het taboe van overbevolking

05/12/2022
🖋: 

Op 15 november werd de kaap van acht miljard mensen overschreden, zo stond er in de kranten te lezen. Achter dat ene feitje schuilt een moeilijk thema om te bespreken. De meningen zijn grondig verdeeld. Is er wel een probleem en zo ja, waar draait dat probleem dan precies om? Nog ingewikkelder: wat is de oplossing? Als volslagen leek dook ik in bestaande literatuur om erachter te komen waar we staan. Naast papers en opiniestukken las ik We zijn met te veel van Fons Jena, milieuambtenaar en oprichter van MinderMensen vzw. De vzw wil overbevolking op de sociale en politieke agenda plaatsen in Vlaanderen.

Een leuk thema is het alleszins niet. Als ik een karikatuur van het debat wil schetsen, kan ik je de keuze voorleggen: oftewel moet jij, als inwoner van een rijk land, je dringend bewust worden van al je privileges en rijkdom, of je nu boven of onder de armoedegrens leeft, oftewel moeten er meer mensen dood. Kies maar.

Uiteraard is het complexer dan dat. Het feit dat ik een volledige alinea moet wijden aan het definiëren van overbevolking, bewijst dat alleen maar. Wat is overbevolking tenslotte? Je kan het definiëren als een staat waarin er niet voldoende middelen zijn voor de bestaande populatie. Maar is de wereld overbevolkt als we niet genoeg eten voor iedereen hebben of al wanneer de gemiddelde levensstandaard verslechtert als er nog mensen bijkomen? Kijk je enkel naar de mens of kijk je ook naar andere soorten? In We zijn met te veel kiest Jena voor een ecocentrische definitie: “Overbevolking bestaat wanneer een bevolking te groot is om de ecosysteemdiensten in stand te houden of te groot is om het landschap eerlijk te delen met andere soorten.” Met die definitie besluit ik te werken, met de gedachte in het achterhoofd dat het een van velen is.

 

alleen maar problemen

Precies definiëren wat overbevolking is, is lastig. De link tussen overbevolking en bestaande problemen is een pak minder lastig om te zien. Meer mensen leidt logischerwijze tot een hogere behoefte aan huizen. Door de eeuwen heen zorgde dat voor een steeds hogere graad aan verstedelijking. Alleen veroorzaakte die oplossing, zoals wel vaker het geval is bij oplossingen van onze briljante soort, weer nieuwe problemen: ontbossing, ontregelde ecosystemen en een hogere CO2-uitstoot. Zo kan je zeggen dat de opwarming van de aarde niet los te zien is van het overbevolkingsprobleem, een gedachte die Jena echoot.

Een bekend voorbeeld daarvan is de ecologische voetafdruk van de gemiddelde Belg: in 2016 was die 6,3 globale hectare (gha). Globale hectare verwijst naar de hoeveelheid biologisch productieve grond die beschikbaar is, zowel land als water. België heeft de grond gewoonweg niet, wat dan weer leidt tot een ecologisch deficit van 5,5 gha voor de gemiddelde Belg. Onder andere import vanuit andere landen is alweer zo’n ‘briljante oplossing’ voor dat deficit. In principe werkt dat, maar hebben al die andere landen dan zo’n gigantisch overschot? Sinds 2016 is de ecologische voetafdruk alleen maar verhoogd, niet alleen in België. Tegen 2050 zouden we technisch gezien drie aardbollen nodig hebben om voor iedereen te kunnen voorzien.

De World Health Organization signaleert een ander probleem direct gelinkt aan overbevolking: stijgende ondervoeding. Volgens landbouwwetenschapper David Pimentel zorgde schaarste aan landbouwgrond, meststoffen en schoon water voor voedseltekorten, waarvan we nu nog steeds de gevolgen zien. Door die voedseltekorten is ondervoeding een steeds groter probleem geworden, hoofdzakelijk in Azië en Afrika, gezien het feit dat de bevolking daar het meest is aangegroeid de afgelopen decennia. De ongelijkheid in productie en distributie van voeding maakt het probleem nog schrijnender. Daarvan is België een goed voorbeeld. In België merk je van ondervoeding niet zoveel: iedere Belg kan gemiddeld 4000 calorieën per dag eten. Ben je toevallig de gemiddelde persoon in Sub-Saharaans Afrika? Dan moet je het stellen met 2500 calorieën.

Ondervoeding ligt niet alleen aan de schaarste die Pimentel aanhaalde. Een groot deel van de beschikbare landbouwgrond gaat dankzij de wetten van de markt naar gewassen die niet al te voedzaam zijn, maar meer geld opbrengen. Jena stipt als voorbeeld daarvan de koffieplantages in Brazilië aan. 61,3 miljoen Brazilianen lijden honger, deels omdat het land hun landbouwgrond voor koffie inzet in plaats van voor voedzame gewassen.

 

en nu nog oplossingen

Er wordt in veel richtingen gekeken om het probleem van overbevolking op te lossen. Grofweg kan je drie variabelen benoemen: het verbruik van individuen (A), de gebruikte technologie (T) en de bevolkingsgrootte (P). Concreet houdt dat in dat onze samenleving duurzamer kan worden door óf het individuele gebruik te beperken, óf de technologie die we nu hanteren om te produceren duurzamer te maken, óf de hoeveelheid verbruikers te beperken. De meeste maatregelen vallen onder A en T. Algemene maatregelen tegen klimaatverandering komen snel ter sprake wanneer je overbevolking aanhaalt: de CO2-uitstoot moet naar omlaag, dus mensen moeten elektrische auto’s gebruiken in plaats van hun oude dieselwagens (T) of gewoon met het openbaar vervoer (A). De voedselproductie moet duurzamer worden (T), er moet meer groen aangeplant worden (T) en ga zo maar door.

Groot voorstander van focussen op T is milieuwetenschapper Erle C. Ellis. Hij haalt aan dat er in se niet zoiets als een human carrying capacity van onze aarde bestaat. Als mensen creëren wij tenslotte onze eigen systemen: hoe veel mensen de aarde kan bolwerken, ligt aan hoe wij dat aanpakken. Welke sociale systemen zetten we in, welke technologieën ontwikkelen we om onszelf te voeden? Ellis ziet heil in de ontwikkeling van betere, duurzame landbouwtechnieken en wil dus T beïnvloeden. We hebben niet meer land nodig, wel grotere efficiëntie en productiviteit op het land dat we al gebruiken. Op die manier zouden er ook voormalige landbouwgronden op termijn kunnen vrijkomen, die dan weer teruggegeven kunnen worden aan de natuur.

Jena noemt de P-variabele beïnvloeden een taboe, maar wel nodig. Hoe minder mensen er worden geboren, hoe minder verbruikers er bestaan. Simpel. Als je P reduceert, heb je meer impact. Je kan wel zeggen dat iedereen minder CO2 moet uitstoten, maar die uitstoot gaat sowieso naar beneden wanneer er minder mensen zijn om überhaupt CO2 uit te stoten. Maar hoe kom je daar zelfs toe? Is dat niet, als puntje bij paaltje komt, debatteren over wie wel en niet mag bestaan? Dystopische toestanden doemen op in mijn hoofd.

 

tijd voor minder baby’s

Zelf pleit Jena voor bevolkingsbeperking, een oord dat mijn dystopievisioenen niet doet verdwijnen. Nochtans zou er zo sneller en makkelijker een rechtvaardig evenwicht tussen mens en natuur bereikt kunnen worden.  Dat evenwicht zou vervolgens duurzamer zijn en ertoe leiden dat andere beperkende maatregelen op A en T gelimiteerd kunnen worden. Volgens Jena zou die bevolking idealiter beperkt worden tot een grootte tussen de 1,5 en 2 miljard mensen op de aardbol, een daling van 75%. De voordelen van zo een daling zouden legio zijn: onder andere een verdubbeling van de oppervlakte natuur die opnieuw kan verwilderen en een hogere mate aan persoonlijke vrijheid, al is het maar omdat er minder mensen zijn om rekening mee te houden. Als iedereen meer grond kan bezitten, kan iedereen tenslotte over meer ruimte beschikken om te doen wat die wil. Genoeg plaats en middelen voor iedereen, de druk op de ketel verlaagt, de mogelijkheden groeien aan.

Allemaal goed en wel, maar hoe zou je ooit op een ethische manier geboortes beperken? Het voelt niet juist om te bepalen wie wel of niet kinderen mag maken en hoeveel dat er dan mogen zijn. Een schoolvoorbeeld van verregaande geboortebeperking is het eenkindbeleid van China, dat in de praktijk traumatiserende abortussen van gewenste kinderen, een hoge kindersterfte en genderongelijkheid met zich meebracht, in plaats van enkel en alleen het bevolkingscijfer omlaag te trekken. Het kan niet om opgelegde maatregelen gaan, opdat wie kinderen wil nog altijd vrij is om die te krijgen.

 

het vervangingsrecht

Jena stelt daarom een beleid gebaseerd op drie pijlers voor. Ten eerste moet er werk worden gemaakt van universele gezinsplanning. Iedereen op aarde moet toegang hebben tot anticonceptiemiddelen en de vrijheid om geen kinderen te krijgen. Al te vaak wordt het moederschap gezien als dé taak van een vrouw, een cultuur waardoor veel vrouwen zich gedwongen voelen om alsnog kinderen te krijgen, ook als ze die niet zouden willen. Daarbij wil Jena niet enkel richten op de usual suspects zoals Sub-Saharaans Afrika, maar wil hij dat ook in een land zoals België gezinsplanning meer prioriteit krijgt. Een op vier zwangerschappen in ons land zijn ongepland, iets wat weggelachen wordt als accidentjes. Dat klinkt onschuldig, maar het gaat uiteindelijk om een kwart van de nieuwe mensen in België. Er moet een mentaliteitswijziging plaatsvinden, stelt Jena, zodat we bewuster omgaan met het maken van nieuw leven.

Ten tweede moet de sociale en economische situatie van mensen verbeterd worden. Tout court. Het onderwijs moet universeel én goed zijn. Volgens Jena hebben opgeleide vrouwen een beduidend lagere kinderwens dan niet-opgeleide vrouwen. Gendergelijkheid is cruciaal om overbevolking tegen te gaan, dit om ongewenste zwangerschappen tegen te gaan en keuzevrijheid te verhogen. Gendergelijkheid zou praktijken zoals kindhuwelijken ook verminderen, waardoor het geboortecijfer eveneens omlaag zou gaan. Ook gezondheidszorg is essentieel. Nu bestaat de neiging om kinderen te krijgen uit angst om niet of slecht verzorgd te worden op hoge leeftijd. Horrorverhalen over de wantoestanden in verzorgingstehuizen doen daar ook geen goed aan. Door gezondheidszorg te verbeteren kan dat vermeden worden, zo beargumenteert Jena.

Ten derde, het controversieelste punt, stelt Jena het vervangingsrecht voor. Concreet komt dat neer op de beperking van de gezinsgrootte tot twee kinderen omdat elk mens het recht heeft om zichzelf te ‘vervangen’, maar niet om zichzelf te ‘vermenigvuldigen’. Een kind per ouder dus. Daar voegt Jena meteen aan toe dat er uiteraard uitzonderingen bestaan voor meerlingen, aangezien gedwongen abortussen compleet tegen de mensenrechten ingaan. Om dat te implementeren, kijkt Jena naar maatschappelijke bewustwording door campagnes vanuit de overheid en financiële stimulansen. Laat bepaalde premies voor ouders bijvoorbeeld stopzetten na het tweede kind. Komt dat recht uit een totalitair regime? Volgens Jena klinkt het harder dan het in werkelijkheid is en zou het blijven bij maatschappelijke bewustwording in plaats van repressie en dwang.

 

de zondige baarmoeder

Iets wat steeds terugkeert in het debat rond overbevolking, is de rol van vrouwen. Een vaak gehoord argument is dat vrouwen kansen moeten krijgen om van onderwijs te genieten. Dat vloeit voort vanuit het feit dat geschoolde vrouwen over het algemeen effectievere manieren van anticonceptie hanteren en bijgevolg minder kinderen krijgen. Meer vrouwen in scholen, minder mensen op de planeet dus. Dat ligt echter niet puur aan scholing, maar ook aan algemene gendergelijkheid en jobmogelijkheden in een land.

Die argumenten zullen wel waar zijn, bedenk ik me, maar het laat toch een wrange nasmaak na. Moeten we streven naar gendergelijkheid puur om het bevolkingscijfer te verlagen? Is dat niet sowieso al een belangrijke prioriteit? Is universeel en goed onderwijs niet cruciaal in het algemeen, niet omdat uit studies blijkt dat geschoolde vrouwen minder kinderen willen? Toegegeven, ik lees de argumenten nu moedwillig in een kwaad daglicht, maar het gaat terug op een bestaand pijnpunt uit het debat. Waar het niet zo is dat men beweert dat gendergelijkheid in hoofdzaak belangrijk is om overbevolking tegen te gaan, wordt er in het overbevolkingsdebat dikwijls naar een specifieke groep vrouwen gekeken die meer scholing en minder kinderen moeten krijgen.

Sociale wetenschappers Jordan Dyett en Cassidy Thomas schrijven dat anticonceptie en gezinsplanning vaak aangehaalde methoden zijn om overbevolking tegen te gaan, maar dat die vaak geconcentreerd worden op specifieke groepen van de bevolking. Meer bepaald op vrouwen van kleur in Sub-Saharaans Afrika en bepaalde landen in Azië. Op die manier wordt de schuld van overbevolking enigszins hen toegestopt, alsof de overbevolking een direct gevolg is van hun baarmoeder in plaats van een globaal probleem grotendeels veroorzaakt door het klimaatverandering en het kapitalistische levensmodel. Is het probleem werkelijk helemaal opgelost als die vrouwen collectief niet meer dan twee kinderen krijgen? Onderzoekers zoals Beatrice Okyere-Manu en Samuel K. Gaisie halen aan dat het in bijvoorbeeld veel Sub-Saharaans Afrikaanse landen cultureel gezien een eer is om als vrouw veel kinderen te krijgen: vruchtbaarheid is een zegen. Zo’n gegeven maakt het pijnlijker, aangezien het impliceert dat hún cultuur veranderd moet worden om de planeet te redden. Dan scanderen dat we gewoon met te veel zijn en de wederom briljante oplossing verzinnen dat we gewoon minder kinderen moeten hebben zonder de eigen, westerse levensstijl te (willen) veranderen, drijft gevaarlijk dicht in een koloniaal vaarwater.

Het is niet zo dat elke overbevolkingsactivist die voor minder mensen pleit, koloniaal gedachtegoed verspreidt; zo pleit Jena zelf voor gedragswijzigingen en beleid in westerse landen. Toch kruipt het snel in het discours rond overbevolking: voormalig vicepresident van de Verenigde Staten Al Gore riep bijvoorbeeld op om de bevolkingscijfers in Afrika te beperken zonder naar het westen te kijken in zijn speech op het World Economic Forum in 2014. Ook stichtingen zoals de Gates Foundation leggen de focus snel volledig op de geboortecijfers in Afrika omlaag trekken.

Het is al langer voorwerp van onderzoek in een stroming zoals het ecofeminisme om de onderdrukking van vrouwen en die van de natuur samen te bekijken, iets wat in dit debat een pijnlijke vergelijking wordt. Na het zodanig onderdrukken van de natuur dat de wereldbol de hoeveelheid mensen niet meer kan dragen, gaan we schijnbaar door met het opleggen van geboortebeperkingen aan (een specifieke groep) vrouwen. Overbevolking is een probleem, dat zeker, maar het is een probleem van iedereen.



poëzie

05/12/2022
🖋: 
Auteur

Net wanneer het lijkt te lukken

de trein eindelijk ‘nu’ in

...steekt door alle weidse plannen

heen het uur nul

                    ...springt

Zijwaarts onze vlakte ontkeert

 

Het ene moment ...zegt

niets dan

                    pas dan

kunnen we bezielen

wat ons in neonlicht ontschijnt

De in lichterlaaie

...staande ovatie

 

Zittend ontwachtend

dat het niet alles was

                   wat geweest is

In onze ...vangst ontnemen



stambomen nader bekeken

05/12/2022
🖋: 

Mocht je aan je stamboom beginnen, is de kans niet gering dat je jouw afstamming via je vader tot in de zeventiende eeuw of vroeger weet uit te dokteren en daar een volkomen voldaan gevoel aan overhoudt. Maar hé, waar blijft de moederskant? Maarten Larmuseau stelde zich exact deze vraag in het citizen-scienceproject MamaMito, dat als doel had om diepgewortelde verwantschappen via de maternale lijn te traceren.

Geef maar toe: genealogie, een ander woord voor stamboomonderzoek, plaats je in hetzelfde hokje van tijdverdrijven als filatelie, origami en duivenmelken. Met andere woorden een bezigheid voor grijzende, kalende mannen op pensioengerechtigde leeftijd om hun laatste levensjaren in stilte te voltooien. De kans dat je opvattingen hieromtrent licht wijzigen na dit artikel is bestaande – met dank aan Larmuseau, die er een erezaak van maakt om genealogie van haar stoffige karakter te bevrijden. Hij kent de vooroordelen: “Het klassieke stereotype van genealogen is dat het oudere mensen zijn die zo snel mogelijk willen weten of ze van Karel de Grote afstammen of van rijke komaf zijn. Als je je stamboom maakt, kom je eerder uit bij arbeiders en boeren die een heel interessante geschiedenis over je eigen familie vertellen. De vraag waar mensen vandaan komen, is zo oud als de mens zelf. De keuzes die je ouders en voorouders hebben gemaakt, hebben onmiskenbaar een impact op jou. Er is ook een flinke verjonging aan de gang van genealogisch geïnteresseerden. Nog niet zo lang geleden moest je tijdens de kantooruren naar een archief, vandaag vind je online veel informatie terug. Bovendien heb je ook de genetische revolutie. Je kunt je speeksel opsturen naar buitenlandse bedrijven en een paar weken later weet je niet alleen hoeveel procent neanderthaler je bent, maar ook met wie je verwantschap vertoont in de databank van de DNA-bedrijven. Dergelijke testen zijn niet echt betrouwbaar om jouw DNA toe te wijzen aan bepaalde geografische regio’s, maar wel om nauwe en verre verwantschappen op te sporen.”

 

ken je voormoeders!

De aanleiding voor dit interview is MamaMito. Wie Larmuseau aanstekelijk hoort vertellen over MamaMito en genealogie in het algemeen zal het niet verwonderen dat hij hiervoor in oktober de Jaarprijs Wetenschapscommunicatie van de Koninklijke Vlaamse Academie van België won. Ik laat hem de opzet van dit citizen-scienceproject uit de doeken doen. “Ik ben al sinds 2009 onderzoeksmatig bezig met genetische genealogie, waarbij ik DNA koppel aan diepgewortelde stambomen. Als je vraagt aan mensen of ze een stamboom hebben, zie je handen in de lucht gaan en hoor je hen trots verkondigen dat ze tot de vijftiende eeuw teruggaan. Maar ja, dan blijkt dat meestal alleen om de vaderlijke lijn te gaan. Je kan evengoed een moederstamboom maken, dus van moeder tot moeder tot moeder, en daar ben je biologisch gezien zelfs nog het meest zeker van (knipoogt). Alleen lijkt de moederlijke lijn veel moeilijker uit te zoeken dan de vaderlijke lijn omdat dan elke generatie de familienaam verandert. Zo kunnen twee individuen perfect verwant zijn in moederlijke lijn, maar omdat de familienaam elke generatie verandert, gaan we niet snel uitsluitsel hebben of ze dezelfde voormoeder in directe moederlijke lijn hebben.”

Van de 7.800 mensen die meededen aan MamaMito identificeerde zestig procent zich als vrouw en een kleine tien procent was 18-24 jaar. “We konden dus een veel breder publiek aanspreken dan het stereo-
type van witte gepensioneerde mannen die hun stambomen uitzoeken. Een groot verschil met andere citizen-scienceprojecten was ook dat mensen zelf onderzoek moesten verrichten. We hebben hen dat aangeleerd door hen van kortbij op te volgen en onder andere online vormingen aan te bieden. Ze hebben zelf hun stamboom moeten opstellen door correcte en authentieke bronnen te gebruiken. Dat is niet zo evident als het lijkt. Als je bijvoorbeeld in een bepaalde akte een ‘Maria Janssens’ vindt die trouwde in 1835, gaat het dan over dezelfde ‘Maria Janssens’ die volgens een ander document geboren werd in 1798? Of gaat het om een naamgenote uit hetzelfde dorp? We hebben zelf bij alle ingediende stambomen gecontroleerd of elke stap correct is verlopen. Het project heeft zes maanden geduurd, maar ik ben toen zes jaar ouder geworden (lacht). Het was wel dubbel en dik de moeite. De mensen werden trouwens niet gewoon ingezet als ‘slaafjes’ van een onderzoek, maar ze hebben er zelf veel uit geleerd. Dat hebben wij als wetenschappers uiteraard ook gedaan.”

 

Met MamaMito wilden we de opvatting verjagen dat stambomen enkel over mannen gaan en de familiegeschiedenissen enkel door hen geschreven zijn.

 

“Ons hoofddoel was diepgewortelde verwantschappen in directe moederlijke lijn vinden, iets wat voor ons onmogelijk bleek vooraleer we dit citizen-scienceproject hadden opgestart. Nochtans zijn dergelijke diepe relaties in directe moederlijke lijn voor ons genetici interessant omdat die gekoppeld kunnen worden aan de overerving van het mitochondriaal DNA. Dankzij onze burgerwetenschappers hebben we eindelijk wel voldoende verwantschappen gevonden, waarna we vierhonderd mensen hebben uitgenodigd om speekseltesten af te nemen. Het mitochondriaal DNA hebben we geanalyseerd en vergeleken. Daarnaast hebben we onderzocht hoe mutaties worden doorgegeven. Die informatie is ook erg relevant om de aanwezige variatie in de algemene populatie te vergelijken met families waarin mitochondriale aandoeningen voorkomen, waarvan we niet weten welke mutaties eraan ten grondslag liggen. Zo hebben een op vierduizend mensen te maken met mitochondriale aandoeningen. Met onze inspanningen hebben we daaraan ook de nodige aandacht gegeven.”

“Het gaat niet alleen over de wetenschappelijke vooruitgang”, erkent Larmuseau. “Het is ook een statement. Met MamaMito wilden we de opvatting verjagen dat stambomen enkel over mannen gaan en de familiegeschiedenissen enkel door hen geschreven zijn. Dat de levens van onze vrouwelijke voorouders minder boeiend waren dan de mannelijke is absoluut niet waar. Vrouwen hebben tijdens hun leven dezelfde oorlogen, epidemieën en crisissen meegemaakt als mannen. Ook van hen zijn er tal van sporen terug te vinden in de archieven. We hadden al de woorden ‘voorouders’ en ‘voorvaders’ in ons taalgebruik, maar ik ben zeer blij dat sinds ons citizen-scienceproject ook het woord ‘voormoeder’ eindelijk in Van Dale staat.”

 

We hadden al de woorden ‘voorouders’ en ‘voorvaders’ in ons taalgebruik, maar ik ben zeer blij dat sinds ons citizen-scienceproject ook het woord ‘voormoeder’ eindelijk in Van Dale staat.

 

Larmuseau is geen historicus, archeoloog of gepensioneerde, maar een jonge bioloog, gespecialiseerd in genetica. Hij is professor aan KU Leuven, waar hij in het ziekenhuis Gasthuisberg een eigen laboratorium heeft voor menselijke genetische genealogie. Aan UAntwerpen is hij verbonden aan de opleiding Erfgoedstudies, waar hij de vakken genealogie en genetisch erfgoed geeft. “Je moet geen geschiedkundige zijn om aan genealogie te doen. Als bioloog maak ik de koppeling tussen papieren bronnen en ons erfelijk materiaal, wat een levend archiefdocument is dat we overerven van onze biologische voorouders. Er zijn immers drie verschillende aspecten aan verwantschap: juridisch, sociaal en biologisch. Je hebt de juridische verwantschap: mijn vrouw is tijdens ons huwelijk al van drie kinderen bevallen en bijgevolg ben ik volgens de wet automatisch de vader van deze kinderen. Er is daarnaast ook het sociale aspect: ik sta momenteel elke nacht op om de luier van mijn jongste dochter te verversen. En dan is er nog het biologische aspect: dat zou ik in mijn laboratorium eenvoudig kunnen testen, maar dat vindt mijn vrouw niet zo fijn (lacht). Ik ben als wetenschapper vooral geïnteresseerd in hoe die drie aspecten met elkaar verbonden zijn en hoe zij zich in de evolutie en geschiedenis tot elkaar hebben verhouden. Wat vind je op papier terug over je voorouders en wat vind je via genetische analyse?”

“Die interdisciplinaire benadering biedt een schat aan nieuwe kennis over hoe verwantschapslijnen in elkaar zitten. Bij de opleiding Erfgoedstudies en de microcredential ‘genealogie en genetisch erfgoed’ zien we daarom mensen met vele achtergronden: van Geneeskunde, Farmacie en Biologie tot Geschiedenis, Rechten en Archeologie. In academische kringen hebben mensen vaak de mond vol van interdisciplinariteit, maar Erfgoedstudies aan UAntwerpen is een zeldzaam voorbeeld van een opleiding waar dat zo goed tot uiting komt.”

 

nut?

Een stamboom opstellen? Laat dat verleden toch rusten! “Als je bang bent van de resultaten, begin je er beter niet aan”, zegt Larmuseau. “Voor mensen die totaal onverwacht ontdekken dat hun familie een collaboratieverleden heeft of dat hun voorouders betrokken zijn geweest bij criminele activiteiten kan dat een schok veroorzaken. Een familiegeschiedenis is uiteraard niet altijd rooskleurig. Het levert verhalen op die je ook vindt in In haar voetsporen – op zoek naar onze voormoeders, het boek dat ik samen met historica Maite De Beukeleer schreef naar aanleiding van MamaMito. Niettemin ben ik enorm overtuigd van het belang van stamboomonderzoek. Door te leren over het verleden leren we over onszelf. Tijdens MamaMito, dat gelanceerd werd in volle coronatijd, vertelden deelnemers ons dat het hen moed gaf in die donkere periode. Ze leerden eruit dat hun voorouders het ook niet makkelijk hadden gehad, maar toch hebben doorgezet. Dat klinkt wellicht wat zweverig, maar psychiaters en psychologen treden het bij: familiegeschiedenis kan helpen om zaken in perspectief te plaatsen.”

 

Een familiegeschiedenis is niet altijd rooskleurig

 

“Genealogie is vanuit zowel biologisch als sociologisch oogpunt interessant. Wat ik eerder onderzocht, is hoezeer de biologische vaders in het verleden overeenkwamen met de juridische en sociale vaders. Zo ging ik op zoek naar de frequentie aan zogenaamde koekoekskinderen, kinderen die een andere biologische vader hebben dan gedacht en in de volksmond ook wel kinderen van de melkboer of de postbode worden genoemd. Via de koppeling van stambomen en DNA berekenden we de ‘koekoeksgraad’ of de frequentie aan koekoekskinderen doorheen ruimte en tijd. Gemiddeld schommelt die rond de 1 à 1,5% in de Lage Landen voor de laatste vijfhonderd jaar. In de negentiende eeuw zie je echter wel grote verschillen tussen bijvoorbeeld arme gezinnen in de Antwerpse binnenstad, waar de ‘koekoeksgraad’ een stuk hoger lag in vergelijking met de boerenbuiten.”

Ook op archeologisch en medisch vlak blijkt genetische genealogie erg nuttig te zijn. “We nemen zowel DNA af bij mensen die vandaag leven als bij personen uit de Merovingische periode of de late middeleeuwen. Zo bestuderen we hoe individuen op een archeologische site verwant waren ten opzichte van elkaar en hoe pathogenen en historische pandemieën zoals de pest ook nog vandaag een invloed hebben op ons huidige DNA. We maken eveneens stambomen op van patiënten met bepaalde aandoeningen en gaan kijken hoe genetische mutaties gelinkt aan de aandoening mettertijd in de familie verspreid worden. Welke families monitoren we en welke niet? En welke familieleden vragen we om een DNA-staal af te nemen om te kijken of ze drager zijn? Het is dan nog maar de vraag of ze willen meewerken, want aan hetafnemen van DNA zijn steeds juridische vraagstukken aan verbonden.”

 

privacy

Een weerkerend juridisch vraagstuk in ons gesprek is privacy. DNA is een toegangscode om de meest intieme informatie van een individu bloot te leggen. Larmuseau bevestigt dat hier nog veel vragen over zijn. “Hoe gaan we onszelf en onze naaste familieleden beschermen en voor welke zaken gaan we DNA-gegevens genereren en uitwisselen? Naar aanleiding van zijn nog altijd in mysteries gesluierde dood hebben we het DNA van koning Albert I geanalyseerd. We hadden een reliek met bloed (met bloed besmeurde blaadjes gevonden aan de voet van de rotsen van Marche-les-Dames waar Albert I de dood vond, n.v.d.r.) onderzocht en het was inderdaad zijn bloed. Dat was in 2016, toen de kwestie-Delphine Boël hevig speelde. De advocaten van Delphine Boël waren destijds geïnteresseerd in deze reliek omdat zo ook haar biologische afstamming van koning Albert II kon worden bewezen. Had ik het reliek wettelijk gezien kunnen geven? Ja, dat kon zeker. Er is daaromtrent zo goed als geen wetgeving, evenmin is dus de toestemming van familieleden vereist om een DNA-analyse uit te voeren op een skelet of andere biologische restanten van een van hun voorouders. We hadden het volledige genoom van Albert I kunnen uitpluizen, maar we hebben ons louter gefocust op de identificatie omdat enkel dat relevant was voor ons onderzoek. Als wetenschappers hebben we een ethische code en houden we ons dan ook aan het beantwoorden van relevante onderzoeksvragen.”

 

Stalen van biologische familieleden die minder dan honderd jaar geleden zijn overleden kunnen nog gevoelige informatie blootleggen.

 

Hoe ver in de tijd kan je gevoelige informatie vinden? “Als je het volledige genoom beschouwt, kunnen stalen van biologische familieleden die minder dan honderd jaar geleden zijn overleden nog gevoelige informatie over jouw familie en jezelf blootleggen. En het kan soms nog veel verder teruggaan. Als mannen krijgen we ons Y-chromosoom van onze vader, die dat van zijn vader krijgt, die dat op zijn beurt van zijn vader krijgt, enzovoort. Zo kunnen eeuwen worden overbrugd om directe paternale verwantschap te  verifiëren of ontkrachten. Daarnaast heb je ook het mitochondriaal DNA, dat overgaat van moeder op  moeder op moeder. Ook via het mitochondriaal DNA kunnen er eeuwen worden overbrugd. In die optiek kan je privacygevoelige informatie terugvinden in directe vaderlijke en moederlijke lijn, zelfs als het om DNA gaat van heel verre verwanten.”

 

hoe aan je eigen stamboom beginnen?

MamaMito is nu afgerond; Larmuseau en zijn collega’s zijn bezig met het voorbereiden van wetenschappelijke publicaties. Na dit artikel staan talloze dwars-lezers ongetwijfeld te popelen om hun eigen stamboom langs vaders- én moederszijde te construeren. Maar hoe begin je eraan? “Neem je ouders en grootouders als aanknopingspunt. Vraag hen zoveel mogelijk foto’s, bidprentjes en doodsbrieven. Vanwege privacywetgeving kan je in de burgerlijke registers de recentste honderd jaar niet volledig raadplegen, maar met het ‘familiegeheugen’ kan je die eerste eeuw al snel overbruggen. Haal echt alles uit de schuiven en interview ook je oudere familieleden. Je gaat je anders later beklagen dat je het niet gedaan hebt. Voor je het weet, verdwijnen verhalen over jouw familie en bijgevolg ook informatie over jouw afkomst. Vervolgens kan je op websites zoals Familysearch en het Rijksarchief op zoek gaan naar de authentieke akten. Op familiegeschiedenis.be geven we een mooie handleiding over hoe een stamboom op te stellen.”

“Je zal trouwens zeker niet de enige jonge student zijn die hiermee aan de slag gaat, want je ziet een evolutie in welke mensen zich met genealogie bezighouden en waarom. Honderd jaar geleden hielden voornamelijk de adel en de rijkeren zich ermee bezig, vijftig jaar geleden was er een omslag waarbij men op zoek ging naar het leven van de gewone man of vrouw in de geschiedenis en nu zien we duidelijk een tendens van jongere mensen die zich uit identiteitsmotieven interesseren in hun afstammingsgeschiedenis. Zo vind ik het dan ook geweldig dat er vele studenten van UAntwerpen het keuzevak genealogie volgen binnen de opleidingen Erfgoedstudies, en Conservatie en Restauratie. Het is fantastisch te zien hoe ze na enkele weken spontaan beginnen te vertellen over de vondsten die ze dankzij de cursus hebben verzameld. Ik hoop daarom ook dat ik de lezer heb kunnen overtuigen dat genealogie in vele opzichten relevant is, niet zomaar een oudemannenbastion is en absoluut het hobbyisme overstijgt.”



hoe de vierde rechtse golf de politiek overspoelt

05/12/2022
🖋: 

Giorgia Meloni als premier van Italië, de verkiezingsoverwinning van de Zweedse Democraten, het ‘Ikea-plan’ van Vlaams Belang... extreemrechts is terug van nooit weggeweest. Hoog tijd om ons te verdiepen in een van de uitersten van het politieke spectrum. dwars legde haar oor te luister bij historicus Vincent Scheltiens. Een gesprek over het verkiezingsjaar 2024, het cordon médiatique en de omstreden omvolkingslezing aan onze eigen universiteit.

In 2021 bracht Scheltiens samen met ABVV-topman Bruno Verlaeckt Extreemrechts. De geschiedenis herhaalt zich niet (op dezelfde manier) uit. Dat het boek verscheen in volle pandemie, is te merken aan de covidmetafoor die als een rode draad doorheen de hoofdstukken loopt. Scheltiens stelt de naoorlogse ontwikkeling van extreemrechts voor als een opeenvolging van verschillende golven. Momenteel beleven we de vierde golf, een periode waarin de kaarten van extreemrechts bijzonder gunstig liggen.

“De vierde golf ving aan rond de eeuwwisseling”, vertelt Scheltiens. “9/11 veroorzaakte een golf van islamofobie in de westerse wereld. Ideeën over de onverenigbaarheid van culturen die in de jaren zestig en zeventig al leefden bij Franse theoretici, werden voortaan op grote schaal toegepast. Wat ik kenmerkend vind aan de laatste golf, is de aanvaarding van extreemrechtse partijen. De ideeën en verbanden die ze leggen, worden overgenomen in het politieke landschap. Ook in Vlaanderen is de normalisering van extreemrechts ver gevorderd. Vlaams Belang zetelt in parlementen en heeft op basis van het aantal verkozenen recht op een plaats in het bestuur van overheidsinstellingen zoals de VRT.”

Extreemrechts mag dan wel genormaliseerd zijn, door het cordon sanitaire blijft Vlaams Belang een partij in de marge van het politieke landschap. Terwijl extreemrechts in ons land veroordeeld is tot de oppositiebanken, is men dat station in Italië al lang gepasseerd: “Ik was drie weken geleden in Rome”, vertelt Scheltiens. “De normalisering van extreemrechts was daar in de jaren negentig al voltooid door een mediatycoon zoals Berlusconi die eerst Salvini en daarna Meloni heeft meegenomen. Dat Meloni hem nu overstijgt, zorgt voor weinig commotie. Het lijkt alsof er een soort van gewenning is ontstaan die vrij abnormaal is als je naar de recente geschiedenis van dat land kijkt.”

 

cordon

Is het extreemrechtse beleid in Italië een voorafspiegeling van de Belgische politiek na de volgende parlementsverkiezingen? Politieke waarnemers speculeren al lang over een doorbraak van Vlaams Belang in 2024. Volgens de peilingen zullen N-VA en Vlaams Belang in het Vlaams Parlement een comfortabele meerderheid kunnen vormen. Doorbreekt Bart De Wever het cordon sanitaire door met extreemrechts in zee te gaan? “Het is koffiedik kijken”, stelt Scheltiens. “Bart De Wever heeft gezegd dat hij nog liever de politiek verlaat dan samen te regeren met Vlaams Belang, maar na de verkiezingen van 2019 heeft hij wel wekenlang onderhandeld met Tom Van Grieken. Alle democratische partijen houden zich aan het cordon sanitaire, maar de positie van N-VA, de grootste partij van Vlaanderen, kennen we niet.”

Het cordon sanitaire gaat al ruime tijd mee in de Belgische politiek. Toen de Vlaamse partijen in 1989 het cordon voor het eerst hanteerden, haalde het toenmalige Vlaams Blok 17,17% van de stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen in Antwerpen. Dertig jaar later loopt Vlaams Belang met 26,1% van de stemmen op kop in de peilingen voor het Vlaams Parlement. Is een cordon sanitaire nog wel democratisch als het de grootste partij uitsluit? “Dat cordon moet dringend gededramatiseerd worden”, vertelt Scheltiens. “Uiteindelijk is het gewoon een afspraak tussen democratische partijen om niet samen te werken met een partij waarmee ze geen gemeenschappelijke band hebben. In de denormalisering van extreemrechts is dat een goed instrument. Het is jammer dat N-VA aan die denormalisering weigert mee te doen.”

“Goed om weten: bij het opstellen van het cordon bestond N-VA nog niet. Als legitieme opvolger van de Volksunie, die het cordon wel heeft ondertekend, zijn de toenaderingspogingen tot Vlaams Belang een krachtige koerswijziging naar rechts. Net zoals het opmerkelijk is dat N-VA in een Europese fractie zit met Forum voor Democratie, Vox en de Poolse PiS-partij terwijl ze net zo goed voor een regionalistische fractie hadden kunnen kiezen. Als dat de keuze is, maakt de partij zich verdacht als eventuele partner voor Vlaams Belang in 2024.”

“Dat zou niet de voorkeurscoalitie van Bart De Wever zijn. 2024 is namelijk zijn laatste kans om een zevende staatshervorming in de wacht te slepen en ondertussen heeft hij begrepen dat hij daarvoor de steun van de PS nodig heeft. Als je dan afkomt met een meerderheid met Vlaams Belang is dat not done in Franstalig België.” Uiteraard hangt de toekomst van het cordon niet af van de politieke voorkeur van één man. “Voor alle duidelijkheid: zodra Bart De Wever niet meer op de voorzittersstoel zit, kan er iemand anders komen die wel sympathie heeft voor Vlaams Belang”, stelt Scheltiens. “In tegenstelling tot wat N-VA beweert, staat er geen Chinese Muur tussen de twee partijen.”

 

de curve afvlakken

Het cordon sanitaire mag Vlaams Belang dan wel in de oppositie houden, de partij is in Vlaanderen alomtegenwoordig. In zijn boek hekelt Scheltiens de positie van extreemrechts in het maatschappelijke debat. Als voorstander van het zogeheten ‘cordon médiatique’ wil hij de aanwezigheid van extreemrechts in de pers terugschroeven. “Het cordon médiatique houdt in dat de publieke zenders en de geschreven pers extreemrechts geen platform geven. Terwijl de media vroeger nauwelijks aandacht besteedden aan kopstukken van Vlaams Belang, stappen journalisten nu op hen af. Het is moeilijk om met die mensen in discussie te gaan; in een tweegesprek ratelen ze gewoon hun standpunten af. Ik denk dat we dat moeten vervangen door grondige onderzoeksjournalistiek. Nemen we daarmee hun spreekrecht niet af? Neen, ik pleit niet dat we de partij bij wet moeten opheffen. Vlaams Belang heeft zijn eigen media. Terwijl ze jammeren dat ze niet genoeg aandacht krijgen, bouwen ze hun eigen kanalen uit.”

“Bij uitbreiding moeten de media zichzelf de vraag stellen hoe ze met extreemrechts omgaan. Hoe je er ook over bericht, ze draaien het altijd in hun voordeel.” Vlaams Belang spon inderdaad meermaals garen uit kritische berichtgeving. Het schoolvoorbeeld is de Pano-reportage over Schild & Vrienden. Hoewel het team van VRT-journalist Tim Verheyden de organisatie in een kwaad daglicht stelde, verwierf oprichter Dries Van Langenhove nationale bekendheid. Wanneer ik die stelling opwerp, knikt Scheltiens instemmend. “Nochtans waren niet de programmamakers maar de vele mediaoptredens van Dries Van Langenhove het probleem. Ik herinner mij een aflevering van Terzake waar men genderspecialist Petra De Sutter tegenover Van Langenhove had geplaatst. Die man was daar alleen maar aan het bijten en het snauwen.”

Scheltiens verwijst naar Wallonië, waar de publieke omroep en de geschreven pers het cordon médiatique al jarenlang succesvol hanteren, een van de redenen waarom extreemrechts er electoraal nooit potten heeft gebroken. In zijn boek vergelijkt Scheltiens
Franstalig België met het oninneembare dorpje van Asterix & Obelix. Als de politiek in Wallonië kan voortbestaan zonder extreemrechtse partijen, bestaat er dan een kans dat die kant van het spectrum ooit volledig zal verdwijnen? Om de beeldspraak van het boek te gebruiken: slagen we er ooit in om de curve af te vlakken?

“Ik denk dat extreemrechts altijd zal blijven bestaan”, vertelt Scheltiens. “Sinds het modernisme gaat vooruitgang steeds gepaard met reactionaire bewegingen die de klok willen terugdraaien. Conservatieve bewegingen zijn niet problematisch, maar de antidemocratische elementen die erin vervat zitten wel. We moeten die marginaliseren. Het zou wenselijk zijn dat extreemrechtse partijen niet aan de macht komen en niet wegen op de framing van noodzakelijke politieke debatten. Kijk naar de migratiekwestie: door de voortdurende aanwezigheid van extreemrechts voeren we niet het debat dat we moeten. Op dit ogenblik slapen er gezinnen met kinderen op straat. En wat doet het beleid? Tonen dat het ‘flink’ is.”

In verschillende Europese lidstaten zetelen extreemrechtse partijen in de meerderheid, een politieke situatie waar Scheltiens lessen uit trekt: “In Europa zijn vooral mensen die buiten de middenklasse vallen slachtoffer van extreemrechts. In Franse steden en gemeenten waar het Rassemblement National aan de macht is, worden sociale voorzieningen teruggeschroefd, maatregelen die sterke tweeverdieners amper kunnen deren, maar die kwetsbare mensen in de samenleving alleen maar kwetsbaarder maken. Een van de belangrijkste elementen in de strijd tegen extreemrechts is het blootleggen van de sociale demagogie. De Brexitcampagne van Nigel Farage bewees dat dat gif efficiënt kan werken. Alle extreemrechtse partijen, met uitzondering van het Forum voor Democratie van Thierry Baudet, hanteren dat discours.”

 

omvolking

Extreemrechts was afgelopen maand een heet hangijzer aan onze universiteit. De omvolkingslezing van Vlaams Belangkopstuk Filip Dewinter verhitte de gemoederen. Ondanks het protest liet het rectoraat de lezing doorgaan. “Ik begrijp het standpunt van de rector”, vertelt Scheltiens. “Het is moeilijk om een krasse stelling in te nemen in een context waar extreemrechts genormaliseerd is. Zelf zou ik zeggen: Dewinter komt er niet in. Het recht op vrije meningsuiting wil niet zeggen dat je op een universiteit samenzweringstheorieën moet kunnen verkondigen. Het is belangrijk dat er dan weerwerk wordt geboden; als universiteit kan je op een gezagvolle manier een ander geluid laten horen.”

Het departement Geschiedenis, waar Scheltiens aan verbonden is, greep de lezing van Dewinter aan om fascisme, omvolking en etnische zuivering in een historisch kader te plaatsen. Power in History, het centrum voor politieke geschiedenis, organiseerde namelijk een open seminarie met Scheltiens en Christophe Bush, directeur van het Hannah Arendt Instituut, als sprekers. “De weinige studenten die fan zijn van Dewinter zullen zo’n seminarie niet bijwonen. Toch moet je lezingen die voortbouwen op inzichten, onderzoek en wetenschappelijke publicaties blijven organiseren. Academici maar ook studenten spelen een belangrijke rol in de inhoudelijke strijd tegen extreemrechts.”



...als een boer met kiespijn

04/12/2022
🖋: 

Begin oktober werd dwars door OPENDOEK, koepelorganisatie voor theater in de vrije tijd, uitgenodigd voor Food For Laughs. We gingen gretig in op de uitnodiging en fietsten drie dagen op en af naar Stormkop om het festival rondom humor bij te wonen. Samen met humoronderzoeker en spreker op het festival Dick Zijp blikken we terug en bespreken we die vermaledijde vraag die het gehele festival steeds maar weer aan de oppervlakte kwam: ‘Kunnen we nog wel overal over lachen?’ Is die plaat inmiddels niet grijsgedraaid?

“Ja, ik denk zeker dat het onderwerp inmiddels afgezaagd is. Zeker vanuit de comedywereld hoor ik vaak opmerkingen als ‘oh God, weer zo’n tv-debat’ en ook in talkshows blijft het maar terugkomen.” Het verraste Zijp dus niet dat nu specifiek deze vraag over humor ook op dit festival weer de kop op stak. “Je merkt dat humor de laatste jaren heel erg in de belangstelling staat en dus ook op de maatschappelijke agenda blijft verschijnen. Steeds zie je weer dezelfde vragen terugkomen, onder het mom van een ‘neutrale vraagstelling’: ‘Wat zijn de grenzen van humor?’ en ‘Mag er nog wel met alles gelachen worden?’ Dit soort vragen zijn juist redelijk suggestief, je activeert er een frame mee. Als onderzoeker is het frustrerend om kopjes als ‘Bedreigt politieke correctheid het vrije woord?’ boven talkshowsegmenten te zien. Het is namelijk heel moeilijk om je tegen dat frame te verzetten als je met zo’n suggestieve vraag dat frame al activeert, hoezeer je er ook tegen argumenteert. Door alleen al de vraag te stellen, roep je het idee op dat het zo is.”

Niet alleen de media, maar ook de gasten en gespreksleiders op Food For Laughs zelf nemen het frame soms gretig over, met boude stellingen over hoe vroeger meer risico genomen kon worden in de comedywereld en het gevaar van ‘politieke correctheid’. “Er heerst een groot alarmisme rondom humor. Er wordt heel vaak gezegd dat we nergens meer grappen over kunnen maken en dan worden woorden als ‘cancel culture’ en ‘woke’ en onderwerpen als ‘bedreigde humor en het vrije woord’ aangehaald. Ik heb betoogd dat er vooral een morele paniek heerst en dat er eigenlijk niet zo veel aan de hand is. Humor is een strijdperk geworden voor allerlei politieke of maatschappelijke waarden, vroeger was die associatie er minder.”

Geen enkel gesprek op het festival ging voorbij zonder een analogie tussen politiek en humor te leggen. Zo werd in een panelgesprek over theater bediscussieerd hoe er veel actiever op vrouwen voor rollen wordt gescout dan vroeger en hoe grove onderbroekenhumor in theater niet meer van deze tijd is, al lachten we er vroeger nog zo om. Volgens Zijp is ophef over humor van alle tijden. “Dat er überhaupt schandaaltjes of relletjes ontstaan rondom humor is zeker niet nieuw. Er moet meer systematisch onderzoek gedaan worden naar hoeveel humorschandalen of relletjes er eigenlijk zijn geweest in de afgelopen dertig à vijftig jaar: mede door sociale media lijkt het alsof die zijn toegenomen, maar er is ook sprake van een soort golfbeweging, waarbij humor in sommige periodes gepolitiseerder is dan anders. Toch is humor eigenlijk altijd politiek, in de zin dat humor altijd met processen van in- en uitsluiting verbonden is en ook onderdeel is van sociale hiërarchieën en machtsverhoudingen. Op dit moment wordt de discussie daaromtrent uitvergroot, bijvoorbeeld doordat bepaalde groepen die vroeger misschien minder goed hoorbaar waren binnen de mainstream een stem hebben gekregen door sociale media.”

 

wat valt er te lachen?

Als je humor uitlegt als iets wat enerzijds altijd politiek is, maar anderzijds in bepaalde tijden gepolitiseerder is dan anders, wordt humor al snel een erg etherisch begrip. In het openingsgesprek van Food For Laughs deed Karel Vanhaesebrouck, professor theaterstudies aan de VUB, het fenomeen humor uit de doeken als per definitie iets subversiefs. Zo ondermijnden hofnarren vroeger het gezag van de koning, ondermijnt slapstick gangbare lichaamstaal en ondermijnen scheten en boeren in het openbaar de heersende sociale normen. In zo’n opzicht is humor dus iets wat emancipeert en relativeert en daarbij een goed stuk gereedschap om de machtsverhoudingen mee aan de tand te voelen, maar dus ook iets wat niet van politiek los te weken is.

 

Humor is een strijdperk geworden voor allerlei politieke of maatschappelijke waarden.

 

Zijp plaatst wel een kanttekening bij de definitie van Vanhaesebrouck. “Ik hoor het vaak, maar vond het wel wat frustrerend, die nadruk op het subversieve van humor, al zijn er heel veel discussies over humor gaande waarin duidelijk wordt dat humor misschien niet altijd en voor iedereen bevrijdend of emanciperend is. Wat we uit onderzoek weten, is dat humor vaak de sociale hiërarchieën volgt. Als je dus kijkt naar alledaagse settings, zie je dat de baas vaker grappen maakt over de stagiair dan andersom, want in een machtspositie heb je meer vrijheid om grappen te maken over anderen dan wanneer je in een ondergeschikte positie zit. Voor een comedian is het niet anders: het is op een bepaalde manier makkelijker om grappen te maken over achtergestelde groepen in de samenleving dan om grappen te maken over de mensen met de machtsposities, al gebeurt het zeker allebei.”

 

onder het vergrootglas

Nu zou je je kunnen afvragen of het in onze gepolariseerde wereld überhaupt nog mogelijk is om te zien of je naar boven of naar beneden trapt. Conservatieven beweren stellig dat onze instituties ‘volledig overgenomen zijn door het wokisme en onze jeugd volproppen met cultuurmarxistische propaganda’, terwijl progressieven zullen betogen dat voornamelijk witte, hoogopgeleide mannen met een flinke dosis misogynie de dienst uitmaken. “Wat je beschouwt als naar boven of beneden trappen, ligt heel erg aan jouw maatschappelijk beeld, welke groepen jij retorisch construeert als hoger of lager in de maatschappelijke hiërarchie. Ik vraag me ook af of er soms een beetje een romantisch beeld bestaat, alsof de samenleving ooit heel geweest is, alsof er ooit wel een moment was dat men om alles kon lachen. Tot zekere hoogte is dat misschien waar, maar ik denk dat mensen overschatten in hoeverre dat voor iedereen zo was.”

“De tijd van een handjevol lineaire televisienetten is voorbij, dus er is op een bepaalde manier meer versplintering. Maar het is eigenlijk ook raar om terug te verlangen naar de tijd van de verzuiling en te doen alsof toen iedereen om hetzelfde kon lachen, terwijl er toen ook al mensen waren die boze brieven zonden naar de televisie omdat een comedian misschien een Congolees nagedaan had en iemand zich afvroeg of dat nu wel moest met zo’n stereotyperend accent. In de jaren zestig of zeventig werd dat in de krantenkolommen uitgevochten, niet op sociale media.”

Als je amper in aanraking komt met diverse stemmen, is het inderdaad makkelijk om te veronderstellen dat jouw manier van denken de algemeen geldende standaard is. Zijp haalt het werk van zijn promotor Giselinde Kuipers aan: “In 2011 heeft zij een artikel geschreven over de Mohammedcartoons en wat er op dat moment gebeurde in het debat daarover. Ze sprak over het ‘liberale humorregime’, een term die zij gebruikte om de ongeschreven regels rondom humor te beschrijven. Zij zag dat in liberale samenlevingen heel erg op de ophef over de Mohammedcartoons in de moslimwereld gereageerd werd met het idee dat ‘zij geen gevoel voor humor hebben’, want ‘zij hebben nog niet geleerd om met zichzelf te kunnen lachen’. Dat laat inderdaad iets zien over die liberale manier van denken over humor, het idee dat er iets mis met je is als je niet kan lachen om jezelf.”

 

de roze bril

Waar komt die hardnekkige roze bril dan precies vandaan? De meeste mensen hebben toch zo langzamerhand wel door dat veel grappen van toen ‘echt niet meer kunnen’? “Mijn promotor heeft het debat over humor wel eens vergeleken met het debat over Zwarte Piet. Het is met zoveel nostalgische gevoelens en herinneringen aan onze kindertijd verbonden, waarin we grootgebracht zijn met bepaalde comedians die we misschien op televisie hebben gezien of waar onze ouders naar keken, dat we erg het gevoel hebben dat iets dat ons heel dierbaar is, wordt afgepakt als er kritiek wordt geleverd op humor. Dat maakt het debat voor veel mensen tot een soort halszaak.”

Een andere historische factor die de bijna instinctieve reactie die heerst in het humordebat verklaart, is het overmatig positieve beeld dat we van humor hebben. “Humor is iets prettigs. Niet altijd, en niet voor alle partijen, maar lachen om iets wat we grappig vinden is een leuke ervaring.” Daarnaast heeft humor nóg een positieve connotatie, namelijk dat humor op een bepaalde, sociaal geaccepteerde, prettige manier grenzen overschrijdt. “Het idee heeft sterk postgevat dat het overschrijden van grenzen bevrijdend kan werken, dat we daarmee verstikkende taboes en onderdrukkende normen kunnen doorbreken, bekritiseren en in vraag kunnen stellen. Dat is voor een deel ook echt wel een erfenis van de jaren zestig en het toen heersende bevrijdingsnarratief geweest: we overschrijden grenzen, provoceren, choqueren... en dat is iets goeds, want dat werkt bevrijdend en progressief. Die erfenis speelt nog steeds mee in discussies en sentimenten rondom humor.”

Deze manier van denken over humor, als iets emanciperends en bevrijdends, het liberale idee van altijd om jezelf moeten kunnen lachen, is dus langzaamaan achterhaald. In het verlengde daarvan kunnen we ons afvragen of de vraag ‘Mogen we overal nog wel mee lachen?’ ook nog wel de juiste vraag is om te stellen. “Juist vanwege het narratief dat we nergens meer grappen over mogen maken lijkt het voor sommige comedians een sport om over bepaalde onderwerpen grappen te blijven maken, maar er zijn ook genoeg comedians die juist helemaal geen zin meer hebben om grappen te maken over bijvoorbeeld moslims.”

 

We hebben heel erg het gevoel dat ons iets heel dierbaars wordt afgepakt als er kritiek wordt geleverd op humor.

 

het toekomstperspectief

Hebben de soms oeverloze discussies over humor dan nog wel nut? “Discussies over humor en waar je wel of niet grappen over zou mogen kunnen maken, dragen ook bij aan het ontwikkelen van een ethos over waar je grappen over zou willen maken. Misschien zie ik door deze discussies wel onder ogen dat mijn grappen wellicht niet zo bevrijdend zijn als ik dacht dat ze waren.” We komen niet tot zulke conclusies als we in dezelfde retoriek blijven hangen en het blijven hebben over ‘de dreiging van woke’ en ‘of we nog wel overal mee kunnen lachen’. “Als je die normatieve vragen blijft stellen gaat iedereen in het publieke debat zich blijven ingraven in zijn eigen gelijk. Ik denk dat de metavraag al interessanter kan zijn, zoals ‘Waarom gebruiken we eigenlijk bepaalde frames als we het over humor hebben?’, maar we moeten vooral ook kijken naar iets meer analytische vragen over hoe humor nu eigenlijk werkt, of wat de impact ervan is.”

Zo helpt de discussie over humor de aard van onze grapjes vooruit. Hoe die aard precies verandert, daar valt naar te gissen. Wel is Zijp ervan overtuigd dat de discussie ons uiteindelijk veel gebracht heeft. “Waar het onderwerp een eeuw geleden nog werd afgeschilderd als frivool, zijn we nu langzamerhand doordrongen van het belang van humor, in de zin dat het een hele belangrijke rol speelt in onze samenleving en wel degelijk grote impact kan hebben, maar ook heel erg lastig te interpreteren is. Hoezeer sommige opiniemakers of onderzoekers het met elkaar oneens zijn, we zijn humor in ieder geval een stuk serieuzer gaan nemen.”



Bierman

04/12/2022
🖋: 

De pastor en het bier, er is geen duo dat meer onafscheidelijk is. Als pastorale superheld schrijft Gert Van Langendonck ons met zijn geestelijk vernuft op weg naar de beste smaken in het bierlandschap. Prosit!

In zijn crassa ignorantia (voor de onwetenden: een onwetendheid die zo massief is dat schuldig wegkijken mag vermoed worden) heeft Bierman altijd in de illusie geleefd dat een baard een gezichtsattribuut is dat uitsluitend bij mannen thuishoort. Natuurlijk waren er begin vorige eeuw tal van reizende circussen waarin bebaarde vrouwen en andere wonderen der menselijke anatomie brutaal te kijk werden gesteld, maar het feit dat iets een plaats krijgt op een rondtrekkende foor mag toch wijzen op het buitengewone karakter ervan, alsmede op de volslagen wereldvreemdheid van het publiek. Het was pas toen zangeres Conchita Wurst in 2014 het Eurovisiesongfestival won dat Bierman genezen werd van zijn eigen wereldvreemdheid en dat een baard voor hem tot gemeenschappelijk bezit voor alle mensen werd. Het was een mooie avond en hij is er haar nog steeds dankbaar voor.

Barbe d’Or is een bier dat diep in West-Vlaanderen gebrouwen wordt door brouwerij Verhaege. De naamgevende gouden baard verwijst naar het wapenschild van een van de voorouders van de brouwerij. Daarbij kan Bierman enkel maar goedkeurend knikken, want een baard moet zo ongeveer het best mogelijke symbool zijn voor iedere zichzelf respecterende brouwerij. Iedere bierliefhebber zou minstens een keer in het leven het genoegen moeten smaken om midden in de winter naast een laaiend haardvuur te zitten en een gigantische hap sneeuwwit schuim uit een glas te nemen, gevolgd door een paar grote slokken krachtig bier en afgesloten met het breeduit afvegen van knevel en baard met de rug van de hand zodat de schuimvlokken in het rond vliegen. Bierman kan zich de warme gloed in de ogen en de glimlach op de lippen al voorstellen die bij dit onsterfelijke ritueel horen en sinds Conchita Wurst weet hij dat mensen over alle genders heen elkaar kunnen vinden in dit eenvoudige maar rijke gebaar. Een gebaar dat helaas voor sommigen toch steeds een verre droom zal blijven bij gebrek aan noemenswaardige gezichtsbegroeiing. Misschien komt er ooit een tijd dat we ons zullen vergapen aan baardloze mensen en het wrede lot verwensen dat hen doet leven zonder de mogelijkheid bierschuim weg te vegen uit een dichte dos kinharen.

Naast Barbe d’Or, dat smaakt zoals blond bier moet smaken, maken ze bij Verhaege ook een Barbe Ruby van gemengde gisting en een Barbe Noir; een lichtvoetige stout met dezelfde naam als een bekende Engelse piraat. Conchita Wurst ten spijt is de baard helaas ook al vaak symbool gebleken voor toxische masculiniteit, met als ultieme exponent niet de zwart- of de roodbebaarde zeerovers van hun tijd, maar de misogyne Blauwbaard. Die werd volgens de legende slechtgezind toen een vrouw in zijn mancave binnendrong en een opmerking maakte over de lijken die daar rondslingerden. Het verhaal zou volgens sommigen ook een metafoor voor iets anders kunnen zijn, maar daar kan Bierman zich weinig bij voorstellen. In ieder geval schamen baarddragers aller genders zich tot op vandaag kapot voor de blauwharige vrouwenhater die alle baarden ter wereld een slechte naam heeft gegeven. Bierman weet uit goede bron dat brouwerij Verhaege net daarom nog nooit een Barbe Bleue heeft gemaakt, hoewel dat zou ook kunnen zijn omdat er geen blauwe mout bestaat.



editoriaal

04/12/2022
🖋: 

Het is nog te vroeg om al bezig te zijn met de feestdagen. Beweren ze. De snoodaards. Maar de kerstbomen zijn al lang te koop in de supermarkten en de kerstwinkel op de Meir heeft de deuren alweer geopend als een goedaardige natuurgod. Eerlijk? Ik denk dat ze allemaal niet weten waar ze het over hebben. Er is veel mis met het kapitalisme, maar een degelijke interne kalender heeft het wel.

Een mens verandert doorheen het leven grondig; geen cel is dezelfde, van geboorte tot natuurlijke doodsoorzaak of tragisch eind. Toch is er één cruciaal element van iemands id dat nimmer verandert: hoe bereid men is om schaamteloos de feestdagen te vieren met het enthousiasme van een rotverwend kind en de inzet van een Libelle-huismoeder. Zulke extase moet je kunnen toelaten in het leven. Bevroren voeten op drukbezochte kerstmarkten, glühwein van wisselende kwaliteit, pogingen tot schaatsen op een schaatsbaan met drie vierkante centimeter persoonlijke ruimte, alom bekende deuntjes… Zalig toch? Elk jaar begint men eerder te zeuren dat de winkels te snel de winterdecoraties ophangen, maar waarom zouden we niet zo vroeg als mogelijk beginnen met de vrolijkste tijd van het jaar? Als je het aan mij vraagt, kijk ik liever naar sneeuwvlokjes met gelukwensen dan pseudopromo’s op cursusblokken omdat ruwweg zes- tot achttienjarigen de schoolpoorten binnenkort weerzien.

Neem nu het ritueel van de kerstboom versieren. Een boompje vier trappen op sleuren om toch maar dennengeur in mijn kot te hebben zal er voor bepaalde zwakkelingen ferm over zijn, maar mijn slingers en kerstballen ophangen wil ik voor geen goud missen. Therapeutisch kan je het noemen. Je hangt iets op en je dag is een beetje beter: deep cleaning voor de hersenen. Een troost, dat ook. Tussen thesissen, taken en examens door is een eenvoudige to do tenslotte alleen maar welkom, als een troostprijs voor een vak dat je nóg niet verknald hebt. En wie weet, met zo’n natuurlijk aroma in huis kan je je vast zodanig beter concentreren dat het allemaal beter gaat dan je had verwacht. Wat is er beter voor je zelfbeeld dan het besef dat je geheel eigenhandig iets moois maar simpels kan transformeren tot een glinsterend kunstwerk?

Dus ja, het is eigenlijk al veel te laat om nu pas te beginnen met de kerstversieringen. Sinterklaas is te racistisch om gelukkig van te worden – zodra Allerheiligen verstrijkt, dringt de tijd om de kerstboom op te zetten, Mariah Careys royalty’s aan te vullen en de feestdagen opnieuw toe te laten in onze harten. Nooit te vroeg, alleen maar te laat. Als het leven een feest is, waarom halen we de slingers dan zelfs ooit weg? Mensen komen, mensen gaan, alleen Christmas spirit blijft bestaan.



het laatste woord

04/12/2022
🖋: 

Je zal het maar voorhebben: het ligt op het puntje van je tong en toch kan je er niet opkomen. Dat ene woord ontglipt je keer op keer. Ook dit jaar schiet dwars alle schlemielen in zulke navrante situaties onverdroten te hulp. Maandelijks laten we ons licht schijnen op een woord waar de meest vreemde betekenis, de meest rocamboleske herkomst of de grappigste verhalen achter schuilgaan. Deze editie wilfen we het internet over.

Vrijdag 17:36 – twee dagen voor de deadline. De missie is simpel: schrijf een laatste woord voor de komende dwars. Alles is inmiddels in gereedheid gebracht: het bureau is grondig gereinigd, de kan thee is warm en binnen handbereik, de verwarming aan en de gsm ver in een hoek van het kot opgeborgen. Met het openen van het tekstverwerkingsprogramma gaat het denkbeeldige startschot af en wordt het eerste ratelende toetsenbordsalvo gelost. De eerste alinea staat in een mum van tijd al zo goed als volledig op het digitale papier; fluitje van een cent dus! Nog een uurtje en we zijn er weer van af.

Zaterdag 11:30 – één dag voor de deadline. Met enige vertraging is het bed eindelijk verlaten. Na gisteravond de eerste alinea geschreven te hebben, begon het verzamelen van inlichtingen. Wilfen, acroniem voor what was I looking for(-en), werd als woord geïntroduceerd toen de meeste mensen het internet nog bereikten via hun vaste computer en slechts een jaar nadat Internet Explorer de functie ‘tabbladen’ introduceerde. Die uitvinding maakte het wilfen, het fenomeen waarbij een internetbezoeker in zijn zoektocht zo ver doorslaat dat die niet meer weet waar die naar op zoek was, een stuk gemakkelijker. Wist u trouwens dat ‘s hedendaags nog maar 0.33% van de wereldwijde websurfers nog Internet Explorer gebruikt? De rest van de schrijfavond verliep rustig en werd besteed aan diepgravend Wikipedia- en YouTubeonderzoek naar internetbrowsers in de late jaren ‘00. Het tekenaantal van het te schrijven artikel bleef rond 02:55 steken op een schamele 177 woorden alvorens de nachtklok werd ingeluid. Vandaag zal de missie hervat en volbracht worden.

Zondag 13.00 – vijf uur voor de deadline. Enige zweetdruppels beginnen zich te vormen op het voorhoofd van de redacteur, bij wie de verhouding tussen geschreven woorden en gepasseerde uren langzaamaan enige angst inboezemt. Het vakkundig weggewilfte voorbije etmaal is geheel besteed aan kennisvergaring over de Woord van het Jaarverkiezing van 2007, waarbij ‘wilfen’ het ternauwernood moest afleggen tegen ‘bokitoproof’. Informatie over alle winnaars én genomineerden van diezelfde verkiezing in de daaropvolgende jaren is ook gretig opgezocht, inclusief etymologische kenmerken, situering van de woorden in de tijd en hedendaagse frequentie van elk woord in de gedrukte pers. 43 uur en 24 minuten na het startoffensief blijft het artikel nog altijd onafgewerkt.

Maandag 4:17 – tien uur en zeventien minuten na de deadline. De situatie is inmiddels kritiek te noemen. Bombardementen met boze berichtjes uit de hoofdredactie komen met enige regelmaat binnen. De schrijver van dienst laat deze vooralsnog onbeantwoord; hij is te druk met diepgravend onderzoek over de invloed van de vuvuzela op het wedstrijdritme van Polen tijdens het wereldkampioenschap van 2010.



Humans of UAntwerpen

04/12/2022
🖋: 
Auteur

Kunstenaar of topsporter, bejaarde of ondernemer, geen enkele soort ontspringt de dans. Je wordt op een dag wakker met de intense drang om je aan Universiteit Antwerpen in te schrijven. Het gevolg: zo veel vreemde vogels dat het uitzonderlijk wordt om normaal te zijn. Elke maand zetten wij een bijzondere student in de kijker.

In september vond het World University Championship Mind Sports plaats, een wereldkampioenschap voor studentenbridgers én -schakers. Onder de vijf Belgische deelnemers zat er ook een student aan Universiteit Antwerpen bij: de 21-jarige Masterstudent Financial Engineering Bjarne Van Dijck uit Zemst. Hij schaakt al sinds zijn zeven, hij leerde het van… een cd-rom. “De meeste mensen leren schaken van familieleden of bijlessen op school. Toen ik naar een schaakclub ging, ben ik de week erna schaakkampioen geworden na één les, dus ik besefte wel al snel dat ik een zekere aanleg had.”

“Bij vele schakers die erg jong beginnen en supergoed zijn, zie je een snelle groei – en met regelmaat aansluitend een plafond. Bij mij is dat allemaal wat gestager gelopen. Ik was zeker niet de allerbeste, het boeide me ook niet of ik tornooien won of niet; ik was er goed in en deed het graag.” Schaken is voor Bjarne dus een hobby en geen carrièrepad. “Geld verdienen daarmee is enkel voor de absolute top. Misschien zou het lukken als ik mezelf opsluit en me daar enkel maar mee bezig houd, maar dat lijkt me heel eenzaam. Terwijl ik naar de club gaan, met vrienden, altijd het fijnst heb gevonden.”

Die ‘club’ is tegenwoordig De Rode Loper, de schaakvereniging die hij vorig jaar hielp stichten. Hij is er Ondervoorzitter. Daardoor is hij, zoals dit interview bewijst, wat bekend geworden als schaker. Toch voelt hij zich daartoe niet gereduceerd. “Er zijn wel wat vooroordelen over mensen die vaak schaken, maar daar zitten gaten in. Zo kan ik je vertellen dat ze niet noodzakelijk de beste studenten zijn en er wel wat drankorgels tussen zitten. Zelf heb ik noch van de bekende en minder bekende vooroordelen last gehad. Het helpt dat het feit dat zoveel mensen me met schaak associëren iets recents is.”

“Ik heb altijd meerdere hobby’s gehad: judo, tennis, voetbal… Ik was zeker niet meer met schaken bezig dan met voetbal. Ik ben zelfs een volledig jaar gestopt met schaken om competitie te spelen bij de jeugd. Uiteindelijk ben ik weer wat lager gaan spelen en weer andere dingen gaan doen.” Daarmee wil Bjarne nog een misverstand rechtzetten. “Voor de mensen die schaken geen sport vinden: ik kan je vertellen dat mijn huiswerk na de voetbalmatch op zaterdag gebeurde, omdat ik na de schaakwedstrijden op zondag gewoon te moe was.” Dat kwam niet doordat Bjarne geen goede loper was; als middenvelder vocht hij ook met bal en voet voor het centrum, al wil hij niet weten van een vergelijking tussen de twee. “Het zijn compleet andere werelden: het geroep en de fysieke inzet van een contactsport en in alle stilte minutenlang je positie continu herdenken.”

Die verschillende werelden zoekt Bjarne actief op. “Ik heb al van jongs af aan een heel diverse vriendengroep gehad. Hierdoor kan ik met de meeste mensen wel goed overweg.” De wereld van schaak blijft hij hoe dan ook koesteren. “In schaak spreekt het strategische me aan. Het is uiteindelijk een spel, maar als je kijkt naar alle bordspellen die er zijn, hoeveel bekende zijn er? Schaken is zo oud en nog steeds een van de grootste. Er is een reden waarom het zo populair blijft. Je leert altijd iets nieuws; het is een móói spel, dat is hetgeen dat mensen aanspreekt.”

Dat schaken aanspreekt is zeker waar; De Rode Loper is een succesverhaal. “Het is eens iets anders dan de gemiddelde studentenclub. We doen zeker meer dan alleen schaken en het mag al eens ludiek zijn, maar ik ben ook blij dat onze voorzitter er soms even op wijst dat we uiteindelijk een schaakclub blijven als de ideeën weer eens wat wilder worden.” Toch is het studentikoze Bjarne niet volledig vreemd; naast bestuurslid van De Rode Loper is hij ook praesidiumlid van IMBIT, waar hij sinds dit jaar P.R. is. “Het is een kleinschaligere en iets professionelere vereniging, waar ik dankbaar voor ben. Bij grotere clubs zie je toch een afstand tussen het bestuur en de leden: bij ons kent iedereen elkaar, wat het een fijne omgeving maakt. Ik vind mijn functie ook interessant, al vind ik het soms jammer dat al die P.R.-meetings tegenwoordig online zijn, ik zou liever zelf eens naar die bedrijven gaan.”

Bjarne blijft in de eerste plaats student. “Ik ben erg blij met mijn studiekeuze. Het is voornamelijk toeval geweest dat ik onmiddellijk mijn ding heb kunnen vinden, zoveel potentiële richtingen heb ik niet gescand. Ik heb nog getwijfeld over Rechten, maar achteraf gezien had ik dat nooit volgehouden. Ik denk op veel vlakken ook erg economisch, wat een stuk zal helpen om het plezierig te houden. Als ik anderen soms bezig hoor over hun studies prijs ik mezelf wel gelukkig.”

Bjarne heeft dus nogal wat op het bord staan. “Dagelijks maak ik mijn to-dolijst met wat er allemaal de volgende dag moet gebeuren. Ik heb het heel druk, maar ik doe het allemaal graag; anders valt het niet vol te houden.” Bjarne moet dan ook vaak keuzes maken en dingen opgeven: opportunity cost om zo’n economische term te gebruiken “Er is inderdaad nog veel dat ik zou willen doen waar ik geen tijd voor vind. Vorig jaar nam ik nog deel aan een schaaktournooi op dinsdagavond, nu niet meer. Ik zou ook graag naar lezingen en evenementen op de universiteit gaan zoals die van Capitant.” Wat hij het meeste mist? “Lezen! Afin, missen is dat niet, want ik heb nooit gelezen in mijn jeugd, maar ik denk dat dat echt een verrijking is en daar wil ik graag tijd voor vrijmaken.”

De rationele afwegingen van het economisch denken komen terug in Bjarnes persoonlijk leven. “Ik vind mezelf een goede student, en dat is uiteindelijk wel het hoofddoel. Ik ga graag uit, maar niet drie keer in de week, zelfs niet twee. Dat komt gewoon niet goed. IMBIT wou laatst een nachtje door doen in Leuven. Als ik mee daarheen zou gaan, zou heel mijn planning stuk zijn. Gelukkig neemt niemand mij dat kwalijk.”

“Ik kies de mensen waarmee ik omga wel zorgvuldig op dat gebied. Heel de tijd meegetrokken worden, lijkt me wat gevaarlijk. Ik wil uiteindelijk wel slagen voor mijn studies en al mijn hobby’s blijven uitoefenen.” Bjarne nuanceert daarbij wel dat het meer gaat om een gecalculeerd vooruitdenken wat de ruil opbrengt dan om zich in een gesloten positie ingraven; rationaliteit is voor hem niet hetzelfde als koud instrumentalisme. “Soms krijg ik de opmerking dat ik bot ben, vooral als ik via tekst communiceer. Ik ben dan erg to the point. Dat vind ik zelf wel een werkpuntje. Misschien nog een reden waarom ik meer moet lezen, dan krijg ik daar wat meer voeling mee (lacht). In vriendschappen en relaties weegt hoe je je voelt bij dingen harder door. Soms moet je kiezen voor je gevoelens.”



Public Health, Policy and Practice (Guido Van Hal) – 4 november 14:00-17:00

04/12/2022
🖋: 

Je kent het wel, met volle moed begin je in september (weer) aan je opleiding, maar in oktober voel je de herfstblues al terugkomen. Je zucht en puft je door het semester heen en begint te twijfelen aan je studiekeuze. Hoe anders had je leven er kunnen uitzien mocht je een ander pad ingeslagen zijn? Daarom gaat dwars elke editie haar boekje te buiten en zetten we een student in een andere studierichting om daar een les bij te wonen. In deze editie neem ik, een student Taal- en letterkunde, onopgemerkt plaats in een les ‘Public Health, Policy and Practice’ uit de Engelstalige tweede master Epidemiology, gegeven door Guido Van Hal.

Enthousiast heet Van Hal ons welkom in het college en een ogenblik ben ik ervan overtuigd dat hij in het Frans doceert. Pas wanneer ik merk dat het geen Frans maar slecht Engels is, durf ik weer opkijken. Een groot kerstcadeau vult de slide en bijna vergeef ik Van Hal zijn gebrekkige uitspraak. Bijna, tot de kerstsfeer ruw verstoord wordt door een bokshandschoen in het pak en de commentaar “For the next pandemic to arrive, it is important that we…” Ondertekende redacteur schrijft deze dwarszitter snotterend in zelfisolatie en wil nog even niet nadenken over de volgende pandemie, zélfs niet als die wordt gesymboliseerd door een bokshandschoen.

Sterftecijfers in Finland, jobverlies in Zweden en protesten in China vliegen me om de oren. Een uur lang luister ik naar hoe verschillende landen het coronavirus hebben aangepakt, maar eigenlijk leer ik niets dat het nieuws me nog niet eerder leerde. Ik kan me voorstellen dat het een uitdaging is om de exacte cijfers uit het hoofd te blokken, maar ik had het niveau van een master binnen de faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen toch hoger ingeschat. Wat ik wel heb opgestoken uit de les? Van Hals dochter trok voor haar doctoraat naar Wuhan en Van Ranst heeft spijt dat hij deelnam aan een reclamespotje voor het ‘biervaccin’.

Bij een slide volgepropt met tien quotes van politici die Van Hal monotoon voorleest, verliest hij mijn aandacht. Ik laat mijn blik door het lokaal glijden. De vrouw voor mij neemt een hap van haar koekje, de man naast haar drinkt een slokje cola, oh en daar drinkt iemand icetea. Dankzij de met tekst volgepropte powerpoint zijn notities niet noodzakelijk, maar mij lijken covidstatistieken niet uitnodigend voor een hapje en een drankje. In ieder geval onthoud ik dat geneeskundestudenten snoepen in de les, je weet wel, voor de volgende keer dat mijn dokter me op mijn eetpatroon wijst.

Na een uur is het dan toch tijd voor diepgang. In groepjes van drie of vier studenten discussiëren we over de verschillende aanpakken. Zelfs wanneer enkele minuten later de prof me aanduidt om verslag uit te brengen van de discussie van mijn groepje, weet ik onopgemerkt te blijven in deze groep van elf studenten die minstens drie jaar ouder dan ikzelf zijn en al jaren studeren. Ik zou willen zeggen dat ik een schitterende kennis van epidemiologie heb, maar stel vooral Van Hals kennis van zijn studenten in vraag. Wanneer de pauze aanbreekt, maak ik me toch maar uit de voeten.