Dat is een mooie illustratie van hoe belangrijk het is om niet pas te mogen publiceren na toestemming van een financier.” 

Commissie Wetenschappelijke Integriteit UAntwerpen 

Belangrijk om te onthouden: alvorens terecht te kunnen bij de VCWI, zal wie meent weet te hebben van een schending van wetenschappelijke integriteit moeten aankloppen bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van UAntwerpen, die in 2010 in het leven is geroepen. Ik sprak met voorzitster Em. Professor Diana Phillips en secretaris Marianne De Voecht.  

Gesteld, een docent heeft stukken van het internet klakkeloos en zonder bronvermelding in zijn syllabus opgenomen. Ik kan dit natuurlijk niet laten gebeuren en wil rechtvaardigheid doen geschieden. Hoe kan de CWI in deze casus nuttig zijn? “Allereerst is er het onafhankelijk meldpunt in de persoon van professor Willem Lemmens”, vertelt De Voecht. “Hij bekijkt de zaak en oordeelt of de CWI de beste instantie is om het dossier te behandelen. Indien dat het geval is, houdt zijn rol daar ook op. Hij maakt geen deel uit van de CWI.” 

“Je moet je als melder goed bewust zijn van het feit dat dit een stevige procedure is”, voegt Phillips toe. “Je ergens kwaad over maken en dit melden is onvoldoende. Je moet een ernstig dossier samenstellen waarop een grondig onderzoek volgt. Een normale case bij ons duurt enkele maanden, er staat dan ook heel wat op het spel. Het is voor een onderzoeker toch wel een zware klap om een blaam te krijgen vanwege een schending van wetenschappelijke integriteit.” 

Niet de enige drempel mijns inziens. Ik mag dan dapper een klacht indienen, het is natuurlijk mogelijk dat ik van deze docent later nog les krijg. Dus ja, waarom zou ik me de moeite en de risico’s getroosten hiervan melding te maken? Bert Seghers wees er al op dat klokkenluiders vaak op negatieve persoonlijke gevolgen kunnen rekenen. “Je kunt geen volledig anonieme melding doen”, vertelt De Voecht. “Wat wel kan, is dat je aan het onafhankelijk meldpunt vraagt om anoniem te blijven ten aanzien van de CWI of dat je wel bekend bent voor ons en anoniem blijft voor de persoon tegen wie je dossier is gericht. Het is niet altijd evident om anonimiteit te waarborgen. Soms is het bijvoorbeeld duidelijk dat de melding maar van een handvol personen kan komen, denk aan auteurskwesties.” 

Ik laat me in de denkbeeldige case door niets of niemand afschrikken en heb een lijvig dossier ingediend dat na maanden grondig onderzoek een eindpunt kent. Ik ben benieuwd naar de sanctie die de docent in kwestie krijgt. “Net zoals de VCWI zijn we geen tuchtorgaan”, verbetert De Voecht me. “Het is geen juridische procedure. De CWI doet vaststellingen en op basis hiervan formuleert de CWI een advies waarin we ook al vervolgstappen aanbevelen en dat advies maken we over aan de rector. Soms geven we ook een algemeen advies wanneer we binnen een specifieke case ondervinden dat bestaande regels of richtlijnen te onduidelijk zijn. De melder en de betrokkene ontvangen een omstandig rapport van ons advies en kunnen binnen de maand ook nog reageren.” 

Ik vraag me ten slotte af of de CWI bekend genoeg is. “Ik zie het aantal cases groeien,” zegt Phillips, “maar we moeten daar zeker aan blijven werken, net zoals we het als onze taak zien om de bewustwording rond wetenschappelijke integriteit aan te wakkeren. Onderzoekers zijn zich niet altijd bewust van wat tot problemen kan leiden. We willen ook een proactieve rol vervullen. Denk aan infosessies en de doctorandidagen waar uitleg over wetenschappelijke integriteit een vaste component is.” 

 

Meer informatie over wetenschappelijke integriteit op UAntwerpen vind je hier.



deel 1

03/10/2022
🖋: 
Auteur

Toen de dieren nog spraken, begon de homo sapiens sapiens ermee. Taal bleek een nuttig instrument om allerlei dingen mee te regelen, dus de meme die ze uiteindelijk is, overleefde het om met de soort samen te vallen. Zo werden woorden de kroning van de menselijkheid, het ideale medium om zowel noodzakelijkheid als je eigen noden op te enten. Onze meandertaler hoopt daarom met zijn zwelmend gezwalm eindelijk toe te kunnen treden tot de hoogste klasse der mens: de pseudo-intellectueel. 

Net gehersenspoeld door mijn les filosofie besef ik dat ik doorweekt ben van angst. Het lijkt niet dat ik me hier even fris onderuit kan lullen. Ik gooi mijn achterkamer overhoop en dep de druppels van mijn voorhoofd. Na regen schijt de zon omhoog, bedenk ik me, en het rustige evenwicht van instabiliteit lijkt zich terug in mijn ruggenwerf te nestelen. Ik trek mijn boekenkast open, op zoek naar woorden om aan te trekken. Het daagt me dat mijn lot me goedgezind is: ik vind wat zin om me mee te kleden. Vooralsnog blijft m’n zijnsgat bedekt, de spiegel ligt niet aan diggelen, na elke rede volgt een punt. 

“Vergewis je niet, we zijn verder dan ooit gekomen”, weet ik mijn spiegelbeeld te overhalen. “De strepen die doorheen je zelfbeeld lopen zijn slechts schijn, klevers over een glasplaat.” Ik probeer in mijn ogen te speuren achter zelfverloochening. Uiteindelijk kan je steeds maar in één oog kijken en is de halve waarheid het hoogste goed. “Niet te veel verwachten”, hoor ik mezelf nog mompelen. Het geloof in de belofte dat ik voor de eeuwigheid mijn eigen beste vriend zou zijn, stilt mijn honger naar wraak om het leven. Ik lach mezelf toe. Even. 

En zo kruip ik dagelijks uit mijn angsten, door opnieuw te beginnen zeiken. Net als elk van ons bouw ik aan de leugen die zich onophoudelijk uit ons weet te uiten: dat het uitmaakt. Dat we iets te bieden hebben aan de chaos, behalve meer ervan; dat de onbezonnenheid van ons bestaan onbezonnen overwonnen kan worden. De stenen trappen van mijn nieuwe kot lopen zwaar, ik voel mijn gedachten treden. Welke keuze hebben we ook anders dan de maat der dingen te zijn? Als we, zoals ons universitairen betaamt, blindelings in ons wetenschappelijke paradigma geloven, zijn we uiteindelijk niet veel anders dan een zichzelf voortstuwende papzak bloed en kalk. Die op tijd en stond, weet ik als ik eenmaal in de keuken aangekomen een vaal uitslaand smeermes vind, een boterham met kersenconfituur tot zich neemt. 

We meten om te weten hoe we de kosmische grap weer een dag kunnen volhouden. Zo stellen de vragen zichzelf: wat is de beste alcoholefficiëntie per euro die ik in dit café kan consumeren? Hoeveel uren moet ik blokken om een veilige 11 te halen? Hoeveel penislengtes kabel heeft een ingenieur nodig om de brug niet te laten instorten? Dit brood is duidelijk oudbakken; wat ga ik vanavond eten? Veel groter of kleiner denken leidt tot onbespreekbare waanzin, waarbij we abstracte termen postuleren als waarheid. 

Half aangekleed en nog minder gevoed bedenk ik me dat welk pad we ook met dat tellen willen bewandelen ongeveer even duidelijk is als de opzet van mijn nieuwe columnreeks. Betekenis moet in het breed uitgesmeerd worden op de oudbakken korst van verleden generaties. Als kersenconfituur, en daarna tegen de muur. We zijn alweer het ‘nieuwe jaar’ in; ook studenten zijn in die zin ‘matig’, dat is al lang en lang bekend, neurie ik, mijn jas aantrekkend. 

Dus misschien is het vage midden wel beter. Geruststellend wat woordjes in volgorde denken terwijl je naar de winkel gaat om aardappelen en worst. Willekeurige associaties zijn het enige wat ik vertrouw. Het maakt niet uit welke richting je zinnen doelen, richting zelf ruikt naar taalmisbruik. Terwijl de woorden moeten vloeien. Bloeien. Het is het kloppend nulpunt van de ijkloze mens dat ons van het ene moment in het andere stuit. Een refentietje hier, een dubbelzinnigheid daar... alles overrelationeel gekoppeld aan weer wat anders, dansend als elkaar de hand gevende parachutespringers in vrije val. Een onophoudelijke leugen, waarvoor we elke dag met liefde moeten kiezen. 



editoriaal

03/10/2022
🖋: 

“Oei”, beseften we laattijdig, er moet ook nog een editoriaal geschreven worden. Aan alles was gedacht, elke pagina vakkundig gevuld met hoogwaardige lectuur over de toekomst en integriteit en de Melkweg, met puzzels en humoristische prentjes en de cultuur die niet kan ontbreken. Zelfs een katje heeft de weg naar dwars gevonden. Maar dat editoriaal? Glad vergeten. Hoofdredacteurs onder elkaar keken schaapachtig, voerden de dans der “oh, ik vind het niet erg om te doen, hoor, tenzij jij wil?” uit naar hun beste vermogen en trokken uiteindelijk maar strootjes. Ondergetekende won, of verloor. Niet wéér over het begin van het academiejaar schrijven, waarschuwde mijn eerwaarde collega me. Wel. Wat blijft er over?

Het weer misschien. Wat een pestweer, hè? Mijn gemiddeld gemoed is drie graden gedaald, al was het maar uit solidariteit. Goed voor de plantjes, dat wel. De voedselprijzen zijn schandalig, gas- en energie zijn nog erger, en wat gaat dat alles betekenen voor de prijs van het bier? De politiek baart me zorgen, maar geen zorgen, ik zal zuchten en een spitsvondige oneliner verzinnen die mijn politieke voorkeur verraadt, zodat we ook dat onderwerp snel kunnen afsluiten. En al die wegenwerken, God, het is net alsof ze willen dat we overal te laat aankomen. Wat is er nog zoal? We gaan het niet over het begin van het academiejaar hebben, maar… 

Iets persoonlijks, laten we het over mijn persoonlijke leven hebben, is dat niet wat voor een editoriaal? Laten we beginnen met de eeuwige twijfel of mijn leven wel relatable genoeg is voor de modale dwarslezer. Ben ik niet de vreemdste eend in de bijt? Het type persoon dat op het internet als psychopaat zou worden aangewezen om nietsvermoedende gewoontes? Ach, vast niet. Onder jullie is er vast iemand die zich in mijn vakkundig opgepoetste editorialen herkent. Iemand van jullie lijkt op mij, denkt dat ik verwoord wat elk ander voelt. Statistisch gezien moet dat wel zijn. Nu ja, op statistiek was ik er maar op het nippertje door, zullen we daarover even leuteren? We gaan het niet over het begin van het academiejaar hebben, maar… 

Die universiteit, de ene rode draad doorheen dit maandblad, hoe moet zo’n kennisinstituut functioneren? Wat kan beter, wat kan erger? Het chronische gebrek aan warme maaltijden bij de komida, dat kan beter. Het vervoer tussen campussen ook – ’t is erg gesteld met de wereld als de Antwerpse fietspaden de beste optie zijn. De huidige werkcultuur binnen UAntwerpen, die kan ook beter. Ja, goed, onze eerwaarde managers – sorry – rector en vicerectoren krijgen vast een cum laude op de beurs, maar helpt dat de kennisvergaring echt vooruit? Ah, weet ik veel, ik ben nog niet afgestudeerd. We gaan het niet over het begin van het academiejaar hebben.



blikopener

03/10/2022
🖋: 

PLASMANT, of voluit Plasma Lab for Applications in Sustainability and Medicine ANTwerp, is een interdisciplinair team van chemici, fysici, ingenieurs en biomedische wetenschappers dat onderzoek voert naar plasmatechnologie. Recent ontdekten ze dat de atmosfeer van Mars kan dienen om CO2 om te zetten in zuurstof en CO. Daarnaast kan stikstof er omgezet worden in een goede basis voor kunstmest. Die elementen kunnen op termijn leven op de rode planeet mogelijk maken, een planeet waar nog nooit iemand een voet aan de grond heeft gezet. Gefascineerd vraag ik Annemie Bogaerts naar het onderzoek. Zij is gewoon hoogleraar aan UAntwerpen, gespecialiseerd in het onderzoek naar plasma en plasma-oppervlak interacties door middel van computermodellering en experimenten, en hoofd van de onderzoeksgroep. 

“Naast vast, vloeibaar en gasvormig is plasma de vierde aggregatietoestand”, verduidelijkt Annemie Bogaerts al meteen. “Het gaat om een geïoniseerd gas. Dat wil zeggen dat het niet gewoon een gas is, maar een reactief gas dat niet alleen uit gasmoleculen bestaat, maar ook elektronen, ionen en andere reactieve deeltjes bevat.” Het is dankzij dat plasma dat de stabiele CO2- en stikstofmoleculen kunnen worden omgezet, juist omwille van die reactieve deeltjes. “Op die manier kan CO2 worden opgesplitst in zijn elementaire bouwstenen, CO en zuurstofatomen dus, en stikstof in twee stikstofatomen. Die reactieve deeltjes vormen nieuwe verbindingen: zo reageren zuurstofatomen met stikstofatomen om zo NO te vormen, de basis voor kunstmest.”  

De essentiële omzetting van CO2 en stikstof gebeurt in een zelfgebouwde plasmareactor. “In onze plasmareactor is de omzetting naar nieuwe moleculen mogelijk met een energie-input van 1 kilowattuur”, vertelt Bogaerts. “Je kan dit vergelijken met de hoeveelheid energie die een microgolfoven van 1000 watt in een uur verbruikt. Door de toevoeging van die energie wordt plasma opgewekt en gebeuren de omzettingen in nieuwe componenten. Je kunt de energie-input vergelijken met kleine bliksemschichtjes die in het gas worden aangebracht. Die schichtjes zijn heel reactief en energetisch en splitsen de gasmoleculen op, eerst in zeer reactieve deeltjes, waarna deze deeltjes opnieuw met elkaar botsen en nieuwe producten vormen. Vooral de snelheid en energie-efficiëntie van de omzetting werden nooit eerder bereikt.” MOXIE, het Mars Oxygen In-situ Resource Utilization Experiment dat aan boord van de Perseverance-rover van NASA werd gehouden, heeft ook het doel aan te tonen dat toekomstige ruimtevaarders zuurstof kunnen maken uit de Marsatmosfeer om te ademen. Voor dat experiment wordt dezelfde energie-input gebruikt, maar de plasmatechnolgie die PLASMANT toepaste, levert zo’n dertig keer meer zuurstof op binnen eenzelfde tijd en de energiekosten ervan zijn zo’n tien keer lager. Om beter te begrijpen wat er exact gebeurt in de plasmareactor en de onderliggende mechanismen te verklaren, hebben de onderzoekers de processen gesimuleerd op de computer. “Op die manier kunnen we voorspellen hoe de moleculen zullen reageren op het plasma en het proces beter sturen”, vertelt Bogaerts. “Die simulatie gebeurt gelijktijdig met de andere aspecten van het onderzoek.”  

Deze plasmatechnologie wordt door PLASMANT al langer onderzocht als toekomstige oplossing voor het klimaatprobleem hier op aarde: ze zou namelijk gebruikt kunnen worden om brandstoffen te genereren op basis van uitgestoten CO2. Deze technologie is daarom bijzonder nuttig voor de chemische industrie. Daarnaast kent ze ook toepassingen in de geneeskunde, waar ze vooral wordt gebruikt voor kankeronderzoek. “Dat kankeronderzoek gebeurt in samenwerking met het Centrum voor Oncologisch Onderzoek”, verduidelijkt Bogaerts. “Maar er zijn ook andere toepassingen binnen de geneeskunde. We zijn bijvoorbeeld ook gecontacteerd door de dienst Intensive Care van het UZA om een oplossing te vinden voor het coronavirus.” Bogaerts noemt het nieuwe Marsonderzoek een spin-off van het al verder gevorderde onderzoek op aarde voor CO2-omzetting: “Doordat we zagen dat op Mars de atmosfeer voor een groot deel uit CO2 bestaat, kwamen we op het idee na te gaan of dezelfde technologie daar gebruikt zou kunnen worden. Om er leven mogelijk te maken, heb je naast zuurstof namelijk ook meststoffen nodig om planten te doen groeien en groenten te kweken. Brandstof is dan weer noodzakelijk om het ruimtetuig terug naar aarde te kunnen brengen en ook ter plekke transport te voorzien. Omdat er grote hoeveelheden nodig zijn en ruimtemissies zo licht mogelijk moeten zijn, is het van belang dat ter plekke te kunnen produceren.” 

Alvorens we werkelijk mensen naar Mars kunnen sturen, zou ook daar een plasmareactor geïnstalleerd moeten worden waarin de omzettingen snel en efficiënt mogelijk zijn. “Hoewel onze reactor al best klein is, is de volgende stap in ons onderzoek dan ook om een nog kleinere lichtgewicht plasmareactor te bouwen. Als we die willen meesturen in zo’n ruimtemissie moet die namelijk zo licht mogelijk zijn. Daarnaast moeten we onze reactor ook nog combineren met scheidingstechnologie. Nu maken we wel zuurstof, brandstof en de basis van kunstmest, maar dat is nog een mengsel. Om zuivere stromen te krijgen, moeten we dat kunnen scheiden van elkaar, wat nodig is voor de levensondersteuning en het vervoer tijdens toekomstige robotverkenning of zelfs menselijke verkenning van de rode planeet.” De resultaten van PLASMANT zijn dus hoopgevend wat betreft de mogelijkheid tot leven op Mars. Ook ESA, het Europees Ruimteagentschap, toonde alvast interesse in het onderzoek. Het agentschap kaart op haar website nog een ander voordeel van de nieuwe technologie aan: de kostprijs. Zuurstof, energie en kunstmest zijn essentieel voor elke langdurige missie naar de rode planeet, maar deze stoffen vanop de aarde naar Mars vervoeren zou maar liefst honderdduizend euro per kilogram kosten. Ruimteschepen zijn dus niet alleen lichter door de stoffen ter plaatse te produceren, het proces is ook goedkoper en efficiënter. Naast het persbericht over dit onderzoek van PLASMANT op hun website toont ESA haar interesse door verdere financiering van het project, al blijft een bemande missie naar Mars een langetermijnplan. 



bij proffen op de koffie

03/10/2022
futuristische mannetjes in de stoelen van de M aula op de stadscampus (© Amber Peeters & Fien Pauwels | dwars)
Bron/externe fotograaf

Amber Peeters & Fien Pauwels

🖋: 

Afgelopen academiejaar heb ik mezelf uitgenodigd voor een praatje bij enkele tientallen professoren aan UAntwerpen die ondanks hun nakende burn-out ruim de tijd namen mij in te wijden in het leven achter de universiteitsmuren. Zonder hun inzichten en ervaringen zou ik nooit dit stuk, waarin ik zo pretentieus ben de universiteit enkele aanbevelingen te doen, hebben kunnen schrijven. 

Om te beginnen een soort van verantwoording. Als student loop je wel door de gangen van de universiteitsgebouwen, maar gaandeweg daagde het me dat ik maar weinig notie heb van wat er zich achter de muren van de talloze kantoortjes en lokalen afspeelt. Oké, ik hoorde en las weleens iets over publicatiedruk, maar nooit vond ik het de moeite waard om me er iets concreets bij proberen voor te stellen, laat staan dat ik vertrouwd was met de mechanismen erachter. Ik kon opiniestukken, nieuwsberichten en rapporten blijven lezen, maar om echt meer te weten te komen over het universitaire leven moest ik de visie en indrukken horen van mensen die dag na dag de universiteit bevolken. Men noemt ze ook wel eens proffen. ‘t Is te zeggen, tegenwoordig moet ik het hebben over ‘zelfstandig academisch personeel’, maar ik houd het in dit stuk bij proffen. En dus besloot ik zoveel mogelijk proffen te mailen uit alle faculteiten en vakgebieden. En jawel, een mooi aantal proffen stond erop flink de tijd te nemen mij te woord te staan en me een blik te verschaffen onder de motorkap van de universiteit. Dankzij hun openheid kan ik me nu een stukje meer voorstellen bij het universitaire leven. Niet alles wat verteld is, kan hier aan bod komen: sommige ideeën zullen in een afzonderlijk artikel de revue passeren, andere waardevolle inzichten vallen buiten de boot. Deze gesprekken zijn voornamelijk een inspiratiebron voor dit stuk waarin ik zo pretentieus ben om verschillende persoonlijke aanbevelingen te doen voor de universiteit van de toekomst, die evenwel stuk voor stuk niet los gezien kunnen worden van de concluderende slotaanbeveling. Instellingen als universiteiten die kritisch naar de wereld kijken, kunnen het zich niet veroorloven niet kritisch naar zichzelf te kijken. Voor wie is de universiteit er? Laat dit stuk een bescheiden aanzet zijn om het debat hierover aan te zwengelen. Niet in de cenakels van de universiteit, maar een krachtige publieke discussie. Als het ergens moet kunnen, dan wel aan een universiteit. 

 

1. zet extra in op niet-competitieve funding  

Als student sta je er niet dagelijks bij stil dat academici behalve naar briljante theorieën en revolutionaire inzichten ook voortdurend op zoek zijn naar geld. Er zijn verschillende kanalen om fondsen te verwerven. Denk aan het FWO (financiering door de Vlaamse regering), maar er zijn ook interne (zoals het Bijzonder Onderzoeksfonds), federale en Europese financieringsprogramma’s. Mogelijk ziet u nu de geldbriefjes uit de lucht dwarrelen, de realiteit is een stuk prozaïscher. Het uitschrijven van onderzoeksprojecten is in de regel een fulltimekarweitje van enkele weken tot maanden. De voldoening is dan toch des te groter wanneer de aanvraag wordt ingewilligd? Zo eenvoudig is het niet. Afhankelijk van het soort financieringsprogramma varieert de kans tot afwijzing van reëel tot vrijwel honderd procent. Het is maar de vraag of deze wijze van werken in verhouding staat tot de kosten. Er gaat heel wat tijd verloren die niet te besteden valt aan onderwijs of onderzoek, toch geen onbelangrijke pijlers van een universiteit, aangezien proffen het leeuwendeel van dit werk voor hun rekening moeten nemen. Als de prijs van geld zo hoog ligt, hoeft het niet te verwonderen dat er tussen de verschillende departementen wrevel ontstaat over de financiering en ondersteuning door de universiteit zelf. Aan de kant van de humane wetenschappen hoorde ik dat de criteria voor de verdeling van onderzoeksgelden afgestemd zijn op de exacte wetenschappen. Publicaties in nationale bladen worden veel minder gewaardeerd, hetzelfde geldt voor het schrijven van boeken. Aan de kant van de exacte wetenschappen luidt de kritiek dat zij binnen de universiteit voor de meeste externe financiering zorgen en dat hier wat tegenover mag staan, te meer omdat onderzoek er per definitie een stevig prijskaartje heeft, denk aan het draaiende houden van laboratoria.  

Ook het aanstippen waard is dat beter presteren als faculteit dan het jaar voordien geen garantie is op meer middelen verwerven. Presteert een faculteit beter, maar doet een andere faculteit het nog beter, dan zal de eerste faculteit de broeksriem moeten aanhalen. Onder beter presteren valt te verstaan: o.a. meer publiceren, meer studenten aantrekken, meer doctoraten, meer diploma’s uitreiken en meer externe financiering verwerven. Ontegenzeggelijk criteria van kwantitatieve aard, hierover meer in puntje 5, maar ook binnen de faculteiten zelf moet het geld worden verdeeld en heerst er onherroepelijk een soort van competitie waarvan het maar de vraag is of ze kwalitatief voor veel heil zorgt. Onderzoeksgroepen stellen alles in het werk om hun financiering rond te krijgen, alleen is het twijfelachtig of de rekker nog veel flexibiliteit vertoont. Hoe kun je als onderzoeksgroep én onderzoek doen én publiceren én financiering binnenrijven én dit tempo jaar na jaar blijven opvoeren aangezien de middelen almaar schaarser worden en de eisen alleen maar verhogen?  Het zal vast niet raar klinken dat proffen meermaals de woorden ‘stress’, ‘ratrace’ en ‘druk’ lieten vallen. 

Enkele van hen begonnen spontaan over basisfinanciering. Onder basisfinanciering wordt verstaan dat elke onderzoeker middelen krijgt zonder hiervoor projectaanvragen uit te moeten schrijven. De proffen die ik sprak laten het idee van competitieve funding niet varen, maar stellen voor om deels te werken met basisfinanciering en deels te werken met competitieve funding. Dat zou meerdere voordelen opleveren. Er is meer ademruimte om aan onderzoek te doen, terwijl er minder tijd, energie en dus ook geld moet gaan naar het schrijven van onderzoeksprojecten om geld te verwerven om überhaupt onderzoek te kunnen doen. Ook kan zo innoverend wetenschappelijk onderzoek worden gestimuleerd. In het huidige systeem is het verleidelijk het ingeslagen pad te blijven bewandelen, daar je kunt terugvallen op je eerder opgebouwde expertise en publicaties, wat de publicatiebereidheid verhoogt. Basisfinanciering kan ervoor zorgen dat academici sneller de sprong wagen om onderzoek te doen waarvan de resultaten onzeker zijn, nu ze hun geldbronnen niet automatisch zien verdampen. In het algemeen kan basisfinanciering onderzoekers ook houvast geven wanneer een jaar vol pech hen treft. 

 

2. bouw een middenkader uit 

Wie aan een prof denkt, denkt mogelijk aan verstrooide types die zo opgeslokt zijn door hun onderzoek dat ze hun les uit het oog verliezen en net binnen het academisch kwartiertje de aula komen binnengewaaid of -gestrompeld, afhankelijk van hun persoonlijke fitheid, hun les doceren en de rest van de dag en nacht zich toeleggen op hun onderzoek. Op papier klinkt het dat proffen hun dagen vullen met het vervullen van drie basisopdrachten: onderwijs, onderzoek en dienstverlening. De vierde doch niet de geringste taak wordt gemakkelijk over het hoofd gezien: administratieve rompslomp. Klachten over het papierwerk kwamen in vele vormen, maten en kleuren terug, waarbij volgens de proffen die ik sprak de continue stroom aan mails, evaluaties en zaken die afleiden van daadwerkelijk onderzoek voeren alleen maar toeneemt. Een prof die een tijd aan een buitenlandse universiteit werkte, zegt dat het niet noodzakelijk zo hoeft te gaan en dat universiteiten er het hun rol achten om ervoor te zorgen dat proffen geen excuus hebben om niet aan onderzoek te doen en dat proffen er al hun administratieve besognes kunnen doorschuiven naar de universiteit. De prof voegde eraan toe dat UAntwerpen een mijlenstap vooruit zou zetten, mocht dit aan onze universiteit de basishouding worden. Een andere prof pleit ervoor om de administratie af te bouwen: “De centrale administratie schuift werk naar ons door, eerder dan dat zij het werk doen. Ik heb ook de indruk dat ze met te veel zijn en dat men van alles en nog wat uitvindt om de administratie levendig te houden. De afbouw van de administratie kan zorgen voor de groei van het middenkader, wat absoluut nodig is om de taken van professoren te ondersteunen.”  

Om het stijgend aantal studenten, de publicatiedruk en de versplintering van onderzoek het hoofd te bieden, zou het voor proffen een nuttige steun zijn om meer postdoctorale medewerkers te hebben die een deel van de onderwijs- en onderzoekstaken op zich kunnen nemen, net zoals extra administratieve krachten nuttig zijn. Het zou niet alleen de werkdruk verlichten (zodat professoren de tijd hebben om door mij te worden geïnterviewd), het zou hun ook de ademruimte geven om creatief te denken en tijd te nemen om de gedachten de vrije loop te laten, wat noodzakelijk is om kwalitatief hoogstaand onderzoek te verrichten. Het ontbreken van een goed gestoffeerd middenkader versterkt ook de concurrentie op de werkvloer. De plaatsjes zijn duur en veel doctoraatsstudenten moeten het schip verlaten. Doodzonde voor een kennisinstituut als de universiteit. De opgebouwde expertise mag dan te voet komen, ze verdwijnt te paard.  

 

3. vergeet het onderwijs niet 

In een interne welzijnsenquête (2014) bij proffen aan UAntwerpen werd gevraagd naar de belangrijkste stressbron. Niet tijdsdruk, werkbelasting of lesgeven blijkt op de eerste plaats te staan in het lijstje van 47 potentiële stressbronnen, wel het vinden van financiële bronnen voor onderzoek. Het valt nog te zien wat de meest recente welzijnsenquête zal zeggen, maar de gesprekken die ik voerde met proffen laten verstaan dat de zoektocht naar financiële middelen niet aan belang heeft verloren, veeleer integendeel. Dat leidt ertoe dat het verleidelijk is strategisch te denken in plaats van ten bate van de publieke zaak. De vraag verschuift van hoe nuttig en maatschappelijk relevant onderzoek voeren naar hoe zoveel mogelijk middelen verwerven om onderzoek te kunnen doen. Maar ook de balans onderzoek-onderwijs-dienstverlening raakt verstoord. Door de financiële belangen die aan onderzoek verbonden zijn, dreigt het onderwijs het kind van de rekening te worden. Verschillende proffen uitten hierover hun zorgen. Waarom zou je als academicus nog uren investeren in de voorbereiding van je colleges als je nagenoeg wordt afgerekend op de financiële middelen die je al dan niet verwerft? Proffen die een rist vakken doceren, weigeren om cursusvoorleesuurtjes te houden en werk maken van een kwalitatieve syllabus, hebben logischerwijs minder tijd te besteden aan onderzoek. Maar doen zij minder nuttig werk dan proffen die onderwijs als nevenzaak beschouwen, maar door hun vorige publicaties te herkauwen financiële middelen vergaren?  

Sommige proffen suggereerden om onderwijs en onderzoek te ontkoppelen van elkaar. Het principe van onderzoeksprofessoren, professoren die een beperkte tijd vrijgesteld zijn van onderwijs en dienstverlening om zich volledig toe te leggen op hun onderzoek, bestaat nu al. Naar analogie van onderzoeksprofessoren bestaan onderwijsprofessoren (nog?) niet. Een prof opperde het idee om in de bachelorjaren proffen aan te stellen die zich weinig tot niet moeten bezighouden met onderzoek en in de masterjaren onderzoeksgericht onderwijs te geven. Andere proffen huiveren bij dit idee en wijzen op de complementariteit van onderwijs  en onderzoek. Hoe het ook zij, de zorg dat het onderwijs een centrale plaats kan behouden aan de universiteit is breed gedeeld. 

 

4. laat noch bedrijven noch overheden bepalen of onderzoek gepubliceerd mag worden 

De gepast trouwe dwars-lezer weet inmiddels dat academisch onderzoek niet alleen via publieke middelen wordt gefinancierd, maar dat ook bedrijven en overheden hun gul hart kunnen tonen. Wanneer de middelen almaar schaarser worden, worden deze externe financiers met almaar meer egards ontvangen. Of anders gezegd: universiteiten worden afhankelijker van externe financiers. De Nederlandse krant NRC hield in 2018 een bevraging onder 2651 academici. 62% van hen duidden de groeiende afhankelijkheid van externe financiers als een slechte ontwikkeling aan. 555 respondenten erkenden al te maken hebben gehad met ongewenste beïnvloeding van externe financiers. Dat gaat dan over externe financiers die de opzet of de resultaten van het onderzoek willen veranderen, maar ook over externe financiers die eisen dat onderzoeksresultaten niet of pas later gepubliceerd worden. Uit mijn gesprekken met proffen blijkt dat laatste geen zeldzame praktijk. Voorafgaand aan het onderzoek wordt een onderzoekscontract opgesteld waarin de externe financier en de onderzoekers voorwaarden vastleggen. De externe financier kan contractueel eisen dat de onderzoekers toestemming moeten vragen om resultaten te mogen publiceren. Niet alleen wanneer het om kwesties van intellectueel eigendom gaat, maar ook wanneer bedrijven of zelfs overheden de resultaten liever aan het daglicht onttrekken.  

Gert Storms, voorzitter van de Vlaamse Commissie voor Wetenschappelijke Integriteit, voert verderop in deze dwars een pleidooi om zulke contracten niet te ondertekenen. De ALLEA-code, de Europese Gedragscode voor Wetenschappelijke Integriteit, die UAntwerpen, net als de andere Vlaamse universiteiten, heeft onderschreven, meldt dat praktijken die de rapportage van de resultaten in gevaar brengen de integriteit van het onderzoeksproces en het onderzoek aantasten. Je kunt je in die optiek afvragen of contracten die stipuleren dat de toestemming van externe financiers vereist is om resultaten te mogen publiceren überhaupt conform de ALLEA-code zijn. De verspreiding van kennis en de particuliere belangen van bedrijven en overheden botsen hier met elkaar. De groeiende afhankelijkheid van externe financiers zorgt ervoor dat onderzoekers moeilijker ‘nee’ kunnen zeggen tegen de wensen van externe financiers. Een onderzoekscontract niet ondertekenen omdat de externe financier de verspreiding van onderzoeksresultaten wil tegenhouden zal niet worden beloond. Integendeel, door wetenschappelijk integer te willen handelen zetten onderzoekers hun academische toekomst op het spel omdat ze worden afgerekend op de financiële middelen die ze binnenrijven.  

Het beste middel om academici te beschermen tegen dergelijke afhankelijkheid is radicale openheid. Nu zijn onderzoekers alleen nog maar verplicht in hun publicaties de financiers te vermelden. Op de site van UAntwerpen hebben proffen een eigen pagina die chronologisch de onderzoeken weergeeft die ze voeren. Vermeld ook hier publiekelijk wie de financiers zijn bij elk onderzoek. Er zijn vast uitzonderlijke situaties te bedenken waarin niet publiceren verdedigbaar kan zijn. Verantwoord in deze gevallen waarom dit onmogelijk is. Mogelijk brengt het externe financiers ertoe om onderzoekers minder vlug publicatierestricties op te leggen en iedereen kan zich op de hoogte stellen van niet-gepubliceerde onderzoeken en de redenen hiervoor. Een universiteit kan elk extra beetje wetenschappelijke transparantie alleen maar toejuichen. 

 

5. laat de filosofie achter de universiteitsrankings de filosofie van de universiteit niet bepalen 

Tenzij u een managementfunctie bekleedt aan een universiteit, is de kans klein dat u wakker ligt van universiteitsrankings. De ShanghaiRanking is wellicht de meest prestigieuze. Ergens in augustus berichten nieuwssites jaarlijks hoeveel plaatsen de Belgische universiteiten in deze ranking zijn gezakt of gestegen. De rectoren van de verschillende universiteiten krijgen dan de kans om toe te lichten waarom hun eigen universiteit zo goed bezig is. Toch handig dat de kwaliteit van universiteiten gewoon in een lekker overzichtelijke ranking te vatten valt. Zou het? Tal van stemmen aan onze universiteit waarschuwen ervoor dat de filosofie achter deze rankings doorwerkt in de dagelijkse werking van de universiteit en dat universiteiten denken in functie van deze rankings. De meeste van deze rankings focussen zich op kwantitatief meetbare output zoals het aantal publicaties, het aantal doctoraatsstudenten en de reputatie bij collega’s van buitenlandse universiteiten waarbij academici aan elkaar een hoge score geven in ruil voor een hoge score. Hoe meet je de kwaliteit van onderwijs? Hoe meet je de maatschappelijke inbedding van een universiteit in een stad? Het aantal studenten tellen is eenvoudig, maar hoe meet je hoe er met studenten wordt omgegaan? En is een universiteit met een sterke onderwijstraditie en enkele sterke faculteiten in de geesteswetenschappen een slechte universiteit, niettegenstaande ze op deze rankings geen hoge positie zal bekleden? Een groot stuk over universiteitsrankings verschijnt in de volgende dwars. Dit is een cliffhanger.     

 

5+1. bewaak en versterk je onafhankelijkheid 

De grootste misvatting over wetenschappelijke integriteit moet zijn dat het een individuele verantwoordelijkheid is. Hoe meer mensen ik sprak, hoe meer ik las, hoe zekerder ik werd dat wetenschappelijke integriteit geen zaak van individuen is. Sterker nog, ik ben inmiddels overtuigd dat door wetenschappelijke integriteit als een individuele verantwoordelijkheid voor te stellen universiteiten aan wetenschappelijke integriteit inboeten. Het is misschien gemakkelijk gezegd om geen onderzoekscontract te ondertekenen met een clausule die de verspreiding van wetenschappelijke kennis in de weg zit, maar zo loop je middelen mis om onderzoek te voeren en zet je de job van mensen die afhankelijk zijn van dit onderzoek op de helling. Onderzoekers zouden nooit voor dit dilemma mogen komen te staan. De focus leggen op de verantwoordelijkheid van het individu is een excuus om de omstandigheden ongemoeid te laten waardoor mensen zich gedwongen voelen te handelen tegen hun morele waarden.  

De rode draad in deze aanbevelingen is niet voor niets wetenschappelijke onafhankelijkheid. Door extra in te zetten op non-competitieve funding zullen onderzoekers minder afhankelijk zijn van de wil en verwachtingen van externe geldschieters. Een stevig middenkader zal professoren meer zeggenschap geven over hun tijdsbesteding. Door het belang van het verwerven van externe middelen te verkleinen, kan het onderwijs weer ten volle bloeien. Deze grotere onafhankelijkheid zal wetenschappers in staat stellen makkelijker ‘nee’ te zeggen tegen externe agenda’s en hen beschermen tegen situaties van belangenverstrengeling, wat belangrijke academische waarden als openheid en kennisdeling ten goede komt. In plaats van betalers te laten bepalen wat wordt onderzocht, en dus ook wat niet wordt onderzocht, kunnen wetenschappers onderzoeken wat ze zelf maatschappelijk relevant vinden, maar nu niet onderzoeken omdat externe financiers er geen interesse in hebben. En door niet te worden beoordeeld op output die nu eenmaal kwantitatief lekker meetbaar is, herwinnen academici de vrijheid om zich te richten op de kwaliteit van hun onderzoek én onderwijs.

 

wetenschappelijke (niet zo) onafhankelijkheid in de praktijk: vicerector duikt op in INEOS-advertentie

Het debat rond wetenschappelijke onafhankelijkheid kende aan onze universiteit eind vorig academiejaar een opstoot toen vicerector Silvia Lenaerts figureerde in een advertentie van INEOS waarin de chemiereus reclame maakte voor Project One, de nieuwe omstreden fabriek in de haven van Antwerpen. Het duurde een tweetal weken eer drie UAntwerpen-academici een opiniestuk in De Standaard publiceerden waarin ze niet alleen de advertentie hekelden, maar ook de band tussen de chemiesector en vicerector Lenaerts. Ook werd er een petitie gelanceerd voor meer wetenschappelijke onafhankelijkheid, die enerzijds de vicerector opriep om zich ondubbelzinnig te distantiëren van deze advertentie en anderzijds transparantiemechanismen op poten te zetten om belangenverstrengeling in de toekomst aan het licht te brengen en te vermijden.  

Rector Herman Van Goethem vond dit een goede gelegenheid om de volgende dag een opiniestuk in De Standaard te publiceren onder de titel ‘Waar de universiteit en de industrie elkaar vinden’ waarin hij stelt veel meer op te hebben gekeken van het opiniestuk van de drie academici dan van de advertentie zelf, om vervolgens in de rest van zijn opiniestuk de lof te zingen van de Vlaamse chemiesector. De rector weet ook te melden dat vicerector Lenaerts is misleid door een journalist. Van academici die gecontacteerd worden door een reclamebureau dat in opdracht van INEOS de advertentie maakte met de naam Ads & Data mag extra alertheid worden verwacht. Over het feit dat INEOS de wetenschappelijke onafhankelijkheid van een vicerector door het slijk haalt geen kwaad woord. In het opiniestuk vermelden de drie academici dat Lenaerts bestuurslid is van Catalisti, ‘de speerpuntcluster Chemie en Kunststoffen die in de eerste plaats de bedrijven zal dienen en vanuit deze visie partnerschappen zal aangaan met kennisinstellingen, federaties en overheden’, aldus de website van Catalisti. Ze vergeten erbij te melden dat Lenaerts houdster is van een leerstoel gefinancierd door Mensura en Essenscia. Het gaat hier over de Master Veiligheidswetenschappen die wordt ingericht als leerstoel en dus wordt betaald door de voornoemde externe financiers. Mensura is het externe orgaan dat UAntwerpen inschakelt in gevallen van grensoverschrijdend gedrag. Opmerkelijker in deze context is de financiering van Lenaerts’ leerstoel door Essenscia. Essenscia is de belangenorganisatie van de Belgische chemische bedrijven en omschrijft zichzelf als spreekbuis voor de sector in de media en belangenbehartiger op alle politieke niveaus. De voorzitter van Essenscia is toevalligerwijs een CEO van INEOS. 

Hoewel leerstoelen idealiter drieledig worden ingevuld (onderwijs, onderzoek en dienstverlening, zie dwars 139 over leerstoelen), richt de Master Veiligheidswetenschappen zich volledig op onderwijs en worden de docenten betaald door externe financiers. Een van de proffen die in deze door Essenscia gesponsorde master twee vakken doceert en er in drie commissies zetelt, is een werknemer van Essenscia. De pagina van deze prof op de UAntwerpen-site meldt niets over zijn werk aldaar. Dat brengt onherroepelijk een rist vragen voort over wetenschappelijke onafhankelijkheid. In hoeverre kunnen bedrijven zich aan een universiteit inkopen? Voor wiens kar rijden mensen die betaald worden door hun werkgever om aan universiteiten academisch werk te verrichten? Gaan ze publieke belangen altijd zwaarder laten doorwegen dan de belangen van hun broodheer? En is het net niet de taak van een universiteit om de wetenschappelijke onafhankelijkheid van academici te garanderen? Nu zijn academici verplicht om jaarlijks aan te geven aan de universiteit wat hun betaalde nevenactiviteiten zijn. Er is daartoe geen inzage mogelijk. Is dat voldoende? Het getuigt van een gezonde academische hygiëne dat proffen hun bezoldigde nevenactiviteiten publiek kenbaar maken, een niet minder noodzakelijke eis is dat ze transparant zijn over wie hen betaalt voor hun werk aan de universiteit. Transparantie over potentiële persoonlijke belangen is onontbeerlijk om iemands onafhankelijkheid te kunnen beoordelen. Daar is nog flink wat marge tot verbetering, zowel op het vlak van de financiële stromen als op het vlak van nevenfuncties van proffen.