editoriaal
02/11/2005
🖋: 

Begin november. Het academiejaar is goed en wel op gang gekomen. Reeds een maand lang hebben wij studenten kunnen genieten van activiteiten allerhande die voor ons werden georganiseerd. Vaak hoor ik her en der opmerkingen over het nut van de verschillende studentenverenigingen. Is er een wildgroei aan de gang? Deels wel, feit is dat er dit academiejaar weer een boel nieuwe verenigingen zijn bijgekomen die rechtstreeks of onrechtstreeks met onze universiteit verbonden zijn.

Studentenverenigingen bestaan uit een groep enthousiaste mensen die hun bijdrage willen leveren om jou van je studententijd te laten genieten. De commentaar die deze mensen te verduren krijgen gaat vaak echter te ver. ‘Zuiplappen', “Een lint, enkel om gratis te feesten”, ‘stoerdoenerij'. Zij die deze commentaar spuien doen dit vaak uit een gevoel van jaloezie, of bij gebrek aan eigen engagement. Die 5 euro die men uitspaart aan de kassa van de TD weegt echt niet op tegen die gsmfactuur van vorige maand. Praesidiumleden spenderen hun ‘vrije' tijd niet aan doelloos zappen of chatten achter de computer. Zij begeven zich na het belsignaal naar hun kot om snel een hap te nemen en vervolgens alweer te vertrekken richting vergadering, kringraad, opbouw fuifzaal.

 

Bovendien houdt het niet op bij feesten. Wie beweert dat studentenverenigingen hun leden enkel bezighouden met dopen, drinken en feesten moeten de agenda's van de verschillende clubs er maar eens op nalezen. Filmavonden, podiumkunsten, culturele uitstappen, reizen na de semesterexamens. Teveel om op te noemen.

 

Meningen mogen botsen, moeten dat zelfs om groei in de toekomst mogelijk te maken, maar het afkraken van het engagement van honderden studenten gaat een stap te ver. Er bestaan vele wegen om je ongenoegen kenbaar te maken, en uiteindelijk heeft iedereen die finaal niet akkoord gaat met het bewind van zijn of haar vereniging, de mogelijkheid zich in het tweede semester kandidaat stellen met een tegenpraesidium. Om dan proberen te bewijzen het beter te kunnen.

 

Studentenverenigingen zorgen voor vertier tijdens die jaren die we in de aula's verslijten. Zonder hen rest voor velen avonden lang het gezelschap van televisie en pc. Zonder hen geen studentenleven. It's as simple as that. Een verleidelijke gedachte? Ik dacht het niet.



waarom de sportkaart duurder moet
01/11/2005

Nu de westerse wereld bol staat van obesitas, zochten wij Peter Verboven op. Deze UA sportcommissaris moet ons allen aanzetten tot meer beweging.

Hoe zit het met sport op de universiteit en wat is daarbij de rol van het commissariaat?

Kort gezegd willen we zoveel mogelijk sport voor zoveel mogelijk studenten op zoveel mogelijk plaatsen. Het commissariaat doet vanalles: in eerste instantie is er het beheer van de infrastructuur, onder andere het onderhoud van de twee UA-sporthallen op de Stadscampus en op Drie Eiken. Op de Middelheimcampus proberen we vooral de rechten van de student te verdedigen in de prijzenpolitiek van Sportopolis. Ten tweede willen we studenten vrij laten sporten. Elke avond staat de sportzaal op de Stadscampus open voor activiteiten van de sportraad, op Drie Eiken en Middelheim is dat twee avonden per week. De rest van ons budget gaat naar promotie en interuniversitaire competities op Vlaams, Belgisch en internationaal niveau. Daarbij profileert de UA zich, in samenwerking met het rectoraat, als ideale gastuniversiteit voor internationale evenementen. Dit academiejaar organiseren we het WK wielrennen, in 2007 verwelkomen we de Belgische universitaire kampioenschappen en in 2008 het WK hockey.

 

Wat is er veranderd sinds uw aantreden?

Door de fusie was er weinig communicatie over sport, vandaar ook dat wij in vergelijking met andere universiteiten drie keer minder sportkaarten hadden. Normaal gezien beschikt één derde van de studenten over een sportkaart. In Antwerpen was dat vorig jaar nog geen tiende! Dit jaar hebben we gelukkig al minstens twee keer zoveel sportkaarten aan de man gebracht. Op vlak van communicatie hebben we vooral aandacht besteed aan onze website, www.sportua.be, die momenteel de meest bezochte site van de UA is. Bovendien worden er op de buitencampussen informatiekaders geplaatst en komt er op de stadscampus een groot spandoek met het adres van de website. Het is belangrijk dat studenten de weg vinden naar sport en ons daarover aanspreken. We krijgen een tiental mails per dag waaruit wij leren wat de noden en wensen zijn. Met die informatie kunnen we het sportaanbod voor volgend jaar beter organiseren. We hebben dit jaar al een aantal initiatieven genomen. Het grootste is de Antwerp Student League (ASL), waarin we binnen de hele associatie een groot sportpakket aanbieden. Momenteel zijn er 75 teams ingeschreven, al 20 ploegen meer dan bij de vroegere Interfac, wat toch wil zeggen dat sport leeft en dat we er goed aan hebben gedaan om de ASL meer tijd en ruimte te geven dan zijn voorganger.

 

We zitten nu dus in een opbouwfase?

Inderdaad. We zijn nu de derde unief van Vlaanderen. Vroeger bestonden we uit drie kleine entiteiten waarvan de UFSIA de grootste was. Daar was het vanuit een katholiek principe niet toegelaten competities te organiseren tussen studenten, waardoor tot het eind van de jaren '80 enkel recreatieve sport toegelaten was. Op het RUCA zaten maar tweeduizend studenten; het leek alsof de sporthal daar meer door de buitenwereld gebruikt werd dan door de studenten. Op de UIA was er zelfs geen sportaanbod, enkel een tennisclub. We moeten ervoor zorgen dat we op het niveau komen van de KULeuven en de UGent. Van een gedecentraliseerd en klein sportaanbod moeten we nu naar een uniform platform. Het is een unicum in België dat we beschikken over drie sportcomplexen. Zo kunnen we een groot aanbod brengen, waardoor we ook meer studenten kunnen bereiken.

 

Is sport op de UA niet te veel voor ingewijden?

Dat proberen we te doorbreken. Nu worden vooral de al geëngageerde studenten bereikt, zoals praesidia en studentenvertegenwoordigers. Vroeger was het aanbod volledig gebaseerd op de sportraden. Zij konden doen en laten wat ze wilden, waardoor ze zich onbewust afsloten van de wereld. Nu komen we met een volledig ander systeem naar buiten en op die manier creëren we een forum. Op de site staat een overzicht waaruit het makkelijk kiezen is.

 

Om op de UA te mogen sporten heb je een vernieuwde sportkaart nodig, hoever staat het daarmee?

Als we op hetzelfde niveau willen komen als de KULeuven en de UGent, moeten we investeren en ons profileren. Op de UA komt nu meer dan 90% van het budget van de universiteit en slechts 10% van de verkoop van sportkaarten. Op de KULeuven, de UGent en Louvain-la-Neuve komt de helft van de werkingsmiddelen van de sportkaarten. In België is de gemiddelde prijs van een sportkaart vijftien euro voor een student en 35 euro voor personeel. Op de UA is dat maar tien euro. Als we meer willen investeren, hebben we meer inkomsten nodig en zal de prijs van de sportkaart stijgen.

 

Waarom moeten studenten zich via www.sportua.be registreren?

Het centraliseren van de verkoop van sportkaarten is voordeliger en veiliger: vorig jaar werd er bij inbraken in sporthokjes zowel geld als materiaal gestolen. Daarnaast professionaliseren en informatiseren we meer, vrijwilligers kunnen niet altijd beschikbaar zijn. We kunnen we ook alle sporters contacteren als we iets organiseren.

 

Waarom betaal je vijf euro als je deelneemt aan één sport en tien euro als je recreatief sport?

De ASL is een initiatief in de associatie en die eiste dat één sport slechts vijf euro zou kosten, net voldoende voor de verzekering. Maar elke student is volledig verzekerd met om het even welke sportkaart.

 

Organiseert de UA ook sporten als beachvolleybal en golf?

Nee, wij concentreren ons op wat we binnen onze eigen infrastructuur gratis kunnen aanbieden. De populaire sporten blijven onze core bussiness. Zaalvoetbal krijgt de helft van de capaciteit en de rest wordt verdeeld onder basketbal, volleybal, badminton en squash. In kleinere sporten investeren we niet. Bovendien is alle recreatieve sport voor studenten een moment waarop we de zaal niet kunnen verhuren. In een tweede fase kunnen we die kleinere sporten, die meestal ook duurder zijn, organiseren met behulp van clubs. Een mooi voorbeeld hiervan is de DUA, de denksportclub.

 

En wat brengt de nabije toekomst?

De focus ligt op Drie Eiken, tot voor kort was het daar op sportief vlak een oorlogsgebied ondanks de vele aanwezige terreinen. We gaan de voetbalvelden en de atletiekpiste daar weer zelf gebruiken. We verhuizen een aantal dingen van Middelheim naar Drie Eiken om de studenten daar aan te zetten tot meer sport. Tenslotte willen we de vloer van de sporthal op Drie Eiken meer geschikt maken voor andere sporten dan atletiek. Tot 2008 organiseren we het basispakket waar zoveel mogelijk studenten aan kunnen deelnemen. Alleen als de studenten daarover tevreden zijn, willen we denken aan minder beoefende sporten.



De leeuwenkuil
01/11/2005
🖋: 

In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 legt dwars jonge politici op de rooster. Wij gaan op zoek naar hun drijfveren en ambities, we willen weten wat hen voor de politiek en voor hun partij doet kiezen. Wat betekent het vandaag om jong te zijn in de politiek? Wereldverbeteraars en machtswellustelingen, ambitie en ijdele hoop, wij leggen het bloot. Deze maand spreken we met Christophe Wuyts die zich volledig engageert voor de VLD.

Kan je om te beginnen wat meer over jezelf vertellen?

Christophe Wuyts Ik ben 22 jaar, student eerste lic TEW algemene economie aan de Universiteit Antwerpen en tevens eerste opvolger voor de Raad van Bestuur van de faculteit TEW. Ik werk verder nog halftijds als parlementair medewerker van Annick De Ridder in het Vlaams Parlement. Bij Jong VLD ben ik reeds zeven jaar actief en momenteel voorzitter voor Groot-Antwerpen.

 

Wat houdt dat voorzitterschap zoal in?

Wuyts Ik ben vorig jaar, na interne verkiezingen bij Jong VLD, verkozen en volgde daarmee Annick De Ridder op. Ik tracht binnen de beweging jongeren met inhoud naar de campagne van volgend jaar te trekken. Zelf ga ik vermoedelijk opkomen voor de gemeente- en districtsraad in Antwerpen.

 

Heb je al eerder op een verkiezingslijst gestaan?

Wuyts Dit is de eerste maal dat ik aan de verkiezingen deelneem als kandidaat. Ik ken ze al wel van de andere kant natuurlijk. Ik nam deel aan de campagnes van grote namen als Hugo Coveliers, derde op de senaatslijst en Annick De Ridder, vierde op de lijst voor het Vlaams Parlement. Daar werkte ik niet alleen inhoudelijk, maar maakte ik mijn handen ook vuil door mee te gaan plakken met de jongeren in Antwerpen.

 

Vanwaar de interesse om aan politiek te gaan doen?

Wuyts Die interesse zat al lang in mij. In het vijfde en zesde middelbaar had ik tijdens de lessen al duidelijk mijn eigen visie en durfde ik mijn mond al eens open te doen. Doordat ik goed bevriend ben met Jan Coveliers (zoon van, nvdr.) ben ik bij de VLD terechtgekomen. Er zitten dus geen politieke genen in de familie? Neen, mijn ouders zitten niet in de politiek. Het komt uit mezelf, deels uit maatschappelijk engagement. Ik wil iets kunnen betekenen en veranderen voor de bevolking. Dat klinkt misschien hoogdravend, maar politiek dat zit in je, het is een microbe. Die heeft mij gepakt en ik wil er ook echt voluit voor gaan. Politiek is iets dat mijn dagelijks leven overheerst, bijna ten koste van mijn studies.

 

Waarom koos je voor de VLD?

Wuyts Omdat ik geloof in de kracht van het individu. Socialisten hebben nogal eens de zienswijze om het groepsgevoel te laten overheersen. Ze vertrekken vanuit de groep en miskennen daardoor soms de vaardigheden van het individu. Men zegt vaak dat liberalen egoïstisch zijn, dat we ook intern een stel individuen zijn die ruzie maken. Er is echter iets dat ons bindt en dat is de kracht van het individu. En van daaruit wil ik mee aan de kar trekken.

 

Noem eens een paar concrete acties die met Jong VLD werden ondernomen.

Wuyts Een jaar geleden was er de ‘pro propere stad' actie. We vonden dat de stad er vaak nogal vuil bijlag. Met ongeveer 25 jongeren zijn we de Meir gaan opkuisen. Dat vonden de mensen heel frappant en het heeft zijn effect niet gemist. De Antwerpse politiek weet nu ook dat sluikstorten een probleem is. Het stadsbestuur heeft duidelijk gezegd: “Er zijn twee prioriteiten, veiligheid en vuiligheid.”

 

Wat zijn de punten waar je zelf graag zou aan willen werken?

Wuyts Ik denk aan een aantal jongerenthema's: betaalbare fuifruimtes in Antwerpen zijn schaars. Waarom geen leegstaande overheidsgebouwen of turnzalen gebruiken in het weekend?

 

Kan Jong VLD zijn zegje doen binnen de partij?

Wuyts Het intern partijdemocratisch gehalte ligt bij de VLD zeer hoog. Iedereen kan zijn zeg doen op congressen, ook de verschillende Jong VLD groepen en bijvoorbeeld de VLD vrouwen. Vaak wordt daar ook naar geluisterd. Jong VLD Groot-Antwerpen riep niet zo lang geleden nog een congres bijeen over het migrantenstemrecht. Het uiteindelijke resultaat is niet geworden wat we hadden beoogd, maar de VLD – dat moet ik u zeggen – heeft wel gebibberd. Jong VLD Groot-Antwerpen wilde dat de VLD uit de regering stapte. Dat is uiteindelijk niet gebeurd omwille van het discours en de retoriek van de eminence grise van de partij, Willy De Clercq. De openheid heeft ook zijn nadelen. De deuren staan open, de media bericht en men zegt: “Jullie maken veel ruzie.” Bij andere partijen zijn de deuren van het congres gesloten tijdens de discussies en gaan ze pas weer open tijdens het applaus.

 

Wat is jouw mening over de verlinksing binnen de partij?

Wuyts Men zegt altijd dat de VLD een liberale partij is met linkse en rechtse groeperingen. Dat is fout. Wij zijn een partij van liberalen. Ethisch zijn wij links: als je spreekt over euthanasie, het homohuwelijk en adoptie voor holebi-koppels, zijn wij links. Economisch zijn wij rechts, wij zijn voor een vrijhandelszone en beogen een liberale maatschappij waar men de economie vooropstelt. Als de economie goed draait dan komt al de rest – zoals bijvoorbeeld de sociale zekerheid – daar wel uit voort. Mensen die vinden dat de VLD niet ethisch-links mag zijn en zich ethisch-rechts voelen, hebben geen plaats in de partij en zullen moeten teruggrijpen naar de CD&V, waar men niet echt pro adoptie voor holebi's is. West-Europa is een liberale maatschappij en ik denk dat de mensen, zeker in België, akkoord gaan dat er ethisch-links wordt gedacht, maar dat er ook een economisch-rechts discours wordt gehouden.

 

Er blijft toch verdeeldheid heersen binnen de VLD over het al dan niet samenwerken met het Vlaams Belang?

Wuyts De VLD zegt resoluut het cordon-sanitaire – het feit geen coalitie te sluiten met ondemocratische partijen – te zullen eerbiedigen. Kanttekening: die partij is wel democratisch verkozen. Jong VLD daarentegen zegt dat het cordon een foute strategie is geweest. Het probleem zal zich binnenkort stellen in Antwerpen, want het Belang zal in Deurne 41% van de stemmen behalen en zowel daar als in Hoboken de meerderheid aan zetels hebben. Jong VLD zegt: kijk naar het bestuursakkoord, met wie kunnen we het grootste deel van ons programma realiseren, zonder dat er in dat akkoord ondemocratische of discriminatoire zaken staan. Overigens heersen er binnen het Vlaams Belang tegenstellingen. Je hebt de Neoliberale stroming, de ultraconservatieve en de racistische. Wie weet zal die partij wel eens uit elkaar barsten en volgt er een volledige herschikking van het politieke landschap. Het probleem is dat de ondertoon in Vlaanderen meer rechts is. Vlaanderen heeft gekozen voor een rechtser politiek landschap, maar door het cordon worden we continu mede-geregeerd door de socialisten.

 

Hoe kan het grote deel proteststemmen weggehaald worden bij extreem-rechts?

Wuyts Dat kan door te hameren op wat we reeds bereikt hebben. Denk maar aan de huis-aan-huis controles die binnenkort van start zullen gaan. Ook de Antwerpse haven draait zeer goed en is de motor van Vlaanderen en België. Toeristen blijven, ondanks de werken, toestromen naar onze stad. Het gaat goed en dat is het mooiste bewijs dat het Vlaams Belang in Antwerpen bijna monddood is gemaakt. Niet zozeer door de media, maar door de politiek.

 

Hoe moet men het veiligheidsgevoel verhogen? Meer blauw op straat?

Wuyts Ik zou zeggen, beter blauw op straat. Mensen zien resultaten: buurten waar de politie vroeger niet meer kwam, krijgen nu voetpatrouilles op geregelde tijdstippen, ook 's nachts. Problemen moeten in kaart worden gebracht, huisjesmelkers aangepakt en de verloedering van bepaalde buurten tegengegaan. Antwerpen is een havenstad en is dat altijd geweest. Vele nationaliteiten zijn hier aanwezig en we zullen moeten leren samenleven.

 

Moeten we teruggaan naar een monocultuur zoals het Vlaams Belang beweert?

Wuyts Wat gaan we doen, de gaskamers terugbrengen? Dat is gewoon je reinste onzin. Er moet een accuraat beleid zijn, dat de plaatselijke pijnpunten wegwerkt. Er zijn initiatieven zoals de meldingskaart, waarmee lokale problemen kunnen worden aangekaart. Ook is het politiekorps in Antwerpen drastisch verjongd en dynamischer geworden. Het slechtste wat we kunnen doen is buurten stigmatiseren. Wij zullen er nooit onze rug naartoe keren en het discours volgen van het Vlaams Belang, namelijk zeggen dat het getto's zijn waar we moeten wegblijven.



over de stilistische gelijkenissen tussen de horrorfilm en het sociaal-realisme
31/10/2005
🖋: 
Auteur extern
Philip De Man

De materiële horrorfilm bereikt zijn luguber hoogtepunt door het hanteren van een stijl die nauw verwant is met die van de documentaire – het kan bezwaarlijk toeval genoemd worden dat William Friedkin zijn carrière begonnen is als gevierd documentairemaker. Het zou evenwel verkeerd zijn hierin een bevestiging te lezen van het wijdverspreide misverstand als zou een marketingmisbaksel in de trant van The Blair Witch Project een werkelijk horrorhuzarenstukje zijn. Zoals ook The Last Broadcast, gaat voornoemd toonbeeld van pseudo-amateuristisch puberaal vertier – dat overigens uitsluitend teert op misplaatste suggestie en zodoende nooit tot de materiële horror gerekend kan worden – er geheel aan voorbij dat het al dan niet overtuigd zijn van de waarachtigheid van het verhaalde irrelevant is voor een authentieke horrorbeleving.

De stijl van de documentaire ontleent daarentegen zijn eigenheid aan een totale afwezigheid van overbodige mooifilmerij in de vorm van stilistische kunstgrepen die de aandacht van de weerloze toeschouwer enkel kan afleiden van de gruwel die zich langzaam aan zijn zintuigen openbaart. Tomeloze travellings, CGI-graphics en special effects in het algemeen zijn uit den boze; sobere degelijkheid voert de toon. De camera dient onmiddellijk gefnuikt in al zijn ambities om meer te zijn dan een louter element van voorzichtige, geduldige observatie; met andere woorden, van functionele registratie, onwrikbaar gericht op meedogenloos lijden – horror als masochistisch spektakel van pervers plezier. De werkelijke horrorgrootmeester zal zich ook hoeden voor een overmatig gebruik van muziek waardoor weliswaar doeltreffend maar uiteindelijk eindeloos oppervlakkig en op volstrekt kunstmatige wijze de gewenste sfeer opgeroepen wordt. Zo worden de laatste twintig minuten van de geluidsband van The Texas Chainsaw Massacre integraal ingenomen door een haast onuitstaanbare mengeling van aanhoudend gegil en kettingzaaggeraas, waardoor de kijker zich uiteindelijk toch een beetje ongemakkelijk begint te voelen. Geen duivelse deuntjes, geen strijkers die vervallen in een eindeloze repetitiviteit van mateloos storende, schelle uithalen; de grootse finale van Salò o le 120 giornate di Sodoma toont aan dat ook onmetelijke stilte uitermate onbehaaglijk en zelfs schier ondraaglijk kan zijn. Tijdens het bekijken van de sociaal geëngageerde neorealistische film valt het op dat de technieken die een horrorprent tot macabere hoogten kunnen tillen – realistische locaties, lang uitgesponnen takes, natuurlijk licht, schoudercamera, monotone soundscapes opgebouwd uit industriële klanken, ogenschijnlijk ongestileerde close-up-shots en bruuske zoombewegingen – ook hier gretig aangewend worden teneinde de kijker zoveel mogelijk te betrekken bij alsook af te stoten van de gebeurtenissen op het scherm. Deze stilistische kenmerken zijn reeds terug te vinden in de belangrijkste exponenten van het Italiaanse neorealisme uit de jaren veertig (de films van Visconti, De Sica, Rossellini) en zijn nog steeds prominent aanwezig in de hedendaagse uitlopers ervan (het œuvre van Leigh, Loach, de gebroeders Dardenne). Ofschoon de heimelijke geneugten die de toeschouwer van materiële horror ondergaat, doorgaans achterwege blijven tijdens het bekijken van een sociaal geëngageerd drama – we maken gemakshalve abstractie van de aberrante emotionele analfabeet – moeten we dus desalniettemin vaststellen dat beide strekkingen van de zevende kunst het meest gebaat zijn bij, een optimaal effect bij de kijker kunnen bewerkstelligen door, een vergelijkbare stilistische benadering te hanteren. De onafwendbare conclusie uit voorgaande lijkt dan ook niet enkel te zijn dat het horrorgenre bij uitstek geschikt is om sociale themata mee te tackelen, maar ook en vooral dat – horribile dictu – het sociaal bewogen neorealisme er voornamelijk op uit is de kijker onder te dompelen in een poel van ontzetting en afgrijzen, of zoals de – enigszins tanende – ster van de Italiaanse horror Dario Argento het verwoordde: "Ik ken geen films die gruwelijk zijn; het leven, dát is gruwelijk."

 

 

Philip De Man



31/10/2005
🖋: 

Een aantal maanden weg van huis, weg van je thuis, van vrienden en vriendinnen en familie, om te studeren in een vreemde stad... Wat betekent dat nu eigenlijk? Nou ja, ik weet het eigenlijk niet. Maar gedurende mijn vier en een halve maand te Praag zal ik jullie – Antwerpse thuisblijvers – verslag uitbrengen van mijn belevenissen.

Wat is Erasmus gedurende de eerste maand? Om te beginnen – al is het onduidelijk waar te beginnen – is het een zoektocht doorheen een nieuwe stad, op zoek naar de universiteit, naar je vakkenpakket, naar je lotgenoten, naar lekker eten, naar een wasserette... De eerste weken worden eigenlijk voornamelijk bepaald door een alomvattende bureaucratie. Je merkt nu maar al te duidelijk dat je eigenlijk – maar niet feitelijk – enkel op papier leeft. Wat je hier en nu doet maakt eigenlijk niet uit, het belangrijkste is dat het op papier staat. Het doet me denken aan het welbekende kinderverhaal van Annie M.G. Schmidt: Otje. Otje en haar papa, Tos, hadden geen papieren en konden daardoor nergens wonen en waren altijd opnieuw op zoek naar een plek om te leven en te werken. Otjes vriendjes – de vogels – bedachten een oplossing, o zo mooi, en zochten alle papiertjes bij elkaar en brachten ze naar Otje en Tos... Ach, was het inderdaad maar zo simpel. Leve de bureaucratie!

 

Verder kijk je gedurende de eerste weken met een zekere blik naar alles, een blik die zoekt naar stereotypen, naar opvallende verschillen – om die dan charmant te vinden. Zo wordt er onder de Erasmusstudenten gepraat over de Tsjechen die steeds op stap zijn met een trekkersrugzak. Over de honden die steevast gemuilkorfd aan de lijn rondlopen – waarschijnlijk een restant van het communisme – en dat er 's ochtends vroeg braadworsten en hotdogs gegeten worden. De Tsjechische keuken is voorts ook enorm vettig en vlezig (niets voor vegetariërs dus) en ze drinken hier hun koffie meestal op Turkse wijze drinken. Er wordt hier niet gegeten op de tram (omwille van de beleefdheid of omwille van het gevaar je eten in de lucht te gooien bij het bruuske stoppen van de tram, ik weet het niet) en je staat in de tram of metro zonder uitzondering je plaats af aan oudere mensen (gaan zitten is toegeven dat je slecht te been bent). Er zitten geen sloten op de openbare toiletten (de beleefdheidsregel van het kloppen dragen ze hier eveneens hoog in het vaandel)en we merkten ook al dat het Oost-Europese volkje niet vriendelijk is (zeker de vrouwen niet), dat het belangrijkste woord in de ongelooflijk moeilijke Tsjechische taal ‘nazdravie!' (schol!) is, en dat het eerste woord dat je leert přišti zastávka (volgende halte) is. Nog meer? U vroeg erom... Zeer opvallend is, dat ze hier geen fietsen kennen. Fietsen is gewoonweg uit den boze – en niet omdat je bergop moet fietsen, maar omdat ze gewoonweg geen fietsen verkopen, nergens fietsenstallingen hebben noch fietspaden. De meeste mensen hebben wel twee auto's, en dat in een stad!

 

Dan nog iets over de Praagse winkels: ze blijven urenlang open, minstens tot 20.00u, ook op zondagen. Zo blijft Carrefour – zowat de enige winkel waar je terecht kan voor een iets ruimer assortiment groeten en fruit – open tot 24.00u, zeven op zeven, waarbij hardcore techno laat in de avond je winkelen begeleidt, waarschijnlijk om de oververmoeide werknemers wat op te peppen. Typerend is hier natuurlijk ook de Tsjechische munt: de kroon. Hoewel Tsjechië sinds kort deel uitmaakt van de Europese Unie, is er op veel vlakken nog te merken dat ze in praktijk zo ver nog niet zijn: het vervoer is bijna gratis, voor drie euro heb je je buikje rond gegeten, voor tien eurocent verstuur je een brief naar België, studeren is hier gratis (mits ingangsexamen), etcetera.

 

Gedurende de eerste maand in een vreemde stad is die vreemde stad eigenlijk vooral een vreemde stad, een stad die je beoordeelt naar al haar excentriciteiten, met alle extremen en stereotypen. Het is stad waarin je je weg zoekt en vindt, en waarin je je samen met zeshonderd andere Erasmusstudenten begint thuis te voelen. Ik weet nu – reeds na één maand – dat een semester te kort zal zijn. Maar ik houd u op de hoogte, Praag is niet de andere kant van de wereld.



31/10/2005
🖋: 

Een zonnige zondag, ergens in de eeuwigheid van 's mensenheugenis, lopen twee eenzame figuren door de schaduw van een groene, vruchtbare vallei. Hoewel de zon haar licht naar beneden straalt, werpen beide figuren zelf geen schaduw af, boven hun kalende schedels staat de zon namelijk altijd in het zenit, zodat hun kale knikkers blinken alsof ze opgepoetst zijn met zilverwas – het zijn net spiegels, zo kaatsen ze het zonlicht terug de hemel in –  het zijn net aureooltjes. De figuren lopen gekromd en gebukt onder de hitte, op hun blote voeten.

“Wat kan ik jullie heren aanbieden? Zijn jullie al te vinden voor een kopje warme kruidenthee met honing, of hebben jullie liever iets fris? Al dat geduw, getrek en gesjouw zal jullie wel dorstig gemaakt hebben?” vroeg Prometheus de heren.

Jezus antwoordde dat hij wel een fris pintje lustte, waarop Sisyphus enthousiast begon te knikken en uitriep:

“Ja, voor mij ook één, voor mij ook!”

Prometheus gebaarde zijn gier dat hij de pintjes moest gaan halen. De gier zei hem op vermanende toon:“Meester, u weet dat ik niet mag stoppen met in uw lever te pikken, ik moet u pijnigen dag en nacht, uur na uur en seconde na seconde, en een tiende van een seconde na een tiende van een seconde, enzovoort - eeuwig dus. Maar goed, omdat u uw kwelling al zo lang volhoudt en nooit klaagt en omdat het zondag is en uw twee vrienden hier zijn, zal ik een uitzondering maken.”, waarop de gier zijn grote vleugels uitstrekte en al zoevend de lucht in ging, op zoek naar pintjes.

“Ach, ach, ik heb zo'n spijt van wat ik vroeger heb gedaan.”, zei Prometheus, “Ik zou willen dat ik een zwaardere straf had, zodat ik tenminste genoegen en troost en betekenis kon vinden in mijn lijden. Maar het menselijke bewustzijn is een vloek! Ik weet dat ik mezelf gewoon zou ontzien in mijn straf...

Maar ach, laat ik niet meer zagen, vandaag is een heuglijke dag, want u beide heren zijt op bezoek!”

Jezus keek Prometheus vluchtig aan waarna hij zijn blik liet verdwalen in het strakke blauw van de hemel, en mijmerde: “Tja, we voelen ons allemaal wel eens verloren, alsof deze wereld geen zak maalt om een Jezus meer of minder, om een dode meer of minder. Ik weet nog dat ik me zo voelde toen ik aan dat kruis hing te bengelen en ik riep ‘Mijn God, waarom heeft U mij verlaten?' Maar geloof het of niet, na regen komt altijd zonneschijn, wat er ook gebeurt! Prometheus, je moet je niet zo laten opvreten door je spijt -ook niet door je gier trouwens; wat is de zin daarvan nu eigenlijk? Je zou beter wat uit wandelen gaan, of een knappe griet ontmoeten. Zo eentje met mooie ronde borstjes die op en neer wippen als ze lacht om je flauwe grappen.”

Sisyphus mengde zich nu ook in het gesprek en vroeg Jezus:

“Zeg, Jezus, jij hebt gemakkelijk praten, jij draagt toch ook steeds jouw kruis met je mee? Jij loopt toch ook gebukt en gekromd? Waarom werp jij dat juk niet van je af?”

“Omdat ik het niet wil. Ik hou van m'n kruis. Het geeft me een veilig gevoel. Ik weet tenminste waarvoor ik het doe. Daarover zou jij eens moeten nadenken, Sisyphus, waarvoor duw jij je rotsblok eigenlijk voort? Dat blok aan je been is toch niet meer dan een blok aan je been? Of wel soms? Trouwens, vergeet uw pollekes sebiet niet te wassen, ik heb gezien dat Prometheus lekkere taartjes heeft klaarstaan voor ons.”

Prometheus hoorde zijn naam vallen en zei vlug: “Jaja, onze vriend de gier is naar de patisserie gevlogen. We moeten echter nog eventjes wachten om te beginnen smullen, Godot zou namelijk ook komen.”

“Ach, die komt toch steevast elke keer te laat...”, zei Sisyphus. “We kunnen er maar beter niet meer op wachten in 't vervolg”, voegde hij eraan toe. Sisyphus' forse stemgeluid weerklonk nog maar net in de vallei, of de vierde figuur kwam opdagen, luid zingend, met een klokkenspel in de ene hand, een tamboerijn in de andere. (Zonder één van beide te kunnen bespelen, want voor beide instrumenten had hij beide handen nodig.)

“Hier ben ik dan toch, mannen! Dat had ge niet gedacht zeker?” zei Godot opgeruimd.

“Godot! Goed dat ge toch nog gekomen zijt! We waren net een revolutie aan het bespreken. We discussiëren over de lasten die elk van ons moet dragen, en of het niet beter is ons van onze ketenen te bevrijden; Jezus van z'n kruis, Prometheus van z'n gier, ik van mijn rotsblok en jij van je horloge.” zei Sisyphus.

Godot peinsde eventjes en zei dan: “Goh, dat maakt toch allemaal niets uit eigenlijk? Doe gewoon dat waarbij ge u goed voelt, zou ik zeggen en zeg ik ook. Krijg ik nog een pintje eigenlijk?”

Intussen was de gier wedergekeerd en begon het drinkgelag; ook Godot kreeg zijn pintje en begon tevens aan de hemelse genietingen der taartjes. Het heerschap smikkelde en smakkelde luid terwijl ze hevig verder discussieerden. Plots stoven alle vogels uit de vallei op, kwamen de wormen, mollen en konijntjes uit de grond, alle vliegende spinnen, muggen, vliegen, libellen en wespen en bijen en hommels begonnen in het rond te dansen, en alle niet-vliegende insectjes wemelden in elkaars web en nest en cocon. Het werd zwart aan de horizon en alles vervaagde. De bergkammen brokkelden af, de rivieren werden watervallen, geisers, fonteinen en draaikolken. Het begon sterren te regenen, de maan en de zon zochten elkaars gezelschap aan de hemel, alles werd één grote schaduw waardoor eigenlijk ook alle schaduwen verdwenen waren.

“Oh God nee, de Apocalyps begint nu!” gilde Jezus met een hoog stemmetje.

“Geweldig, uitgerekend op dit moment... Kan een mens dan eens nooit rustig zijn pintje drinken?” mopperde Sisyphus.

“Shht!” siste Prometheus, “Ik wil geen seconde missen van het hele gebeuren! Zo meteen gaat God tegen ons spreken.” De gier -iedereen was hem al een beetje vergeten- begon luid te lachen, zijn lach leek van heel ver te komen, uit alle grotten en zeeën. “Stelletje sukkels! Net alsof dit een voetbalmatch is! En jullie voorstelling van God, wat een onzin, komaan zeg. Waar zou hij zich moeten verstoppen, onze God? Hoe zou zijn stem dan moeten klinken? Kan hij dan überhaupt tegen ons spreken? Jullie trommelvliezen zouden stukspringen bij het aanhoren van zijn stem. Jullie longen zouden verbranden bij het ademen van zijn adem en van jullie ogen zou niet meer overblijven dan een hoopje zielige tranen, jullie huid zou verschrompelen, jullie botten zouden verbrijzeld worden en jullie zouden jezelf gelukkig prijzen met je kruis, dolgelukkig met je rotsblok, en jullie zouden het een ware verrukking vinden altijd weer opnieuw te moeten wachten op Godot.” Zo gezegd zo gedaan... Prometheus, Sisyphus, Jezus en Godot begonnen te dansen, te lachen en te zingen totdat hun ogen niet meer waren dan een hoopje tranen, hun huid verschrompelde, hun botten kraakten onder hun krampachtige bewegen en allen hoorden nog net hoe de gier luid lachend, met rustige vleugelslagen wegvloog, diep in de nacht. Verder en verder. Totdat onze vrienden helemaal niets meer konden horen, zien, voelen, ademen... Totdat niemand er nog was om verhalen te vertellen. Of, totdat er niets meer was om te vertellen.



Niet Romantisch Maar Steeds Hoopvol
31/10/2005
🖋: 

Hij is schrijver, acteur, publicist en tegenwoordig vooral ook Antwerps stadsdichter. Hij draagt zijn gedichten met verve voor maar wil zeker geen performer genoemd worden. Hij vindt dat een kunstenaar deel moet uitmaken van de maatschappij en eigenlijk wilde hij de mensen altijd al iets kunnen vertellen. Wij laten hem dan ook graag aan het woord. Ramsey Nasr over Antwerpen, over elitaire kunst, over Palestina en over engagement.

U bent Nederlander en uw vader is Palestijn, hoe bent u in godsnaam in Antwerpen terechtgekomen?

Ramsey Nasr Ik was zeventien en had gehoord dat ze hier een goede toneelopleiding hadden. Nadat ik afgestudeerd was aan Studio Herman Teirlinck, ben ik blijven plakken. In Antwerpen wonen heeft me altijd geholpen om afstand te nemen van Nederland. Ik merkte ook dat ik Rotterdam, waar ik vandaan kom, eigenlijk eerder lelijk vond en niet echt als mijn stad beschouwde. Men zegt dat Antwerpenaren een dikke nek hebben, maar in vergelijking met Nederlanders vind ik dat best meevallen. Toch kende ik Antwerpen eerlijk gezegd niet zo goed voor ik stadsdichter werd. De eerste jaren heb ik me hier een beetje opgesloten. Als je in een cocon leeft, maakt het ook niet zoveel uit waar je woont, zolang je maar naar het café om de hoek kan gaan, een paar vrienden hebt en een kot om te studeren. Na mijn studie zat ik vijf jaar bij het Zuidelijk Toneel en was ik eigenlijk altijd onderweg. Toen ik dan begon te schrijven, zat ik weer binnen. Zo leer je een stad natuurlijk nooit echt kennen.

 

Is Antwerpen een stad die het schrijven bevordert?

Nasr Antwerpen is absoluut een schrijversstad. Het is de stad van de drukkerij van Plantijn en Moretus, Willem Elsschot heeft hier geleefd, net als Paul Van Ostaijen. Op die traditie wordt nog steeds voortgebouwd. Antwerpen is de eerste Wereldboekenstad die echt iets uit die titel gehaald heeft. De belangrijke literaire organisaties als Villanella, Behoud de Begeerte en Zuiderzinnen hebben hier hun thuishaven. Ook het stadsdichterschap loopt heel goed in Antwerpen. Ik ken geen andere stad in Vlaanderen die dit literaire niveau haalt. Antwerpen is zo'n slechte stad nog niet.

 

Zintuigen

Probeert u als stadsdichter expliciet voor een breed publiek te schrijven?

Nasr Ik wil niemand buitensluiten. Daarom kies ik principieel thema's die iedereen kunnen aanspreken: ik schrijf over de Zoo, de opening van de nieuwe stadsbibliotheek, over Wannes van de Velde en over huisjesmelkers. Maar, dat wil niet zeggen dat ik een knieval wil doen. Ik zal mijn schrijfstijl niet aanpassen opdat meer mensen zouden kunnen volgen. Ik schrijf zoals ik schrijf.

 

Heeft poëzie sowieso niet het stigma een ontoegankelijk genre te zijn?

Nasr Poëzie heeft inderdaad de bijsmaak lastig te zijn. Ik vind dat onzin. Er is een drempel, maar je moet er niet moeilijker over doen dan het in werkelijkheid is. Je moet poëzie gewoon op een andere manier lezen, intenser. Poëzie vertraagt, maar dat is er nou net het mooie aan. Je kan niet verwachten dat een gedicht zich tussen de soep en de patatten of na één lezing aan je openbaart. In een gedicht wordt geen mededeling gedaan. De mededeling wordt opgeheven, taal is niet het middel maar het doel. Ze is zelfstandig. Je moet je hoofd eigenlijk afschroeven, je moet het met je zintuigen proberen te doen in die zin dat je een gedicht meer op je gevoel moet lezen.

 

Toch verwijzen veel van uw gedichten naar andere schrijvers, componisten en hun werken?

Nasr Ja, maar ik maak geen inside jokes; ik vind het niet interessant om te zeggen: “Kijk eens wat ik allemaal weet.” De lezer hoeft geen andere teksten te kennen om mijn gedichten te kunnen appreciëren. De beelden moeten voor zich spreken. Anderzijds vind ik het grappig dat sommigen mijn verwijzingen wel begrijpen. Laatst sprak ik met een zanger, een bas die de Dichterliebe van Schumann (waar een deel van Nasr's laatste bundel op gebaseerd is, nvdr.) kende en ook terugvond in mijn teksten. Dat vond ik heel leuk. Ik wil echter niet dat het moet. Ik wil dat het én-én is: dat iemand die nooit poëzie leest, ontroerd wordt door mijn gedichten en dat mensen die elke dag bundels verslinden ze ook interessant vinden. Dat moet mogelijk zijn.

 

Men heeft het vaak over de manier waarop u uw gedichten voordraagt. Velen zeggen zelfs dat u een performer bent. Draagt het voordragen iets bij tot de poëzie?

Nasr Ik heb er een hekel aan als men mij een performer noemt. Het klinkt als een scheldwoord, ook al is het goed bedoeld. Ik lees mijn gedichten gewoon voor; ik doe dat niet eens uit het hoofd. Ik ben in de eerste plaats ook schrijver, geen podiumobject. Podiumdichters doen me denken aan mensen die hun gedicht moeten verkopen. Ik wil dat de tekst volstaat. Er zit natuurlijk wel muziek in mijn teksten en het is ook fijn als mensen ze graag hardop lezen, maar het moet ook kunnen volstaan ze gewoon te lezen. Voorlezen kan, maar het mag niet de basis zijn, het mag niets verhullen.

 

Ladder

De nadruk die velen de dag van vandaag leggen op performen staat misschien ook in verband met de ‘eis' dat kunst minder elitair moet zijn, wat vaak wordt geïnterpreteerd als: kunst moet beter verkopen. In hoeverre kan en moet kunst een alomtegenwoordige factor binnen de samenleving zijn?

Nasr In Nederland wordt dezelfde discussie gevoerd als in Vlaanderen. Men wil bijvoorbeeld dat er een meer divers publiek naar het Concertgebouw in Amsterdam komt. Ik ben het daar volledig mee eens: je moet iedereen proberen te lokken. Dat moet in de eerste plaats gedaan worden door een voorbereiding aan te bieden, door educatie op scholen, waarbij de leerlingen bij kunst betrokken worden, uitgenodigd worden eraan deel te nemen. Je moet mensen overladen met kunst, hen ermee confronteren, ervoor zorgen dat ze op zijn minst ooit in de Vlaamse Opera geweest zijn. Net als bij poëzie, is ook daar de drempel hoog. Een inleiding is dus noodzakelijk. Daarnaast moet je kortingen geven aan studenten, werklozen en minderbedeelden. Je moet ook zoveel mogelijk reclame maken en aan pr doen. Maar, je mag nooit het programma aanpassen. Daar ben ik absoluut tegen. In dat opzicht hebben de socialisten, hoezeer ik hun bedoelingen ook waardeer, nogal eens de neiging hetzelfde te doen als extreem rechts. Op de duur kom je dan uit bij één grote culturele eenheidsworst: het moet allemaal plat, allemaal hetzelfde zijn. Ik wil niet de discussie over hoge en lage kunst voeren, maar ik wil evenmin dat er maar één kunst, namelijk de genivelleerde kunst, overblijft. Wat ik bijvoorbeeld geweldig vind, zijn de cultuurcheques die studenten in Antwerpen voor 15 euro kunnen krijgen. Dat is fantastisch, je hebt je ticket meteen in de hand. Je moet zoveel mogelijk deuren openen, mensen lokken, maar we zitten aan het plafond: de kunst moet niet op de knieën gaan zitten, maar wel een ladder aanreiken.

 

Kunst is dus noodzakelijk als een richtinggevend principe binnen een voor bijna iedereen toegankelijk algemeen vormend opvoedingsprogramma?

Nasr Het tijdperk is voorbij dat enkel mensen met geld kansen kregen. Elite is een scheldwoord geworden. Je moet dan ook alle elitaire drempels weghalen. Maar dat biedt geen garanties. Het is een misverstand te denken dat als je mensen opleidt, als je ze emancipeert, ze ook automatisch gaan denken wat jij zou willen dat ze denken. Ik vind het terecht dat men bijvoorbeeld ook wil dat schrijvers zich weer meer gaan engageren, maar het is niet omdat iemand schrijft dat het geen enorme rechtse zak of extreem linkse zak kan zijn. Kunstenaars hebben geen patent op de moraal.

 

Ik wil geen knieval doen. Ik schrijf zoals ik schrijf.

 

Waarin schuilt dan de meerwaarde van kunst?

Nasr Kunst is totaal nutteloos. Je ziet tegenwoordig dat bedrijven zich gaan inmengen in opleidingen, een studie moet nut en vooral marktwaarde hebben. Ik heb op het gymnasium Latijn en Grieks gestudeerd. Dat is volkomen nutteloos. Het zijn dode talen, nuttelozer dan dat kan niet. Maar het heeft wel zin. Zo is het ook met kunst. Je kan alle kunst beknotten, subsidies opheffen, alle kunst uit het terrein bannen en de mens zal toch blijven bestaan. Maar misschien is kunst wel datgene wat ons leven een beetje zin geeft. Het is één van de manieren om zelf zin aan ons leven te geven.

 

Is dat de grond voor uw geëngageerd en gepassioneerd schrijven?

Nasr We zitten hier nu toch als mensen, we zijn een soort gehandicapte dieren, die het nota bene verpesten voor andere dieren. Zolang we onszelf niet uitgeroeid hebben, kunnen we er toch maar beter het beste van maken. We hebben een hoofd dat veel te groot is, waardoor we ook allemaal onvolgroeid en hulpeloos ter wereld komen. We kunnen niet aan bomen slingeren, we kunnen niet goed zwemmen, niet vliegen, we kunnen als baby niet eens lopen, we kunnen niets. Maar we hebben dat hoofd nu eenmaal, laten we daar dan ook maar het beste van maken. We hebben ons van de natuur afgezonderd en kunnen toch niet meer terug.

 

Vertellen

Uit uw teksten klinkt een enorm doorzettingsvermogen. De manier waarop u blijft strijden om heel moeilijke dingen toch te verwezenlijken, om het onhaalbare te realiseren, kan haast romantisch genoemd worden. Toch wil u absoluut niet als romanticus bestempeld worden?

Nasr Er is een verschil tussen romantiek en iets wat van alle tijden is. Ik ga bijvoorbeeld niet op een zolderkamertje bij kaarslicht een gedicht schrijven over liefdesverdriet. Dat kan ook onder een TL-buis met de verwarming aan. Het punt is dat verlangen en liefde van alle tijden zijn, dat heeft niks met romantiek te maken. Adorno zei dat die zaken na Auschwitz niet meer mogelijk waren ("Nach Auschwitz ein Gedicht zu schreiben, ist barbarisch," in Kulturkritik und Gesellschaft, nvdr.), maar blijkbaar klopt dat niet. Mensen blijven streven. De Romantiek is uitgerekend de kunststroming geweest waar de kunstenaar zich losmaakte van de maatschappij, de kunstenaar als ziener die zich afzonderde. Ik vind net dat een kunstenaar deel uitmaakt van de maatschappij. Die extreem romantische beelden, bloemen en nachtegalen interesseren me wel, maar een gedicht moet een huwelijk aangaan met het heden. Het moet zelf gaan leven, je moet zien dat het vandaag geschreven is.

 

Die geëngageerde levensechtheid spreekt ook uit de manier waarop u opkomt voor de Palestijnse kwestie. Heeft u daarbij echter nooit het gevoel tegen windmolens te vechten?

Nasr Je blijft toch hopen. Een kunstenaar kan misschien de wereld niet veranderen, maar ik vind wel dat als die wereld ten nadele veranderd is, je daar zo veel mogelijk mensen van bewust moet proberen te maken. Je hebt de plicht mensen te informeren. Je moet kennis vergaren en als je dan toevallig over iets meer weet dan de gemiddelde lezer, moet je hem inlichten. Dat heeft zin. Ik merk dat ik door mijn opiniestukken de situatie voor sommige mensen verhelder, door alles nog eens op een rijtje te zetten. Ik ben persoonlijk ook gelukkiger geworden sinds ik die stukken schrijf. Het is iets wat ik mijn hele leven al wilde: ik wil mensen iets vertellen. Het wordt gelezen, ook al is het maar door een klein deel van de bevolking. Voor de rest wil ik, net als de meeste Palestijnen trouwens, helemaal niet met die Palestijnse kwestie bezig zijn. Zij willen gewoon op een terrasje kunnen zitten of een brood kunnen kopen, willen leven zonder de dreiging dat hun huis wordt platgebulldozerd of hun olijfbomen ontworteld. Dat is het enige wat zij willen. Dat wil ik uitdragen. Maar ik zoek de politiek zelf niet op.

 

Toch wordt u hier vaak in die politieke hoek geduwd. Zou ook uw Arabische naam voor veel mensen geen directe aanleiding kunnen zijn om uw persoon met een welbepaalde politieke agenda te verbinden?

Nasr Mensen hebben mijn naam altijd eerder exotisch gevonden dan iets om over door te praten. Ik heb me ook altijd Nederlander gevoeld. Mijn moeder is Nederlandse, ik ben in Nederland geboren en spreek geen Arabisch, maar blijkbaar ben ik dan toch afkomstig uit ‘Allochtonië'. Ik ben geen allochtoon, maar kennelijk ben ik er stilaan in aan het veranderen. Zelf ben ik ook pas de laatste jaren meer over mijn Palestijnse achtergrond gaan nadenken, nadat ik voor het eerst mijn familie daar had opgezocht. Daarvoor was ik altijd Hollandser dan Hollands geweest; ik dweepte met Boutens en Couperus. Eigenlijk werd mijn naam pas voor het eerst in verband gebracht met mijn Palestijnse achtergrond tijdens dat relletje bij mijn aanstelling tot stadsdichter (waarbij de Antwerpse VLD bezwaren had omwille van een opiniestuk van Nasr over de Palestijnse kwestie, nvdr.). Toen mijn naam viel als kandidaat, vroeg men zich – grappig bedoeld misschien – hardop af of ik de Palestijnse vlag niet zou uitrollen. Dat had evengoed in een andere stad kunnen gebeuren, maar dat doet niets af aan de ernst van de zaak. Ik besefte toen heel goed dat ik mij kon verdedigen omdat ik me heb kunnen ontplooien; ik zeg wat ik wil in de kranten en kan het werk doen dat ik graag doe. Je zal maar uit Marokko komen, een goede opleiding hebben genoten en hier niet aan de bak geraken. Bovendien heb ik ook mijn uiterlijk mee, in die zin dat je, als je me niet kent, niet zou zeggen dat ik uit het buitenland kom.

 

Hebben die politieke perikelen een blijvende stempel gedrukt op uw stadsdichterschap?

Nasr Absoluut niet, die rel ligt al lang achter me. Na het eerste stadsgedicht heb ik er ook niets meer van gehoord. Dat siert de Antwerpenaar ook zo. Ik heb zelfs mailtjes ontvangen van de mensen die oorspronkelijk moeilijk deden, met verontschuldigingen en felicitaties. Dat is ook Antwerpen. Als je op hun uitdaging ingaat, zijn de Antwerpenaren het eerst om de hand uit te steken en te zeggen: “Welkom, kom erbij.” Ja, ik blijf nog wel een tijdje. Het nieuwste stadsgedicht van Ramsey Nasr gaat over de Universiteit Antwerpen.

 

 

Nasr, Ramsey. 27 gedichten & Geen lied, Amsterdam: Uitg. Thomas Rap, 2000 Nasr, Ramsey. Kapitein Zeiksnor & De Twee Culturen, Amsterdam: Uitg. Thomas Rap, 2001 (novelle) Nasr, Ramsey. onhandig bloesemend. gedichten. Amsterdam: De Bezige Bij, 2004.



En plein publique: la rythmique
31/10/2005
🖋: 
Auteur

Het de Coninckplein, gelegen in het verlengde van de door vier leeuwen bewaakte Van Wesenbekestraat (Aquatopia), is zo’n beetje de multiculturele driehoek van ‘t Stad. Je struikelt er bij wijze van spreken over de Chinezen, Afrikanen en Antwerpenaren. Ook Turken en Marokkanen zijn nooit veraf. Soms waan je je er echt in het middelpunt van de wereld en daar hebben wij een aantal avonden rondgehangen. Om te babbelen met mensen van allerlei allooi.

Op het De Coninckplein staat de spiksplinternieuwe stadsbibliotheek, gehuisvest in de oude Ford-garage van de familie Permeke. Naast het uitlenen van boeken, partituren, ceedeekes en dvd's, vervult de ankerbibliotheek van Antwerpen nog een andere functie: ze moet optreden als een lichtbaken en, net als vuurtorens dat in ver vervlogen tijden deden, de schipbreukelingen van onze havenstad de juiste weg tonen. Want het De Coninckplein was, vroeger nog meer dan nu, een bonte verzameling van daklozen, drugsverslaafden, hoeren en alcoholiekers. En die zaten daar dan rustig een pintje te drinken, een shotje te scoren, elkaar wat geld af te troggelen of één of andere willekeurige passant een blowjobke te zetten. Het stadsbestuur besloot komaf te maken met deze kankerplek van het statiekwartier en zo rijpten de plannen om er een blitse bibliotheek en een aanpalend stadskantoor neer te poten. Er zou een nieuwe wind over het De Conickplein waaien, en die zou de marginalen die zich 's avonds op het plein nestelden naar ongekende (literaire?) hoogtepunten stuwen.

 

Of het resultaat van deze operatie grote schoonmaak er wezen mag? Op de architecturale realisaties valt weinig aan te merken. De lichtkubus genaamd ‘Grand Café Permeke' weet als geen ander kijklustigen te lokken, en is vooral des nachts van een ongekende schoonheid. Bovendien werd het hart van het plein autovrij gemaakt en het vervallen basketbalveldje opgekalefaterd.

 

Maar is de eigenlijke problematiek van 't Ceuninckspleintje nu opgelost? Wordt er werkelijk minder gespoten, gezopen en gevochten? Daar valt spijtig genoeg niet eenduidig op te antwoorden. De basketballende en verstoppertje-spelende jeugd is alvast in de zevende hemel. Onder hen heerst er een ‘alles is van iedereen kent iedereen' mentaliteit die je zelfs niet meer in de meest harmonieuze parochie kan terugvinden. Toch is het nu ook weer niet al rozengeur en maneschijn wat het plein betreft. Volgens de al iets oudere bezoekers ligt de gouden tijd van de buurt achter de rug, en is deze niet van plan om meteen terug te komen. Zij hebben nog geweten dat het De Coninckplein the place to be was om een stapje in de wereld te zetten, en dat is nu niet meer het geval. Anderen zijn dan weer ronduit razend, vinden het schandalig wat er hen en hun plein wordt aangedaan. Zo heb je Frank, ooit nog op de Ossenmarkt geslapen en niet vies van een pilsje, die zich hardop afvraagt waarom hij hier eigenlijk niet meer mag zitten. 't Stad is toch van iedereen? Of den Eddy, cafébaas van karaokebar ‘Firenze' en bovendien een nog onontdekt en desgevallend weinig geciteerd wijsgeer in de allerbeste Griekse traditie, die recht uit het hart vooroordelen en gratuite meningen spuit alsof het gesneden broden zijn: “Amerika, das pas een democratie! Dor kunde tenminste aa mening kwijt oept straat! Asek ier begin te klappen over negers en flikke dan emmek een boet voer smaad en racisme on men broek.

 

Rita daarentegen is de rust zelve en komt graag naar het plein om mensen te observeren. Wanneer haar gevraagd wordt hoe het nu eigenlijk met al dat druggebruik op het plein gesteld is, vertelt ze het volgende: “Ik woon dus een paar blokken verder in een appartementje. Beneje bij den ingang van onzen blok edde eerst een deur die nooit oep slot is, dan een klein halleke met de brievebussen en de bellen, en dan een deur die wel oep slot kan. Elke morgent kunne wij in da halleke spuite gaan rapen. Zeker ast den avond teveure goe kou gewest is. Mor edde da verhaal nog ni gehoord? Van aant Station? Het é zelfs in de gazet gestaan. Daar had nen versloafde zen spuit in een brievebus gestopt, en dien eigenaar wilt zen brievebus leegmaken, en hij é het zitten é, een ziekte...alléé, aids dus é.

 

Het De Coninckplein, dat is geen plein zoals een ander. Soms de hemel op aarde, als ‘t zonnetje laag staat en weerspiegeld wordt in het glazen café van de bibliotheek; soms ook niets anders dan miserie, zo meestal rond een uur of elf. Maar laat dat u vooral niet tegenhouden, breng gerust een bezoekje aan die hypermoderne bib, eet een paar loempia's in de Chinese Wijk, of ga gewoonweg uwen booty shaken in één van de vele Afrikaanse barretjes. Want je kan er wat van de wereld zien, daar aan het De Coninckplein...



Wat doet die man nu eigenlijk?
28/10/2005
🖋: 

Stel je voor, de laatste dag voor het nieuwe academiejaar word je bij de rector geroepen waar je te horen krijgt dat jouw jaar niet meer doorgaat. Dat overkwam de enige drie studenten eerste graad bio-ingenieur dit jaar. Op onze zoektocht naar een mogelijke verklaring botsten we op Alain Verschoren, die kennelijk in dit dossier veel in de pap te brokken heeft. Een gesprek met de voorzitter van onze Raad van Bestuur over de raad, TBW en het tafelmodel.

Wat is die Raad van Bestuur eigenlijk?

Alain Verschoren Het beleid binnen de Universiteit Antwerpen wordt door verschillende organen bepaald. Eigenlijk is de Raad van Bestuur (RvB) het opperste orgaan, met daarnaast het Bestuurscollege, dat voor de dagelijkse werking instaat. De algemene leiding ligt bij de RvB die eigenlijk de grote krijtlijnen moet uittekenen. De detailinvulling en verdere uitwerking gebeurt in het bestuurscollege. In de RvB passeren de algemene academische aangelegenheden, de begroting, aanstellingen van professoren, de beleidsplannen, enzovoort.

 

Wat doet de voorzitter binnen die raad, alleen modereren?

Verschoren In eerste instantie moet je de vergaderingen leiden, natuurlijk. Een goede verstandhouding met de andere collega's in de raad, de rector onder andere, is echter ook essentieel. Je werkt met de hele universiteit dus moet je overleg plegen zodat iedereen een beetje dezelfde richting uit gaat. Dat betekent niet dat de raadsleden enkel ja of nee kunnen knikken – integendeel zelfs. Wat ik probeer is om in deze raad een dynamiek te creëren, ondermeer door ze geen voorgekauwde documenten voor te schotelen. Ik denk bijvoorbeeld aan het dossier "verzelfstandiging van het UZA". Dat werd niet als een fait accompli gepresenteerd, te nemen of te laten, maar via voorlopige teksten. Daarop konden de leden reageren en die amendementen hebben dan geleid tot definitieve beslissingen. Intussen is er ook een overleggroep opgericht door enkele collega's binnen de raad, die in de toekomst allerhande voorstellen voor het optimaliseren van onze instelling zal voorleggen. Zeker geen passief orgaan, dus!

 

TBW

Op dit moment is er op de UA nogal wat te doen rond de bio-ingenieurs. Waarom duikt uw naam binnen dat dossier regelmatig op?

Verschoren De rector en ik hebben elkaar indertijd beconcurreerd als kandidaat-rector, maar iedereen zal intussen al wel gemerkt hebben dat we respect hebben voor mekaar en dat we goed samenwerken. Hij heeft me bij een aantal moeilijke dossiers in het verleden al gevraagd om te kijken wat ik daarmee kon doen. Hij neemt de eindbeslissing, ik bereid voor door de nodige gesprekken te organiseren. Toegepaste Biologische Wetenschappen is zo een dossier waar een aantal zaken opgelost en opgevolgd moesten worden, bijvoorbeeld de continuering van de huidige opleiding en het opstellen van het curriculum. De RvB heeft aan de rector de opdracht gegeven om al het mogelijke te doen om een en ander in goede banen te leiden. Dat wil zeggen de overgangsperiode vlot laten verlopen, de nieuwe bachelor uitbouwen ...

 

Hoe is de huidige situatie begonnen?

Verschoren Enkele jaren geleden waren we nog 3 kleine instellingen: RUCA, UIA en UFSIA. Op die schaal kon het niet meer verder in Antwerpen: je had absurde toestanden als twee concurrerende TEW faculteiten. Na heel wat onderhandelingen zijn we gekomen tot een mooie beslissing: de fusie. Vanuit het ministerie werd daaraan extra onderwijsbevoegdheid gekoppeld. We hebben een paar cadeautjes gekregen – allez we hebben iets gekregen, laat ik het zo zeggen. Vroeger hadden wij bijvoorbeeld geen bovenbouw voor wijsbegeerte en geschiedenis, die kregen we nu wel. We mochten ook TBW inrichten, maar één van randvoorwaarden was wel dat we dat samen met een andere instelling deden. Na heel wat politiek overleg werd dat de VUB. In de onderlinge gesprekken groeide het idee om van de drie deelopleidingen bij de bio-ingenieurs, er in onderlinge samenwerking één in Antwerpen en twee aan de VUB in te richten. Antwerpen had vroeger ook TBW, toen 2 kandidatuursjaren en 3 graadsjaren. Met BaMa is dat allemaal veranderd, de bachelor duurt nu drie jaar en de master twee: een essentieel verschil. We hoopten ook dat de studentenaantallen merkelijk zouden stijgen indien Antwerpen de volledige studie zou aanbieden, maar dat was niet het geval.

 

Hebt u enig idee hoe dat komt?

Verschoren Vroeger konden studenten uit Antwerpen achteraf kiezen tussen Leuven, Gent of Brussel. Nu werken we nogal nauw samen met Brussel, onze programma's sluiten perfect aan op mekaar. Studenten zouden dus de indruk kunnen krijgen dat ze alleen naar Brussel kunnen. In augustus hadden we nog maar drie inschrijvingen voor het eerste graadsjaar. Als we alle graadsjaren wilden inrichten dan waren we verplicht om een aantal deeltijdse en tenminste drie voltijdse aanwervingen te doen. Stel dat je dat doet met het oog op een vijfjarige opleiding en de studentenaantallen blijken te laag te zijn, dan zit je met een probleem. Ook als we de master zouden afschaffen, dan blijven we verplicht die collega's in dienst te houden.

 

Die zieltogende steden à la Leuven moet je eens bezoeken in de zomer. Je kan er om het even welke straat oversteken met je ogen dicht.

 

Kwamen er dan geen signalen van de studenten of de opleiding dat er weinig gegadigden zouden zijn voor de ingenieursjaren?

Verschoren Jawel, maar de opleiding zelf vroeg om binnen een paar jaar eens te evalueren, misschien zou het dan beter zijn. Dat maakte de beslissing net zo moeilijk, na drie jaar hadden we zeker het engagement van die 3 voltijdsen. We hebben uiteindelijk beslist dat we voorlopig die master niet inrichten.

 

Hypothekeren we zo niet de mogelijkheid om de master ooit zelf in te richten?

Verschoren Welnee, nu doen we dat niet maar de onderwijsbevoegdheid blijven we houden. Die master is nu in een ijskast terecht gekomen waarvan de deur om licht te sparen dicht is, maar die deur kan terug opengezet worden. Als men in de toekomst door een marktstudie weet dat de studentenaantallen stijgen of als er meer vraag naar TBW is dan kan die master terug bekeken worden. Op dit moment kunnen de studenten die in één van de graadsjaren zitten gewoon afstuderen.

 

Hoe pakt u het probleem dan nu aan?

Verschoren Wat we nu gaan doen is die bachelor verbreden, op twee manieren. Een ervan is eens bekijken of er naast de drie bestaande opleidingen, misschien nog andere aan bod kunnen komen. Binnen TBW heb je een zestal opleidingen, meer zelfs. We bekijken ook een verbreding van de samenwerking. Ik reken erop dat we met Gent, Leuven en Brussel kunnen samenwerken en dat er via gastprofessoren en uitwisselingen een inbreng gaat zijn van hun kant. Als die universiteiten weten dat de studenten, na drie jaar in Antwerpen, kunnen doorstromen naar een van hen dan gaan ze uiteraard niet de professoren sturen die ze kwijt willen. Ze zullen personeel sturen dat hier kan werven, dat reclame maakt voor de instelling en kwaliteit toont.

 

Eigenlijk vindt u het bijna een geluk?

Verschoren Ja ik denk het wel, de studenten krijgen enerzijds gastprofessoren uit verschillende omgevingen die met hun expertise een inbreng kunnen geven en anderzijds ook fulltime mensen die echt een praktijkachtergrond hebben en mee onderzoek op poten kunnen zetten. Het is niet omdat we alleen een bachelor inrichten dat er geen onderzoek moet gebeuren, zelfs in een bachelor moet dat nadrukkelijk aanwezig zijn.

 

Zijn daarvoor laboratoria voorzien?

Verschoren De opleiding kan sowieso starten, maar de faciliteiten zijn nog niet optimaal. Je kan geen opleiding inrichten als je niet de nodige laboratoria hebt, maar zeker in het begin zijn er allerlei oplossingen omdat je niet alles tegelijkertijd kan plaatsen. Zo zou voor bepaalde items eventueel overwogen kunnen worden om gebruik te maken van de laboratoria van de VUB – bijvoorbeeld voor practica in Antwerpen gedoceerd door een Brusselse collega. Pendelen is niet ideaal natuurlijk, maar je komt eens met andere studenten in contact en dat kan een heel verrijkende ervaring zijn. Natuurlijk ga je niet voor een uurtje heen en weer, je gaat dan echt een hele middag of een ganse dag in Brussel werken.

 

Antwerpse kwaliteit

Zal het imago van de UA niet lijden onder het feit dat TBW inrichten niet lukte?

Verschoren "Het lukt niet" mag zeker de conclusie niet zijn. Antwerpen moet zich nog meer profileren als een kwaliteitsuniversiteit, de slogan zou bijna moeten zijn: als je iets doet, doe het dan ineens goed. Bij de TBW merken we in dit stadium dat de kwaliteit die we afleveren niet diegene is die we voor ogen hadden. We concentreren ons nu op die bachelor, die moet echt prima zijn en dan kijken we wat daarna gebeurt. Voor ons imago kan men ons toch bezwaarlijk verwijten dat we goede studenten en goede kwaliteit willen afleveren? Als we onze mond vol hebben van studentvriendelijkheid dan is dit nu eens het bewijs daarvan. Zelfs als er weinig studenten zijn, geven we ze toch de garantie dat ze op een kwalitatief hoogwaardige manier kunnen afstuderen. Studentvriendelijker kan het niet zijn.

 

Anderzijds is het voor de studenten in kwestie niet bepaald leuk om de vrijdag voor je begint bij de rector te moeten komen.

Verschoren Nee, ik houd niet van die laattijdigheid van beslissingen, maar we zaten echt in een crisissituatie. We hebben de studenten de situatie uitgelegd op een open manier en samen met hen gekeken naar mogelijke oplossingen. Een mogelijkheid was dat zij naar een andere instelling gingen, Leuven bijvoorbeeld. Wij waren uiteraard ook bereid om dat te organiseren, van studentenkamers tot de programma's. De studenten wilden dat niet en na het afwegen van de financiële implicaties hebben we dan in gezamenlijk overleg die vrijdagmiddag besloten toch te starten.

 

Waarom wilden de studenten per se in Antwerpen blijven?

Verschoren Ik weet het niet. (snel) Jawel, ik weet het wel: ik denk omdat dat wij een prima universiteit zijn. Ik heb hier vroeger zelf gestudeerd, en ik heb hier altijd een sfeer ervaren die ik elders niet vond. De UA heeft iets speciaals: kleinschalig, maar niet te klein. Men beweert dat Antwerpen geen studentenstad is, maar dat is niet waar. Als men zegt dat het studentenleven alleen maar het glas heffen is (en nog eens heffen tot men er bij neervalt), nee dan niet. Hier heb je uitgaansmogelijkheden bij de vleet, ook als je wat cultuur wil opdoen. Antwerpen is een studentenstad, maar heeft nog veel meer te bieden. Die zieltogende steden à la Leuven moet je eens bezoeken in de zomer. Je kan er, nogal negatief gesteld, om het even welke straat oversteken met je ogen dicht. En wat in Gent te vinden is vind je in Antwerpen ook.

 

Wat gebeurt er als een van de drie studenten in het eerste graadsjaar buist?

Verschoren (Ironisch) Och het zijn schitterende studenten die buizen niet. Nee, daar heb ik nog geen oplossing voor. Ik hoop natuurlijk dat het niet gebeurt, maar laat die studenten zich geen illusies maken: die gaan op een even grondige manier examen moeten afleggen. Ze moeten niet denken dat ze niet kunnen buizen, bij deze zijn ze verwittigd! Had de UA deze situatie kunnen voorkomen? Nee, vroeger is met de toenmalige kennis van zaken met goede moed beslist om te beginnen. Met de randvoorwaarden die ik ken ben ik er sterk van overtuigd dat we een goede beslissing genomen hebben. In elk geval is deze beslissing duidelijk, we weten waar we naartoe willen. Ik hou niet van dat 'prutsbijsturen', hier een beetje aan bijsturen en dan daar wat. Ik gebruik daar vaak het tafelmodel voor: als een tafel een beetje schommelt begin dan niet met één van die poten af te schuren. Neem gewoon het blad en zet er nieuwe poten onder. Dat is wat bij de bio-ingenieurs ook gebeurt, voorlopig geen master dus.



Voor u bekeken
23/10/2005
🖋: 

Crash

Als Paul Haggis, scenarist van het Oscar-bekroonde pareltje “Million Dollar Baby” zelf achter de camera kruipt, groeien de verwachtingen. Haggis slaagt erin ze perfect in te lossen. Tien mensen lopen – op het eerste gezicht volledig onafhankelijk van elkaar – door de Stad der Engelen. Hun ras-gebonden acties lokken reacties uit, ze bepalen de meningen en vooroordelen van de getroffen anderen. Een racistische flik, een vermoeide flik, een bange blanke huisvrouw, allen hebben ze hun redenen om de ander te wantrouwen. Vanuit dit standpunt wordt het wel erg moeilijk iemand te veroordelen: hoe fout een mening ook is, ze heeft haar wortels. Wat op het eerste zicht een erg karikaturale prent leek te gaan worden, slaagt er netjes in een aantal mensen en hun vooroordelen mooi te portretteren en met elkaar te verweven. Je bent nergens zeker van, net als in het echte leven. Soms vergt het enige hersenactiviteit de plot te volgen, maar de les die eruit getrokken kan worden is het zeker waard. Daarnaast is ook de cinematografische kant van de film mooi uitgewerkt. Mooie camerabewegingen, een erg knappe enscenering, erg goede vertolkingen. Matt Dillon schittert verrassend als de racistische flik. “Crash” heeft alles om een plaatsje te verdienen in uw keuze deze maand.

SCORE: 75%

 

Verlengd Weekend

Deze film met Jan Decleir was oorspronkelijk bedoeld als TV-film voor VTM. Onverwacht kreeg hij toch een promotie tot bioscoopfilm. Het was – achteraf bekeken – een dubbeltje op zijn kant. De film was te goed om slechts TV-film te zijn, maar het etiket bioscoopfilm was misschien toch ook iets teveel van het goede. Daar is het verhaal net iets te mager voor, en de karaktertekening is bijlange na niet scherp genoeg. Jan Decleir en Wouter Hendrickx (Witse) spelen twee arbeiders die een malafide manager gijzelen omdat hij hun bedrijf heeft laten failliet gaan. De twee moderne Robin Hoods willen een eerlijke compensatie voor de geleverde arbeid van hun kameraden. Ze dringen daarom binnen in de (typisch Vlaamse) villa van Koen De Bouw, die net zijn vrouw en kinderen voor het weekend heeft uitgewuifd. Jammer genoeg daagt tegen alle verwachtingen de minnares van De Bouw op, en als klap op de vuurpijl valt de elektriciteit in het dorp uit, waardoor hun plan een stuk trager verloopt dan gehoopt. Tot zover de set-up van dit kolderstuk, vanaf dan is het corpus van de film aan de beurt: grappige situaties met Decleir en Hendrickx met hun typische gangstermutsen, ontsnappingspogingen, liefde tussen Hendrikckx en de minnares, gespeeld door een verrukkelijke Veerle Baetens. Louis de Funès all over. Als film eten was (en voor sommigen is het dat), dan is “Verlengd Weekend” een perfect vieruurtje. Vooral niet te zwaar en af en toe een goeie grap, maar ook niet meer dan dat. De stijl en setting is erg klassiek, om niet te zeggen erg magertjes. En het ergst van al: dat typisch familie-vriendelijke einde. VTM heeft duidelijk zeggenschap gehad, want om niemand voor de schenen te stampen, komt uiteindelijk iedereen er relatief goed uit. Een gemiste kans.

SCORE: 50%

 

A Sound of Thunder

Van goed naar slecht deze maand. De derde film die we voor u besproken hebben, was een hemeltergend ongeloofwaardig stuk sci-fi. De ultieme bekroning van de debilisering van Hollywood. Kort het verhaal samengevat: met een tijdsmachine organiseert een geldgeile Ben Kingsley jachtsafari's naar het verleden. Wanneer op een safari iets verkeerd gaat, verandert de hele evolutie. Gigantische bavianen beheersen de aarde. Enige oplossing: de superheld in kwestie, Edward Burns moet terug naar het verleden om alle problemen uit te wissen. Maar u kent dat: eerst valt de tijdmachine stil, en hebben ze een AA-batterijtje nodig, dat enkel aan de andere kant van de door Überbavianen beheerste stad te krijgen is, dan komt er een gigantische ‘tijdgolf' aan, die alle mensen verandert in iets wat het midden houdt tussen een vis en een alien, enzovoort enzoverder. Te belachelijk voor woorden. Bovendien weet de regisseur Peter Hyams (Timercop, godbetert) niet hoe hij moest omgaan met twee verschillende verhaallijnen: enerzijds het herstel van de juiste tijdslijn, anderzijds het verhinderen van de slechterik van het verhaal. Gevolg: de tweede verhaallijn verzinkt volledig in het moeras van domme plotwendingen, en wordt er aan het einde dan nog aan sneltempo doorgejast. Enkel de special effects en de look van de film kunnen nog positief onthaald worden. Maar jammer genoeg is daar bij wijze van spreken al het budget aan opgegaan, nog voor er een script was. Op gastronomisch niveau is dit zoals het doorgeven van eieren met de mond tijdens een studentendoop: goor beyond recognition, maar je moet erdoor. Wees gewaarschuwd...

SCORE: 10%