De deur van mijn kotgebouw valt achter me in het slot. Een week vol colleges zindert na in mijn hoofd. Mijn voeten brengen me in beweging richting het station en mijn blauwe koffer rolt me achterna over het ongelijke voetpad. Rakketakketak. De wieltjes krijgen veel te verduren. Over de kinderkopjes weerklinken ze luid. Ik denk aan hoe ik vroeger niet wist wat kinderkopjes waren. Waren dat echt stenen in de vorm van hoofden? Over een halfuur vertrekt de trein naar huis, dus met lichte haast dans ik tussen andere wandelaars in de straat door. Flarden van gesprekken vang ik op. Sommigen praten over het nieuwste boek op hun boekenplank, anderen praten over hun plannen deze dag. In de verte klinken nog koffers die worden meegetrokken door studenten. Ringtingting. Een fietsbel schelt door de straat. Op een rode fiets lijkt een vrouw met donkere krullen over de weg te vliegen.
Buiten adem trap ik hard op mijn fiets. De pedalen lijken bijna van mijn fiets te draaien. Met mijn bel vraag ik aan andere weggebruikers of ik langs hen heen mag rijden. Ik fiets door de straten waar ik ben opgegroeid. Gebouwen vol mooie herinneringen passeren me. Eindelijk verschijnt het stationsgebouw aan het einde van de horizon, maar toch lijk ik niet dichter in de buurt te komen. Deze straat is eindeloos. Het alarm dat ervoor zou zorgen dat ik op tijd kon vertrekken heeft niets geholpen. Mijn vriendin vertrekt over enkele ogenblikken voor één jaar naar Parijs. Ik wil nog een blik op haar kunnen werpen, haar voor een laatste keer zien. Ik wil mijn hand nog naar haar kunnen opsteken en voor een laatste keer contact maken voordat zij en de trein in de duisternis van een tunnel verdwijnen. Bij het station aangekomen stal ik mijn fiets en loop ik snel naar binnen. Het is druk. Met een bons bots ik tegen de schouder van een man in een duur ogend donkerblauw maatpak.
“Sorry,” roept de vrouw terwijl ze verdwijnt in de mensenmassa. Ik glimlach en richt mijn blik weer op het stationsbord. Tussen alle andere vertrektijden zoek ik naar mijn bestemming. Op perron drie moet ik opstappen om naar mijn leven terug te keren. Slenterend vertrek ik naar het juiste spoor. Op een bankje neem ik plaats om te wachten op de trein. Ik kijk rond. Altijd ben ik nieuwsgierig naar de bestemming van anderen. Zijn zij onderweg naar iemand die hen opwacht aan de andere kant van het spoor? Keren ze terug naar huis of gaat voor hen nu pas een nieuw avontuur beginnen? Het station lijkt een soort tussenstop. Het is een plek vol anonieme mensen die snel verder willen naar hun eigenlijke lot. Ik voel me wel thuis in die heersende anonimiteit. Hier kan ik overkomen als een schaduw van de persoon die ik wil zijn. Een conducteur kondigt met een schel fluitsignaal aan dat de trein op spoor twee klaar is om te vertrekken. Een jongeman die de trein moet halen komt snel aangelopen. De conducteur heeft hem nog net gezien en laat hem snel instappen. Dankbaar glimlacht de man en de conducteur klopt hem op de schouder. Daar komt ook mijn trein binnengereden. Ik sta op, neem mijn tas en krant en stap in de voorlaatste wagon. Op een vrije zetel neem ik plaats. Binnen enkele ogenblikken zal de trein vertrekken en zal ik mijn leven dat even op pauze staat, weer kunnen hervatten.
- Log in to post comments