editoriaal
21/09/2008
🖋: 

Hoger onderwijs en onderzoek waren de voorbije jaren met de Bolognaverklaring het onderwerp van ingrijpende hervormingen. En aan die hervormingen zal allicht nog lang geen einde komen. De grote ordewoorden van die veranderingen zijn onder meer competitiviteit, arbeidsmarkt-inzetbaarheid, mobiliteit, levenslang leren, universitaire transparantie en kwaliteit.

Ook op de Europese conferentie van EAIE begin september aan de UA werden de termen meermaals gebruikt, hoe vager hoe liever. Vooral 'internationalisering' deed het enorm goed. Studies in het buitenland, gastcolleges van een buitenlandse prof of een onderzoek over een internationaal thema kunnen inderdaad verrijkend zijn. Moeten we internationalisering daarom gelijkstellen aan kwaliteit? Niet noodzakelijk. Sommige vakgebieden hebben immers minder nood aan of nut van de internationale context, zonder daarom oninteressant te zijn. Ook 'studentgericht onderwijs' en 'studenten als partners' vormen de slogans van menig toespraak. Naar aanleiding van de BaMa-hervorming werd de opdracht gegeven om opleidingsprogramma’s te ontwikkelen die zich richten op vaardigheden, zodat studenten beter voorbereid worden op de arbeidsmarkt. Toch kan men vaststellen dat de nieuwe studieopdrachten en vormen van evaluatie niet echt gedragen worden door een brede laag van het academisch personeel en van de studenten zelf. Die terughoudendheid kan verklaard worden doordat opdrachten soms weinig aansluiten bij de rest van de studie, door de overbelasting van het programma, door een eventuele slechte timing van opdrachten en door het gebrek aan feedback van het resultaat naar de student.

 

Niet alle actielijnen van Bologna doen het even goed in toespraken als competentiegericht onderwijs en internationalisering. Meer dan eens wordt een Bologna à-la-carte gehanteerd, waarbij ministers enkel die aspecten implementeren die hen aanstaan. “Bologna is geen koekjesdoos waaruit je kan kiezen”, stelde de Europese studentenvertegenwoordigster terecht tijdens het Bolognaseminarie van EAIE.

 

Vooral in de sociale dimensie valt voorlopig weinig actie te bespeuren. In de Vlaamse universiteiten is er bijvoorbeeld nog een sterke ondervertegenwoordiging van allochtonen. In heel wat landen werden inschrijvingsgelden ingevoerd of verhoogd. Het is afwachten of minister Vandenbroucke de sociale dimensie ook effectief op de agenda krijgt, zoals hij voorstelt in het interview met dwars (zie pagina 5).

 

Bovendien wijzen vele studies erop dat de hervormingen vaak oppervlakkig gebeurden: verschillende landen voerden het BaMa-systeem in zonder de nodige hervormingen van de curricula, en ook de studiedruk wordt niet altijd correct gemeten, wat nodig is voor een juiste invoering van ECTS.

 

2010, het jaar waarin de Bolognahervorming rond moet zijn, komt steeds dichterbij. Daarom is het tijd dat volgend jaar, als de Benelux de Europese onderwijsministers mag ontvangen, er een duidelijke vooruitgang geboekt wordt. Aan holle toespraken hebben studenten geen behoefte meer. Aan koekjesdozen evenmin.



Meeloper
21/09/2008
🖋: 

Vier maal per jaar studeert een lichting aspiranten af aan de Provinciale Politieschool Antwerpen (PPA). Sommigen volgen enkel het eerste deel van de opleiding. Zij worden agent, met verkeer als hoofdactiviteit. De meesten volgen ook het tweede deel en mogen zich na één jaar scholing inspecteur noemen. Elke maand loop ik mee met een bijzondere opleiding. Vandaag ben ik een aspirant.

AppĂšl

Om acht uur 's morgens meld ik mij aan bij het onthaal van de PPA. Personeel en aspiranten lopen door de trappenhal en groeten elkaar. Voor de dag echt begint ontmoet ik hoofdopleider Eddy. Hij deelt zijn kantoor met een tiental medewerkers. Achter zijn bureau hangen enkele tekeningen met daarop ‘Teddy’. Teddy en ik begeven ons naar het appĂšl op de parking. De vier klassen staan in vier blokken naast elkaar. Binnen elke klas geldt uniformiteit: één iemand in lichtblauw poloshirt, iedereen in lichtblauw poloshirt. De verantwoordelijke geeft instructies en de blokken verdwijnen als in galop naar een schietbaan, leslokaal, sportzaal of praktijkkamer. Teddy vertelt me dat het appĂšl wordt gebruikt als mentaal controlemoment, waarna hij iets uit zijn rechterbroekzak haalt. “Dit hier is tegenwoordig het belangrijkste wapen van de politieman”: papieren zakdoekjes.

 

Eerste hulp

In een ondergrondse gang van de school ligt het EHBO-lokaal. Na enkele malen de aanwijzingen van Sofie uit het demonstratiefilmpje te hebben gevolgd, moet een aspirant van klas Charlie nu zonder hulp een pop mond-op-mondbeademing en een hartmassage geven. De lesgever geeft twee andere aspiranten de opdracht hun collega te storen bij zijn taak. “Meneer, mijn zuster ligt hier ontbloot op straat”, jammert de ene. “Dat is toch niet fatsoenlijk, hĂ©.” “Weet u eigenlijk wel wat u doet?” klaagt de andere. De cast van deze korte soap krijgt achteraf een chocoladesnoepje.

Politie spelen, het lijkt nooit op te houden. Met klas Delta – Delta Dragons, zo noemen ze zich zelf – volg ik het vak ‘Slachtofferbejegening’. De docent maakt twee afspraken: 1. Spreek mij aan met RĂ©my 2. Doe uw cursus dicht. RĂ©my vertelt dat hij op 2 april 1973 in dienst is getreden. Na deze mededeling vervaagt de grens tussen anekdote en leerstof. Hij vertelt de Dragons over aanslagen in de jaren tachtig, bloemen voor politie, slecht nieuws, brand, een verongelukt kind, zelfmoord binnen het korps en bloeddorstige pers. Soms lachen de Draken, meestal zijn ze muisstil. De zakdoek blijkt inderdaad het wapen van de politieman. RĂ©my laat een stilte vallen en kijkt de klas aan. Hij vervolgt: “Wat ik allemaal heb meegemaakt, is voor mij een bron van intens verdriet. Vijfendertig jaar politiewerk heeft mij niet enkel getekend maar ook beschadigd.” Na deze les vraag ik me af wie de slachtofferbejegening van de politie doet.

 

Het echte werk

Tijdens de lunchpauze praat ik met iemand van klas Kilo. Hoewel zijn vader bij de politie werkt, waren zijn ouders niet gelukkig met zijn beroepskeuze. Zelf is hij alleszins tevreden over de opleiding, “maar het kriebelt wel, het wordt tijd om met het echte werk te starten.” In oktober begint klas Kilo met de afsluitende stage. Om te wennen aan hun wapen, een Glock, dragen ze het alvast op school.

In de kelder ensceneert klas Bravo een winkeloverval. Twee ingehuurde figuranten spelen de winkeluitbaatster en een Oekraïense getuige in bezit van een verboden wapen. Het drama staat op punt los te barsten, maar dan roept de lesgever: “Wacht! Wat moeten we altijd doen alvorens te beginnen? Altijd eerst Studio Brussel opzetten.” De mix van popmuziek en beklag heeft iets melancholisch. De winkelier vraagt wie al die heisa gaat betalen. De Oost-Europeaan kijkt angstig in het rond. Verderop vallen politiemannen Wim en Ali zonder toestemming en met getrokken wapens een onverlicht pand binnen. Gestommel. “Politie. Is daar iemand?” Man, verward: “Ik ben hier wat aan het drinken.” De politiemannen volgen de straal van hun zaklamp. Een kastdeur wordt tegen Ali opengegooid. Wim reageert. Klik. Een pistool gaat af.

In het lokaal van klas Kilo hangen twee gebruikte schietschijven aan de muur. Hoofd en romp zijn de meeste punten waard en het vaakst getroffen. Op de vensterbank staat een beker die de klas gewonnen heeft. Deze aspiranten zijn er klaar voor. Nu nog wat papierwerk. EfficiĂ«ntie is tijdens het laatste lesuur het toverwoord. Het proces-verbaal volgens schema opstellen; sporen detecteren, markeren en beschermen; het Integrated System Local Police gebruiken: de Kilo’s leren vlot omgaan met de administratie, want de echte misdaadbestrijding gebeurt voornamelijk na de feiten. Om 16u10 eindigt de lesdag. Weer vult nobele bedrijvigheid het gebouw. In onze samenleving wordt vier maal per jaar edel, blauw bloed geĂŻnjecteerd. En vermengd.



Dossier: studenten - ondernemers?
21/09/2008
🖋: 

Vlaamse studenten richten in vergelijking met hun buitenlandse collega’s nauwelijks eigen ondernemingen op. Jongeren zijn blijkbaar niet creatief genoeg, of hebben niet genoeg lef. Of is een bedrijfje beginnen een te grote financiĂ«le last? In het dossier 'Studenten – Ondernemers?' neemt dwars het fenomeen ondernemerschap bij studenten onder de loep. Jan Vereecke mag het dossier openen met zijn atypische verhaal. Als student richtte hij samen met Jan Van Esbroeck de Night of the Proms op. Sinds 1985 is hun bedrijfje uitgegroeid tot een bedrijf met wereldfaam. Voor de vierentwintigste editie van de Proms worden dit jaar rond de 600.000 mensen verwacht.

Hoe bent u op het idee gekomen voor de Night of the Proms?

Jan Vereecke Samen met Jan van Esbroeck was ik lid van Unifac. Daar speelden we met het idee om studenten kennis te laten maken met klassieke muziek. Ons idee was geĂŻnspireerd op het Engelse The Last Night of the Proms, wat voor jongeren vrij toegankelijk was. Toen het er uiteindelijk bij Unifac niet van kwam, stelde Jan voor om het gewoon met twee op touw te zetten.

 

En dan zijn jullie er zomaar aan begonnen?

Vereecke Aan de eerste Night of the Proms ging in totaal twee jaar voorbereiding vooraf. We hebben eerst een vzw opgericht. Zo werden de persoonlijke risico’s zoveel mogelijk beperkt. Dan begon de zoektocht naar sponsors voor de basisfinanciering. Verder moesten we uiteraard met veel verschillende zaken rekening houden zoals het licht, het geluid, de ticketdistributie, de veiligheid... We zijn dus niet over één nacht ijs gegaan. Veel problemen lossen zich ook op door met mensen te praten: je ontdekt dan wat er allemaal gedaan moet worden en wat de potentiĂ«le problemen zijn.

 

Was het niet moeilijk een vzw op te richten?

Vereecke Dat we beiden economie studeerden zorgde ervoor dat we al wat basiskennis hadden rond dat soort zaken. Wel waren we nog niet oud genoeg. Om een vzw op te richten moet je 21 zijn. We moesten dus andere mensen zoeken die de vzw voor ons wilden oprichten.

 

Waar haalde u het geld vandaan? Ik neem aan dat potentiële sponsors wat argwanend waren omdat jullie nog studenten waren?

Vereecke We hebben ons sponsorbedrag dan ook moeten halveren om het toch maar verkocht te krijgen. Voor de rest leefden we op krediet en moesten we heel zuinig omspringen met de middelen die we hadden.

 

Waarom meteen al in zo’n grote zaal als het Sportpaleis?

Vereecke Zo toonden we onze ambities. Het schept bij het publiek een bepaalde verwachting als er iets in het Sportpaleis te doen is. Plaats is niet voor niets één van de vier ‘marketing p’s’ (samen met product, promotie en prijs, nvdr.). Het Sportpaleis was natuurlijk geen evidente keuze. Er werden toen immers geen concerten meer gehouden. Daarom moet je je de vraag stellen waarom dat zo is en wat je er aan kan doen.

 

Was de Night of the Proms het spreekwoordelijke ‘gat in de markt’?

Vereecke We kwamen wel met het juiste idee op het juiste moment op de juiste plaats. Aangezien het in Vlaanderen nog niet bestond en het tot een succes uitgroeide, denk ik wel dat je van een ‘gat in de markt’ kan spreken.

 

Nooit gevreesd om er financieel aan ten onder te gaan?

Vereecke Ik wist heel goed dat als het zou mislukken, ik een paar jaar zou moeten werken om de schuld af te betalen. Bang was ik niet, ik had dat ervoor over.

 

Heeft u zich nooit afgevraagd of het allemaal wel de moeite waard was?

Vereecke Het is normaal dat je wel eens obstakels tegenkomt en dat je de moed dreigt te verliezen. Zo organiseerden we negen maanden voor de Night of the Proms enkele kleine concerten om promotie te voeren en al een spaarpotje aan te leggen. Er was echter zeer weinig volk en we waren echt bezig een financiële put te graven. We hoopten dan maar dat de Night of the Proms wel zou lukken. De eerste editie was uiteindelijk boven ieders verwachtingen. Wat die 13 500 mensen naar daar heeft gelokt, weten we nog altijd niet. Die eerste Night of the Proms was eigenlijk de enige editie waarvan we niet weten hoe we aan het publiek zijn geraakt.

 

Was het van in het begin de bedoeling om het niet te laten bij een eenmalig evenement?

Vereecke Ergens hoopten we wel dat we dit elk jaar konden doen, maar het was toch afwachten wat de eerste keer gaf. Het had evengoed meteen de laatste keer kunnen zijn. Twee weken na die eerst Night of the Proms ben ik beginnen werken bij Procter & Gamble. Ik had al een contract ondertekend. Na vijf maanden ben ik daar gestopt en heb ik me samen met Jan volledig op de Night of the Proms geconcentreerd. Jan moest toen zijn thesis nog wel schrijven, maar dat is toch in orde gekomen.

 

Hoe verliep de overgang van het ondernemen als student naar het voltijds ondernemen?

Vereecke We zochten verschillende manieren om geld binnen te brengen. Naast het organiseren van optredens verzorgden we mailings voor andere bedrijven. In die periode hebben we ook de Tele Ticket Service opgericht. Die eerste jaren zijn we wel moeten blijven leven als studenten. Wij gingen ’s avonds vaak eten in het studentenrestaurant omdat dat het goedkoopste was. Andere afgestudeerden verdienden in die periode veel meer geld dan wij. Wij konden enkel de benzine van onze auto en de huur van ons kot betalen, maar eigenlijk hadden we toen ook niet meer nodig.

 

Denk je dat het een voordeel was om al te beginnen tijdens jullie studies?

Vereecke Dat denk ik zeker. Het heeft in het begin zeker een grote sympathiefactor met zich meegebracht. Het feit dat de Night of the Proms door twee studenten is opgericht, is heel lang blijven hangen. Een opvallend succesverhaal spreekt nu eenmaal aan. Als je in je studententijd de basis kunt leggen, is dat toch mooi meegenomen. Zelfs als het niet lukt, en de schade blijft beperkt, is het nog altijd een zeer goede leerschool. Elke ondernemer zal moeilijkere periodes meemaken waarbij er fouten worden gemaakt. Een voordeel is dat je op die leeftijd minder verantwoordelijkheden hebt dan op je dertigste: je bent nog niet getrouwd en hebt nog geen kinderen. Op mijn dertigste zou ik er waarschijnlijk niet meer aan begonnen zijn omwille van het risico.

 

Waarom hebben jullie niet gewoon gewacht tot jullie afgestudeerd waren?

Vereecke (lacht) Daar heb ik eigenlijk nog nooit over nagedacht. Waarschijnlijk omdat je denkt dat je dat er nog wel bij kan nemen als je aan het studeren bent. Omdat je wordt meegezogen in het enthousiasme.

 

Heeft u nog tips voor de beginnende ondernemer?

Vereecke Kijk op geen halve minuut inzet en besef dat het, als het lukt, zalig is. Het geeft je een stuk vrijheid en financieel legt het ook geen windeieren. Denk goed na, maar schuw geen risico’s.



21/09/2008
🖋: 
Auteur

‘Just can’t get enough’, Nouvelle Vague. Zet me aan tot snel typewerk. Gedaan met het terugspoelen van die dictafoon. (Kirsten Cornelissen)

‘Wappersong’, Zita Swoon en Raymond van het Groenewoud. Om evidente redenen. Het aanstekelijke riedel “Fijn stof, geen groen, fijn sto-hof ” vat een en ander perfect samen. (Sarah Van Hoof)

‘Fake Empire’, The National. Niets past beter bij zwart-witfoto’s dan deze stem. (Maxie Eckert)

‘Walking On Sunshine’, Katrina and the Waves. Want een feel good-humeur is nodig om de muzen in de stemming te brengen. (Ariadne Van den Broeck)

‘Too Much Monkey Business’, Chuck Berry. Omdat het er nogal eens hevig aan toe durft gaan op de dwarsredactie. (Laura Meyvis)

‘An End Has A Start’, Editors. Om nog heel even heel stiekem na te genieten van dat zalige zomergevoel. En om te dansen natuurlijk. (Barbara Peeters)

‘Up on the Ladder’, Radiohead. Omdat elke verwijzing naar ‘Doctor Who’ de wereld een beetje structureert. (Folker Debusscher)

‘Black & Gold’, Sam Sparro. Waarom? Daarom. (Sarah Schrauwen)

‘Trans Canada’, Constantines. Reden: zie pagina 25. (Tom Vingerhoets)



Minister Frank Vandenbroucke over de toekomst van Bologna
21/09/2008

De hervormingen in het hoger onderwijs kennen geen grenzen: de twintigste internationale conferentie van de EAIE (European Association for International Education) leidde half september ruim drieduizend specialisten uit meer dan duizend verschillende hogeronderwijsinstellingen naar de Stadscampus. De EAIE heeft als doelstelling het stimuleren en verder ontwikkelen van de internationalisering in Europa.

 

Eén van de blikvangers van de conferentie was de uiteenzetting van minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke, die zijn visie op de krachtlijnen van het hoger onderwijs na 2010 gaf. Dat was een voorsmaakje van de ministeriële conferentie in Leuven/Louvain-la-Neuve in 2009; dit interview is een verdere reflectie over zijn toespraak. Minister Vandenbroucke over Bologna, haar doelstellingen en valkuilen.

Bologna zorgt ondermeer voor een verhoogde mobiliteit in het Europese onderwijsveld. Toch zijn er punten die tekortschieten: de sociale dimensie is nog vaag en te vrijblijvend. U profileert zich als de minister van de gelijke kansen. Hoe gaat u dit sociale engagement proberen door te trekken in het proces?

Frank Vandenbroucke We hebben inderdaad nog bijzonder veel huiswerk te doen als het gaat over de sociale dimensie van Bologna. Waar we tot nog toe in geslaagd zijn, in goed overleg met de Europese studenten, waaronder VVS (de Vlaamse Vereniging van Studenten, nvdr.), is dat punt op de agenda te krijgen. Maar de volgende stap die we moeten zetten, is het debat harder maken. Zoals altijd geldt “meten is weten” en als je weet, kan je vergelijken en een geweten scheppen. We moeten de sociale dimensie van het Bolognaproces en van het hoger onderwijs kunnen verifiĂ«ren aan de hand van concrete gegevens over het profiel van de studenten en over de toegankelijkheid en diversiteit van de universiteit. Momenteel gebeurt daar werk rond onder leiding van het wetenschappelijk team van Bea Cantillon (prof sociologie aan de UA, nvdr.). Na het produceren van algemene teksten met mooie woorden is die datacollectie een belangrijke stap, want dan moet iedereen in de spiegel kijken. En ik denk dat we daar in Leuven toe zullen komen.

 

Er is een duidelijke tendens tot hogere inschrijvingsgelden in Europa. Onderwijs wordt vaak gezien als instrument om de economie aan te zwengelen, maar de investering moet wel van het individu komen.

Vandenbroucke De Europese tendens tot hogere inschrijvingsgelden hangt natuurlijk ook voor een deel samen met het gegeven dat het onderwijs nog meer geld nodig heeft – en dat valt niet te ontkennen. In een aantal landen wordt er dan gekozen om de studenten meer te laten investeren. Die evolutie is niet te verdedigen en moet, net als het sociale profiel van instellingen, in kaart gebracht worden. Ik heb in Vlaanderen met het nieuwe financieringsmodel wel degelijk iets geïntroduceerd waarbij we de instellingen laten concurreren op sociaal vlak, en niet alleen qua (inter)nationale aantrekkelijkheid. We geven aan instellingen met veel beursstudenten namelijk een forse premie. Maar op Europees vlak is ons model niet zomaar te transplanteren, want onderwijsfinanciering is een nationale bevoegdheid.

 

Onder het mom van Bologna klinkt er in Vlaanderen een roep naar een veralgemening van de tweejarige masters. Nochtans is die verlenging, met de extra studiekosten die ze meebrengt, niet per se sociaal te noemen.

Vandenbroucke Ik vind dat we daar inderdaad behoedzaam mee moeten omgaan. Louter de studieduur verlengen omdat dit de Ă­ndruk geeft bekwame diploma’s af te leveren, is een reden die tekort schiet. Langs de andere kant, als je in bepaalde opleidingen effectief een master van 120 punten nodig hebt om aan de Europese maat te voldoen, moet je er ook niet radicaal tegen zijn. Daarom wil ik objectief verifiĂ«ren waar de verlenging aangewezen is. Ik heb een procedure opgesteld waarin we aan instellingen vragen of ze bekwaam zijn om de opleiding te omkaderen en zinvol in te vullen. Bovendien moeten die voorstellen tot tweejarige masters stroken met de beweging naar een doorzichtige, rationele organisatie van het onderwijslandschap, zonder zinloze overlapping en zotte concurrentie tussen instellingen.

 

Wordt er dan ook extra financiering voorzien? Want daar draait het bij de Humane Wetenschappen natuurlijk ook om.

Vandenbroucke De financiering zal er maar geleidelijk komen, zodanig dat wie een langere studieduur plant zelf ook een kortstondige financiële inspanning moet voorzien. Maar de lange termijn van ons financieringsmodel is van die aard dat we meer financieren voor meer studiepunten in een opleiding. Een belangrijke voetnoet hierbij is wel dat ons financieringssysteem gebaseerd is op een globale enveloppe; het is dus niet omdat bepaalde opleidingen meer studiepunten omvatten dat het budget zomaar stijgt. Er ontstaat eerder een herverdeling voor de instellingen: wat de ene wint, verliest de andere, tenzij de enveloppe groeit. Het brengt dus een eigen verantwoordelijkheid mee.

 

De verlenging van de master is een maatregel die ook voor meer harmonisering moet zorgen. Hoe balanceer je harmonisering en mobiliteit op Europees niveau, met bijvoorbeeld de onderwijstaal in Vlaanderen?

Vandenbroucke Het is moeilijk om dat evenwicht te vinden. We moeten verschillende bekommernissen naast elkaar leggen, voor mij altijd vanuit de sociale bekommernis dat ik alle studenten in Vlaanderen de kans wil geven om hier uitstekend onderwijs te lopen. Maar uitstekend onderwijs is niet parochiaal: er moeten kansen zijn om ook elders van onderwijs te proeven en bovendien moeten onze faculteiten open zijn voor buitenlandse studenten. Vandaar dat meertaligheid een belangrijk punt is in mijn beleid, en dit als sleutel voor gelijke kansen. Ik denk dat we soepeler moeten omgaan met ons talenbeleid in het hoger onderwijs, maar evenwichtiger en meer genuanceerd dan in Nederland. Academisch Nederlands moet zeker een rol blijven spelen. Nu moet elke Engelstalige opleiding een equivalent hebben in het Nederlands. Dat dubbel aanbod kan misschien geografisch versoepeld worden: niet per se per campus maar via samenwerkingsverbanden. Daar moeten we nog over debatteren. Buiten het taalbeleid, wil ik ook de mobiliteit bevorderen door de beurzen te verbeteren. De Erasmusbeurzen stijgen met honderd euro. Dat is nog niet genoeg, maar het is wel een signaal. Er zijn natuurlijk ook hinderpalen van een andere aard, zoals de duur van de opleiding. Voor hogeschoolstudenten en docenten kan de mobiliteit nog beter.

 

U wil de sociale dimensie op de agenda zetten in het Bolognaproces. Waar gaat u verder de focus op leggen tijdens de ministeriële conferentie in april?

Vandenbroucke Ik denk dat we in Leuven een heel brede uitdaging hebben, want we moeten ons afvragen of we verder willen met iets als het Bolognaproces en, als we daar weer tien jaar voor gaan uittrekken, waar we dan willen zijn in 2020. Ik denk dat je meer moet doen dan de agenda afwerken, ook al is daar nog heel wat werk aan. Als je echt wil mobiliseren en vooruitgang boeken, ook in de sociale dimensie, dan moet je nieuwe ambities formuleren, bijvoorbeeld om met het Europese Hoger Onderwijs aantrekkelijk te zijn voor de hele wereld. Niet vanuit een enggeestige opvatting over competiviteit maar in de betekenis dat het Europees onderwijs iets bij te dragen heeft aan de vooruitgang van de wereld. Denken we maar aan onderzoek over demografische evoluties, conflictbeheersing en de opwarming van de wereld.

 

De nadruk in Bologna ligt wel erg hard op bruikbaar onderzoek en de arbeidsmarkt-inzetbaarheid van studenten. Is dit geen beperkte visie op onderwijs, dat toch vooral een maatschappijkritische rol heeft?

Vandenbroucke Een instelling mag niet zomaar de dienstmaagd zijn van de arbeidsmarkt, maar langs de andere kant moet een universiteit die een kritische rol wil spelen ook opleidingen aanbieden die mensen wapenen voor de arbeidsmarkt en op die manier gelijke kansen stimuleren. Wil dat zeggen dat elke studiekeuze louter gericht moet zijn op de arbeidsmarkt? Helemaal niet. Ik heb zelf Algemene Economie gestudeerd, dus ik ben wel erg slecht geplaatst om zo’n uitspraak te doen.

 

De retoriek van de Lissabondoelstellingen, die een instrumentele onderwijsvisie formuleren, sluipt meer en meer binnen in de Bolognaverklaringen. We lijken af te glijden naar een onderwijsmarkt. Hoe staat u daar tegenover?

Vandenbroucke Dat wil ik toch even nuanceren: het goede aan Bologna is dat ze publiek vastgelegde maatstaven heeft meegegeven voor wat degelijk georganiseerd onderwijs is. Het is belangrijk die maatstaven te verankeren in afspraken tussen regeringen, want anders is het alternatief louter de markt van reputaties en van poen om reputaties mee te kopen. We bieden met de kwaliteitsgaranties een alternatief voor de vrije commerciĂ«le markt, die ik in mijn toespraak de “bazaar van onbewezen reputaties” noem. We structureren ons onderwijs met afspraken die niet gekocht maar bewezen moeten worden en niet op basis van de vraag hoeveel farmaceutische bedrijven een leerstoel zullen sponsoren in je opleiding. Door het naar voren brengen van de sociale dimensie wil ik dat tegengas handhaven. Ik wil niet meegaan in een harde economische concurrentielogica – hoe betalen wij onze professoren het meest? Hoe snoepen wij brains af? – maar wel in een visie op aantrekkelijkheid die positief geformuleerd is. De aantrekkelijkheid van Europese instellingen moet zitten in hun werk rond globale vaardigheden die je nodig hebt in een diverse, open wereld.

 

Rankings als de Shangai Ranking en de Times Higher Education Ranking kunnen de opdeling tussen elite-instellingen en instellingen voor de massa toch in de hand werken?

Vandenbroucke Dat kan inderdaad het risico zijn. Nu zijn we overgeleverd aan rankings die anderen maken en totaal oncontroleerbaar zijn, maar wel de voorpagina’s halen en onder de hoofdkussens liggen van het onderwijsbestuur. Vandaar dat we moeten nadenken over een eventueel tegengif door zelf objectieve, heldere rankings te ontwikkelen, waarmee studenten bijvoorbeeld op basis van hun profiel en behoeften kunnen vaststellen waar ze naartoe kunnen. Een open vraag die voor mij moet meegaan in de voorbereiding van Bologna 2020 is of je een objectieve classificatie tot stand kan brengen van het soort van de instellingen waartussen studenten kunnen kiezen. Zo zou je een onderscheid kunnen maken tussen een masteropleiding die onderzoeksgericht is en een andere die innovatief is wat het onderwijsproces betreft. Als de vaststelling echter is dat we enkel betwistbare rankings kunnen creĂ«ren, dan moeten we ons daar niet aan wagen.

 

De Europese studentenvertegenwoordigster pleitte in haar speech voor studenteninspraak bij het bepalen van de filters die gebruikt worden bij het opstellen van de rankings.

Vandenbroucke Dat is een legitiem punt, vind ik. De transparantie moet de studenten dienen. We hebben er zeker baat bij om te weten wat studenten vinden van het onderwijs en haar hervormingen.

 

Studenten werden wel niet betrokken bij het opstellen van de Bolognaverklaring.

Vandenbroucke Aan de participatie wordt gewerkt. We proberen nu studenten structureel te betrekken bij het Bolognaproces en goed met VVS en ESU, de koepelorganisatie van de studenten, samen te werken bij de voorbereidingen. Ik wil er ook voor zorgen dat op Europees niveau ESU mee impact heeft op het proces.



Over onderwijs
21/09/2008
🖋: 
Auteur

Stijging inschrijvingen hoger onderwijs

Aan de Vlaamse universiteiten deden zowat 10 procent meer eerstejaars hun intrede dan vorig jaar. Bij de start van het academiejaar kunnen zowat alle Vlaamse universiteiten, maar ook hogescholen, positieve cijfers voorleggen. De studenten lijken anno 2008 voornamelijk te kiezen voor 'zekere' opleidingen, zoals Economie. Wetenschappen zitten in de lift, al blijven de aantallen, zeker gezien de vraag op de arbeidsmarkt, klein. "Na al die jaren merken we dat wanneer de conjunctuur het minder doet, er meer studenten kiezen voor een richting met veel kans op werk", zo klinkt het aan de UA. "Dat merk je ook aan de cijfers van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte. Bij ons is er een daling van 16 procent."

 

Kunsten aan de UA

Het was al aangekondigd in het beleidsplan van de Antwerpse associatie: het hoger kunstonderwijs krijgt zijn plek aan de universiteit. Met de installatie van de associatiefaculteitsraad Kunsten gaat de academisering van de kunstopleidingen in de Antwerpse associatie gezwind verder. Het einddoel is gekend: in Antwerpen is er gekozen om de opleidingen Beeldende Kunsten, Conservatie en Restauratie, Drama en Muziek samen te brengen in een nieuwe faculteit. Opvallend is dat die samenwerking zich niet uitsluitend manifesteert binnen de humane wetenschappen. Er lopen ook projecten bij de Nanofysica, de Chemie en de Informatica.

 

Tolkenopleiding Gebarentaal

Lessius Hogeschool start met de eerste tolkenopleiding voor Vlaamse gebarentaal. Daarmee is er vanaf nu een academisch antwoord op de dringende vraag naar tolken voor doven en slechthorenden. De Vlaamse gebarentaal heeft een enorme weg afgelegd. Pas in 2006 werd ze erkend als officiële taal. De opleiding is een combinatie van praktijk en theorie. Zo worden er lessen grammatica en geschiedenis van de dovencultuur gegeven. Afgestudeerden kunnen onder andere terecht in media of onderwijs.

 

Internationale documentfraude in onderwijs

Asielzoekers blijken erg vindingrijk om Europa binnen te raken. Steeds meer jongeren geven zich uit als buitenlandse student en dienen een toelatingsaanvraag in voor Europese universiteiten en hogescholen. Op die manier kunnen ze een visum verkrijgen. Europese onderwijsinstellingen vragen maatregelen, terwijl de Vlaamse universiteiten de reglementering voor studentenvergunningen net willen versoepelen. Het probleem kwam ter sprake op het Europees onderwijscongres EAIE in Antwerpen.

 

UA internationaal bij beste werkgevers

Het populair-wetenschappelijke tijdschrift The Scientist publiceert in november een rangschikking van internationale universiteiten en wetenschappelijke instellingen. Het gaat om een internationaal onderzoek, waarbij personeelsleden via het internet zijn bevraagd over thema’s als jobtevredenheid, onderzoeksomgeving, infrastructuur, loon, beleid en onderwijs. De Universiteit Antwerpen maakt deel uit van de top tien.



Eigen gelijk eerst
21/09/2008
🖋: 
Auteur extern
Gilles Verschoore en Karel Van Eetvelt

Werken is voor een student geen overbodige luxe. Op die enkelingen na wiens hele leven door hun ouders of suikerfamilie betaald wordt, hebben de meesten van ons het geld dat ze tijdens de vakantie of onder het jaar verdienen hard nodig. Joëlle Milquet, federaal minister van Werk en Gelijke Kansen, heeft een voorstel klaarliggen om de huidige regeling rond jobstudenten te vereenvoudigen en te egaliseren, gebaseerd op een ontwerp van CD&V-kamerlid Stefaan Vercamer. Niet iedereen ziet dit echter als een stap in de goeie richting. dwars nam een kostbare vakantiedag op, verloor prompt het kindergeld, maar zag toch enkele bomen door het bos.

Eenvoudig, transparant én rechtvaardig

Het jobstudentenstatuut is VVS al langer een doorn in het oog. Het is kafkaiaans ingewikkeld en discrimineert net die studenten die het hele jaar moeten werken om hun studie- en/of leefkosten te betalen. Studenten die tijdens het academiejaar meer dan 23 dagen (moeten) werken, ondervinden namelijk dat werkgevers vaak anderen verkiezen die wel nog het gunsttarief genieten. Met sporadisch werkende studenten kunnen werkgevers stevig besparen op loonkosten. Het wetsvoorstel Vercamer lost deze discriminatie op en maakt alles transparanter en eenvoudiger.

Vercamer breidt de twee keer 23 dagen uit naar drie maanden. Tijdens juli, augustus én september kan elke student onbeperkt werken aan een gunstig solidariteitstarief én onbeperkt verdienen terwijl je ten laste blijft van je ouders én je kinderbijslag behoudt. Dat is een sterke vereenvoudiging. Het maakt bovendien een eind aan de ingewikkelde telling van gewerkte dagen en de financiële afstraffing bij overschrijding. Werken tijdens het jaar blijft mogelijk, maar dan voor iedereen aan het gewone sociale tarief van 13,07 procent. Zo maken de studenten die echt moeten werken evenveel kans op een job. Vrezen voor minder loon is niet helemaal terecht. De sociale bijdragen leveren vakantiegeld op en maken het uiteindelijke loonverschil verwaarloosbaar. Met een jobkorting en werkbonus kan je netto zelfs meer overhouden dan wanneer je werkt aan jobstudententarief. Wel moet het voorstel nog worden bijgestuurd zodat ook buitenlandse studenten en studenten ouder dan 25 jaar van het jobstudentenstatuut kunnen genieten. Van alle alternatieven biedt het voorstel Vercamer een oplossing die eenvoudig, transparant én rechtvaardig is. Want een jobstudentenregeling die nadelig is voor die studenten die er het meeste nood aan hebben, is voor VVS onaanvaardbaar.

 

Gilles Verschoore is lid van de Raad van Bestuur van VVS, de Vlaamse Vereniging van Studenten

 

De student, de werkgever én de economie zouden de dupe zijn

Ook buiten de zomermaanden doen kleinhandelaars, bakkers en horeca noodgedwongen een beroep op studentenarbeid. Hun vriendelijk tarief buiten de zomermaanden schrappen, zoals CD&V-kamerlid Stefaan Vercamer voorstelt, schaadt dus de economie. Bovendien is ook de jobstudent de dupe want hij houdt netto minder over. UNIZO stelt voor de jobstudent zelf te laten bijhouden hoeveel dagen hij werkt, met een jaarlijks maximum van vijftig dagen of vierhonderd uren aan het vriendelijke tarief. Alle werkdagen of -uren erboven worden belast aan het normale werknemers- en werkgeverstarief. In het UNIZO-voorstel is de werkgever enkel verantwoordelijk voor die dagen waarop hij de jobstudent tewerkstelt.

Momenteel kan een jobstudent jaarlijks 23 dagen tijdens de zomermaanden werken en nog eens 23 erbuiten. Overschrijdt de student dat aantal, dan draait de werkgever ervoor op. Dat is een onhoudbare situatie. Maar het voorstel-Vercamer is alvast niet de oplossing voor de huidige situatie. Immers, door de goedkopere studentenarbeid buiten de zomermaanden te verbieden, zouden bijvoorbeeld bakkers in het weekend nog moeilijker personeel vinden. Het voorstel ziet ook de personeelsnoden van de kleinhandel en de horeca volledig over het hoofd. Bakkers zouden niet alleen meer moeten betalen voor de zondagse student, ze zouden er ook veel moeilijker vinden: de student in kwestie zal zelf immers minder overhouden.

Ten slotte, kamerlid Vercaemer argumenteert dat jobstudenten nu laaggeschoolden uit de markt zouden prijzen. Dat klopt niet. Veel bedrijven vinden niet genoeg mensen. Bovendien wil kamerlid Vercamer jobstudenten geen 50 dagen maar tot 69 dagen laten werken. Dus nog 19 dagen meer dan in het UNIZO-voorstel. Hoe valt dat te rijmen met zijn vrees dat jobstudenten het werk zouden afnemen van ‘gewone’ werknemers?

 

Karel Van Eetvelt is gedelegeerd bestuurder van UNIZO, de Unie van Zelfstandige Ondernemers



Zot van A
20/09/2008
🖋: 

Eerst koos hij het stamcafĂ© van zijn studentenclub als favoriete plek. Een lint en een pint, verbaast het u? Maar uiteindelijk liet rechtenstudent Joris Lambrechts het clichĂ© voor wat het was en ruilde het studentikoze voor de rust van de Kaaien – “anders houden ze me nog voor een pure cafĂ©ganger.” De praeses van Sofia komt er niet zo vaak, en als hij dat wel doet is het vooral om het Galabal in Hangar 21 te organiseren. EĂ©n keer per jaar laat hij telefoon, agenda en afspraken echter achterwege om te genieten van “dat Antwerpen van vroeger, aan de haven”, de blik gericht op een kathedraal die zich aftekent in de verte. De Kaaien. Zijn vrienden studeren er, hij kijkt er graag naar de stad vanop een afstand. Bij voorkeur vanop een zonovergoten terrasje. Eens een cafĂ©ganger...



Post!
20/09/2008
🖋: 

Liefste dwars,

Londen is geen makkelijke geliefde. Ik denk dat weinig bezoekers liefde op het eerste gezicht zullen voelen voor The Big Smoke, maar eens ze je hart heeft veroverd, wil je haar voor geen geld ter wereld verlaten.

 

Mijn eerst indruk van Londen was die van een grijze, drukke en bovenal rommelige stad. Het Londense stratenplan heeft veel weg van een spinnenweb en ik ben dan ook al dertig keer verdwaald in de vijf straten rondom mijn universiteit. Prachtige architecturale hoogstandjes worden afgewisseld met gedrochten, enorme supermarktketens overschaduwen historische gebouwen. Deze chaos, gecombineerd met zes uur zonneschijn per week en het feit dat geld hier lijkt te verdampen, drijft een verse inwijkeling in eerste instantie tot wanhoop.

 

Maar dan krijg je de kans om ’s nachts een Shakespeare-adaptatie in The Globe mee te maken, word je meegesleurd in één van de multiculturele carnavals die hier elke zomer georganiseerd worden of beland je onverwacht op een optreden in een bar die nog het meest lijkt op een roodgelakt Bourlatheater en besef je dat het niet gemakkelijk zal zijn om terug te keren naar Antwerpen.

 

Ik zit hier nog maar twee maanden en heb al het gevoel dat ik dringend minder moet slapen indien ik de helft van mijn to do-lijstje wil afwerken. Mijn zoektocht naar een Brit die mij in sneltreintempo kan inwijden in het beste wat Londen te bieden heeft, heb ik gestaakt. Een derde van de Londense populatie is van niet-Britse origine, als je daar tweede en derde generatie bij telt kom je aan meer dan de helft. Het positieve daarvan is dat niemand een probleem maakt van mijn abominabele Engels: de meerderheid van de Londenaars is namelijk nog onverstaanbaarder. (Vooral supermarktpersoneel lijkt een geheel eigen variant van de Engelse taal te hebben ontwikkeld.)

 

Omdat Londen geen stad, maar een land op zich is, vind ik het lastig om maar enkele tips te geven over wat je zeker moet doen tijdens een bezoekje. Voor jullie onderneem ik echter een liefdevolle poging.

 

Sabeth

 

Wist je dat


... bijna alle musea in Londen gratis zijn.

De Britse overheid heeft er geen problemen mee om drie euro te vragen voor een metroritje, maar vindt het wel noodzakelijk dat Caravaggio en Picasso voor iedereen toegankelijk zijn.

... winkelen in Londen onbetaalbaar is, behalve als je naar de markten gaat. Elke buurt in Londen lijkt zijn eigen overdekte markt te hebben met specialiteiten aangepast aan de smaak van de lokale bewoners, gaande van veel te dure en biologische hapjes op de Southbank of ‘het Zuid’, tot tweedehandskleding en bric-à-brac bij Liverpool Street station in het oosten.

... je rust vindt in Londen in één van de vele parken, waar de tamme eekhoorns op slinkse wijze onbewaakt voedsel trachten te verdonkeremanen. Blijkbaar zijn de vogels er ook de moeite, want in 2006 werd in het St.-Jamespark een pelikaan gespot die een duif naar binnen werkte. OfficiĂ«le verklaring van de Britse overheid: “Deze pelikaan was Russisch.”

... je je buik in Londen vult met scones, één van de weinige smakelijke dingen die de traditionele Britse keuken te bieden heeft. Het beste Londense voedsel is buitenlands, iets waar handelaars handig gebruik van maken. Ik ben hier al op de vreemdste voedingswaren gestoten die typically Belgian waren.



Tom Naegels over A. Over Antwerpen, allochtonen en antiracisme.
20/09/2008
🖋: 

Hij noemt zichzelf een “hoogopgeleide betweter met een dubbelzinnige liefde voor het volkse”. In zijn net verfilmde boek ‘Los’ en in zijn columns voor De Standaard wil Tom Naegels laten zien hoe dat volkse, alledaagse leven in elkaar zit, welke frustraties mensen hebben en welke misverstanden maar ook geestige dingen die opleveren.

Tom Naegels Gaat u mij óók vragen welke film ik recent nog gezien heb en goed vond?

 

Dat lijkt me evident: ‘Los’.

Naegels Of wat ik het best vind: de film ‘Los’ of het boek ‘Los’?

 

Laten we ze inderdaad vergelijken. In ‘Los’ komen veel prototypes voor, maar vaak herschreven: een antiracist is er niet puur antiracist en een allochtoon ook niet per se ‘allochtoon met de allochtonen’. In hoeverre kan de film dat evenwicht tussen nuance en karikatuur in stand houden?

Naegels De verfilming is een beetje dikker aangezet, personages zijn wat stereotieper geworden dan in het boek, maar niet in die mate dat het de bocht uitgaat. Jan Verheyen heeft zijn eigen inbreng en overtuiging over de onderwerpen die in ‘Los’ voorkomen. Ik heb de indruk dat hij veel meer dan ik met het idee zit dat de politieke correctheid een zwaar juk was om te dragen, dat mensen met een andere mening echt niet konden zeggen wat ze te zeggen hadden en dat in het kader van die politieke correctheid heel erge dingen zijn gebeurd. Hij haalt dan, net als ik trouwens in mijn boek, het voorbeeld van de Strangers aan.

Verheyen ziet mijn boek ook als een bevrijding van die cultuur, wat historisch niet correct is. De omslag in de publieke opinie van het heel strenge en steriele antiracistische denken van de jaren negentig naar het totaal open debat en de chaos die we nu kennen is al vroeger gebeurd. Daar heeft mijn boek geen inbreng in gehad. Het enige wat je kan zeggen, is dat mijn boek op het goede moment kwam. Als het vijf jaar eerder was uitgekomen, had het waarschijnlijk op veel meer weerstand gestuit.

 

Antiracisme, ofte pampering

U noemt het antiracisme van de jaren negentig steriel.

Naegels Alle premissen van het antiracisme van toen zijn in het debat enorm in de verdrukking, omdat ze geassocieerd worden met een repressief en ook wel onrealistisch eenmakingsdenken. Wie nu begint over racisme, wordt vrijwel onmiddellijk gelinkt aan de meest naĂŻeve vormen van pampering. Het hedendaags discours is dat van de persoonlijke responsabilisering: migranten moeten er zelf voor zorgen dat ze uit hun achterstelling raken. De verantwoordelijkheid wordt bij het individu gelegd, niet bij het onderwijs en zeker niet bij de maatschappij.

Dit discours is jarenlang genegeerd geweest en ik begrijp wel dat het nu domineert. Als je in de jaren negentig zei dat de schuld van de lage slaagkansen van schoolgaande allochtonen bij hun ouders lag, of de onderdrukking van de vrouw bij de machocultuur van de moslims, dan werd je de mond gesnoerd. Het is goed dat er een omslag is in het culturele denken, al hoop ik toch dat er weer een evenwicht komt. Racisme is een maatschappelijk, cultureel probleem, zowel bij Vlamingen als bij allochtonen, en een waarneembare realiteit die je niet mag negeren.

 

In uw werk heeft u het vaak over de rol van taal bij integratie. Taal wordt te vaak als een ‘schild en vriend’ gebruikt.

Naegels Neem nu dat voorstel om migranten het Brugse dialect te laten leren. Ik vind dat een typisch uitvloeisel van een bepaald denken over integratie: het kan nooit ver genoeg. Eerst moeten ze Nederlands leren. Kunnen ze Nederlands, dan kunnen wij geen Nederlands en moeten zíj dialect leren. Ik begrijp ook niet dat dit idee komt van de centra die taalonderwijs moeten geven. Hoe zou het zijn als iemand met een allochtoon accent Brugs zou spreken? Belachelijk en nog onbegrijpelijker. Je mag eisen stellen aan nieuwkomers, maar er moet ook een tegemoetkoming zijn. Dat is iets dat in Vlaanderen, omwille van de omslag, moeilijk aanvaardbaar is: “Binnenkort moeten wij nog Arabisch leren. Moeten wij ons misschien aanpassen aan hen?” Zij passen zich al heel hard aan.

 

Langs de andere kant: de pamperende maatregels waarover u het had, zijn deze weken alomtegenwoordig in het antiracistisch discours. Moslims zouden de toestemming moeten krijgen om te bidden tijdens hun werk.

Naegels Ik krijg de indruk dat moslims vanuit hun ergernis nadruk beginnen leggen op dingen die eigenlijk voor hen ook niet extreem belangrijk zijn. Ik ben geen islamdeskundige, maar heb wel vaak gehoord dat het bidden tot ‘s avonds uitgesteld kan worden. Het verbod tot bidden op het werk is zeker geen reden van de hoge werkloosheid bij allochtonen. Ik vind het evenmin nodig dat de universiteit een gebedsruimte voorziet. Is dat het belangrijkste probleem? Is dat waar men moet voor strijden? Je zit met een enorme ondervertegenwoordiging van allochtonen, zowel van in- als uitstromers. Stel je prioriteiten. Maak geen zaak van wat geen zaak was.

 

Aan de UA werd het vak ‘Levensbeschouwing’ ingevoerd voor alle studenten. Het vak, dat zich situeert binnen het actief pluralisme aan de universiteit, heeft onder andere als doelstelling de maatschappij en haar problemen beter te kaderen.

Naegels Ik zeg niet dat ik niets wil leren over de islam, maar ik vind wel dat de islamisering van het debat vaak te ver gaat, aan beide kanten. Alle problemen worden op den duur toegeschreven aan de islam. De achterstelling van een gemeenschap is een socio-economisch en geen religieus probleem. Religie wordt er bijgesleurd en heel vaak als oorzaak aangeduid. Een vak over levensbeschouwingen is zeker nuttig, maar ik denk niet dat het ons in de essentie leert waarom allochtonen het niet zo goed doen in deze samenleving.

 

Vloeken in eigen kerk

Heeft de universiteit uw politiek bewustzijn aangescherpt?

Naegels Ik ben aan de universiteit politiek bewuster geworden, ja. Het vak ‘Interculturele en internationale communicatie’ heeft me echt de ogen geopend voor de perceptieproblemen die taal kan creĂ«ren. Aan de hand van een discoursanalyse zagen we hoe kranten over allochtonen spraken en dat hun discours niet afweek van wat het Vlaams Blok erover zei. Veel artikels gaven blijk van een homogeen denken over de Vlaamse cultuur. Ik neem aan dat sommigen vinden dat academici neutraal moeten zijn, maar ik vond het politieke standpunt van die twee professoren geweldig en pluk nog steeds de vruchten van hun analysetechniek. De algemene waarheid heeft vaak meer te maken met taal dan met de werkelijkheid.

 

Speelden de media volgens u een rol bij de opkomst van het Vlaams Blok?

Naegels Misschien is dat een te radicale stelling. Haar opkomst is in essentie toe te schrijven aan de maatschappelijke problemen die migratie heeft opgeleverd en aan het talent van die generatie van Blok-politici. De kranten hebben zich toch afwachtend en kritisch opgesteld tegenover het Vlaams Blok. Wel hebben ze een bepaald politiek discours overgenomen. AEL en Abou Jahjah zijn een goed voorbeeld van hoe politiek en media hebben samengewerkt. In eerste instantie was dat niet bewust, maar op een zeker moment ontstond een duidelijke lijn over hoe je moest praten over dat onderwerp. Het voorbeeld van Abou Jahjah toont hoe een beweging kapot gemaakt is door een moedwillig foutieve manier van berichtgeving.

 

Het succes van het Vlaams Blok kan je misschien ook toeschrijven aan het feit dat links te afwezig was in de debatten. Joost Zwagerman spreekt van “de schaamte voor links”.

Naegels Het Vlaams Blok zette als eerste de allochtonen zo dominant op de agenda en links wist gewoon niet hoe ermee om te springen. Ik geef Zwagerman zeker wel gelijk als hij zegt dat men de identiteitsproblematiek van veel laaggeschoolde Vlamingen – hun gevoel van Unheimlichkeit en van (reĂ«le) onveiligheid – genegeerd heeft omdat die thema’s zo dominant gekaapt werden door de partij waarmee niemand iets te maken wou hebben.

 

U verwijt Patrick Janssens dat hij niet genoeg doet met zijn mandaat. Wat moet er precies gebeuren als hij ‘t Stad van iedereen wil maken?

Naegels Hij moet zorgen dat er duidelijke doelstellingen zijn, namelijk onderwijs, tewerkstelling en huisvesting. Het stadsbestuur zou een percentage moeten vastleggen van allochtone werknemers, al was het maar bij de Antwerpse overheid. Nu mogen ze komen solliciteren en als er weer slechts een enkeling is geslaagd, zoeken ze geen oplossing. Ook in het onderwijs wordt er steeds naar excuses gezocht om zelf niet te moeten ingrijpen: het zal wel aan de moeilijke taalverwerving of aan de thuiscultuur liggen dat zo weinig allochtonen doorstromen.

Ik vind dat Patrick Janssens teveel in die dingen schippert; hij wil burgemeester zijn van iedereen, en iedereen betekent voor socialisten nu vooral de dertig procent verloren stemmen. Uiteraard is het niet zo dat een links bestuur die stemmen moet negeren. De Vlaams-Belanger overschaduwt echter elk debat en elke beslissing die genomen wordt. De allochtonen daarentegen zitten niet in ons collectief bewustzijn, onder meer doordat ze geen politieke vertegenwoordiging hebben en niet mondig genoeg zijn in de publieke opinie. Daardoor gaat er niets dwingends van hen uit. Er bestaat wel een vage angst voor rellen, maar dat is geen politieke dreiging.

 

U maakte voor Ons Erfdeel een reportage over de Nederlandse samenleving. Wat kan Antwerpen leren van Nederland als het over integratiebeleid gaat?

Naegels Het debat is in Nederland totaler, en bij momenten beter. Sinds Pim Fortuyn zijn allochtonen en de sociale problematiek op elk niveau aanwezig, niet alleen in opiniestukken maar ook in praatprogramma’s, quizzen, noem maar op. Als bij ons één allochtoon in 'Thuis' komt, is dat een big deal. En is een allochtoon politicus, dan is hij verkeerdeskundige en niet specialist in samenlevingsproblematiek. We gaan er ook vanuit dat allochtonen links zijn, omdat hun zaak dominant vertegenwoordigd is door linkse partijen. Integendeel, allochtonen zijn vaak conservatief. In Nederland is de diversiteit onder allochtonen veel zichtbaarder.

 

Columns en polemiek

Men associeert u vaak met polemiek, met scherpe woorden. “Het zijn barre tijden voor nuances”, schrijft Tom Lanoye in zijn essayistisch werk ‘Schermutseling’.

Naegels Je kan perfect in je toon provoceren en inhoudelijk genuanceerd zijn. Tom Lanoye doet dat, en ik zeker. Lanoye is nog eerder een barricadecolumnist, omdat hij is opgegroeid in een tijd waarin het Blok heel groot was en de vrees voor de terugkeer van het fascisme hard op de agenda stond. Mijn columns schrijf ik in een tijd waarin het debat veel opener is en er van beide kanten scherpe, ongenuanceerde standpunten komen. Daarom probeer ik in mijn columns empathisch te schrijven, niet in toon – want dan wordt het saai – maar qua inhoud. Ik vind een Mia Doornaert (redacteur 'Buitenland' van De Standaard, schrijft ook opiniestukken, nvdr.) inhoudelijk veel radicaler dan wij. Die hamert elke week op hetzelfde en verbindt alles met alles, mijn standpunt over de islam met de besnijdenis van vrouwen en zelfs met de oorlog in Vietnam.

 

Komt dat ook niet doordat zij tot een andere generatie behoort?

Naegels Ja, je merkt bij feministes van een vorige generatie dat zij zeer onverzoenlijk zijn, zeker als ze het standpunt innemen dat de islam een reëel gevaar voor de vrouwenzaak is. Onder het mom van antiracisme en multiculturalisme aanvaarden we schendingen van vrouwenrechten waarvoor veertig jaar geleden hard gestreden is. Ze hebben het gevoel dat dit perspectief zelden gehoord wordt, onterecht volgens mij.

 

Tom Lanoye beklaagt het feit dat u uw columns niet bundelt.

Naegels Ik heb heel lang gedacht dat die enkel relevant waren voor de krant en niet voor een boek. Ondertussen ben ik arroganter geworden en denk ik dat mijn stem misschien toch haar plaats heeft in het debat. Bij een bundeling ontstaat een lijn in mijn standpunten en doelstellingen, die eerder teloor gaat in de chaos van de krant. Echt goed nadenken over die bundel doe ik pas als mijn nieuwe boek klaar is.

 

Laat me raden: komt Operatie Staatshervorming aan bod in uw nieuwe boek?

Naegels Neen, dat onderwerp laat me koud noch warm. Wel wil ik in mijn nieuwe boek weer de gewone, dagdagelijkse kant van de samenleving tonen. Dat gebeurt in Vlaanderen veel te weinig. Als ik een maatschappelijk engagement heb, dan zit het daarin.

 

‘LOS’ - het boek
‘Los’ is de derde roman van Tom Naegels, UA-alumnus en vaste columnist van De Standaard. Op een allesbehalve zwaarwichtige manier en zonder pasklare antwoorden vertelt hij over zijn verzuurde grootvader, een onmogelijke Pakistaanse liefde en migrantenrellen. In 2005 kreeg Tom Naegels de Gerard Walsschapprijs. Georges Wildemeersch, juryvoorzitter en prof Nederlandse Letterkunde aan de UA, noemde de bekroonde roman “een hoogstpersoonlijk, authentiek en levensecht boek over Borgerhout, Bompa en Abou Jahjah.”

 

‘LOS’ - de film
Ondanks de zware onderwerpen (euthanasie, de multiculturele samenleving, politiek correct denken, racisme) zijn boek en vooral film niet zonder humor. Regisseur Jan Verheyen definieert de film als een “romantische komedie die de kijker hetzelfde gevoel geeft als een racistische mop. Die kunnen ook heel grappig zijn, maar je weet niet goed of je er wel hartelijk om mag lachen.” Naast hoofdacteur Pepijn Caudron spelen onder meer Sofie Van Moll, Jaak Van Assche en Stany Crets mee.