Het proffenprofiel toont professoren zoals je ze nog nooit zag: als mensen. dwars stelt de vragen die bij menig student al jaren door het hoofd spoken, maar die ze zelf niet durven stellen. Deze editie schijnen we ons licht op de bijzonder bescheiden Guido Vanheeswijck. Hij doceert onder meer metafysica, cultuurfilosofie en godsdienstfilosofie en dat doet hij niet alleen aan onze universiteit, maar ook aan die van Leuven. De filosoof staat bekend als een voortrekker van het actief pluralisme en schurkt steeds dichter aan tegen de titel 'emeritus hoogleraar'. En gediend heeft hij, weinig mensen spreken zonder lof over hem. Waar zijn collega's het hebben over een zachtmoedig man met een scherpe geest, noemen de studenten hem eerder een goeie gast.
Hoe bent u in godsnaam op het idee gekomen om professor te worden?
Helemaal niet! (lacht wat verontschuldigend) Ik heb eerst Germaanse gestudeerd in Leuven, wat tegenwoordig Taal- en letterkunde heet. Ik deed Nederlands en Engels. Daar had ik wel filosofie, wat ik een interessant vak vond, waar ik dan nog een verkorte kandidatuur voor heb gevolgd. Ik wilde verder met filosofie bezig zijn, maar niet noodzakelijk academisch. Later ben ik leraar geworden en heb ik verschillende jaren Nederlands en Engels gegeven in het middelbaar.
Wanneer mijn vrouw, toen nog mijn vriendin, voor haar stage Geneeskunde naar Bolivia vertrok, wilde ik aanvankelijk meegaan. Maar omdat ik geen Spaans sprak en me afvroeg wat ik daar concreet ging doen, heb ik uiteindelijk een jaar verlof zonder wedde genomen om het licentiaat filosofie te verkrijgen. Dat was zwaar, want wat je nu een master zou noemen, bestond indertijd nog uit twee jaar en die heb ik, weliswaar zonder thesis, afgelegd op een. Nadien ben ik weer een jaar gaan lesgeven terwijl ik aan mijn thesis werkte. Mijn promotor vroeg toen of ik wilde doctoreren.
Pas op, ik deed graag Germaanse, vooral literatuur, maar ook taalkunde. Twee jaar voordien kon ik assistent worden bij de vertalers-tolken, maar ik wilde me niet mijn hele leven met taalkunde bezig houden. Maar filosofie, ja, daaraan wilde ik wél mijn leven wijden. Ambities om professor aan een universiteit te worden zaten daar echter niet bij.
Maar u was al leraar, dan hebt u toch een zekere passie voor het lesgeven?
Ja, ik heb dat altijd graag gedaan. Ook in het middelbaar, hoewel dat slechts een korte tijd was. Je hebt als leraar veel contact met je leerlingen. Nederlands was een groot vak, ik was bijgevolg ook klastitularis en was eigenlijk nog niet zoveel ouder dan die leerlingen. Ik bewaar daar de beste herinneringen aan.
Aan de universiteit heb je minder contact als je aan grote groepen lesgeeft, maar dat valt in Wijsbegeerte goed mee. Je studenten zijn ook dat tikkeltje volwassener dan in de humaniora. Aangezien je ook promotor bent van thesissen, heb je nog altijd nauw contact met specifieke studenten. Dat menselijke aspect heb ik altijd erg gewaardeerd. Eigenlijk is het toch een groot privilege: ik ben nu 64, hoeveel mensen van mijn leeftijd hebben de kans om met twintigjarigen te spreken? Niet zomaar over het weer of over het coronavirus, maar gesprekken met inhoud. Dat is toch waardevol?
Bestaat er voor u zelfs iets als vrije tijd naast uw werk?
Ik zeg vaak in de les dat filosofie een apart vak is, je houdt daar niet zomaar mee op. Het is niet zo dat je filosofeert in de les en op kantoor en dat je ermee ophoudt wanneer je thuiskomt. Je neemt het mee, je praat erover met anderen. Natuurlijk ben ik niet alleen geïnteresseerd in filosofie en literatuur! Zo ben ik ook bezig met sport. Ik heb jaren gevoetbald, aan atletiek gedaan. Alle niet-gemotoriseerde sporten vind ik interessant. Motorcross of autosport, daar vind ik dan weer niets aan.
Zoals vele jongens wilde ik natuurlijk voetballer worden. Een maand geleden is Robbie Rensenbrink, mijn voetbalidool, overleden. Ik speelde op dezelfde positie en ben net zoals hij linksvoetig. Ik overdrijf niet als ik zeg dat ik duizend uren gespendeerd heb aan hem na te spelen. Achteraf gezien had ik misschien beter wat anders gedaan met mijn tijd (grinnikt verontschuldigend).
De eenzame filosoof op zijn kamer?
In dit beroep moet je vaak alleen zijn. Maar je bent dan met een boek bezig, dat is voor een stuk ook iemand anders met wie je in contact staat. Ik ben eveneens graag ‘gewoon’ alleen, bijvoorbeeld alleen wandelen, een beetje de stilte opzoeken.
Ik ben een tijdje journalist geweest. Ik verzorgde de boekenbijlage van Het Belang van Limburg. Daarnaast schreef ik ook verslagen van voetbalwedstrijden voor verschillende kranten. Dat was zeker nuttig omdat ik zo snel leerde schrijven. Bekende schrijvers en sportlui ontmoeten vond ik aanvankelijk aantrekkelijk, maar na een tijd wist ik dat ik nooit journalist zou willen blijven. Het was me allemaal te vluchtig, ik vergat snel dingen. Als ik rustig werk aan mijn onderzoek op een kamer, gebeurt er iets blijvends. Eenzaam is dat zeker niet, al zoek ik uiteraard ook regelmatig vrienden op en ben ik graag thuis bij mijn gezin, kinderen en kleinkinderen.
U schreef recentelijk een boek: Onbeminde gelovigen. Kan u daar iets over kwijt?
Ik probeerde een analyse te maken van de houding tegenover religie en het christendom in de laatste vijftig jaar in Vlaanderen. Toen ik kind was, was de grote meerderheid kerkelijk. Misschien niet allemaal gelovig, maar wel kerkelijk: ze lieten hun kinderen dopen, trouwden voor de kerk, begroeven hun ouders na een eredienst of opende de les met een gebed. Dat is allemaal verdwenen. Ik besefte al snel dat veel mensen die in dat kerkelijk kader zaten daar maar weinig over nadachten. Maar ook nu zie ik dat de meeste mensen over het omgekeerde kader evenmin echt nadenken.
Ik heb mij altijd afgevraagd waarom mensen zich zo snel aan maatschappelijke modes aanpassen en nog vlugger van levensbeschouwing dan van hemd veranderen. De mensen zijn echt niet pas over religie beginnen nadenken na ’68. Nu heerst er de idee dat iemand die christelijk is, wat achterlijk is of toch minstens conservatief. Dat is een soort geschiedvervalsing die ik wilde rechtzetten. In mijn jeugd waren er ook mensen die interessante en ook heel waardevolle dingen deden, niet enkel ondanks maar juist vanuit een religieus perspectief. Nu wordt dat allemaal op elkaar gegooid. Het is wat de bon ton om, ook op de universiteit, liefst areligieus te zijn.
Ik hoor dat religie een belangrijke plaats heeft in uw leven.
Ja, zowel op spiritueel vlak als in mijn handelen. Ik heb ook het gevoel dat het belangrijker wordt met ouder worden. Ik heb het geluk gehad te kunnen opgroeien in een gezin dat niet louter sociologisch-katholiek was. Met mijn ouders sprak ik ook over hun twijfels, over de zin en de problemen van het geloof. Ik heb twee zussen en een broer. Wanneer wij naar de kerk gingen, werd daar achteraf over gepraat en nagedacht. Nu behoor ik tot een minderheid: de meeste van mijn vrienden zijn uit de Kerk gestapt of grotendeels ongelovig. Ik ben daar wel gebleven, juist omdat ik dingen in twijfel mocht trekken en omdat niemand me zou verplichten om aan die zaken mee te doen, zolang ik er maar eerst over nadacht.
Ik vind geloof bevrijdend, niet beklemmend. Ik vind het dan ook helemaal niet erg om tot die minderheid te behoren, meer nog, mensen die spreken vanuit hun overtuiging vind ik interessant. Ik heb liever een goed gesprek met een overtuigd atheïst dan met iemand die mijn geloof aanhangt, maar er nog nooit bij heeft stilgestaan. Waar ik het moeilijk mee heb, zijn mensen die allerlei dingen zeggen over geloof, terwijl ze daar eigenlijk niet op een ernstige manier mee bezig zijn.
In hoeverre voldoet u aan het cliché van de verwarde filosofieprofessor?
Over filosofen doen allerlei clichés de ronde. Als ik zo naar mijn collega’s kijk in Antwerpen of in Leuven, heb je inderdaad mensen die wat vergeetachtig zijn aangaande de praktische dingen en daar hoor ik ook bij. Maar je hebt er ook bij die net heel nauwgezet zijn, goed kunnen organiseren en dat klaarblijkelijk heel graag doen. Dat zal je overal wel hebben. Maar de idee dat de filosoof wereldvreemd is, wil ik ten stelligste bestrijden. Ik denk eigenlijk dat het eerder omgekeerd is. Stilstaan bij dingen die iedereen vanzelfsprekend vindt. Nadenken over uitgangspunten van waaruit we een samenleving, een universiteit, een gezin opbouwen; wat is er concreter dan dat?
Ik vroeg eens aan een collega, een professor economie, hoe de beurs en aandelen en al die dingen werken, ik ken daar namelijk niets van. Hij zei me toen dat hij helemaal niet thuis was in de beleggingswereld. Ik was verbaasd; hij was toch econoom? En toen zei hij iets heel waardevol: "Denk je soms dat economen alleen aan geld denken? Ik denk toch ook niet dat jij wereldvreemd bent." Dat is het begin geweest van een hechte vriendschap tussen ons. Men zegt van dichters ook dat ze wereldvreemd zijn, maar dan heb je ze volgens mij nog niet goed gelezen. Ik leer meer uit een roman, een gedicht of een filosofische tekst dan uit een oppervlakkig journalistiek stukje over de acute staat van het eeuwige nu.
Als afsluiter stellen we vaak dezelfde vraag: wat is uw guilty pleasure?
Ik kan de tijd echt uit het oog verliezen bij een gezellig gesprek. Dan wordt het al snel drie, vier uur in de nacht. Bijzonder pijnlijk als je de dag erop moet werken, maar schuldgevoel komt daarbij niet kijken. Ook blijf ik nog altijd graag naar voetbal kijken, terwijl ik heel dat voetbalwereldje een affront voor de sport vind. Het behoort echt tot een carrouselkapitalisme waarin mensen verhandeld worden. Mijn hele filosofie gaat tegen dat neoliberale denken in. Toch kan ik het niet laten om naar een goede Champions-League-wedstrijd te blijven kijken. Ik heb daar een dubbele verhouding mee. Als alle voetballiefhebbers een jaar niet zouden kijken, lag die corrupte wereld gewoon plat, maar ik zou de eerste zijn die toch stiekem naar Liverpool-Bayern München zou kijken. (grinnikt opnieuw verontschuldigend)
- Log in to post comments