maatschappij

12/12/2023
🖋: 

In editie 153 van dwars kon je een uitgebreid dossier lezen over moderne slavernij, met name over de zaak rond Borealis, een multinational in de Antwerpse haven. Maar hoe is het leven op de schepen die aanmeren in de haven? Havenaalmoezenier Marc Schippers van het Zeemanshuis in Antwerpen licht toe.  

Het Antwerp Harbour Hotel, dat naast de functie van hotel ook de functie van zeemanshuis heeft, is gelegen op de Noorderlaan. Zeevaarders kunnen er even uitblazen in een bar, maar krijgen er ook spirituele, praktische en materiële ondersteuning. Zo is er een winkeltje dat elke avond open is, inclusief op zon- en feestdagen. Elke avond zijn er bussen beschikbaar om zeelieden van linker- en rechteroever naar het Zeemanshuis te brengen, en terug naar het schip om 23 uur. 

Antwerpen telde vroeger een tiental zeemanskerken, van een Noorse tot een Duitse, die zich allemaal situeerden op en rond de Italiëlei. Dat waren ontmoetingsplaatsen en plaatsen om het geloof te belijden. “De scheepsbemanning was toen monocultureel”, vertelt Schippers. “Zeevaarders konden toen terecht in een eigen kerk. Dat is nu wel veranderd. De West-Europese bemanning is te duur en richt zich op specifieke sectoren. Nu heb je makkelijk zeven nationaliteiten op één schip. Een derde van de scheepsbemanning wereldwijd komt uit de 
Filipijnen. Filipino’s kunnen goed Engels en hun salariswensen zijn lager, terwijl ze wel regelmatig acht maanden of meer aan boord verblijven, waarna ze twee of drie maanden thuis zijn en dat dertig of vijfendertig jaar lang.” 

vergeten groep 

Er zijn redenen genoeg te bedenken waarom zeevaarders zich in een sociaal kwetsbare positie bevinden. “Het is een gemakkelijk vergeten groep. Ze hebben niet de Belgische nationaliteit, ze betalen geen belastingen en ze stemmen niet. Waarom zouden de Belgische autoriteiten interesse hebben in het lot van de zeevaarders? Het zijn vaak mensen die uit ontwikkelingslanden komen en geen uitweg hebben. Staken is moeilijk. In sommige landen staat op muiterij zelfs de doodstraf.” 

Het mag misschien verwonderen, maar de meeste schepen komen uit Panama en Liberia. “Dat zijn de zogenaamde goedkope vlaggen”, zegt Schippers. “Een rederij uit pakweg een West-Europees land vaart onder de vlag van een land waar de regelgeving minder strikt is. Zo kan de rederij de standaarden van de werkomstandigheden nog wat lager leggen.”

De omstandigheden op een schip kunnen dan ook ronduit slecht zijn. Gazet van Antwerpen liet een inspecteur van het ITF aan het woord. Het ITF is de internationale transportvakbond die controleert hoe de leef- en arbeidsomstandigheden zijn van de zeevaarders. Niet-geregistreerde of onbetaalde overuren, overschrijdingen van de wettelijke maximumtermijn om mensen aan boord te hebben, inbreuken op de basisvoorzieningen zoals douches en toiletten, vieze keukens met beschimmeld en rot eten dat klaarligt om opvarenden met een voedselvergiftiging op te zadelen, medicatie die lang vervallen is... Het is maar een bescheiden greep uit de waaier aan wantoestanden die de inspecteur beschrijft en die veel weg hebben van huisjesmelkerij op zee. 

De taken die het Zeemanshuis op zich neemt, zijn heel divers en de prioriteiten zijn ook veranderd. “Onze belangrijkste taak is nu het bezoeken van schepen”, stipt Schippers aan. “Vroeger zag je als zeevaarder een stuk van de wereld. Nu ligt een schip soms maar een dag aan wal. Het grootste deel van de zeevaarders heeft daardoor geen tijd om het schip te verlaten. Zo kunnen we hen bijstaan waar nodig. Sinds corona hebben we een rollende winkel. Een bestelbusje waarmee we vijf dagen van de zeven naar de Antwerpse haven rijden en dat enkele belangrijke food- en non-foodartikelen voor de zeevarenden bevat.” 

conventie zonder tanden 

In 2006 werd de Maritime Labour Convention in het leven geroepen die zeelieden moet beschermen. Al valt dat in de praktijk flink te relativeren. Volgens die conventie mogen zeelui maximaal 72 uur per week werken, dat is bijna het dubbele van een werkweek in België. Ook blijkt dat er vaak langer wordt gewerkt, maar dat adequate controlemechanismen ontbreken. Volgens dezelfde conventie mogen zeevaarders maximaal twaalf maanden aan een stuk aan boord blijven. “Om geld te besparen op de vluchten van en naar huis houden rederijen zich evenmin altijd aan deze regel. Denk aan het schip in Antwerpen waar twee Vietnamezen werden ontdekt die al 21 maanden aan boord waren.”

Rederijen gaan soms erg ver om zoveel mogelijk geld te verdienen. Niet zelden zijn de zeelieden die al in een precaire situatie zitten het kind van de rekening. Schippers geeft een cynisch voorbeeld: “De Filipijnse crew van een schip mocht zich niet laten vaccineren tegen COVID-19. We hebben de kapitein toch overstag doen gaan. De crew kon zich gratis laten vaccineren, maar er waren administratieve kosten voor een bedrag van 35 euro. Hoewel de rederijen goed geld verdienen, moest de crew die administratieve kosten zelf ophoesten.” 

De zeemansmissies zijn niet afhankelijk van rederijen, ook vallen ze onder niemands paraplu. “Dat zorgt ervoor dat wij als vertrouwenspersonen kunnen optreden voor de zeevaarders. Zij kunnen met hun klachten bij ons terecht. Dan stellen wij de vraag: wat wil de zeevaarder? We gaan niets tegen iemands zin doen. Zeker omdat blacklisting een probleem is in de sector. Na elke vaart stelt de kapitein een rapport op dat ook het uitzendkantoor bereikt waarmee de rederijen samenwerken. Als dat kantoor weet heeft van moeilijkheden of protest, ga je als zeevaarder niet makkelijk aan nieuw werk geraken.” 



maatschappij

12/12/2023
🖋: 
Auteur

De laatste maanden zijn vapen en roken volop in het nieuws. Vooral vapen is razend populair bij kinderen en jongeren van twaalf tot achttien jaar. Reden om ons zorgen te maken? Ik sprak met Filip Lardon, professor en vicerector aan onze universiteit, en diensthoofd van het Centrum voor Oncologisch Onderzoek (CORE). Als kankerspecialist vertelt hij mij over de stand van zaken.

Of het aantal rokers stijgt of daalt, is niet helemaal duidelijk. ”Er zijn cijfers die een status quo stellen,” vertelt Lardon, “maar ook voor een lichte stijging en daling zijn statistische argumenten te geven. Stel nu dat het een status quo is, dan is dat nog slecht nieuws. Het aantal rokers moet naar beneden. In België sterft er elk half uur iemand door de gevolgen van roken. Dat zijn er bijna 15.000 per jaar. Dan is het voor kankerspecialisten echt dweilen met de kraan open. Zeker als je weet dat het heel moeilijk is om longkanker te genezen en dat longkanker voor 80 tot 90 procent door tabak veroorzaakt wordt.”

vapende kinderen in de klas

Het aantal rokende jongeren baart Lardon zorgen. “Zeker in meer praktijkgerichte scholen zijn er nog veel rokende jongeren. Ik ga vaak naar secundaire scholen en ondertussen ook naar lagere scholen met mijn antirookpakket: Een teer onderwerp voor nicotieners. Zo probeer ik zoveel mogelijk jongeren te informeren over de gevolgen van roken.” Daar hoort ook het populaire vapen bij. “Vooral in secundaire scholen is het zeer opvallend. De laatste jaren spreken leerkrachten en directies mij steeds vaker aan over vapen. In de toiletten, op de speelplaats en in de klas, overal wordt er gevapet. Het gaat echt als een sneltrein. Vapende tieners worden ook almaar jonger. Dat zie ik vooral in de enquêtes die ik afneem bij mijn schoolbezoeken. Bij een lagereschoolbezoek op Werelddag zonder tabak vroeg ik aan een groep van 200 kinderen wie er wel eens vapet. Bijna  20 kinderen staken hun hand op. Dat wil zeggen dat bijna 10 procent van hen vapet.” 

“Het lijkt op het eerste gezicht niet zo heel erg veel, maar de situatie is toch schrijnender dan je zou denken”, vertelt Lardon. “Wanneer ik aan een groep jongeren van zestien en zeventien jaar vroeg of ze een vape met of zonder nicotine gebruikten, zeiden de meesten dat ze een vape zonder nicotine gebruikten. Wanneer ik hen dan vroeg of ze een wegwergvape of een elektrisch toestel gebruikten, antwoordde zo goed als iedereen dat ze een wegwerpvape hadden. Wat ze niet beseften, is dat quasi alle wegwerpvapes nicotine bevatten. Ze weten zelf dus niet dat ze met een extreem verslavende drug bezig zijn. Erg verontrustend, maar het verontrust mij nog vele malen meer dat ik 10 procent vapende kinderen aantref in een lagere school. Ook zij gebruiken wegwerpvapes.”

Hoewel de cijfers die Lardon aanhaalt enorm zorgwekkend zijn, stipt hij toch aan dat vapen niet zo erg is als de tabakssigaret. “Het grote verschil is dat je bij een tabakssigaret tabak verbrandt terwijl er in een elektronische sigaret geen tabak zit. In die tabak zitten meer dan 4000 schadelijke stoffen, waaronder veel kankerverwekkende. Door die stoffen te verbranden ga je nog veel meer schade aanrichten. In een elektronische sigaret of een vape zit een vloeistof die verdampt. Dat is een groot verschil, want in die vloeistof zitten minder schadelijke stoffen dan in tabak. Er zitten nog wel honderden chemicaliën in, waarvan tientallen die schadelijk zijn, maar dat is veel minder dan in een tabakssigaret. Dat maakt dat ik niet zo negatief ben over de vape. Een vape heeft voor mij absoluut bestaansrecht, maar alleen met het doel om een roker te doen stoppen met roken. Dat is ook de reden waarom de vape op de markt is gebracht: rokers een minder schadelijk alternatief aanbieden.”

van stop tool naar trendy gadget

Hoewel de vape op de markt gebracht werd als stop tool voor rokers, zijn ex-rokers niet de enige vapers. “Het grote probleem is dat kinderen en jongeren de vape ontdekten. Dat is natuurlijk het verdienmodel van de vape-industrie; ze zoeken replacement smokers omdat ze zien dat er minder of zeker niet meer jongeren beginnen met roken. Door een kleurrijk, schijnbaar onschuldig elektronisch toestelletje op de markt te brengen dat ook nog lekker smaakt, gaan die jongeren uiteindelijk toch vapen. Door het imago van vapen heel onschuldig te houden, creëert de industrie cliënteel. Want de kinderen die beginnen vapen, raken uiteindelijk verslaafd aan nicotine.”

De lekkere smaakjes van de vape zijn te aanlokkelijk voor kinderen. “Er zijn op dit moment wereldwijd meer dan zevenduizend smaakjes. Het begon met framboos, kiwi en watermeloen, maar ondertussen zijn ook suikerspin, pannenkoek en gummibeer vapesmaken.” Zo wordt pijnlijk duidelijk dat die smaakjes gericht zijn op kinderen. Het is dan uiteraard de vraag of we dat niet moeten verbieden. Lardon legt uit: “In Nederland worden vanaf januari 2024 alleen nog vapes met tabakssmaak verkocht. Ik zit zelf in de Hoge Gezondheidsraad van België, maar wij hebben geadviseerd om de smaakjes niet te verbieden. We hebben dat oorspronkelijk niet gedaan omdat we toch de kans willen geven aan de verstokte roker die wil stoppen met roken, maar dan alleen met frambozensmaak. We willen het risico niet nemen dat iemand niet stopt met roken omdat er alleen vapes bestaan met tabakssmaak.”

Lardon twijfelt nu over die beslissing: “Zeker smaken als gummibeer en profiterole zijn problematisch. Minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke heeft ondertussen de felle lichtjes en kleurtjes van vapes al verboden op advies van de Hoge Gezondheidsraad. Ook de verpakkingen worden neutraler. We hoeven de verpakkingen niet diezelfde groenbruine kleur te geven met shockerende foto’s zoals op een tabakssigarettenpakje, maar er moet geen lachende aardbei op staan. Dat maakt alleen maar dat het imago veel onschuldiger is.”

rookvrije campussen?

Ook aan onze universiteit zijn er heel wat mensen die roken. Lardon voelt mijn vraag al aankomen wanneer ik begin over het rookgedrag van universitairen. “Moeten we onze campussen niet rookvrij maken? Misschien zijn we dat aan onszelf verplicht, denk ik dan. Zeker op Campus Drie Eiken, een gezondheidswetenschappencampus. Aan de andere kant moeten we natuurlijk aan iedereen denken. Je kan personeel of studenten die toch nog roken niet verplichten twee kilometer verder te fietsen om daar hun rookpauze te nemen. Dat is de reden die vaak gegeven wordt om het rookverbod nog altijd tegen te houden en dat begrijp ik ook wel.”

Lardon stelt zelf voor om te beginnen met een sensibiliseringscampagne op alle campussen. Hij zou vooral inzetten op bewustwording door de studenten en personeelsleden te confronteren met harde cijfers. “Tijdens de corona­pandemie hebben we nooit zoveel doden ten gevolge van corona gehad, maar er sterven al zo lang 15.000  Belgen per jaar door roken. Misschien moeten wij het dan eens aandurven om een statement te maken en het roken aan banden te leggen op onze universiteit. Dat wil niet meteen een verplicht rookvrije campus zeggen, maar wel een gevraagd rookvrije campus. Mensen die het dan echt niet kunnen laten om te roken mogen dat nog even, maar daarna zou ik uiteindelijk toch wel richting verplicht rookvrije campussen willen gaan.”

Wanneer ik aanhaal dat rookvrije campussen best weleens een onderwerp mogen zijn bij de aankomende rectorverkiezingen, reageert Lardon enthousiast. “Mochten de studenten nu zelf zeggen dat ze niet meer willen meewerken aan deze absurditeit, zou dat inderdaad heel mooi zijn. Er gaan natuurlijk een aantal studenten tegen zijn. Ik begrijp dat ook wel, maar aan de andere kant zijn we een universiteit met heel goed biomedisch en medisch onderzoek dat resulteerde in veel waardevol gepubliceerd onderzoek naar longkanker. In dat opzicht mag de vraag naar een rookvrije universiteit eigenlijk geen bijvraag zijn. Het gaat om duizenden mensenlevens per jaar. Dus ik zou het natuurlijk heel fijn vinden moesten we met die vraag naar buiten komen. Het is geen gemakkelijk te beantwoorden vraag, maar misschien moeten we ze toch wel eens durven stellen.” 



opinie

12/12/2023
🖋: 
Auteur

“Het is belangrijk dat vleesvervangers op vlees lijken.” Volgens Jaap Korteweg, directeur van De Vegetarische Slager, houden vegetariërs van vlees. “Dat verklaart waarom er weinig vegetariërs zijn.” Hij stelt dat “vleesvervangers zoveel als mogelijk op echt vlees moeten lijken om daar verandering in te brengen”. 

De afgelopen jaren worden alsmaar meer mensen vegetariër. Ondertussen is 6% van de Belgische bevolking vegetarisch. Dat zijn een half miljoen mensen die bewust voor een andere levensstijl kiezen, zij het onderling met andere motieven. Niet alle vegetariërs zijn principieel vegetarisch. Daarmee wil ik zeggen dat iemand vegetarisch wordt omdat die vindt dat er geen dierenleed gepaard mag gaan met eten. Ook zijn er vegetariërs met motieven zoals het klimaat, hun gezondheid of de lekkere smaak van vegetarisch eten. Als mensen daarom vegetarisch worden, wil dat niet zeggen dat ze vlees niet lekker vinden. Integendeel zelfs, ze hebben waarschijnlijk evenveel moeite met vegetarisch worden als overtuigde vleeseters.
Daarom is een vleesvervanger belangrijk. Die kan hen namelijk enorm helpen met de overstap naar vegetarisme, zeker als de textuur en smaak van de vleesvervanger die van echt vlees kan evenaren. In tegenstelling tot principiële vegetariërs kunnen zij dus net wel genieten van een vleesvervanger die op vlees lijkt, terwijl principiële vegetariërs allicht liever gerechten eten die allesbehalve op vlees lijken.

Er is discussie over of vleesvervangers op vlees mogen lijken. “Vegetariërs zijn toch vegetariër omdat ze helemaal niets willen eten dat op vlees lijkt?”, gaat het argument. Overtuigde vegetariërs hebben inderdaad niet meer de behoefte aan vlees die vleeseters hebben. Zij gaan na een tijdje creatiever koken met basisproducten in plaats van met vleesvervangers. Vleesvervangers zijn dan ook niet bedoeld voor vegetariërs, maar om vleeseters te overtuigen of om het laagdrempelig te maken om vleesvervangers uit te testen.

Tegelijkertijd is er kritiek op de namen die de alternatieven dragen. Namen als “veggieburger” en “vegaworst” zouden misleidend zijn voor consumenten en de Europese landbouwlobby bestempelt ze zelfs (onterecht) als ‘culturele kaping’. Het Europees Parlement stemde in 2020 dan ook tegen hun voorstel om vleesbenamingen alleen aan vleesproducten toe te kennen. Het maakt de producten immers herkenbaarder en makkelijker om naar te verwijzen. Bovendien zijn de benamingen niet misleidend omdat elke winkel een aparte vegetarische afdeling heeft en ook maakt de naam het makkelijk voor vleeseters om de producten te testen.

Vleeseters zijn kortom de voornaamste doelgroep van vleesvervangers. De naam en de vorm van vleesvervangers zijn dus een goede manier om vegetarisme te promoten, omdat ze door hun voorkomen de pijn van het gemis van vlees efficiënt kunnen stillen. 



UAntwerpen

12/12/2023
🖋: 

In het voorjaar van 2021 besloot UAntwerpen te besparen op het schoonmaakpersoneel. Die actie kon binnen en buiten de universiteitsmuren op veel protest rekenen. Hoe staan de zaken er inmiddels voor?

8 maart 2021. Honderd studenten, personeelsleden en vakbondsmensen staan voor het rectoraatsgebouw uit solidariteit met het poetspersoneel aan UAntwerpen. Dat personeel heeft pas te horen gekregen dat het wordt ontslagen bij ISS, het schoonmaakbedrijf waarmee UAntwerpen in zee gaat, en meteen opnieuw wordt aangenomen. Alleen zal het vanaf dan hetzelfde werk moeten doen in minder tijd. Academici en studenten protesteren: een interne petitie gelanceerd door het 8 Maart Comité haalde in een mum van tijd 3.000 handtekeningen. 

Dominique Kiekens, een van de initiatiefneemsters van het 8 Maart Comité, vertelt: “Khadija Hyati, voorzitster van het Nederlandse Schoonmakersparlement, heeft na het protest samengezeten met de schoonmakers. Daaruit kwam een petitie voort waarin het schoonmaakpersoneel verschillende zaken agendeerde. De schoonmakers werken op zeer vroege uren, toch was het gebruik van een gsm om hun kinderen ’s ochtends wakker te bellen verboden. Op bepaalde campussen mochten schoonmakers louter zwart en grijs dragen onder hun plunje. De petitie behandelde ook de uitbetaling van loon op een actiedag, samenwerking met het personeel van UAntwerpen en de werkdruk. Het poetspersoneel haalde al die zaken binnen, op één issue na: het verlagen van de werkdruk.” 

uitbesteding 

UAntwerpen besteedt het schoonmaakwerk uit aan ISS. “Het voordeel aan de uitbesteding van schoonmaak is dat we als vakbonden kunnen onderhandelen op sectorniveau en dat de lonen via uitbesteding in de regel hoger liggen”, zegt Inge Gielis (ACV) die met Joke Dupont (ABVV) het schoonmaakdossier opvolgt. “Het belangrijkste nadeel is dat de werkdruk voor schoonmakers in onderaanneming veel hoger ligt en tot onzekerheid leidt: elke vier jaar worden de contracten hernieuwd en dan is het de vraag of de klant niet louter voor de goedkoopste optie kiest met onrealistische verwachtingen voor schoonmakers.” 

“Exemplarisch is dat het schoonmaakpersoneel en hun vaak jonge kinderen niet worden uitgenodigd voor het sinterklaasfeest van de universiteit”, vertelt Ben Van Duppen. Hij volgde in de Raad van Bestuur het dossier rond het schoonmaakpersoneel op en is PVDA-schepen in Borgerhout. “De  schoonmakers werken voor een extern bedrijf en niet voor UAntwerpen terwijl ze wel elke dag de universiteit levensvatbaar houden. Zo zeg je als universiteit dat ze er niet bij horen. De acties voor het schoonmaakpersoneel bewijzen dat mensen binnen de universiteit vinden dat ze er wel bij horen. Het zijn niet alleen getalletjes waarop bespaard kan worden, het gaat over mensen van vlees en bloed.” 

beroepseer 

“Als je zeven uur moest werken tussen 6 en 13 uur en dat wordt gereduceerd tot vier uur, moet je elders in de dag drie uur krijgen”, vertelt Gielis. “Overdag zijn die uren in de schoonmaak zeer moeilijk te vinden. Dan moet je ’s avonds laat elders nog drie uur werken. Dat is nefast voor je familieleven en niet alle schoonmakers hebben een auto. Ook is er geen deftige autovergoeding.” 

“UAntwerpen zei dat de werkdruk niet zou stijgen en dat men ging investeren in machines”, vertelt Céline Gümüs (Comac). “Het aantal uren vermindert, maar de universiteit verkleint niet en het aantal studenten neemt toe. De opdracht van schoonmakers is nu om visueel te kuisen: zolang het er maar oké uitziet. Als je alles half en vlug moet doen, haal je geen voldoening uit je werk.” Gielis spreekt van een delicaat onderwerp. “Ook al wil je de afwas doen, je mag geen werk doen dat de klant niet betaalt. Tegelijk is het ook gemakkelijk gezegd om oppervlakkiger te kuisen; schoonmakers vrezen controles van de inspectie en zitten begrijpelijk niet te wachten op negatieve beoordelingen. Bovendien, wie wil hun job niet goed doen?” 

nieuw contract 

Over anderhalf jaar sluit UAntwerpen een nieuw contract met een schoonmaakbedrijf. Gümüs en Van Duppen pleiten voor sociale clausules in de contracten en het liefst zien ze de schoonmakers geïnsourcet. “Ze maken de slechtste uren en verdienen het minst. Vaak zijn het alleenstaande moeders in een erg precaire situatie. Het is belangrijk dat op zijn minst de werkdruk weer op het oude niveau komt.”

Voor Gielis is het belangrijk dat er alvast niet in zee wordt gegaan met dubieuze firma’s: “Dat moet je ISS nageven: wanneer er een probleem is, staan ze open voor overleg. Daarnaast moet de universiteit afvragen of al het personeel en de studenten tevreden zijn over de schoonmaak. Ik denk dat dat niet altijd het geval is: het personeel wil niet bezig zijn met vuile afwas en studenten hebben graag een proper afgekuist bankje. Ook is het belangrijk dat de werkdruk wordt verlaagd en de planning wordt aangepast zodat er plaats is voor voltijdse contracten overdag. Bij het vorige contract heeft men zich te weinig afgevraagd wat het beste voor de schoonmakers en de universiteit is, maar begon men te vergelijken met andere universiteiten. Als de kwaliteit daar ondermaats is, helpt die vergelijking je niet vooruit. Idealiter worden de schoonmakers niet gezien als kostenpost, maar als essentieel onderdeel van de academische gemeenschap en wordt hun werk ook financieel gewaardeerd.”

De geïnterviewden wijzen erop dat de Vlaamse regering haar financieringsbeloften niet nakomt en dat het vooruitgang is dat het hoger onderwijs hiertegen op straat komt. “De Vlaamse regering creëert een context die universiteiten doet besparen”, zegt Van Duppen. “Trap je dan naar boven of zoek je geld bij wie het minst vocaal is?” Kiekens vult aan: “De ene universiteit zal minder in infrastructuur investeren, UAntwerpen zet in op de zogenaamde kerntaken. Behoort het werk van de schoonmakers daar dan niet toe?” 



sport

11/12/2023
🖋: 

Op een mistige herfstzaterdag breng ik een bezoek aan Sinaai Girls, een voetbalclub in het Wase dorpje Sinaai. Bij de binnenkomst valt me meteen een grote affiche op waar ‘girlpower’ op staat te lezen. De club is sinds 1983 een vaste waarde in het vrouwenvoetbal. De accommodatie, slechts één volledig veld en een ondermaatse parking, doet me niet vermoeden dat ze in 2010 nog de finalematch van de Beker van België wonnen tegen de mauve ladies van RSC Anderlecht. Het profvoetbal zei de club onderhand vaarwel. Ze verlegde focus naar haar jeugdwerking, het meisjesvoetbal.

Meisjesvoetbal is de laatste jaren dan ook aan een stevige opmars bezig. Tussen 2021 en 2023 groeide de sporttak in Vlaanderen met iets meer dan 21%. Volgens Voetbal Vlaanderen moet dat nog beter; het meisjesvoetbal moet professionaliseren. In juni presenteerde zij daarom Futbalista Hattrick, een programma om, naar eigen zeggen, de cultuurverandering van vervrouwelijking binnen het voetbal verder te zetten. Via investeringen en gerichte events willen zij het aanbod voor voetballende vrouwen vergroten en in de kijker zetten. Tempert die vervrouwelijking wel degelijk de mannelijke excessen van de voetbalwereld – zoals geldzucht en geweld? En welke drempels moeten daarvoor nog weggewerkt worden?  
In de kantine van de Sinaai Girls spreek ik Jürgen De Bondt, sportief directeur van de club, over een van de grootste drempels die het meisjesvoetbal kent: het gemengd spel. Zijn club is uniek op dat vlak. “Wij richten ons inderdaad enkel op meisjes”, legt hij uit. “Je ziet in andere clubs wel eens een aparte meisjesploeg, maar dat is dan vaak een U16-ploeg. In die clubs zijn dus geen ploegen waarin meisjes van vijf of zes jaar apart kunnen spelen. Wat doe je dan? Je laat ze bij de jongensploeg spelen.” In veel Vlaamse voetbalclubs worden de twee geslachten nog te vaak tot elkaar veroordeeld. Dat zorgt volgens De Bondt voor problemen: “Niet elk meisje wil bij jongens voetballen, kan bij jongens voetballen of wordt geaccepteerd in een jongensploeg. Dat is onze bestaansreden. Wij willen meisjes die gewoon graag meisjesvoetballen of meisjes die op termijn niet meer geaccepteerd worden binnen een gemengde groep, de overstap laten maken.”

Ook Marnix Beyen is geen voorstander van gemengd spel. Beyen is covoorzitter van meisjesclub Football Girls Leuven. Daarnaast is hij hoogleraar politieke geschiedenis aan UAntwerpen. “Hoewel meisjes vroeger in ontwikkeling zijn, zit je qua snelheid, kracht en intensiteit gewoon met een achterstand”, legt hij uit. Al zijn er volgens De Bondt ook voordelen aan gemengd spelen. “Momenteel is de weg voor vrouwen die de top willen bereiken voor 99% via de gemengde competitie”, erkent hij. “Die gemengde competities zijn veel sneller en fysieker. Meisjes die daar in meespelen gaan een voorsprong hebben op anderen die in gescheiden competities opgegroeid zijn.” Beyen merkt op dat dat sportieve aspect niet het enige is. “Je hebt ook culturele verschillen, het haantjesgedrag van jongens bestaat al op vroege leeftijd. Daardoor zullen meisjes in de eerste plaats niet geneigd zijn te starten met voetballen, en als ze dat wel doen haken ze al snel af.” Ook hier is De Bondt het eens. Daarbovenop vindt hij dat hoe meer meisjes je aan het voetballen krijgt, hoe hoger het niveau automatisch zal worden.

drempelverlagende werking

Een vergroting van het aanbod moet dus het doel zijn: enkel zo krijgt elk meisje de kans om met andere meisjes te voetballen. De vraag is dan hoe je die visie in de praktijk brengt. Bij Football Girls Leuven werkt Beyen bewust aan drempelverlaging. De club werd met die visie opgericht. “We zagen dat jongeren uit kansengroepen wel interesse hadden, maar de vaak hoge inschrijvingsgelden niet konden betalen. Wij wilden echt bewust een ploeg zijn waar we proberen die kwetsbare jongeren actief te bereiken.”
Football Girls Leuven brengt drempelverlaging in de praktijk. “Dat doen we onder meer door te werken met vier verschillende tarieven voor het inschrijvingsgeld: een kansentarief met behulp van de UiTPAS, een verlaagd tarief, een standaardtarief en een solidair tarief.” Ouders kunnen, als zij dat wensen, een verhoogd inschrijvingsgeld betalen om dat van armere ouders tegemoet te komen. “Financieel willen we toch in de eerste plaats die interne solidariteit benadrukken. Al het geld dat binnenkomt, willen we gebruiken voor het meisjesvoetbal.” Die inspanningen werden vorig jaar beloond met het Vlaams Sportjuweel voor het Warmste Sportinitiatief.

De inclusieve aanpak wordt dus opgemerkt, dat ziet ook Beyen. “Ik ben kritisch ten opzichte van Voetbal Vlaanderen, maar ik zie wel dat ze bepaalde stappen zetten. Ik denk ook dat ons voorbeeld daar voor een stuk een rol in speelt. Ik wil zeker niet alleen kritiek geven, maar vind wel vaak dat ze te traag gaan.” Het beperkte aanbod blijft het grootste probleem. “Een van de manieren om meisjesvoetbal te stimuleren is het organiseren van allerhande Futbalista-evenementen, specifiek voor meisjes”, bemerkt hij. “We zien dat meisjes die daarnaartoe gaan dat op zich wel leuk vinden. Toch zetten ze daarna te weinig de stap naar een door jongens gedomineerde ploeg. Wij zeggen dat je eerst een aanbod moet creëren.”

voortschrijdende professionalisering

Om een groter aanbod te faciliteren wil Voetbal Vlaanderen op financieel vlak bijspringen. Toch heeft dat niet enkel positieve effecten, vindt De Bondt. “Middelen zijn nodig, maar dat is juist ook het nadeel. Vrouwenvoetbal is een product geworden; zo komt er geld binnen. En als er geld is, dan komen er problemen.” De monetaire excessen van het mannenvoetbal lijken zich naar het meisjesvoetbal te verspreiden. Ook Beyen vindt dat er moet worden opgelet met professionalisering. “Het meisjesvoetbal biedt kansen om een andere logica te doen heersen, maar we moeten heel alert zijn om dat ook zo te houden. Jürgen staat daar veel dichter bij. Sinaai Girls heeft natuurlijk een vrouwenploeg.”

De vrouwenploeg stopte in 2014. “Vanaf een bepaald niveau is de charme weg”, zegt De Bondt hierover. “Daarom hebben wij vijf jaar geleden gezegd dat we ons niet meer inschrijven bij de nationale competitie. We wilden niet meedoen aan dat financiële gedoe van spelers te moeten overtuigen om hier te komen sjotten. We hebben ten slotte onze eigen jeugdwerking.” Beyen heeft begrip voor die opvatting. “Ik denk dat dat dan een voorbeeld is van hoe je daar heel alert mee bezig kan zijn. Wij hopen binnen twee jaar een vrouwenploeg te kunnen hebben, maar ook wij gaan geen premies uitbetalen.” 

een sombere toekomst?

De werkelijkheid is minder rooskleuring dan de cultuurverandering waar Voetbal Vlaanderen van spreekt. De heersende cultuur in de voetbalwereld lijkt volgens De Bondt onveranderlijk te zijn. “De charme van het vrouwenvoetbal wordt deels tenietgedaan door de centen. Vroeger werd er enkel nationaal een premie gegeven. Nu wordt er al op het derde provinciale niveau iets verwacht om te voetballen. Door de professionalisering, zoals de voetbalbond het noemt, is die cultuur ook bij het vrouwenvoetbal binnengesijpeld.”

“Er heerst toch wel nog altijd een positievere sfeer bij meisjesvoetbal.” vindt Beyen. “Ik ben scheidsrechter geweest bij de U15 jongens. Bij de dingen die ik daar hoorde dacht ik: ‘Help’. Ik wou toen niks meer met voetbal te maken hebben. Zo’n dingen heb ik nog niet gezien bij het meisjesvoetbal.” Beyen denkt wel dat er een proces bezig is. “Het is zeker niet dat de cultuur van het vrouwenvoetbal in steen gebeiteld staat. Het mag niet een soort gegevenheid zijn. Je staat al snel in een soort verschildenken tussen mannen en vrouwen.”

Inclusiviteit en drempelverlaging zijn nodig, om elk meisje de kans te geven met andere meisjes te spelen. Om die noodzakelijke investeringen door te voeren is geld nodig, ook bij Sinaai Girls. De club botst op haar voegen qua ruimte en accommodatie. Een wens om uit te breiden koestert ze momenteel niet. Als de club haar aanbod toch wil vergroten zal er mee gegaan moeten worden met de professionalisering. Dan zullen een hoop meer meisjes de kans krijgen te voetballen – wat goed is. Toch is het risico dat een groot stuk van de ziel dat het kleinemeisjesvoetbal nog heeft, in die evolutie verloren kan gaan. 



UAntwerpen

11/12/2023
🖋: 
Auteur

De studentenrestaurants van UAntwerpen en UGent haalden deze zomer beide de pers met opvallend tegengestelde boodschappen. Terwijl UGent het vegetarische aanbod terugschroefde, stelde onze eigen universiteit dat ongeveer 80% van de maaltijden vegetarisch of vegan worden tegen 2030 in het kader van het nieuwe Klimaatactieplan. Dat UGent nu verslagen afstapt van hetzelfde hoopvolle traject waar ze tien jaar geleden aan begon, doet de vraag rijzen of die duurzaamheidsprincipes wel zo duurzaam zijn.

Zoals wel vaker wanneer je artikel afhangt van enkele opwarmheadliners uit de fastfoodmedia, is een onmiddellijke nuancering op haar plek. Het nieuwe Klimaatactieplan van het UAntwerp Climate Team werd al eind 2022 voorgeschoteld. De inhoud van zo’n actieplan is heel verscheiden en heeft meer vlees aan het bot dan de magische 80% vegetarische of vegan maaltijden die de persdienst koos als hapklare kop. Klimaatcoördinator Matthias Verstraeten en duurzaamheidscoördinator Carla Uwents leggen uit hoe de vork aan de steel zit.

Matthias bijt de spits af: “In academiejaar 2018-2019 is er een eerste klimaatactieplan geschreven door het Climate Team. Dat is in 2022 geüpdatet en gaat voornamelijk over bedrijfsvoering. Het heeft als doelstelling om de universiteit op weg te zetten naar klimaatneutraliteit tegen 2030 en haar fossielvrij te maken tegen 2050.” Van het 70 pagina’s tellende document gingen er een viertal pagina’s uit naar voeding, geen grote portie dus. “Van de CO2-uitstoot bevindt 80% zich op mobiliteit en infrastructuur. Dat zijn de grote werven, waar dan ook veel budgetten voor nodig zijn om de doelstellingen te halen. Als je puur kijkt naar CO2-uitstoot is voeding, voor onze instelling althans, niet de allerbelangrijkste factor.”

“Wat ook belangrijk is om mee te nemen in het verhaal”, pikt Carla in, “is dat het Klimaatactieplan in co-creatie is geschreven met meer dan 300 vrijwillige medewerkers, onderzoekers en studenten. Elks van ons wil dat onze universiteit, als organisatie, werkgever of opleidingsaanbieder een bepaalde toekomstvisie heeft. Het Climate Team is dus een bottom-uporganisatie die alle lagen van de universiteit breed ontwikkelde adviezen en doelstellingen meegeeft rondom klimaat en duurzaamheid. Die zijn uiteindelijk goedgekeurd door het College van Beheer.”

Aan de andere kant van de tafel zitten An Op de Beeck en Catherine Ongenae, respectievelijk algemeen coördinator komida en diensthoofd catering en congreshallen. Ook zij willen de boter klaren. Catherine zegt af te willen van de focus op de smaakmakende 80%. “Waar het ons om draait, is dat er meer plantaardige voeding komt. We willen onze studenten niets door de strot duwen, maar wel vegetarisch eten vanzelfsprekend maken. Mijn eeuwenoude voorbeeld is de tomaat-mozzarella. Mensen eten dat omdat dat lekker is, niet omdat dat vegetarisch is.” Het vanzelfsprekend maken van vegetarisch eten is een grotere hap om te kauwen dan louter een veggie-optie aanbieden. An legt uit: “Veggie-opties zijn er altijd al geweest, die zitten in ons DNA, maar als je het houdt bij een gewone worst en een veggieworst, lijkt de vegetarische optie al snel een stiefbroertje van het ‘echte’ menu. Op die manier experimenteren weinig studenten met voeding. In plaats daarvan gaat het om het aanbieden van unieke vegetarische gerechten met eigen smakelijke namen, zo verleid je mensen om eens wat anders te proberen.”

een duurzame geschiedenis

Carla ziet daarom een groot verschil met wat er in andere studentenrestaurants gebeurt. “Heel onze keuken, ook onze cateringsdienst konventa, is ondertussen al een dikke tien jaar geleidelijk meer duurzaam aan het worden. Dat maakt dat we kleine stapjes hebben gezet die organisch zijn gegroeid met voortschrijdend inzicht. We merken dat de wissel in andere studentenresto’s veel zichtbaarder en drastischer gebeurt, waardoor je meer weerstand opwekt. Gras groeit niet harder als je eraan trekt.”

Het duurzaamheidstraject dat komida volgt, bestaat al sinds 2012, lang voor er sprake was van een climate team. Naar goede gewoonte voorzagen de studenten het voorgerecht. An: “Een van de startpunten was een week rond duurzame vis van studentenclub Fabiant. Het voelde vreemd om de week nadien opnieuw elke dag tonijn aan te bieden.” Carla vervolledigt het verhaal: “Kort daarna zijn we een tweejarig traject begonnen door ons te laten begeleiden door Vredeseilanden (tegenwoordig gekend als Rikolto n.v.d.r.). Denk daarbij aan workshops voor de chefs en experimenteren met duurzame alternatieven; die houding zijn we vast blijven houden.”

Toch valt ook de geleidelijke aanpak op. Zeker de studenten wier diploma een wat langere gaartijd lijkt te hebben, klagen dat het vet van de soep is. Kwatongen menen dat de hedendaagse komida slechts een zwak afkooksel is van de goei tijden, waar de mayonaise gratis was en je ongelimiteerd frieten en kroketten kon bijhalen. Aan de organisatorische kant deelt men die heimwee niet. “Het is een gigantische evolutie geweest”, vertelt Catherine. “In 2012 kon je bij gelijk welke maaltijd kiezen welke koolhydraten je nam: frieten, puree, witte én bruine rijst, kroketten, pasta... Alles stond elke dag klaar met gigantische overschotten tot gevolg. Vandaag kan je nog steeds vragen om rijst in plaats van frieten, maar enkel áls er toevallig ook rijst is. Daarnaast zijn er andere maatregelen om verspilling tegen te gaan zoals de samenwerking met 2 Good 2 Go.”

Dat betekent niet dat overschotten volledig verdwenen zijn. “We hebben al enkele keren een voedselweging gedaan om te weten wat er blijft liggen”, vervolgt An, “en dan ook aan klanten gevraagd waarom dat bleef liggen. Zo weten we nu dat we niet te vrijgevig moeten zijn met koriander in de noedelgerechten, maar ook dat de rijstschep in een specifieke komida te groot was. Meten is weten; volg je klanten en maak het op maat.” Catherine stemt in: “Het blijft een gok hoeveel volk je in je restaurants kan verwachten, maar onze chefs houden bij welke gerechten het goed doen op welk moment van de week.” 

“Onze chefs zijn ondertussen zo ingewerkt dat ze de situatie in Gent niet goed begrijpen”, legt An uit. “Hun logica is heel duidelijk: ‘Als een product niet aanslaat, maak je er toch gewoon minder van?’ Ze denken ook actief mee om bijvoorbeeld een veggiegerecht volledig vegan te maken. Uiteindelijk zijn zij het die de werkdruk ervaren bij het koken, maar ik durf te zegen dat als iets goed werkt, ze dat ook merken en het ondanks de druk wel herhalen.” Een gevolg daarvan is dat elke komida een eigen weekmenu heeft. An legt uit: “Er is veel vrijheid voor elke chef. Zij bepalen het menu op basis van hun specifiek klantenbestand. Het aanbod verschilt dus per campus, maar is wel gelijklopend: de recepten en prijzen zijn hetzelfde. Bovendien zijn specifieke regels rond het aanbod vegetarisch en vegan, verschillende prijsklassen, enzovoort.”

de interne keuken

Chefs hebben dus een boel in de pap te brokken, maar het gros van het beleid ligt elders. Omdat komida geld krijgt vanuit de studentenvoorzieningen valt het orgaan ook mede onder de stuvoraad. Dat heeft als effect dat studenten­vertegenwoordigers mee aan tafel mogen schuiven. “De studentenvertegenwoordigs is er in de coronaperiode gevraagd om de subsidies over het hele gamma toe te passen en niet langer, zoals voorheen, enkel op de warme maaltijden”, geeft Catherine als voorbeeld. “Als gevolg daarvan zijn sommige producten in prijs gedaald, terwijl de warme maaltijden – relatief gezien – duurder werden.

Achteraf gezien was dat een goede zaak, want ondertussen blijkt dat de vraag naar warme maaltijden aanzienlijk is afgenomen: waar vroeger ruim 60% van de maaltijden warm was, komen we nu zelfs niet meer aan 40%.” Los van het feit of je professor economie het eens zou zijn met deze analyse is het duidelijk dat we als studenten ook op ons eigen bord moeten kijken als we ontevreden zijn over het aanbod van komida.

Dat blijkt des te meer uit de andere initiatieven zoals de komida-chat. Tweerichtingsverkeer is daar het sleutelwoord, aldus An. “De komida-chat is een makkelijk toegankelijk orgaan waar personeelsleden en studenten in vertegenwoordigd zijn en waar wij communiceren over veranderingen die plaatsvinden en waar vragen worden gesteld zoals: Hoe vinden jullie dat, als we dat plannen te doen? Maar het is ook: hebben jullie ideeën? Wat zijn jullie bezorgdheden? Er zijn ook de rode en groene kaartjes, maar die zijn in onbruik geraakt. We hebben ook een mailadres waar je vragen en opmerkingen naar kan sturen die dan terechtkomen bij Ida, Ida van komida. Toch blijft het basisidee dat wij toegankelijk willen zijn als ploeg; op elk niveau zijn onze mensen makkelijk aanspreekbaar.”

Met de informatie die komida krijgt, gaat ze aan de slag, al gaat daar soms wel wat tijd over. An geeft een voorbeeld: “Een student wees ons erop dat het aanbod voor vegans best beperkt is: het kwam vaak neer op een hummusvariatie. Dat is iets wat je meeneemt, maar waar niet in een-twee-drie een oplossing voor voorhanden is.” Ook feedback die meer op praktische zaken is gericht, is meer dan welkom. Catherine: “Er loopt een proefproject in komida Middelheim waar we het cambiosysteem, waar de student een deel van het geld moet parkeren, vervangen met een applicatie op de smartphone die gekoppeld is aan een rekeningnummer. Zo proberen we op elke verzuchting van studenten een antwoord te bieden.”

Ondanks dat alles is komida in tegenstelling tot het Climate Team geen bottom-up organisatie. De subsidiëring is geen bodemloze honingpot en er is, naast klantgerichtheid en duurzaamheids­principes, een uitgekookte marktstrategie nodig om de kas te spijzen. Dat betekent soms moeilijke beslissingen nemen. “Studentenvoorzieningen is een groot departement”, legt Catherine uit, “waar ook onder andere studieadvies, huisvesting en psychosociale zorg onder vallen. Het aantal studenten in nood stijgt, dus wij willen meer doen met minder. Dat is creatief puzzelen om het anders aan te pakken zonder dat studenten het voelen.”

financiële kommer

An vertelt hoe komida de doorstart maakte nadat de pandemie roet in ieders eten had gegooid. “We zijn met een klein team gestart met de hoopvolle verwachting dat de wereld terug opstartte, maar eigenlijk is het pas dit academiejaar dat het opnieuw drukker voelt in de resto’s. Nochtans betekent dat niet dat we meer verkopen. Vroeger had een kleine 10% van de studenten eigen eten mee, tegenwoordig evolueert dat naar de 40%. Er is wel een positieve stijging, de eerste maanden lag ons rendement 20% hoger dan vorig academiejaar, maar als het aantal brooddozen stijgt, komen we in de problemen.”

“In zo’n geval zal het ervan afhangen waar de noden van komida enerzijds en die van de student anderzijds liggen”, zegt Catherine nuchter. “We zullen harde, maar bewuste beslissingen moeten nemen. We moeten vooral opletten dat het niet zover komt; ook buiten de universiteits­muren vallen rendementen te halen zodat we de continuïteit erbinnen kunnen garanderen. Zo is er sinds november een contract om te leveren op de Antwerp Management School, waardoor we meer kosten kunnen dekken. De zwaarste lasten blijven de vaste kosten: of je nu voor 50 of 400 man kookt, de lichten moeten aanblijven.”

Met de slinkende subsidiëring voor hoger onderwijs en het feit dat komida de koek moet delen met zoveel andere hongerige monden, is een groter budget onwaarschijnlijk. Toch vraag ik, bij wijze van amuse-bouche, waar de prioriteiten zouden liggen als ze een flinke schep budget bij zouden krijgen. “Als we mogen dromen zouden we meer à la minute bestellingen van belegde broodjes mogelijk maken,” vertelt An. “De personeelskost zal zoiets nooit mogelijk maken. Hoewel er al flink op personeel bespaard is, zijn die besparingen teniet gedaan door indexaties.” Catherine snakt dan weer naar waste-free koffie-eilanden. “Eigenlijk moeten we wel investeren in zulke systemen; tegen 2025 willen we verpakkingsvrij zijn. De commerciële markt zal pas tegen 2027 in die richting evolueren, we zijn dus op onszelf aangewezen.”

Het valt me op dat er bij al die zoete dromen niets over de prijsstijgingen van de afgelopen jaren gezegd wordt. Dat is in mijn ervaring toch wel de grootste pit in de zure vrucht voor de student die komida nog kent van een pre-corona tijdperk. An maakt me erop attent dat er dit academiejaar nochtans geen prijsstijgingen zijn doorgevoerd. “Dat kan ook niet zomaar: er is een door de stuvoraad opgelegd prijsplafond van 7 euro per maaltijd, dat er zelfs voor zorgt dat bepaalde gerechten uit het aanbod verdwijnen. In vergelijking met de private markt zijn we nog steeds duidelijk goedkoper, je kan in Antwerpen niet zomaar een smos voor 3,60 euro of een spaghetti voor 4,80 euro krijgen. Ik hoorde een tijdje geleden studenten aan tafel vertellen dat onze warme maaltijd goedkoper was dan een broodje bij de Panos!”

“Ons doel is niet om spotgoedkoop te zijn”, verduidelijkt Catherine, “maar om democratischer en toegankelijker te zijn dan de markt. We moeten zo veel mogelijk studenten bereiken en dat betekent ook ons afstemmen op de gemiddelde student. Voor de financieel zwakkere studenten is er trouwens een mooi project: via de sociale dienst kunnen zij in de vorm van een komidatoelage een portefeuille krijgen om bij ons te komen eten.”

vis noch vlees

Het studentenrestaurant wil dus vooral toe­­gankelijk zijn, maar dat is zeker niet het enige. Ondanks de afstand van de vermeende methodes van UGent, is er volgens Catherine toch een voortrekkersrol weggelegd. “We zien het als ons doel om jonge mensen te leren hoe ze verantwoordelijke keuzes kunnen maken rond voeding. Dat naar analogie met hoe iedereen tegenwoordig een drinkbus mee heeft, waar twintig jaar geleden plastic flesjes nog de norm waren. We willen jonge mensen helpen de juiste keuzes te maken en hen ervan bewust maken dat vegetarisch eten lekker kan zijn.” 

Toch wordt in de praktijk de keuze (gedeeltelijk) voor ons gemaakt: op Verkenningsdagen is de chili doelbewust sin carne en de Stads­campussnobs moeten het al lang zonder steaks doen. “Rood vlees wordt al een tijd  geweerd, maar dat komt naast het duurzaamheidsaspect ook omdat het gewoon te duur geworden is”, geeft Catherine toe. An ziet daar geen graten in. “Onze ‘komida-bolognaisesaus’ is al geruime tijd volledig vegetarisch. We hebben daar nooit negatieve commentaar over gekregen, weinig mensen schijnen een verschil in smaak op te merken.” Dat heeft natuurlijk ook te maken met de evolutie van de markt, de vleesvervanger van tegenwoordig is nu eenmaal aanzienlijk beter dan vroeger.

“Het evolueert heel snel,” pikt Carla in, “maar niet altijd op onze schaal. Thuis overschakelen is makkelijk: je kiest eens iets anders uit het rek, maar voor een grootkeuken moet er continuïteit zijn in de bevoorrading en vooral het juiste type: je kan geen pakken pasta van halve kilootjes opentrekken als je voor 300 mensen kookt. We hebben geëxperimenteerd met biopasta, maar er werd met regelmaat slechts de helft geleverd en de pasta bleef kleven. Onze chefs willen uiteraard een kwalitatief product afleveren, lekker eten blijft de basis.” Toch is ook hier de marktwerking een vlieg in de soep. “Als studenten de bio-appels laten liggen omdat ze geen mooie ronde vorm hebben, heeft het weinig zin om ze aan te schaffen.” 

De voorbeelden van aanleveringsproblemen en verpakkingen tonen dat duurzaamheid veel meer is dan veggie. Matthias bevestigt met een voorbeeld: “De quinoa van onze keuken komt van een boerderij vlak naast Drie Eiken, wat onder meer bespaard op transport. Die 80% veggie is een mooie doelstelling, maar slechts een stukje van de puzzel. Dat doel is trouwens dichter dan je zou denken: het broodjesaanbod is nu al 55% vegetarisch of vegan.” Het buffet van uitdagingen is dus gigantisch. “Een grote uitdaging is de verpakkingen van broodjes wegwerken,” zegt Catherine. “We werken daarvoor samen met REuse Lab van het departement Productontwikkeling. We hebben op onze universiteit een boel expertise zitten die we kunnen en moeten gebruiken. Als we onze voortrekkersrol ernstig nemen, kunnen we niet altijd wachten op de markt.” 
De uitleg hoe al die andere zaken bekokstoofd worden, valt echter buiten het bestek van dit artikel. Wat meegenomen moet worden is dat komida de stap vooruit wil zetten, ondanks de moeilijke oefeningen die gemaakt moeten worden. “Enkele jaren geleden hebben we de wormenburger mee op het menu gezet”, sluit Carla af. “Dat heeft zelfs de pers gehaald. De eerste keer was dat een waanzinnig succes: iedereen wilde dat komen proeven. Tegen de vierde keer dat we die serveerde was alle interesse weg hebben we dat dan ook afgevoerd. Voor sommige dingen is de tijd nog niet rijp.” 



editoriaal

11/12/2023
🖋: 

Dé tijd van het jaar breekt weer aan: kerstkraampjes vullen de Grote Markt, lampjes schitteren in de straten en als kers op de kerststronk is Wrapped weer op Spotify. Op Instagramverhalen pronkt ieders meest beluisterde nummer en sommigen behoren zelfs trots tot de frequentste luisteraars van hun idool. Een prestatie die niet voor mij is weggelegd.

Mijn Spotify Wrapped geeft nooit blijk van enige culturele interesse. Jaar na jaar domineren K3, De KetnetBand en de cast van #LikeMe het overzicht. Animatorlife, vermeld ik er dan lachend bij. In het beste geval haalt een kerstnummer de top vijf, wat meer zegt over mijn enorme voorliefde voor kerst dan het muzikale talent van Mariah Carey. Toch identificeer ik mezelf als cultuursnob. Ik kan dat beargumenteren door te zeggen dat ik mijn vrije tijd in allerhande musea spendeer en meer boeken dan kledingstukken in huis heb, maar waarom zou ik? Platforms als Spotify geven me toch wel het gevoel dat ik me moet meten en vergelijken met anderen, zelfs me moet verantwoorden. Jaar na jaar vraag ik me af of die kinderartiesten niet beter plaats ruimen voor Hozier of Maisie Peters. Of misschien moet ik het niche gaan zoeken, dat geeft me een geleerdere uitstraling. De cultuurkalender van deze dwars biedt me vast wel inspiratie.

Toegegeven: de omvang van mijn prestatiedrang is eerder atypisch. Niet iedereen vraagt zich in de weken naar aanloop van de kleurrijk geanimeerde filmpjes af of die zichzelf dit jaar overtroffen heeft. Evenmin schuimt iedereen de posts van hun vrienden af om zichzelf zodoende een minderwaardigheidscomplex aan te praten. De prestatiedruk die bij de naderende examenperiode komt kijken, is voor de meesten herkenbaarder: of het nu is om het aantal herexamens dit jaar terug te schroeven, een onderscheiding te behalen of het thuisfront trots te maken.

Zoals je in deze dwars kan lezen, is die druk om het alsmaar beter te doen niet enkel eigen aan studenten. Onze columnist kaart in zijn brief aan de toekomstige rector niet alleen het welzijn van studenten aan, maar ook de stressniveaus van academici. Zij kampen met de continue druk om geld in het laatje te brengen. Ook buiten de academische context tref je het fenomeen aan: de professionalisering sluipt het vrouwenvoetbal binnen en die prestatiedrang staat de charme ervan in de weg.

In het beste geval ben ik over anderhalf jaar afgestudeerd, hoewel zelfs dat van prestatiedrang getuigt. Dat de druk daarmee niet uit mijn leven zal verdwijnen, is me wel duidelijk. Zal ik wel snel een job vinden? Op mezelf kunnen wonen? Op mijn verlanglijstje dit jaar: … Verdomme, nu voel ik de druk om met een goed antoniem van prestatiedrang te komen, dat is toch het minste dat ik zou moeten kunnen als student Taal- en letterkunde?

Pebbles Antonissen, 
hoofdredacteur



UAntwerpen

10/12/2023
Ria Janvier (© UAntwerpen | dwars)
Bron/externe fotograaf

UAntwerpen

🖋: 

Op 1 oktober 2023 ging professor Ria Janvier op emeritaat. Janvier doceerde meer dan dertig jaar socialezekerheidsrecht in de faculteit Sociale Wetenschappen en is daarnaast een belangrijke stem in het publieke debat over onze sociale zekerheid. Wij blikten samen met haar terug. 

Janvier studeerde in 1983 af aan de rechtenfaculteit en kon onmiddellijk als onderzoeker aan de slag aan de toenmalige UIA. “Dat onderzoek handelde over arbeidsongevallen in de publieke sector. Het was een sterk praktijkgericht onderzoek, maar vertrekkende vanuit een wetenschappelijk, niet-normatief standpunt. Dat laatste vind ik belangrijk. Je hebt als jurist gemakkelijk de neiging om normatief te zijn vanuit je achtergrond, casu quo waarden en normen. Om mezelf daaraan te herinneren heb ik boven mijn bureau hangen: ‘Nee Ria, je gaat hier niet de werkgever of werknemer of wie dan ook verdedigen’. Je moet bekijken hoe het beter kan als er problemen rijzen vanuit een strikt wetenschappelijk oogpunt.” 

juriste in sociale wetenschappen 

Na een proefschrift van een luttele 1.200 pagina’s dat handelde over de sociale bescherming van het overheidspersoneel maakte Janvier een uitstapje van negen maanden naar het verzekeringswezen. “Daar werd ik dienstverantwoordelijke van een dienst met 25 mannen. Er was me aan de universiteit duidelijk gemaakt dat ik niet moest rekenen op een academische carrière, daarom koesterde ik ook niet de illusie om ooit aan de universiteit verbonden te geraken.” 

Maar al snel weerklonk de roep van de universiteit. Janvier ging in op een vacature aan de faculteit Sociale Wetenschappen en zou er niet meer weggaan. “Aanvankelijk dacht ik dat het een tussenstop zou zijn en dat ik later nog zou solliciteren bij de faculteit Rechten, maar dat is er nooit van gekomen. Achteraf bekeken was het een enorme verruiming om als juriste te werken in deze echt wel 'warme' faculteit. Vanuit de sociale wetenschappen heb ik geleerd om te kijken hoe recht ingebed zit in het maatschappelijke verhaal en niet alleen aan kommaneukerij te doen. Rechtsregels zijn algemeen, wat soms misbruik of een clash tussen verschillende belangen oplevert. Ik vond het boeiend om net de ongewenste effecten van regels in kaart te brengen en dan de vraag te opperen hoe we die effecten kunnen vermijden.”

Vanuit de sociale wetenschappen heb ik geleerd om te kijken hoe recht ingebed zit in het maatschappelijke verhaal en niet alleen aan kommaneukerij te doen. 

Dat brengt ons naadloos bij Janviers grootste expertisedomein: het lot van overheidscontractanten. Bij de overheid kun je werkzaam zijn als ambtenaar en dan ben je vast benoemd. Dat was lange tijd de gebruikelijke regeling. Mettertijd en nog altijd nam en neemt het aantal overheidscontractanten toe. “Op het niveau van de lokale besturen is nog maar een derde ambtenaar”, aldus Janvier. Alleen: hun sociale bescherming is niet zo stevig als die van ambtenaren, hoewel ze evengoed voor de overheid werken. Janvier vertelt: “Als je vraagt waar ik het meest trots op ben, dan is het wel dat ik deze problematiek op de agenda heb gezet. Velen interpreteerden het zo dat ik tegenstander ben van de statutaire tewerkstelling. Dat heb ik nooit gezegd; mijn punt was dat contractueel tewerkgestelden bij de overheid slecht beschermd zijn en dat men tegelijk meer en meer contractueel tewerkgestelden binnenhaalt. Dat is wél een normatief standpunt van mijn kant: hoe rechtvaardig is het dat twee personeelscategorieën voor hetzelfde soort werk fundamenteel anders worden behandeld vanuit sociaalrechtelijk oogpunt? Dat kon op veel verzet rekenen. Ik ben op studiedagen als spreker zelfs geweigerd omdat men zo’n revolutionair type niet in hun midden wilde hebben. Het pensioen voor werknemers is totaal anders geregeld dan voor ambtenaren, net zoals de arbeidsongeschiktheid voor werknemers helemaal anders in elkaar zit dan voor ambtenaren. Hoe kan dat? Hoe kan de kloof tussen beide rechtspositieregelingen worden overbrugd? Me over dat soort vragen buigen, is ook wat ik het prettigste vond en nog steeds vind: ik ben liever een creatieve jurist die steentjes in de bedding verlegt en conflicten voorkomt dan een die conflicten oplost.” 

Juridische kennis gebruiken om voor deze of gene partij argumenten aan te halen, heb ik nooit graag gedaan”, gaat Janvier verder. “Als je voor een vakbond schrijft, dan probeer je alle denkbare argumenten te verzinnen die voor de vakbond goed uitkomen. Idem als je gaat werken voor werkgevers of werkgeversorganisaties. Hetzelfde geldt voor de advocatuur: naargelang van wie de vraag komt, ga je argumenten zoeken ten voordele van je cliënt. Ik wilde argumenten zoeken vanuit juridisch oogpunt, overgoten met een maatschappelijk sausje. Mijn tijd bij de verzekeringsmaatschappij heeft mijn idee versterkt. Het is bijzonder hoe snel je je als personeelslid aanpast aan je werkgever. Ik ben dossiers gaan bepleiten waarbij ik argumenten aanhaalde die ik zelf niet vond kunnen, maar heb zo wel miljoenen bespaard voor mijn werkgever. Nee, zet mij maar in een neutrale situatie waar ik mijn juridische competenties en inzichten, maatschappelijk engagement en sociale rechtvaardigheid gezamenlijk tot uiting kan brengen. Ik ben zeer blij dat Universiteit Antwerpen me die kans heeft geboden.” 

taalverloedering 

Wie de emeritaatsspeech van Janvier heeft beluisterd, weet dat de positie van de vrouw aan de universiteit haar nauw aan het hart ligt en dat ze zich ernstig zorgen maakt over de taalverloedering. Ze roept op om bij beoordelingen voldoende aandacht te hebben voor de verschillende levensfases. “Vader worden doet wat met een mens, maar moeder worden doet dat nog net iets meer. Nu wordt er bij de beoordeling van professoren formeel gezien geen rekening gehouden met het feit of iemand de afgelopen vijf jaar zwanger is geweest  of niet. Schrap dat zwangerschapsjaar uit de te evalueren periode en voeg er een jaar extra aan toe. Zo is de impact van een zwangerschap op je academische carrière beperkt. Assisterend personeel kan nu al een jaar verlenging krijgen bij zwangerschap, professoren niet.” 

Over naar de kwaliteit van ons onderwijs en het taalniveau van studenten. “Dat je thuistaal niet het Nederlands is, is uiteraard een factor die het moeilijker maakt om het Nederlands goed te beheersen. Maar het is heus niet alleen dat. Bij studenten die thuis wel Nederlands spreken, is het taalniveau bijwijlen desastreus. Dan spreek ik niet alleen over dt-fouten, maar ook over kromme zinnen die ik meerdere keren moet lezen om er iets van te begrijpen. Nochtans is communicatie voor sociale wetenschappers het belangrijkste instrument.”

Ik heb bij examens nooit rekening gehouden met taalfouten, anders halen sommigen negatieve cijfers.

 

 

“Door de slechte beheersing van het Nederlands huiver ik bij de overdosis Engelstalige opleidingen. Uiteraard zijn er docenten en studenten die uitstekend Engels spreken. Maar wanneer je Engels niet is wat het moet zijn, mis je zo veel finesses en nuance. Ik ben absoluut niet tegen internationalisering en ik zou hier anders naar kijken mocht mijn hart niet zo bloeden bij de gebrekkige beheersing van het Nederlands. 'Een werknemer wordt opgezecht', krijg ik te lezen. Of ik krijg tijdens examens de vraag wat progressief of degressief betekent, woorden die in de les zijn gebruikt. Ik heb bij examens nooit rekening gehouden met taalfouten, anders halen sommigen negatieve cijfers. Lesgeven in het Nederlands is echt nodig om de kennis en vaardigheid van het Nederlands bij te vijzen. Hoe meer verloedering van het Nederlands ik vaststel, hoe meer hartzeer het me doet dat de focus op het Engels komt te liggen. Voor mij staat dat los van elke politieke overtuiging. Nederlands is een mooie en rijke taal, en ons belangrijkste instrument, zet daar alstublieft op in.” 

Toelatingsproeven dan maar? “Wij nemen in Sociale Wetenschappen instaptoetsen af waarbij studenten vervolgens remediëringssuggesties krijgen. Bindende toelatingsproeven gaan voorbij aan het feit dat studenten kunnen groeien en studenten moeten die kans ook krijgen om een jaar voluit te proeven van een richting en in te schatten wat hun talenten en interesses zijn. Waar ik wel voor pleit, is dat er een bindendere evaluatie komt na dat eerste bachelorjaar, dat is binnen het huidige decretale kader onmogelijk. We moeten vermijden dat studenten meerdere extra jaren over hun bachelor doen, dat is niet gezond.” 

uitdagingen voor de academische wereld 

In al die decennia heeft Janvier de universiteit zien evolueren. “De kwaliteit en kwaliteitsborging van universiteiten is alleen maar in positieve zin geëvolueerd. We krijgen professionele ondersteuning. Ik heb de tijd nog meegemaakt dat ik mijn eigen bureau moest schilderen. Dat is nu gelukkig ondenkbaar.” 

“Mettertijd is de lat voor academici ook almaar hoger komen te liggen”, stipt Janvier aan. “Na negen maanden in de privésector te hebben gewerkt, werd ik na een proeftijd tot professor benoemd. Je moest vader en moeder al hebben vermoord om voor die proeftijd niet te slagen. Een groot verschil met nu. De instapvoorwaarden zijn almaar verstrengd. Nu moet je bijna al je strepen hebben verdiend om in aanmerking te kunnen komen om gedurende vijf jaar als tenure track docent (dat is de periode van vijf jaar waarin wordt beoordeeld of je hoofddocent kunt worden, n.v.d.r.) te worden waar duidelijke doelen worden gesteld die je moet halen. Haal je die niet, dan is het einde verhaal.” 

Je strepen kan je verdienen door te publiceren en nog meer te publiceren. “Ik schrijf gemakkelijk en heb altijd veel gepubliceerd. Zelf ben ik fan van een boek te schrijven. Daar kan ik alles in kwijt en de meerwaarde van een boek is groter omdat je daarin zaken tot op het bot kunt uitbenen. Er wordt nu veel meer belang gehecht aan artikelen. Het risico hier is dat je gaat optimaliseren en gaat denken in termen van de parameters op basis waarvan je wordt beoordeeld. In plaats van een boek ga je tien artikelen schrijven, omdat dat beter is voor je academische cv. En je gaat die artikelen niet alleen schrijven. Nee, je betrekt er collega’s bij, zodat zij een volgende keer aan jou denken en jou bij hun project betrekken. Het huidige systeem werkt dat soort van gemarchandeer in de hand.”

De meerwaarde van een boek is groter omdat je daarin zaken tot op het bot kunt uitbenen. Er wordt nu veel meer belang gehecht aan artikelen. Dat heeft risico's.

Janvier stipt enkele andere kwetsbaarheden aan: “Er worden aan de lopende band doctoraten verdedigd. Vraag is of die allemaal aan de beoogde standaarden beantwoorden. Je hoort me echter niet pleiten voor het neerleggen van turven van honderden pagina’s, integendeel. Waar ik veel meer voor voel, is het doctoreren op artikelen in wetenschappelijke tijdschriften. Die artikelen ondergaan sowieso een externe peer review, wat borg zou moeten staan voor een ruime kwaliteitscontrole. Die artikelen kan de doctorandus of doctoranda dan later met bindteksten en conclusies omvormen tot een doctoraat.” 

“Een ander gevaar is wetenschapsfraude. Daar zie ik twee bedreigingen. De eerste is dat je voor het verwerven van onderzoeksmiddelen vaak afhankelijk bent van een overheid of een bedrijf. Je verricht bijvoorbeeld onderzoek in opdracht van de Vlaamse overheid en uit je onderzoek blijkt dat die overheid niet echt goed bezig is. Dan moet je dat tegen je broodheer kunnen zeggen, terwijl je daar eigenlijk financieel afhankelijk van bent. Dat is niet altijd even voor de hand liggend, op gevaar af dat je de resultaten van je onderzoek niet mag publiceren. Een tweede bedreiging is tijdsdruk. Je kunt lange tijd werken aan een onderzoek en dan blijkt dat daar geen noemenswaardige conclusies uit te trekken vallen. Zonde, want je hoopte uiteraard wel dat je daaruit een publicatie zou kunnen puren. De publicatiedruk zou je kunnen verleiden om bepaalde resultaten anders voor te stellen dan ze in realiteit waren.”  

Nochtans hebben academici nog twee andere taken naast onderzoek: onderwijs en dienstverlening. “Door de focus op onderzoek kan onderwijs het kind van de rekening worden. Collega’s van wie studenten wild enthousiast worden, worden niet altijd correct gewaardeerd voor hun onderwijs. Het aantal middelen dat je binnenhaalt, publicaties en doctoraten is ook makkelijker te meten dan of je een middelmatige, goede of uitstekende lesgever bent.” 

sociale zekerheid is sexy 

En toen kwam ik erachter dat het vak socialezekerheidsrecht in de faculteit Sociale Wetenschappen zes studiepunten telt. Dat zijn er drie meer dan in de faculteit Rechten. (Foei, Rechten!) Janvier krijgt ten slotte nog een vrije tribune om het belang van socialezekerheidsrecht aan te prijzen. “Bij evaluaties kreeg ik weleens te lezen: saaie materie, boeiend gebracht. Dan dacht ik: boeiende materie op een dito manier gebracht, mag ik hopen. Socialezekerheidsrecht is behalve boeiend ook maatschappelijk bijzonder relevant. Van gezondheidszorg over kinderbijslag tot pensioenen: iedereen komt met onze sociale zekerheid in aanraking. Onze sociale zekerheid is zonder meer een van de belangrijkste realisaties van de afgelopen 100 jaar. Dat moeten we koesteren; enerzijds door er geen misbruik van te maken, anderzijds door er samen solidair onze schouders onder te blijven zetten. Op termijn zullen de sociale uitgaven bijna een derde uitmaken van het bbp in België. Kortom, socialezekerheidsrecht is een van de belangrijkste domeinen van het recht, wie durft daaraan te twijfelen?”  



UAntwerpen

08/12/2023
Protest Palestina (© dwars)
🖋: 

Woensdagmiddag 29 november vond in de Agora een sit-in plaats uit solidariteit met de slachtoffers in Gaza. Die sit-in viel niet in goede smaak bij het rectoraat. De rector diende prompt klacht in tegen twee studenten die deelnamen aan deze sit-in. Deze voormiddag vond een bemiddelingsgesprek met de rector plaats: de universiteit zal geen gevolg geven aan de klacht. 

Het is vrijdagvoormiddag 9u50. Aan de ingang van het Hof van Liere verzamelen een 25-tal studenten en personeelsleden van UAntwerpen. Ze troepen er samen rond Eline Engelen en Lukas Janssens, de twee UAntwerpen-studenten en leden van Comac, tegen wie de rector een klacht heeft ingediend bij de studentenbemiddelaar. Aanleiding is de sit-in in de Agora uit solidariteit met de slachtoffers in Gaza, die door UAntwerpen werd verboden. Tijdens deze sit-in gingen een veertigtal studenten op de vloer zitten, deelden ze watermeloen (symbool voor de steun aan de Palestijnen) uit, en protesteerden ze tegen de samenwerkingsverbanden die UAntwerpen heeft met Israëlische universiteiten die Israël militair van dienst zijn.  

Deze twee studenten werden net als de rector deze vrijdagvoormiddag bij de studentenbemiddelaar verwacht. De studentenbemiddelaar bemiddelt niet alleen tussen studenten onderling, maar behandelt ook de klachten van personeelsleden of van de rector tegen studenten. Na zo’n bemiddelingsgesprek komt er normaliter een schriftelijk engagement waar beide partijen zich aan horen te houden. Zo niet, wacht de tuchtcommissie op hen en die kan in tegenstelling tot de studentenbemiddelaar wel sanctionerend optreden. Deze sancties gaan van een vermaning of het verbod gebruik te maken van bepaalde diensten tot de schorsing voor bepaalde termijn of zelfs de definitieve uitsluiting. 

Er staat voor Eline en Lukas met andere woorden iets op het spel. De groep van 25 mensen vergezelt de twee studenten naar de plaats van het bemiddelingsgesprek.  De rector richt zich tot de groep met de vraag of zij ook allen van Comac zijn. De groep protesteert. “Tegen Eline en Lukas is er willekeurig een klacht ingediend”, vertelt Marieke, een van de sympathiserende studenten. “Zij zijn allebei lid van Comac, maar de sit-in was een pluralistisch initiatief van studenten met allerlei achtergronden. Het wordt geframed als een politieke rally, maar het gaat hier over menselijkheid. We moeten ervoor zorgen dat de universiteit onze morele waarden hooghoudt en dat de universiteit niet onze normen en waarden bepaalt.” 

De rector maakt vlak voor het gesprek duidelijk dat hij het niet op de spits wil drijven, maar dat de sympathisanten niet mee naar binnen kunnen. De groep is het daar niet mee eens. Liefst gaan ze met allemaal mee naar binnen, maar uiteindelijk krijgen de studenten nog vier mensen die aan UAntwerpen verbonden zijn als student of personeelslid mee. In afwachting praat ik met Dimitri, ook een student die Lukas en Eline steunt. Hij vindt het niet normaal dat zij worden aangeklaagd op basis van artikel 31 van het statuut van de student. Dat artikel zegt: Studenten en studentenorganisaties moeten positief bijdragen aan de bescherming van de studenten tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op de campus of daarbuiten, en voorts zich onthouden van iedere daad van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op de campus of daarbuiten. “Ik zie niet in hoe een solidariteitsactie met Palestina een vorm van aanzetten tot geweld is. Wat intimiderend is, is dat studenten door de rector hiervoor worden aangeklaagd.” 

Na ruim anderhalf uur bemiddelen komen Eline, Lukas en de vier steunbetuigers naar buiten. Er weerklinkt meteen applaus. “Het was een heel constructief gesprek”, vertellen Eline en Lukas. “We zijn niet duidelijk geweest wie de sit-in organiseerde en de rector was erg bezorgd over de veiligheid van de actie. Omdat bleek dat wij getweeën niet alleen verantwoordelijk waren voor de sit-in, wordt er geen verder gevolg gegeven aan de klacht.” 

“Ook over hoe onze universiteit met de situatie in Gaza moet omgaan, hebben we van gedachten gewisseld. Een belangrijke eis van ons is dat UAntwerpen samenwerkingsverbanden met Israëlische universiteiten doorknipt. De rector gaf aan dat hij op pragmatische wijze die wil herbekijken. Ook stipten we aan dat we verwachten dat de rector in zijn communicatie ook solidariteit betoont met de Palestijnse bevolking. En dat academische vrijheid wordt beschermd tegen intimidatie. Een bezorgdheid waar de rector mee aan de slag wilde. Vooral zijn we de brede solidariteit en steun onder studenten en personeelsleden dankbaar.” 



close-up: recensie

08/12/2023
🖋: 
Auteur

Wanneer iemand over weeskinderen praat, denken we al snel aan de musical Annie of het boek Oliver Twist. Dat zijn klassiekers, maar wat ze weergeven was ook een realiteit. Was elk weeshuis een groot, oud, ineenstortend huis met een groot hek waar je kraaien zag vliegen? Waren het allemaal kinderen in een huis met Cameron Diaz als oprichtster zoals in de filmadaptie van Annie? Wezen zijn er altijd geweest en hoewel ze vaak het onderwerp zijn in de literatuur, blijft het beeld dat we van hen hebben vaag. De expo Kinderen van de zorg bundelt de geschiedenis van wezen over een tijdsperiode van zes eeuwen samen in een verhaal dat te vinden is op drie locaties: het Maagdenhuis, het Knechtjeshuis en het Instituut voor Tropische Geneeskunde. Voor de liefhebbers van een wandeling door de buurten van Antwerpen is er ook een stadstour voorzien. 

Maagdenhuis 

Na vier jaar te studeren in Antwerpen weet ik mijn weg door de stad nog steeds niet te vinden, dus ging ik op pad met Google Maps in de hand en aan mijn zij de lieftallige hoofdredacteur Emma, die Antwerpen beter kent. De enthousiaste baliemedewerkster van het Maagdenhuis interesseerde zich in onze opleiding, maar nog meer in Emma's parfum. Waardoor we de expo goedlachs startten.

In de eerste zaal schrokken we van Clara. Zij verscheen op een groot scherm. Het toonde een filmpje waar een voormalige bewoonster informatie gaf over het Maagdenhuis. Dankzij haar leren we dat het gebouw vroeger een weeshuis was en het woord 'maagd' vroeger niet anders betekende dan een vrouwelijk wees. Doorheen het museum stonden verschillende borden met luisterfragmenten, ingesproken met Antwerps accent. Op die interactieve wijze hoorden we verhalen van de weeskinderen. De verhalen waren fictief, maar gebaseerd op de toenmalige werkelijkheid.

We hoorden bijvoorbeeld het verhaal van drie kinderen die werden weggehaald bij hun moeder. De twee meisjes hun haar werd afgeknipt en ze werden het Maagdenhuis ondergebracht, terwijl hun broertje naar het knechtjeshuis moest. De politieofficier zei dat hun moeder niet goed voor hen zorgde, maar daar waren ze het zelf niet mee eens. Ze snapten niet waarom ze werden weggehaald. Heel het museum zat vol met zulke verhalen. De audiofragmenten raken je.

Er zit dus een waarheid in Annie en Oliver Twist. Het is zeker een bezoekje waard! Ik zou het interessanter hebben gevonden als de ruimtes in hun oorspronkelijke functie werden gebruikt. Was het een keuken, een slaapruimte of een bidruimte? 

 

Instituut voor Tropische geneeskunde 

Zogezegd was het tien minuten wandelen van het Maagdenhuis naar het Tropisch Instituut, maar wij deden er eerder twintig minuten over. Misschien kwam het door ons klein gestalte dat we niet sneller waren, al lijkt tien minuten verschil me nog steeds sterk. Het art deco-interieur was om je ogen op uit te kijken. Daarnaast stelt het Instituut zich niet vaak open voor bezoekers, dus een kijkje nemen, alleen al voor de architectuur, is zeker aan te raden.

Spijtig genoeg vond de vrijwilliger in kwestie dat ook. Ik gebruik het woord ‘spijtig’ vanwege haar opdringerige gedrag. We moesten haar volgen naar de gang voor enkele minuten te staren naar een trappenhal in een ongemakkelijke stilte, terwijl ze haar broodje op at. Daarna werden we bevraagd over onze algemene kennis van vondelingenschuiven – die was miniem – en kregen we een quiz over hoeveel schuiven er nog zijn in België. Eenmaal we de vrijwilliger hadden afgeschud konden we verder kijken.

In dit deel van de expo ging het minder over wezen, maar meer over de geschiedenis van het gebouw zelf en de algemene ontwikkeling van kinderen. Het gebouw had vroeger zelf een vondelingenschuif, die ze hebben gerecreëerd in de expo. Toen we naar oude kleren keken, dook opeens de vrijwilliger achter ons op, wat leidde tot een kleine hartaanval. Het kleine deel over de vondelingen is zeker een kijkje waard wanneer je toch een ticket hebt, maar dit deel van de expo op zich is teleurstellend. 

Knechtjeshuis 

Na drie uur onderweg te zijn, zette ik de expo op een andere dag verder met mederedacteur Thomas. Te betreden via de prachtige Paardenmarktcampus, vonden we er het halletje over het Knechtjeshuis. De beperkte plaats die er was werd volledig gebruikt. Of ja, volledig is misschien een synoniem voor overvol in dit geval. Op bijna elke mogelijke plaats hing een plakkaat met informatie en hier en daar ook interessante luisterverhalen van fictieve levens.

Hoewel het interessant was, was het te druk om ervan te genieten. De hoeveelheid informatie overweldigde ons, waardoor we al snel de trap naar beneden afgingen. Hier dachten we ambachten te vinden die de wezen in het knechtjeshuis moesten beoefenen. Wat waren wij mis. De universiteit wou de opleiding productontwikkeling in de kijker zetten met rare snufjes en machines waar ikzelf alvast niks van snapte.

Naast een bord met een tijdlijn van ambachten was er niks gerelateerd met oude ambachten. Deze locatie mag je overslaan als je hiervoor uit de richting moet wandelen. Het gangetje is leerrijk, maar als je vooral over wezen wil leren, is het niet de moeite waard.  

wandeling 

Bij het ticket voor de expo zit een plan en een QR-code waardoor je de route krijgt te zien op Google Maps. Mijn oriëntatie kon de gewone kaart niet aan. Dus waren het locatiebolletje op mijn telefoon en Thomas mijn reddende engelen. Veel is er niet te zeggen over deze wandeling. Het is een wandeling door Antwerpen waarbij je op de meeste punten informatie kunt terug te vinden over wezen, maar bij enkele ook niet waardoor je verward rondkijkt op straat. Hoewel je stappendoel voor die dag bereikt is, zou ik deze niet als een must-do opschrijven.