Waar ben ik? Door het het bos ben ik mijn pad en mijn noorden verloren. Ooit dacht ik dat ik een gelukkig leven zou leiden en in de zetel voor de tv of rustig in mijn slaap zou sterven. Helaas lijkt deze gedachte momenteel meer op een utopie. Hier sta ik dan, in het midden van een bos. Alleen, opnieuw. Ik wil blijven rennen maar mijn lichaam is op. Mijn longen branden, mijn kuiten zijn verzuurd en mijn ademhaling vertelt me dat ik al heel lang gelopen heb. Te lang. Ik heb geen idee hoeveel tijd er verstreken is sinds ik de stad uitvluchtte, maar ik moest al een behoorlijke afstand afgelegd hebben. De lucht was van feloranje naar diepzwart gegaan. Nauwelijks had ik het gemerkt, noch had ik gemerkt hoe de lichtbewolkte hemel veranderd was in een groene massa van kruinen boven mijn hoofd. Waar ben ik? Waar moet ik heen? Ik wilde gaan zitten maar ik schrok van het geluid van de bladeren die al krakend protesteerden toen mijn zitvlak de grond raakte. Voor even had ik het gevoel dat ik niet alleen was. Mijn maag trok samen van angst, angst dat hij me dan toch te pakken gekregen had. Ik sloot mijn ogen.
Ik werd gewekt door het zonlicht dat door mijn raam naar binnen viel. De zon was nog maar net op, maar ik wist al dat het een mooie dag zou worden. Rustig wandelde ik naar beneden, bang om anderen in het huis wakker te maken. Net zoals elke ochtend zette ik een tas koffie en zette ik me met een goed boek in de zetel. Een klein momentje van rust in mijn drukke dag. Men zegt dat slapen gezond is en dat het helpt om dingen te verwerken. Om eerlijk te zijn ben ik daar in mijn geval niet zo zeker van. Er werd mij altijd op het hart gedrukt dat je mensen moet blijven vergeven, maar wat blijft er dan nog van je over? In gedachten verzonken wandelde ik de straat over en sloeg de straat van de bakker in. Hoewel ik er vandaag gewoon passeerde, kon ik het niet laten om even naar binnen te kijken. Ik was gisteren al brood gaan halen en er was nog voldoende voor vanavond en morgenochtend, maar ik hield ervan om te kijken naar de versgebakken taarten in de toonbank. Na bijna 5 minuten te staan watertanden besloot ik dat het tijd was om verder te wandelen. Ik was bijna op het werk aangekomen toen een man op mijn schouder tikte. Hij had een mager gezicht en helderblauwe ogen, zijn bruine haar viel langs zijn oren in zijn nek. Ik kende hem, al wist ik niet exact hoe goed. Toen mijn blik voor een seconde op het vogeltje in de boom naast mij ruste, was hij weg. Had ik mij hem verbeeld? De rest van de dag verliep rustig, al was het woensdag nooit echt druk op het werk. Toen ik ‘s avonds door het donker naar huis wandelde schrok ik op. Ik meende iemand te zien aan de overkant van de straat, maar toen ik dichterbij kwam was hij weg. Op het moment dat ik thuis aangekomen was en de kaarsen bij de tv aanstak sloeg de klok van zeven uur. Mijn mama vertelde mij vroeger altijd dat het goed was om naast de kerk te wonen: je werd beschermd en kwam nooit te laat. Ik geloofde haar.
Toen ik een week later op het werk besefte dat ik mijn eten vergeten was, besloot ik om naar het bakkertje om de hoek te gaan. Ze hadden daar heerlijke chocoladebroodjes, maar toen ik de hoek omsloeg zag ik de man staan. De man met de blauwe ogen. De vriend die ik gekend en vergeven had. Ik keek weg in de hoop dat hij zou verdwijnen maar hij kwam dichter. Ik sloeg in paniek en rende zo hard ik kon. Toen ik achterom keek zag ik dat hij me nog steeds volgde. Ik liep door het dorp uit, door de weiden het bos in. Inmiddels was het blijkbaar donker. Uitgeput ging ik op de grond zitten, al schrok ik op van het geluid van krakende bladeren. Volgde hij mij nog? Ik denk van niet, maar zeker was ik nooit. Kon ik nog terug naar huis? Zouden mijn vrienden ongerust zijn? Het was toen ik mijn ogen sloot, dat ik hem zag.
- Log in to post comments