De beleidsnota van Vlaams minister van onderwijs Ben Weyts beweert het secundair onderwijs jaarlijks te moderniseren om de kwaliteit van de uitstroom te versterken. Alle opleidingen in het secundair onderwijs moeten in het kader van die uitstroom specifiek genoeg zijn om aan te sluiten op ofwel de noden van de arbeidsmarkt, ofwel op de startkwalificaties van het hoger onderwijs, of op beide. Weyts’ plan luidt als volgt: “De oriënterende functie van de eerste graad secundair onderwijs wordt versterkt. De nieuwe indeling van het studieaanbod van de tweede en derde graad zorgt voor meer transparantie en eenvoud. De onderwijsdoelen worden ambitieuzer.”
Die doelstellingen rollen zich jaarlijks verder uit volgens de zogeheten matrix. Die matrix omvat acht studiedomeinen: Taal en Cultuur, STEM, Kunst en Creatie, Land- en Tuinbouw, Economie en Organisatie, Maatschappij en Welzijn, Sport, en Voeding en Horeca. Daarnaast zijn er drie finaliteiten: finaliteit arbeidsmarkt, finaliteit doorstroom en dubbele finaliteit. Kort samengevat wil men met die matrix meer duidelijkheid creëren over de doorstroomrichtingen van studenten. Leerlingen die een richting kozen met ‘finaliteit arbeidsmarkt’, worden op de arbeidsmarkt voorbereid. De richtingen die onder ‘finaliteit doorstroom’ vallen, bereiden voor op hoger onderwijs en de richtingen met ‘dubbele finaliteit’ bereiden voor op beide.
Weyts wil doelgericht te werk gaan. Zo stelt hij: “In onderwijs moet elke jongere uitgedaagd worden, zodat zo veel mogelijk jongeren een zo hoog mogelijk niveau kunnen halen.” Dat jongeren uitgedaagd moeten worden, is een feit. Echter denk ik niet dat het de bedoeling is om jongeren systematisch tot hun limiet te pushen zodat ze het ‘hoogst mogelijke niveau’ mogelijk bereiken. Het kan niet de bedoeling zijn dat leerlingen elke dag ettelijke uren moeten studeren zodat ze de ‘hoogst mogelijke studierichting’ kunnen volgen. Dat neemt een enorm zware werkdruk met zich mee die de mentale gezondheid van kinderen geen goed zal doen. Want als er een hoogst mogelijk niveau is, is er ook een laagst mogelijk niveau. Dat is niet echt een constructief idee om mee te geven aan kinderen die nog volop in een ontwikkelingsfase zitten. Het is een idee dat noch thuishoort in de schoolomgeving, noch het leren bevordert. Daarnaast lijkt het me sterk dat elk kind zijn of haar uiterste limiet wil bereiken. Kinderen zouden gestimuleerd moeten worden om hun eigen interesses en talenten te ontwikkelen op hun eigen tempo, niet om een ‘hoog niveau’ te bereiken.
Hoewel ik begrijp dat het voor politici en beleidsmakers gemakkelijk moet zijn om een rechtlijnig stappenplan op te stellen dat kinderen compartimentaliseert, denk ik niet dat dat een voordelige aanpak is om met kinderen om te gaan. Weyts stelt in zijn beleidsnota dat er geen sprake meer kan zijn van een brede eerste graad. Kinderen van twaalf jaar oud zullen voortaan geconfronteerd worden met doelgerichte keuzes die hen moeten voorbereiden op hun toekomst. Ze moeten hun leven op jonge leeftijd uitstippelen volgens de gloednieuwe matrix waarin al hun toekomstmogelijkheden staan samengevat. Daaruit moeten jongeren één specifiek gebied van interesse kiezen, waaruit ze dan hun studierichting moeten kiezen. Die studierichting bepaalt dan weer de finaliteit, de toekomst van het kind, met andere woorden. Ik vind het idee van een matrix die ervoor zorgt dat elk kind netjes binnen één categorie past en dat elk kind wordt klaargestoomd voor ofwel de arbeidsmarkt, ofwel het hoger onderwijs extreem toxisch. Het zet kinderen onder druk, duwt hen in hokjes en het zet hen weg als onafgewerkte producten die zo snel en efficiënt mogelijk klaargestoomd moeten worden om een nut te dienen in de samenleving. Het is een toekomstperspectief dat ik geen enkel kind toewens.
- Log in to post comments