de dwarsdoorsnede
09/03/2016
🖋: 
Auteur

dwars slijpt het virtuele fileermes en gaat langs de graat van boeken, films, series, games, muziek, theater, haarproducten en rubberen eendjes. Redacteur Robbe kijkt nog eens gelukzalig en nostalgisch naar het literaire debuut van de Vlaamse rockster en zijn persoonlijke idool Luc De Vos. 

“Het zal er hard aan moeten toegaan in mijn rotleven voor ik nog iets vraag aan mijn God. Ik ben dan wel even beroemd en aanbiddelijk als Will Tura geworden, maar omdat ik die goddelijke eed had gezworen moet ik tot op mijn laatste dag elke zondag in de kerk naar die zaagpreek van de pastoor gaan luisteren. En al mijn zuurverdiende spaarcenten heb ik moeten afgeven aan de weeskinderen in Kabul, die met mijn geld wellicht computerspelletjes hebben gekocht en dus in plaats van naar school te gaan op mijn kosten Nintendo zitten te spelen. Het is wraakroepend, zeg ik u.”

 

Luc De Vos zal altijd herinnerd worden als de zanger van Gorki. De man van het liedje Mia, een b-kantje dat per toeval is uitgegroeid tot een monster-hit. Heel Vlaanderen kent de naam, maar na de trefwoorden ‘Mia’, ‘Lieve Kleine Piranha’, ‘Anja’, ‘Gent’ en ‘zat dee ook is ni in de Slimste Mens ter Wereld?’ stopt verdere kennis over deze culturele duizendpoot bij de meesten. De eerlijkheid gebied mij te zeggen dat als ik niet was opgegroeid met Gorki – wekelijks door de luidsprekers in de woonkamer te horen â€“ ik waarschijnlijk ook niet veel meer zou kunnen aanvullen. Het toeval wil echter dat dit wel het geval is. En dat Luc De Vos is uitgegroeid tot een van mijn grootste idolen.

 

Buiten zanger, gitarist, columnist voor Studio Brussel en Humo en een graag geziene gast in tal van televisieprogramma’s was De Vos ook schrijver. In 2001 kwam hij – na een verzameld werk van zijn columns â€“ met zijn literaire debuut op de proppen: Het woord bij de daad. Het boek bestaat uit elf hoofdstukken, elf verschillende verhalen. Elk worden ze geschreven vanuit de ik-persoon, zodat grote delen van het boek autobiografisch aanvoelen. Maar er is altijd een fictieve twist zoals onder meer het touren van het hoofdpersonage met zijn muziekband in Zuid-Afrika, het deelnemen aan de Rock-Rally en zijn seksrelatie met – de toenmalige â€“ prinses Mathilde. Zelfs onderhandelingen met de marmottenkoning om een Frans skihotel terug te winnen komen aan bod; je kan het zo gek niet bedenken. De verhalen lijken in dat opzicht wel wat op de liedjes van Gorki: de waanzinnige taferelen die geschetst worden ontsproten aan de absurde, ironische humor van De Vos. En hoewel de glimlach tijdens het lezen vaak op de lippen verschijnt, blijft er toch steeds een dromerig, vaak melancholisch gevoel als rode draad door het boek heen aanwezig. Ook het goochelen met dure woorden en verwijzingen naar grote schrijvers en filosofen worden niet gemeden. Enige kennis van filosofie en dergelijke is evenwel niet noodzakelijk. De Vos zegt zelf dat hij eigenlijk niets kent van Augustinus, Goethe, Shakespeare, Proust of Nietzsche. Hierdoor bewerkt hij vaak de betekenis van hun ideeĂ«n aan de hand van zijn eigen meningen en ervaringen. Correct gebruikt of niet, deze passages zetten vaak de lezer zelf aan het denken. Kortom, een boek over God, popmuziek en liefde die de dood overwint.

 

Is Het woord bij de daad een hoogstaand literair meesterwerk? Zeker niet. Dat neemt echter niet weg dat het entertainmentgehalte enorm hoog ligt en het een zeer leuk nachtkastboek is. Het perfecte boek voor wie graag vlak voor het slapen gaan nog even lacht met een luchtig boek, maar tijdens het in slaap vallen zich toch onbewust aan de edele kunst van de toogfilosofie waagt.



dossier onderwijssecretariaat
08/03/2016
🖋: 

Ze zijn niet met velen, de koene studenten die het aandurven te kiezen voor een major-minortraject. En dat hoeft niet te verwonderen: twee richtingen combineren vergt flink wat puzzelwerk. Niet alleen de extra werklast is een obstakel, ook de vaak incompatibele lessenroosters maken dat de majorminorstudent wel eens een moeilijk spagaat moet maken. Sinds dit jaar voorziet de faculteit Rechten bovendien geen avondlessen meer voor haar minorstudenten.

Betekent het wegvallen van deze faciliteit ook dat de minor Rechten daarom wordt afgebouwd? “Dit is zeker niet het geval”, zegt Sil Bellon van het onderwijssecretariaat Rechten. “De reden dat die avondlessen zijn weggevallen komt doordat dit niet gewoon hoorcolleges zijn. Bijna al deze lessen vereisen interactie tussen de studenten. Als er slechts vijf avondstudenten zijn ingeschreven voor een bepaald vak en twee kunnen er niet zijn, is het gewoon onmogelijk dit vak te geven. Dit is zeker ook geen verwijt naar onze studenten, maar het ging gewoon niet anders.”  

 

Voorlopig blijft Universiteit Antwerpen major-minortrajecten aanbieden. Aan de faculteit Letteren en Wijsbegeerte zijn momenteel zo’n tweeĂ«ndertig studenten ingeschreven in een major-minor traject, waarvan er zes een minor Rechten doen. Het is niet zeker of ze dit ook allemaal afmaken; heel wat studenten schakelen reeds in de eerste weken over naar een generieke opleiding.

 

Lie Ik begon in mijn eerste jaar aanvankelijk met een minor Wijsbegeerte en een major Geschiedenis, maar ben al na een paar weken overgeschakeld naar het standaardtraject. Ik had het gevoel dat ik zowel bij Geschiedenis als bij Wijsbegeerte belangrijke vakken miste. Vooral bij mijn minor Wijsbegeerte vond ik dat ik bepaalde belangrijke vakken niet volgde terwijl ik kleine – niet bepaald interessante of belangrijke – vakken wel volgde.

 

Natasja In het eerste jaar ben ik begonnen met een major Geschiedenis en een minor Nederlands. Dat heb ik jammer genoeg maar twee weken volgehouden. Al mijn belangrijke vakken bleken exact op hetzelfde moment te vallen, waardoor ik dus niet naar altijd naar mijn lessen kon gaan en het leek me dus geen goed idee om dat te blijven doen. 

 

Kathlijn Pittomvils van het onderwijssecretariaat Letteren en Wijsbegeerte  Er is inderdaad een grote groep die al in de loop van de eerste weken overstapt naar het standaardtraject. Meestal geven ze aan dat ze problemen hebben met overlappende lessenroosters. Dat is jammer, maar wij kunnen natuurlijk niet garanderen dat er geen overlappingen zijn. De roostering gebeurt op basis van de basisopleidingen en houdt in principe geen rekening met bestaande major-minortrajecten.

 

 

 

De hardnekkige januskoppen die zich niet reeds in de eerste maanden van hun universiteitscarriĂšre uitschreven, maken meestal gewoon het traject af. dwars sprak met enkele studenten die onlangs een major-minor Geschiedenis - Rechten afwerkten. Een aanrader, zo blijkt uit hun reacties.

 

Ruben Ik ben nog steeds erg tevreden over mijn keuze en ik kan het zeker aanraden. Het was moeilijk om te kiezen tussen Rechten en Geschiedenis en bovendien is het leuk om wat opties open te houden als je nog niet helemaal weet wat je later wil gaan doen. Soms had ik wel het gevoel dat ik belangrijke vakken miste, zoals bijvoorbeeld Geschiedenis van België, terwijl andere verplichte vakken me dan weer minder essentieel leken.

 

Jeroen Ik kan het zeker iedereen aanraden! Maar daar staat wel tegenover dat je er hard voor moet willen werken. Vooral bij het samenstellen van je lessenroosters ben je in de eerste plaats op jezelf aangewezen. Op vlak van examenroosters valt het best mee. Soms staan er wel eens twee vakken op één dag geprogrammeerd, maar dat kan meestal snel verholpen worden als je tijdig de proffen in kwestie verwittigd. Die stellen zich meestal erg welwillend op; proffen lijken het echt wel te waarderen wanneer je een major-minor volgt!

 

Ben Hoewel het zeker geen eenvoudige opgave was, was de eindbeloning meer dan de moeite waard. Het was wel wat vreemd om in mijn derde jaar eerstejaarsvakken uit Geschiedenis op te nemen, maar al bij al viel het gepuzzel tussen de jaren door wel mee.

 

Felix Ik zou het zo opnieuw doen! Eén minpuntje wel: het ligt wat moeilijk om op Erasmus te gaan, aangezien je bij Geschiedenis verplicht bent om in de bachelor te gaan en je bij Rechten enkel in de master naar het buitenland mag. Dat de avondcolleges wegvallen is wel jammer. Ik maakte daar zelf gretig gebruik van, je kan in een kleinere groep immers veel meer opsteken.

 

 

Ondanks de obstakels is het major-minortraject voor velen een gedroomde combinatie van verschillende interessevelden. De studenten hebben overigens vrij snel na enkele lessen door of deze studiekeuze de juiste is of niet, en indien nodig kan er in de eerste weken nog snel geheroriënteerd worden. Hoewel er een faciliteit verdwijnt met het wegvallen van de avondcolleges voor de minor Rechten, blijft een major-minortraject nog steeds een optie. Een optie die voor een groot deel afhankelijk is van de goodwill van professoren en de flexibiliteit van ambitieuze studenten, maar die wat betreft de major-minors zelf al zeker mag blijven bestaan!



hop-en-top huisbier van UAntwerpen
07/03/2016
🖋: 
Auteur

Aangezien Universiteit Antwerpen cultuur hoog in het vaandel draagt, wordt het dringend tijd om jullie een beetje wegwijs te maken in haar hoogsteigen biercultuur. Met ‘Cum Laude’ heeft de universiteit sinds vorig jaar een blond huisbier. Hobbybrouwers Benny en Erwin Van Aerschot, alumni van UAntwerpen, kwamen in the picture toen ze in 2014 met de prijs voor ‘Beste Hobbybier der Lage Landen’ naar huis mochten op de Brouwland Biercompetitie. Na de overwinning met hun eerste bier, Inglorious Quad (IQ), lanceerden de tweelingbroers hun bvba die de naam Inglorious Brew Stars kreeg. Op vraag van Universiteit Antwerpen creĂ«erden ze niet veel later het blonde bier Cum Laude voor student, sympathisant en co.

Alumnus Informatica (Benny) en alumnus Handelsingenieur (Erwin), niet bepaald de eerste personen waarbij je een hobbybrouwerij denkt tegen te komen. Fout gedacht. Wel is het bier brouwen eerder een onverwachte wending in hun carriùres dan een jongensdroom die uitkomt. “Onze passie voor speciaalbieren is pas later ontstaan. Nadat we verscheidene bierstijlen hadden leren kennen, zijn we op ons dertigste een biercursus gaan volgen uit interesse voor het brouwproces. Nadien zijn we pas met bierbrouwen gestart”, zeggen de gebroeders Van Aerschot. Ze begonnen als hobbybrouwers en werken nog steeds voltijds buiten de biersector. Ondertussen is hun hobby wel uitgegroeid tot bijberoep en is hun firma Inglorious Brew Stars inmiddels gevestigd te Deurne.

 

cum laude

De term Cum Laude wordt in de academische wereld toegekend aan mensen die met hoge punten slagen voor hun examens. Letterlijk vertaald uit het Latijn betekent het zoveel als ‘Met Lof’. De tweelingbroers hebben meegewerkt aan de preselectie van de namen, maar een poll op het intranet van Universiteit Antwerpen gaf de doorslag. Zo haalde Cum Laude het onder meer van @fundum en Bachelor. Is het dan ook echt een bier op maat van studenten? ‘’Met de ontwikkeling van Cum Laude hadden we voor ogen dat het een studentenbier moest zijn, maar wel met een speciale toets. Cum Laude is iets (maar niet veel) krachtiger dan een ‘gewone pint’, ruikt veel frisser en fruitiger en heeft een licht bittere afdronk.’’

 

Hoe moeilijk is het nu eigenlijk om zelf een bier te brouwen dat nog lekker is ook? “Een brouwdag is toch gemakkelijk een volledige dag werk waarbij je de verschillende stappen goed moet opvolgen en eventueel bijsturen. Ook nadien bij het gisten, lageren en bottelen moet je steeds oog hebben voor de juiste temperaturen en het vermijden van infecties in het bier. Je moet natuurlijk ook goed weten welk bier je wil bekomen en daarvoor de juiste ingrediĂ«nten combineren in de juiste hoeveelheden.” Als laatste goede raad weten de brouwende broers ons nog mee te geven: “En natuurlijk proeven, proeven en proeven!” Cum Laude heeft een alcoholpercentage van 6,3 procent – een gewone pint ongeveer 5 procent – en gaat goed samen met wit vlees, vis en milde kazen. Verder is het blonde bier verfrissend en beschikt het over een exotische neus van passievrucht, mango en pompelmoes – een ideaal zomerbiertje dus. De tropische fruittoets zet zich voort in de smaak en is goed in balans met de licht bittere afdronk. Dan is er nog de grote witte schuimkraag en het excellente bier is af. Dit alles staat in schril contrast met hun eerste bier, Inglorious Quad (IQ), dat een pikzwart sterk bier is.

 

eentje zijn er twee

Inglorious Quad, het eerste bier van de gebroeders Van Aerschot, was meteen een voltreffer. Het bier werd in 2014 gekroond tot beste hobbybier van België en Nederland. Een jaar later wist IQ zelfs gerenommeerde bierkenners wereldwijd te bekoren en werden de Inglorious Brew Stars dusdanig gelauwerd met een gouden medaille op de Brussels Beer Challenge. Inglorious Quad heeft een zeer complex aromaprofiel van pure chocolade en zwarte koffie, afkomstig van de gebruikte mouten en gisten. Verder beschikt het over een kruidig karakter door de toegevoegde kruiden en hoppen. Dit donkere brouwsel met stevige schuimkraag is best te degusteren bij rood vlees en sterke kazen. Met haar alcoholpercentage van 10,3 procent niet meteen een bier dat in aanmerking komt voor een cantus, me dunkt.

 

ik wil bier

Niet onbelangrijk is de vraag waar te genieten van dit heerlijk unieke gerstenat. Wel, onder andere in het Agora Caffee van Universiteit Antwerpen is Cum Laude te krijgen op fles of van het vat. Ook EetcafĂ© ’t Injaske en cafĂ© Barracuda serveren het blond bier. Inglorious Quad is zelfs te vinden in de betere supermarkt in de provincie Antwerpen. Voor al wie zich kan vinden in de lijfspreuk ‘eentje is geentje’ hebben we meer goed nieuws: in het Agora Caffee zijn er zelfs flessen van 75 centiliter Cum Laude verkrijgbaar. HĂ©t ultieme cadeau voor eender welke biergezinde vriend(in), klasgenoot of eender wiens verjaardag je vergeten was op een doordeweekse lesdag.

 

Uiteraard is onze universiteit niet zo onbezonnen om een huisbier te promoten zonder ons vooraf van goed advies te voorzien, en dat doet ze dan ook als volgt: ‘’Geniet van Cum Laude, maar drink met mate. Over de productie van dit bier is goed nagedacht. UAntwerpen hoopt dat dat ook tijdens de consumptie ervan gebeurt.’’ Ik ben er dan ook rotsvast van overtuigd dat jullie allemaal heel goed gaan nadenken vooraleer jullie deze culturele uitstap aanvatten. Wij bij dwars zijn alvast vol lof!



Airbnb versus Couchsurfing
07/03/2016

Vrienden uit Venetië, kerstkaartjes van Krakau en feestjes in Philadelphia: met online hospitality exchange platforms als Couchsurfing en Airbnb heb je het allemaal binnen handbereik. Wie op zoek is naar een goedkope of gratis slaapplek waar dan ook ter wereld en op de koop toe nog wat buitenlandse vrienden wil maken, kan bij deze gastvrijheidsnetwerken terecht. dwars ging praten met Patrick Van Goethem, zelf actief gebruiker en host bij Couchsurfing.

De lijst van hospitality netwerksites lijkt wel eindeloos: Trustroots, oorspronkelijk bedoeld voor lifters en nu ook voor andere reizigers; Warmshowers, speciaal voor rondtrekkende fietsers; variaties zoals Nightswapping, BeWelcome, GlobalFreeloaders, The Hospitality Club en Staydu; en natuurlijk Couchsurfing en Airbnb. Die laatste twee zijn bij ons het meest bekend.

 

“Het grootste verschil tussen Airbnb en Couchsurfing is dat Airbnb onderdak aanbiedt tegen betaling, terwijl je slaapplaats bij Couchsurfing gratis is”, weet Patrick ons te vertellen. “Airbnb dient vooral als goedkoper alternatief voor hotels en hostels, maar bij Couchsurfing is het ook de bedoeling om de hosts en gasten met elkaar in contact te brengen en een gemeenschap te vormen.” Daardoor blijkt het wel moeilijker om via Couchsurfing een slaapplaats te bemachtigen. De website werkt namelijk niet via een bookingsysteem zoals dat bij hotels, hostels en ook Airbnb het geval is, maar met persoonlijk contact tussen de host en de gasten. De site werkt ook met referenties, voor zowel de hosts als de gasten. Je bent dus voor je acceptatie grotendeels afhankelijk van de referenties die op je profiel worden achtergelaten, net als bij Airbnb, maar ook van de persoonlijke mening van de mensen met wie je contact opneemt.

 

“Toen ik net begon met Couchsurfing pakte ik het helemaal verkeerd aan”, vertelt Patrick. “Er stond veel te weinig persoonlijke informatie op mijn profiel, en ik zocht teveel naar slaapplaatsen in heel toeristische steden. Ik schreef ook vooral naar mensen met veel referenties, maar die krijgen per dag natuurlijk veel meer aanvragen toegestuurd dan mensen die minder hoog staan aangeschreven.” Een handige tip om sneller aan een slaapplaats te geraken, is dus om je aanvraag te doen bij mensen die nog niet hoog op de lijst staan. Na een paar jaar hosten en gehost worden, is Patrick er intussen in geslaagd om te klimmen in die lijst, en krijgt hij gemiddeld twee of drie aanvragen per dag.

 

Hoe je kan weten wie er wel of niet betrouwbaar is? “Dat blijft natuurlijk altijd een gok.” Via het referentiesysteem kan je gelukkig wel snel zien welke ervaringen andere reizigers hadden bij een bepaalde persoon. Er bestaan ook heel wat websites met gedragscodes die je tijdens je verblijf via een hospitality platform moet hanteren, maar natuurlijk houdt niet iedereen zich daar even strikt aan. Zelf had Patrick wel eens gasten die zich niet aan de afspraken hielden en bijvoorbeeld ’s nachts veel te laat aankwamen, of iets hadden stukgemaakt in zijn huis zonder hem dat te vertellen. Zo’n dingen zijn natuurlijk wel jammer. “En je hoort via via ook wel eens een verhaal over een verkrachting of iets dergelijks, maar dat komt gelukkig amper voor. En via slechte referenties worden die mensen er ook weer snel uitgefilterd.”

 

Als je nog geen actief lid bent van de Couchsurfing gemeenschap, blijkt het dus niet altijd zo makkelijk om een slaapplaats te vinden. Zeker met grote groepen is het handiger om te boeken via Airbnb. “Het is over het algemeen het makkelijkste om een slaapplaats te vinden als je alleen bent, en vooral als meisje. Dat komt volgens mij vooral doordat mensen nog met die angst zitten voor misbruik. Ook koppels worden over het algemeen sneller toegelaten.” Een ander voordeel van Airbnb is natuurlijk de privacy, aangezien je net als in een hostel een eigen kamer of zelfs appartement ter beschikking krijgt, meestal met eigen badkamer en keukentje. Via Couchsurfing daarentegen slaap je in het huis van je gastheer of -vrouw, en in sommige gevallen zelfs in dezelfde kamer. “Dan kan je natuurlijk alleen maar hopen dat je host niet snurkt.” Soms kan dat ook leuke verhalen opleveren. Patrick herinnert zich nog dat hij ooit een student, die hij had leren kennen via Couchsurfing in Antwerpen, ging bezoeken op zijn kot in Berlijn. Die had toen een hele Couchsurfing avond georganiseerd waarbij een groot aantal gasten op zijn kleine kot waren uitgenodigd. “Iedereen moest op de grond slapen omdat er zoveel mensen waren en het was er ook veel te warm. Maar we hebben elkaar wel allemaal goed leren kennen en het was zo gezellig dat niemand over de drukte klaagde. En toen heb ik besloten dat ik dat in mijn eigen huis ook kon doen en dat is het moment dat ik zelf begon met hosten.”

 

En daar heeft hij nog geen moment spijt van gehad. Sinds hij lid is van de Couchsurfing gemeenschap heeft hij over de hele wereld vrienden gemaakt en hij krijgt dan ook van overal kaartjes en uitnodigingen toegestuurd. Of hij het ons zou aanraden? “Het is natuurlijk niet voor iedereen weggelegd, maar het is perfect voor wie graag mensen wil leren kennen van verschillende nationaliteiten en zo ook het land dat je bezoekt beter wil leren kennen. Je bent daarna zoveel ervaringen rijker.” En een hele collectie kerstkaartjes natuurlijk.



microscoop op wetenschap
06/03/2016

Seks in de media is altijd een bestreden onderwerp geweest. Mag het meer of minder? Of is de manier waarop het gerepresenteerd wordt juist het netelige vraagstuk? En hoe gaat de leeftijdscategorie die hier officieel nog te jong voor is hier mee om? dwars sprak met doctorerend deskundige Annebeth Bels. Annebeth doet onderzoek naar seksualisering en objectivering in de media en de invloed daarvan op kinderen van negen tot twaalf jaar.

“Het onderzoek loopt in samenwerking met KU Leuven, we behandelen hetzelfde onderwerp vanuit verschillende invalshoeken. In Leuven zijn ze bezig met het kwantitatieve luik in de vorm van enquĂȘtes en met correlaties tussen variabelen en UAntwerpen spitst zich toe op het kwalitatieve aspect”, legt Annebeth uit.

“Eerst hebben we samen een vragenlijst afgenomen om te zien welke media er populair zijn bij die leeftijdscategorie. Televisie bleek het meest geliefd. Na een inhoudsanalyse werd er geobserveerd hoe vaak objectivering en seksualisering naar voor kwamen. Vervolgens heb ik een kwalitatieve analyse uitgevoerd van die media. Hierin werd gefocust op narratieve informatie in plaats van puur te noteren. Is er seks aanwezig in die scùne? Ja of nee. Ook werd dit gelinkt aan de leefwereld van de kinderen om een totaalbeeld te krijgen.”

 

de kampioenen

Maar naar welke series kijken kinderen van negen tot twaalf jaar? “De drie populairste televisieprogramma’s zijn: F.C. De Kampioenen, Thuis en Familie. Tijdens het inhoudelijk onderzoek hebben we geprobeerd seksualiteit in de media los te zien van expliciete seksuele objectivering. Je kunt niet zomaar zeggen dat seks een slecht voorbeeld is. Niet alles met een seksuele lading is per se negatief. In bijvoorbeeld één op tien scĂšnes komt seksuele objectivering voor, als je kijkt naar F.C. De Kampioenen, een programma met 36 scĂšnes, is dit wel een serieuze hoop, niet waar?” lacht ze. “ In één aflevering moeten de Kampioenen een match spelen en probeert de concurrerende trainer hen zat te voeren. Hij neemt ook Playboy Bunnies mee waarop Boma zegt: 'Wat een fijne vleeswaren.' De meisjes worden doorgegeven van de ene naar de andere man, terwijl dit eigenlijk een familieprogramma is. De kinderen vinden dit heel grappig, omdat dit op de grens ligt van het taboe. Hierdoor mogen ze met dingen lachen die normaal niet besproken worden. Je kan dit zien als een soort van rebellie tegen het feit dat ze er niet over mogen spreken.”

 

zelfcensuur

“Sinds december ben ik bezig met een etnografisch onderzoek waarin het begrip media breder wordt opgevat, en ik drie keer per week een uur observeer in een naschoolse opvang. Ik kijk dan of de kinderen het over televisie hebben als ze liedjes zingen. Zo probeer ik na te gaan op welke wijze media een rol spelen in hun leven. Ik probeer het heel algemeen te houden, want als je specifiek gaat zoeken naar het onderwerp seksualisering, dan ben je onbedoeld bevooroordeeld en ga je het zelf sturen. Op voorhand dacht ik echter dat het een handicap zou zijn. Wat als ze er niet over zouden beginnen, dan zat ik daar wel schoon met mijn onderwerp. Dat was gelukkig niet het geval, dus ben ik tevreden met mijn methode.”

 

“De kinderen kijken bijvoorbeeld veel naar YouTube-clips en spreken dan over het ‘stoute clipje’ What Do You Mean van Justin Bieber. Ze bestempelen het als onbeleefd, als er volwassenen bij zijn kijken ze elkaar aan en zeggen: 'Ja, je weet wel 
' Ze gebruiken het woord seks zelf niet, als een vorm van zelfcensuur. Dit staat in schril contrast met het onderlinge taalgebruik, dat is veel explicieter. Ze doen dit om te beantwoorden aan het ideaalbeeld van een ‘braaf kind’, iemand die niet bezig is met seksualiteit, netjes de regels volgt. Zo nemen ze er afstand van terwijl ze er wel in hun hoofd of met hun vriendjes mee bezig zijn. Het is een kwetsbaar onderwerp en ze willen niet als oversekst bestempeld worden.”

 

deontologie

“Thema’s zoals seksualiteit, verliefdheid of zwangerschap komen veel aan bod tijdens hun gesprekken. In de turnzaal speelden ze onlangs met ballonnen, ook de jongens stopten ze onder hun T-shirt en spraken over keizersneden en abortus. Sommige ballonbaby’s waren dan weer te vroeg geboren en daardoor gehandicapt. Zo zie je dat ze er niet alleen rond spelen, maar er ook serieus over nadenken. Ook al beschouwen ze de ballonnen niet als een rechtstreeks gevolg van seks, toch weten ze goed genoeg dat de ooievaar geen baby's brengt. Dit experimenteren rond het onderwerp op een veilige manier, getuigt van het belang van seksualiteit als onderdeel van de menselijke beleving”, zegt Annebeth. “Tenzij je je kroost echt volledig verstopt, weg van de realiteit van het bestaan, weten kinderen van jongs af aan al dat er zoiets bestaat als seks. Iets met een soort van lading waar niet over gepraat mag worden.”

 

“Voorlichting op school kan het taboe doorbreken. Het is betreurenswaardig dat seksuele opvoeding niet gestroomlijnd is doorheen het onderwijs, sommige scholen doen er zeer weinig mee. Ik vind dat je op iedere leeftijd iets rond het thema kunt doen, op de gepaste manier, met oog voor hun leefwereld en met de terminologie waar zij klaar voor zijn. Je kunt het jammer genoeg niet altijd overlaten aan de ouders, uit schaamte of ethische overwegingen. Terwijl het een recht is van kinderen om te weten waar hun lichamelijke grenzen liggen. Pas nog kwam ter sprake dat elfjarigen niet wisten wanneer seksualiteit legaal is, dit zou zeker gekend moeten zijn. Deze leeftijdsgrens wordt vastgelegd om kinderen te beschermen tegen zaken waar ze nog niet klaar voor zouden zijn.”

 

meisjes vs. jongens

Maar wanneer zijn kinderen hier klaar voor, en is dit anders voor meisjes of jongens? “Er wordt vaak gezegd dat meisjes vroeger bezig zijn rond het thema seks. Maar het is moeilijk te determineren of er een onderscheid is op basis van sekse op vlak van maturiteit, het is eerder individueel bepaald", verklaart Annebeth. "Gender is steeds een soort onderstroom geweest in mijn onderzoek, in het bijzonder machtsverhoudingen tussen man en vrouw. Dit wordt reeds vroeg in de hand gewerkt door leraren die leerlingen in ‘de jongens’ en ‘de meisjes’ verdelen tijdens spelletjes bijvoorbeeld. Deze machtsverhouding bestaat er ook voor leeftijd, tussen jong en oud. Minderjarigen worden werkelijk beschouwd als minder, terwijl ze zelf al een persoon zijn met noden en verwachtingen. Hier moet meer open-minded naar gekeken worden. Kinderen horen beschouwd te worden als mensen. Je kunt ze niet zomaar in hokjes steken als ‘kwetsbaar’ en ‘te controleren’. Ze hebben evenzeer meningen en ideeĂ«n die er toe doen.”

 

bescherming

Kunnen ideeĂ«n en meningen over dit onderwerp echter onbeperkt geuit worden? Op sociale media alvast niet, volgens Annebeth. “Op sociale media lijkt de censuur toe te nemen. Dit dient duaal bekeken te worden. Je kunt op Instagram een willekeurige hashtag aanklikken en op porno stuiten, dit is niet okĂ©. Het is niet erg dat kinderen iets kunnen googelen als ze daar naar op zoek zijn, maar ergens terecht komen waar je niet wil is problematisch. Het is een soort van dispersed sexual violence, zo iets als een potloodventer. Het is daarom niet gek dat Facebook en Instagram daar streng mee omspringen. Niemand hoort geconfronteerd te worden met iets waar hij of zij niet om vraagt. Kinderen horen te allen tijde beschermd te worden in deze periode waar zogezegd alles maar mogelijk moet zijn.”



het laatste woord
06/03/2016
🖋: 

Je zal het maar voorhebben: het ligt op het puntje van je tong en toch kan je er niet opkomen. Dat ene woord ontglipt je keer op keer. Dit jaar schiet dwars alle schlemielen in zulke navrante situaties onverdroten ter hulp. Maandelijks laten we ons licht schijnen op een woord waar de meest vreemde betekenis, de meest rocamboleske herkomst of de grappigste verhalen achter schuilgaan. Deze keer: bamzaaien. 

Bamzaaien betekent zoveel als loten wie het gelag zal betalen. Wie de kortste lucifer trekt, mag als Chinese vrijwilliger het bij voorkeur Belgische bier betalen. De etymologische verklaring van het woord wijst nochtans in de richting van Japan, waar de keizerlijke heilwens banzai als inspiratie diende.

 

Misschien is de Jiddische verklaring meer plausibel. Bamzaaien zou ontleend zijn aan ‘baam zajen’ waarbij het eerste ‘bij de staart’ betekent. ‘Zajen’ is op zijn beurt een letterafkorting van het Hebreeuwse woord ‘zonef’, dat naast staart ook penis kan betekenen. Wie de kortste lucifer trekt bij het bamzaaien, hebben ze serieus bij z’n pietje.

 

Bamzaaien is weinig verbazingwekkend ook de naam van een caféspel waarbij je moet raden hoeveel lucifers iemand in zijn hand heeft. De verliezer trekt weer aan het kortste eind en moet het volgende rondje betalen. Een nobel tijdverdrijf dat met uitsterven bedreigd is als rokers eerder nen allumeur dan een ouderwets pakje stekskes bij zich dragen.

 

Na deze inleiding tot de logica en etymologica van het woord, rest ons slechts de finesses van de vervoeging in onze vingers te krijgen. ‘Ik zaai bam’ klinkt best leuk, maar roept eerder een landelijk tafereel op waarbij een boer in sappig West-Vlaams expliceert wat hij die lenteochtend op zijn veld staat te doen. ‘Ik bamzaai’ dan maar? En wat moeten we met het voltooid deelwoord? Een woord als dit kan niet anders dan de grenzen van de grammatica aftasten, toch? Hoe vaker je het uitspreekt, hoe gekker het wordt; bamzaaien, bamzaaien, zaai bam. De potsierlijke klank en klemtoon – bam! – staat helaas in schril contrast met de perfect regelmatige, doch ietwat teleurstellende vervoeging waarin jij bamzaait, wij bamzaaiden en zij hebben gebamzaaid.

 

Verzamel uw drinkebroers en haast je naar het dichtstbijzijnde café om de taalkundige eentonigheid te bestrijden met de vrolijke praktijk van het bamzaaien. Maar zorg dat je niet aan het kortste eind trekt. En neem lucifers mee.



achter de schermen
06/03/2016
🖋: 

Hoewel ikzelf helemaal niet sportief ben aangelegd en de haren op mijn rug overeind kruipen bij het idee fysiek actief te zijn, is er toch één sport die me enorm kan fascineren: de G-sport ‘rolstoelrugby’! Deze dynamische teamsport ontstond in 1976 in Canada als alternatief voor rolstoelbasketbal. Een vriendelijke Canadees vond het wel eens tijd om ook een sport te ontwikkelen voor mensen met een beperkte been- Ă©n armfunctie. Zo gezegd, zo gedaan. Rolstoelrugby was een feit!

Met mijn pen en camera in de aanslag mag ik een training bijwonen van de Flemish Lions, het Belgische nationale team rolstoelrugby. Frederik Windey is trainer van dienst vermits de coach ziek is. De training gaat door in de sporthal naast het revalidatiecentrum van het Universitair Ziekenhuis Gent. “Deze locatie is voor ons zeker een meerwaarde”, begint Frederik. “Zo zitten we aan de bron om nieuwe mensen te ronselen.” Aangezien iedereen welkom is op de training en het team vaak op zoek gaat naar nieuw bloed kan ik me daar wel iets bij voorstellen.

 

teamsport

Alvorens de effectieve training van start gaat kijk ik even rond in de sporthal. Het valt me meteen op dat vrouwelijke spelers opvallend in de minderheid zijn. “Nochtans is de sport zowel voor mannen als vrouwen toegankelijk, maar de poule van vrouwelijke rolstoelgebruikers is gewoonweg kleiner”, verduidelijkt Frederik. Hij legt ook uit dat van zodra een vrouwelijke speelster op het veld komt, ze een half punt daalt in classificatie.

 

Dat systeem heeft toch even toelichting nodig, denk ik. Het lijkt alsof Frederik mijn gedachten kan lezen, want hij vervolgt meteen: “Binnen de rolstoelrugby werken we met een puntensysteem, een classificatie op basis van de graad van beperking. Je hebt laagpunters, midpunters en hoogpunters die elk een punt toegekend krijgen dat varieert tussen 0,5 en 3,5. Hoe hoger je score, des te lager je beperking.” Hij geeft me even de tijd om alles netjes te noteren en gaat dan verder: “Er mogen vier spelers per ploeg deelnemen waarvan de punten samen worden opgeteld. Als regel geldt namelijk dat er niet meer dan acht punten per ploeg op het veld mogen staan tijdens een wedstrijd.”

 

Zo’n classificatiecijfer krijg je niet zomaar toegekend. Voor elk groot toernooi of grote competitie moet de speler zich laten testen. Er worden proeven uitgevoerd en er wordt ook een wedstrijd gevolgd. Op basis van je spelcapaciteiten krijg je dan een punt. Als je driemaal achter elkaar, telkens met een jaar ertussen, hetzelfde punt hebt gekregen dan wordt dat je classificatiecijfer.
 


 

Het spel wordt gespeeld binnen de lijnen van een basketbalveld en er wordt een punt gescoord als een speler erin slaagt om de bal, onder controle, over de doellijn van de tegenstander te krijgen. Er zijn geen keepers, maar wel verdedigers en aanvallers. Elk soort speler heeft zijn eigen rolstoel. Frederik verklaart: “De stoel van de aanvaller is vooraan afgerond zodat die minder in andere stoelen blijft hangen en recht op het doel kan afgaan. Die van de verdediger heeft dan weer bumpers aan de voorkant om zo de tegenstander te kunnen ‘rammen’.” Na het woordje ‘rammen’ te horen schuifel ik even ongemakkelijk op mijn stoel.

 

“Rolstoelrugby is een echte contactsport”, zegt Frederik. “Daarom niet per se tussen de spelers, want fysiek contact is niet toegestaan, maar wel tussen de rolstoelen. Die moeten daar dus goed op voorzien zijn. Om deze sport te kunnen beoefenen heb je dus echt een speciaal uitgeruste stoel nodig. Die vergt uiteraard ook het nodige onderhoud.”

 

op het veld

Frederik geeft een fluitsignaal en de training gaat van start. Om de spieren goed op te warmen rijden de spelers eerst enkele rondjes rond het veld. Nadien worden er ‘lange ballen’ gespeeld en wordt er nog even gestretcht. Uiteindelijk wordt er dan overgegaan op het langste onderdeel van de training. De groep wordt opgedeeld in twee ploegen en er worden enkele matchen gespeeld. Tussendoor wordt er af en toe een korte pauze ingelast. Zo kunnen de spelers snel iets drinken of eten om goed op krachten te blijven. De training duurt niet alleen vier uur, ze is ook behoorlijk intensief!

 

Na de derde pauze wordt de groep verdeeld in twee teams. Frederik draait zich even naar me om: “We missen een aantal spelers vandaag, maar dat is niet erg!” Het fluitsignaal weerklinkt door de sporthal en de bal, gelijkend op een volleybal, wordt de lucht in gegooid. Twee spelers staan rug-aan-rug en moeten de bal als eerste proberen weg te slaan. Hoewel het ‘maar’ een training is, zit ik toch op het puntje van mijn stoel. Het spel is nu Ă©cht begonnen!

 

De spelers gaan ongelooflijk snel van links naar rechts. Dat is wel te begrijpen vermits ze maar enkele seconden de tijd hebben om de bal over de doellijn te krijgen. Als er binnen die tijd niet gescoord wordt, gaat de bal automatisch naar de tegenstander. Er wordt zonder gĂȘne geroepen en getierd tegen elkaar, maar dat hoort allemaal bij het spel. Voor de spelers is het niet louter een training, vanaf de zijlijn voel ik hun energie. Ze gaan werkelijk op in de oefening en maken er hun eigen competitie van. Dat gegeven fascineert me enorm. Hun beperking doet er niet langer toe. Iedereen is zo gefocust op de sport, niets anders dan de sport.

 

murderball

Tijdens een volgende pauze komt Frederik even naar me toe. “De sport heette niet altijd rolstoelrugby”, zegt hij. “De oorspronkelijke naam was murderball. Het spel wordt namelijk enorm ruig en hard gespeeld. Nadien hebben ze de naam veranderd naar rolstoelrugby. Dat is wat toegankelijker.”

 

Na het aanschouwen van de sport begrijp ik hoe ze op de naam murderball zijn gekomen. De stoelen botsen zo hard op en tegen elkaar dat er telkens opnieuw een stevige knal te horen is. Telkens schrik ik van het harde geluid, maar de spelers gaan onvermurwbaar verder.
 


 

“Vaak gebeurt het dat een stoel zo hard wordt geramd dat deze omkantelt. Daarom moet er telkens iemand aanwezig zijn die de stoel weer recht kan komen zetten. Binnen onze ploeg is dat de taak van Pascale, zij weet alles van onze stoelen en is onze persoonlijke mekanieker”, vertelt Frederik. “Haar bijnaam is dan ook ‘de meccano’”.

 

Zelfs voor een training vind ik dat het er best stevig aan toegaat, maar als ik Frederik en de rest van het team moet geloven is dit nog niets in vergelijking met een echte wedstrijd. Er is buiten het spel nog voldoende ruimte voor plezier, maar zodra het fluitsignaal weerklinkt worden de knoppen omgedraaid en neemt de focus de bovenhand. 

 

competitie

Aangezien er in BelgiĂ« niet echt een rolstoelrugbycompetitie is neemt het team vaak deel aan competities elders in Europa. Zo namen ze eerder al deel aan zowel de Duitse als Nederlandse competitie. Buiten het nationale team bestaan er niet echt veel andere organisaties en dat is best jammer. “Rolstoelrugby krijgt in BelgiĂ« veel minder subsidies toegekend dan bijvoorbeeld in Engeland. Als G-sport vallen wij onder de overkoepelende sportorganisatie Parantee. Daar worden we zeker goed opgevangen, maar er is altijd ruimte voor verbetering”, vertelt Frederik. 

 

Tijdens het Europees Kampioenschap in 2009 in Denemarken behaalde het Belgische nationale team de titel. België won al haar wedstrijden en versloeg zo de grote concurrent Zweden. Enkele jaren later, in 2012, werden de Flemish Lions geselecteerd voor de Paralympische Spelen in Londen. Dat was voor het ganse team een heel bijzondere gebeurtenis.

 

Na die Spelen zijn er enkele leden uit het team gestapt wegens gezondheidsproblemen. Aangezien de groep zeer goed op elkaar was ingespeeld betekende dit een serieuze verandering voor de Lions. Door het wegvallen van deze spelers was de groep niet meer zo sterk als voordien en werden ze jammer genoeg niet gekwalificeerd voor de Paralympische Spelen van 2016. “Momenteel zijn we gezakt naar de B-divisie, dus we moeten zo snel mogelijk proberen om terug naar de A-divisie te gaan”, klinkt het bij Frederik. “Binnenkort staat het EKB voor de deur, dat is het Europees Kampioenschap voor de B-divisie. Daar moeten we dus zeker alles uit de kast halen.”

 

nabespreking

Tijdens een echte wedstrijd worden er vier quarters gespeeld van telkens acht minuten. Gedurende die acht minuten geeft elke speler het allerbeste van zichzelf. Hoewel ze vaak enorm hard zijn voor elkaar en op het eerste gezicht weinig begrip tonen, voel je wel de onderlinge groepsdynamiek die het team zo sterk maakt. Je weet meteen wie de leiders zijn van het spel. Zij begeleiden de anderen en streven ernaar het beste naar boven te halen in elk individu. Dat komt soms wat bruut over op de toeschouwer, maar achter die luide woorden schuilt de beste intentie.

Het was voor mij een hele ervaring om een kijkje ‘achter de schermen’ te nemen bij de rolstoelrugby. Hoewel elk teamlid een eigen verhaal heeft, vloeit de kracht die daaruit voortkomt hier mooi samen in het spel.



mens sana in corpore sano
06/03/2016
🖋: 

Student en sport. Vloeken deze woorden? Nochtans leuzen genoeg om je te laten inspireren: van de gouwe ouwe ‘een gezonde geest in een gezond lichaam’ tot ‘zweet is slechts vet dat huilt’ of de gevleugelde woorden van Rocky Balboa: “It ain’t how hard you hit. It’s about how hard you can get hit and keep moving forward.” Neen? Weten ze je niet te raken? Te lui, te hard geleerd, te veel gefeest? Ik begrijp het en wil helpen. Daarom beoefen ik iedere maand een sport in jouw plaats.

Weet je, voor de columns die dit semester nog moeten verschijnen had ik me voorgenomen effectief eens een sport uit te oefenen. In sé is me dat nog maar twee keer gelukt: dansen in oktober en pilates in december. Beetje zielig van ondergetekende en bovendien hypocriet: in de inleiding verwijt ik heel studerend Antwerpen dat ze niet sport, maar feitelijk steek ik zelf geen poot uit. Hoog tijd voor een betere, meer correcte en vooral sportievere houding.

 

Al snel had ik een lijstje opgesteld met aparte doch interessante sporten die perfect in deze rubriek zouden passen. Ik overwoog kajakken, skiĂ«n, discorolschaatsen, muurklimmen, roeien, veldrijden, hockey, trampolinespringen en dacht zelfs even (even) aan waterpolo. Ik had er zin in, voelde me net zo gedreven als Marvin in Temptation Island en even productief als Trump z’n haarstukje. Geen excuusjes meer, ik zou sporten tot ik anekdotes kon neerpennen die zelfs de moegetergde lijven van een hopeloze klas Weight Watchers tot beweging zouden inspireren. Ik zou boven mezelf uitstijgen, boven mens, dier, Jezus en God, boven Kanye West himself. Mijn persoonlijke verlichting in gang gezet door een columnpje in een studentenblad. Geweldig, toch?

 

En toen ...

 

Gebeurde er niks.

 

Ik hing in de zetel en deed niks. Hadden mijn ambitieuze voornemens van de alinea hierboven een fysieke verschijning aangenomen, ik had ze bij hun kraag gegrepen en ze speergewijs (hah, toch min of meer een sport) uit het raam geworpen. Wie, wat, hoe, waarom ik me zo voelde? Feitelijke doet dat er niet toe. Het was gewoonweg zo. Ik ontwaakte om twaalf uur ‘s middags en sliep een minuut erna weer in. Ik ontbeet het avondeten. “Doe wat je wil, leid je eigen leven. Wat anderen doen is al om het even”, hoorde ik Lizzy@xy, deelnemer van Eurosong for Kids 2006, op de radio zingen. Prosit Lizzy@xy, ik beaam. Jammer dat jullie groepsnaam zo kut is en dat niemand ooit de moeite heeft gedaan hem te onthouden, want met zo’n lyricaal talent lag het sterrendom aan jullie voeten. Maar even serieus, leid je eigen leven? Ik voelde me meer gevangen dan ooit. Gevangen in een spiraal van nietsdoen. Seconden werden minuten werden uren werden dagen. Bed werd zetel werd stoel werd zetel werd bed. Ik deed niks.

 

Lang verhaal kort: m’n kop stond meer naar cafĂ© dan naar sport, dus ging ik op cafĂ©. Ik plaatste me aan de toog, pintje voor me in de hand geklemd, rug krom wegens het gebrek aan een rugleuning en de ellebogen als steun gebruikend, voorovergebogen naar m’n gesprekspartner toe. Het clichĂ©beeld. Het valt niet bij te houden wie hier allemaal op exact dezelfde manier gezeten heeft en het valt al helemaal niet te voorspellen wie hier nog op deze manier zal zitten. Zou men ooit ophouden om op desbetreffende manier een lege kruk te vullen? En wie zal dan de eerste zijn om het tooghangen voorgoed vaarwel te wensen? Zal die persoon zich bewust zijn van zijn daad en indien ja, zou hij zich dan op een totaal nieuwe manier in het cafĂ© profileren? Ik begon te walgen van m’n eigen nutteloze gedachten, dus brak ik mijn gedachtenstroom af en probeerde te luisteren naar m’n gesprekspartner die mij het nut wilde doen inzien van volleybal, hetgeen ik een waarlijke rotsport vind en ik nooit als onderwerp voor deze column zou gebruiken. Terwijl hij leuterde over de concrete aspecten van de sport zoals de bal, sets, het net, het veld, het aantal spelers en het puntensysteem. Terwijl hij algemene sportzever uitkraamde die ook voor volleybal opgaat zoals doorzettingsvermogen, tactiek, teamspirit, training, support en eetschema’s. Terwijl hij daar maar eindeloze, oninteressante nonsens bleef spuwen over dat armtierig spelletje van niets, keek ik hem indringend aan vanachter het schuim van m’n versgetapte pint en dacht bij mezelf: ‘moest ik in een Tarantinofilm zitten, ik had dit glas geledigd, kapotgeslagen en recht door zijn strot geduwd (en misschien nog een hakenkruis op z’n voorhoofd gekerfd ook)’.

 

Ik liet hem echter rustig verderleuteren totdat hij echt niet meer in staat leek te zijn nog iets te verzinnen over die idiote sport, die alleen maar goed is om rode plekken op de binnenbovenarm van te krijgen. Toen het gesprek uiteindelijk stilviel, zag ik mijn kans en nodigde ik hem uit voor een potje snooker. Droogweg antwoordde hij ‘neen’. Het spelletje zinde hem namelijk niet. Bovendien miste hij de empathie en het inzicht om zijn eigen overtuiging en verlangens even opzij te schuiven en mij dit potje te gunnen. Toen ik hem op zijn rotvervelend gedrag aanwees, verliet hij terstond het cafĂ© zonder me nog een blik te gunnen. Verdwaasd bleef ik achter, de keu nog hoopvol in mijn hand. Als ik in een Tarantinofilm had gezeten, ik had het uiteinde van de stok afgeslepen en hem speergewijs (misschien moet ik speerwerpen echt eens overwegen) door de deur in de schouder van mijn waardeloze gesprekspartner geworpen.

 

Voor de tweede keer die avond kwam ik tot de vaststelling dat ik geen filmpersonage ben. Wel een naïeve knul die iets te veel verwacht van anderen en zodra deze verwachtingen niet worden ingelost over primitief geweld fantaseert. Een zware les na een avondje café. Misschien volgende keer toch effectief eens een sport uitvoeren.



op gesprek bij een vrijmetselaar
06/03/2016
🖋: 

“Lariekoek!” zou hij later die namiddag geamuseerd roepen, maar dat wisten wij toen nog niet. Het was een donkere, druilerige februaridag. Maandenlang hadden we er reikhalzend naar uitgekeken en nu was het moment eindelijk daar. De avond voordien hadden we onze rugzakken tot drie keer toe in- en weer uitgeladen. Dictafoon, pen en papier? Check. Proviand voor zeven dagen? Check. Het verzamelde werk van Dan Brown? Check. Knoflook? (Je weet maar nooit.) Check. Onze queeste kon beginnen.

Terwijl we de plassen op de Rooseveltplaats ontweken, sloeg de twijfel echter toe. In gedachte fluisterde de schorre stem van Paul Jambers ons vragen in het oor: “Wie zijn ze, wat doen ze, wat drijft hen?” Wat wisten we eigenlijk over onze contactpersoon? En waarom had hij ingestemd met een interview?
 

Eenmaal de Van Maerlantstraat ingedraaid, verdween de onzekerheid even snel als ze gekomen was; je krijgt immers niet elke dag de kans om een vrijmetselaar te ontmoeten. Bovendien zouden we heus niet terechtkomen in een lynchiaans universum waar simonie weelderig tierde, oude blanke mannen vleselijke orgiĂ«n organiseerden of het politieke evenwicht in stand hielden. Toch? Vrijmetselaars zijn namelijk meer dan de mysterieuze protagonisten in Hollywoodfilms of een obscure voetnoot bij een ver verleden: ze bestaan ook echt. In BelgiĂ« zijn ze ongeveer met 25.000 en Antwerpen herbergt niet minder dan 25 actieve loges, sommige al sinds de achttiende eeuw. “Je hebt ze in alle smaken en kleuren”, zou hij later beamen.
 

Maar waarom weidde onze maçonnieke gids dan ettelijke pagina’s aan rituelen en symbolen die zo uit de Da Vinci Code leken te komen? Waarom communiceerden ze met elkaar, zo beweerde ons handboek tenminste, in een codetaal? Het stond er zwart op wit. Metselen is ‘vergaderen in logeverband’, een batterie â€˜een rituele toejuiching’ en het regent betekent – ironisch genoeg – ‘opgepast, er is een profaan in ons midden’.

 

“Lariekoek!” zou de man roepen, maar dat wisten we toen nog niet. Wij wisten enkel dat hij Jef Asselbergh heette, voormalig directielid van Dexia was, maar in de eerste plaats een ouderdomsdeken bij de Antwerpse loge Les ElĂšves de Themis. Tussen 2011 en 2013 is hij nog verkozen tot Grootmeester van het Grootoosten van BelgiĂ«. Onze tred versnelde. Als iemand ons kan helpen om feiten van fictie te onderscheiden en hun befaamde tempel kan binnenloodsen, dan is hij het wel. En 
 misschien is er wel een plaatsje voor ons.

Plots houden we halt: nummer 33, hier moet het zijn!

 

het mysterie

Een bebrilde oudere man opent de deur. Het is meneer Asselbergh. “Jullie zijn van dwars?” vraagt een lage, warme stem, “Kom binnen!” Hij leidt ons naar een deur aan het einde van de smalle gang. Geen gewapende bewakers, irisscan of spraakherkenning te bemerken. Vreemd. “De taferelen uit de Da Vinci Code zijn totaal naast de kwestie.” We stemmen volmondig in. Dat wisten we wel hoor, ons maak je niks wijs! “Al heb ik het gevoel dat vrijmetselarij in de VS wel sterker verweven is met bepaalde (para)religieuze praktijken. Amerika is een groot land, een vreemd land. Toen ik er vroeger naartoe ging, had ik nooit belangstelling om er naar een loge te gaan”, vervolgt Asselbergh op besliste toon.

 

Met de woorden “Zullen we eerst het interview doen en dan onze tempel bezichtigen” leidt hij ons een vergaderlokaal in. Binnen kijken portretten van glimlachende logemeesters ons starend aan. “Fotografeer dat maar niet!” horen we als een van ons in een journalistieke reflex hun blik met een lens beantwoordt. Vanwaar toch die geheimzinnigheid? “Dat moet je niet overdrijven”, zegt Asselbergh. “Vergeet niet dat er tijdens de Tweede Wereldoorlog vrijmetselaars zijn geliquideerd louter en alleen omdat ze vrijmetselaar waren. Vooral bij de oudere garde leeft dat nog. Op de ledenlijsten na, kan je alles te weten komen, maar we houden wel van discretie.” De redenen daarvoor houden volgens Asselbergh nauw verband met de essentie van vrijmetselarij.

 

Historisch is vrijmetselarij immers de uitloper van het protestantisme. Predikanten werden stukje bij beetje aan de deur gezet en mensen wilden hun levensbeschouwelijke overtuigingen zelf vorm kunnen geven. Vrijmetselaars doen dat door te luisteren naar de ander en visies uit te wisselen, maar zonder een hiĂ«rarchische structuur. “We kennen enkel een vergaderstructuur”, benadrukt de logemeester.

 

“Dat is trouwens ook waarom ik lid ben geworden, omwille van mijn belangstelling voor levensbeschouwelijke vragen. Het gaat dan niet meteen om vragen als ‘bestaat God?’ of ‘bestaat er een hiernamaals?’, maar eerder om een vorm van zingeving. Ik wil met inhoud bezig zijn, maar wil die ook zelf en vrij kunnen bepalen. Anders was ik wel lid geworden van een Kerk, of als ik gewoon mensen wilde leren kennen om af en toe mee te tafelen, van een serviceclub.”

 

Zoals het zelfverklaarde aspirant-vrijmetselaars betaamt, hangen we aan zijn lippen. “Dat impliceert ook dat je er af en toe voor moet kunnen uitkomen dat je het ergens niet mee eens bent en dat is in het gezagsgetrouwe BelgiĂ«, een filosofisch wat homogeen land, niet makkelijk. Vlamingen en Walen zijn geen debators, we zijn eerder ruziemakers en verwarren dat met debat.

 

Tenslotte laat onze beslotenheid ook toe om je kwetsbaar op te stellen, diep te gaan in je overtuiging en die te kunnen uiten zonder bang te zijn dat het de volgende ochtend in om het even welke krant staat.”

 

de achterkant van de medaille

Maar speelt die discretie ook niet in het nadeel van de maçonnieke verenigingen? “Dat is inderdaad de achterkant van de medaille. Een zeer bekend niet-vrijmetselaar heeft ooit eens gezegd: ‘Elk voordeel heb z’n nadeel’”, grapt hij met pretlichtjes in de ogen.
 

Zijn gezicht wordt weer serieuzer: “Kijk, men verwacht nogal gauw dat wij moeten roepen: ‘Joepie, wij zijn vrijmetselaar.’ Maar jullie vertellen mij toch ook niet spontaan of je katholiek, joods of atheïst bent. Daar lopen we – zeker in Vlaanderen – niet mee te koop. Waarschijnlijk omdat we ervan uitgaan dat iedereen toch een katholieke achtergrond heeft. Ik woon gedeeltelijk in Nederland en daar is dat anders. Daar spreekt men meteen over Piet die bakker is, om de hoek woont en gereformeerd is!
 

Zelf begin ik ook nooit over de vrijmetselarij, maar als men mij erover aanspreekt doe ik niet onnozel. Ik ben trots op wat ik ben en wat ik doe, anders ging ik wel iets anders doen.”
 

 

Die discretie leidt natuurlijk ook tot heel wat vooroordelen. Zitten die hem niet dwars? “Ja,” Asselbergh wikt zijn woorden en vervolgt, “maar je hebt twee soorten vooroordelen.” Hij legt uit dat sommige stereotypen onvermijdelijk zijn. Veel mensen denken bijvoorbeeld dat vrijmetselaars geheime plannen of standpunten hebben, omdat ze maar moeilijk kunnen begrijpen dat we geen standpunt delen, terwijl dat net de essentie is. Dat los je niet op door bepaalde vergaderingen open te stellen, want dan geloven mensen niet dat het er elke keer echt zo aan toegaat.
 

Aan de andere kant heb je de urban legends. “Toen ik op het Atheneum zat, kreeg ik in de Retorica les van een onderpastoor uit Merksem, een hele fijne en correcte man. Op een dag sprak hij over de vrijmetselarij. ‘Die voorzitter draagt een stierenkop en eens per jaar wordt hem een maagd aangeboden’, zei hij toen! Dus als jullie me zouden vragen waarom ik echt lid ben geworden 
”, lacht de man. “Gelukkig zijn we van die clichĂ©s stilaan verlost.”

 

“Vele vooroordelen zijn ook historisch geïnspireerd”, benadrukt Asselbergh en zijn woorden voeren ons terug in de tijd. Hij legt uit hoe loges de eerste vrije burgerlijke verenigingen waren, hoe je voorheen enkel onder de hoede van de Kerk of van beroepsverenigingen bijeen kon komen. In tijden met minder democratische vrijheid impliceerde dat dat vrijmetselarij zeer gezagsgetrouw moest zijn en dat lukte aardig: edellieden en vorsten waren de beweging wel genegen.

 

In de negentiende eeuw verandert dat. Alle kerken, maar de katholieke in het bijzonder, stonden altijd al zeer negatief tegenover de vrijmetselarij die hun monopolie op levensbeschouwelijke onderwerpen doorbrak. Werden de anti-maçonnieke pauselijke brieven in de zeventiende en achttiende eeuw echter nog tegengehouden door de vorsten, dan las men ze na de Franse Revolutie gewoon voor in de kerken. Zo krijgt de vrijmetselarij in de negentiende eeuw het odium van het liberalisme mee, zeker nadat de Kerk rond 1838 katholieken verbiedt om zich aan te sluiten bij een loge. Op die manier werden de Kerk en de vrijmetselarij in de rol van patron gedwongen, respectievelijk van de katholieke en de liberale partij. Dat eindigt na de Eerste Wereldoorlog met de komst van het algemeen stemrecht. Als er plots een paar miljoen kiezers zijn, dan kan je geen politieke discussies meer voeren binnen een logetempel of een kerk.

 

“Sindsdien is die politieke rol verdwenen”, voegt de logemeester er snel aan toe. “Sommige mensen denken nog altijd dat politiek in de loges bedisseld wordt en dat begrijp ik niet. Nee, Bart De Wever is geen vrijmetselaar en ook een liberaal politicus als Bart Somers is dat niet. Zelfs als die twee tot een loge zouden behoren, dan hoeven ze elkaar daar toch niet te ontmoeten? Er zijn veel gezelliger plekken om politieke besprekingen te houden.

 

En toch zei men in 1994, toen het eerste liberaal-socialistische gemeentebestuur in Gent werd gevormd of bij de vorming van de eerste regering Verhofstadt, dat het akkoord in de loge was getekend. Dat is flauwekul!”

 

“Misschien speelt ook de komst van sociale media een rol; de drang om overal een mening over te hebben en die met iedereen te delen is groot bij jongeren en maakt die discretie alleen maar wereldvreemder?” vragen we hem. “Ach,” zucht Asselbergh, “er zijn inderdaad mensen die zeggen dat vrijmetselarij sinds de komst van Facebook niet meer nodig is, maar bij ons gaat het om persoonlijke, maar weldoordachte standpunten. Wij bieden onthaasting, tijd om na te denken en da’s anders dan het gekakel op Facebook. Opinions are like arseholes: everyone has one. Dat was vroeger trouwens ook al zo hoor.”

 

selecte diversiteit

De vis hapt toe. We ruiken onze kans en vuren de volgende vraag af: Zijn er eigenlijk veel jongeren bij de vrijmetselarij?
 

“Ja, wat is veel?” Hij kijkt naar ons alsof hij zich op voorhand wil verontschuldigen voor zijn antwoord. Dat belooft niet veel goeds. “Wat vrijmetselarij zo moeilijk te begrijpen maakt is dat ze compleet verschilt van zowat elke andere vereniging. Waarom word je lid van bijvoorbeeld een voetbalclub? Omdat je wil voetballen. Die verenigingen zijn gebaseerd op een gezamenlijk doel.
 

Bij vrijmetselarij is het precies andersom: wij zijn op zoek naar een diverse mix van mensen. Je komt er dus allerlei mensen tegen die je vaak om geen enkele andere reden zou ontmoeten: er zijn managers, leerkrachten, advocaten 
 Ik heb in mijn loge een kapper en heb er ooit nog een havenarbeider gekend.

 

Maar wij kunnen niet zomaar verjongen. Wij kunnen niet zoals een bedrijf tegen 65-plussers zeggen dat ze de week nadien niet meer hoeven te komen. En dan is er nog de gestegen levensverwachting. Diegene die klagen over het lage aantal jongeren halen meestal bekende historische vrijmetselaars van stal, zoals Mozart die relatief jong toetrad. Je mag echter niet vergeten dat Mozart wel stierf voor z’n veertigste.
 

Daar komt bij dat ik statistisch gezien dertig jaar geleden al dood zou geweest zijn, maar vrijmetselaars leven vreemd genoeg langer dan gemiddeld. Misschien heeft dat iets te maken met de middelen waarover ze beschikken of met de selectiecriteria.”

 

Wat die selectiecriteria zijn? “Voor een kandidaat wordt toegelaten moeten er twee vragen beantwoord worden”, verduidelijkt Asselbergh. “Allereerst: is hij/zij wel geschikt om vrijmetselaar te worden? Vrijmetselaar zijn vereist immers een zeker engagement. Niet iedereen komt elke week naar de vergadering, maar volgens mij is toch ongeveer de helft aanwezig. Dat vraagt ook enige sociale stabiliteit – huisje, boompje, kindje, een job 
 – en dat is niet evident voor jonge mensen. De meeste nieuwe leden die binnekomen zijn veertig of ouder. In mijn loge hebben we twee mensen jonger dan dertig, maar dat is vrij uitzonderlijk”, zegt de grootmeester.
 

“Daarna komt de vraag bij welke loge de man of vrouw zich het meest thuis zal voelen. Je moet immers toch ook kijken naar”, Asselbergh wikt zijn woorden, “de social fit.” We schuifelen ongemakkelijk op onze stoel.

 

“Ik hou wel niet van de concurrentie waarmee jongeren te kampen krijgen: de kandidaatstellingen van de jong gepensioneerden. Dat zijn gepassioneerde mensen die zin vonden in hun job en een tweede loopbaan zien in het verenigingsleven: een maatschappelijk probleem waarmee niet alleen wij te maken krijgen. Ze zitten immers boordevol talent en zijn fysiek en mentaal veel fitter dan dezelfde generatie twintig jaar geleden.

 

Eigenlijk zou men de hele levenscyclus van de mens moeten herzien. De klassieke indeling – studeren tot een jaar of 25 en werken tot 65 – dateert nog uit het industriĂ«le tijdperk met een veel lagere levensverwachting. Nu vallen vele mensen na hun loopbaan in een zwart gat. In de loge komt dat wel eens ter sprake, want het is een maatschappelijke verspilling van talent en zorgt ook bij die mensen zelf voor enorme problemen. Wij zullen dĂ© oplossing niet aanreiken, maar kunnen wel een signaalfunctie vervullen.”

 

“Als loges op zoek gaan naar diversiteit, is het dan niet vreemd dat er vandaag nog altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen mannen- en vrouwenloges?” vragen we benieuwd.
 

“Wel, soms willen vrouwen alleen onder vrouwen zijn en mannen enkel onder mannen. Zo simpel is het”, stelt de man tegenover ons. “Mag toch? Degene die mij komt vertellen dat mannen en vrouwen gelijk zijn, die vergist zich”, gaat hij voort. We zwijgen en luisteren gespannen verder. “Als ik in een loge kom waar vrouwen zijn, dan gaat het er anders aan toe dan bij ons. En dat is niet beter of niet slechter, want in reglementsloges met enkel mannen onder elkaar, durft het er soms ook boertig aan toegaan hoor. Het is gewoon anders.

 

De samenstelling van de loges is eigenlijk gewoon een afspiegeling van de maatschappij. Toen de regels van de vrijmetselarij in 1723 voor het eerst werden vastgelegd in de constitutie van Anderson, waren bond men niet toegelaten. Enkel mannen die voldoende vermogend waren om vrijuit te kunnen spreken mochten toetreden. Vandaag is haast iedereen ‘ongebonden’, maar vergeet niet dat Belgische vrouwen maar in 1948 stemrecht kregen en pas in ’76 een bankrekening mochten openen zonder toelating van hun man!

 

Of er veel vrijmetselaars zijn? “BelgiĂ« is het vrijmetselaarsland bij uitstek.” De ogen van Asselbergh lichten op. “Wij hebben beduidend meer vrijmetselaars per aantal inwoners dan onze buurlanden op het continent: 25.000, terwijl dat in Nederland maar tussen de vijf- Ă  zesduizend is. Daar zijn dankzij die calvinistische debatcultuur meer alternatieven voor de loges te vinden. Kijk bijvoorbeeld maar naar het verschil tussen Buitenhof en De Zevende Dag, tussen Matthijs Van Nieuwkerk en Bart Schols, dan weet je het wel. In een Nederlandse kwaliteitskrant vind je bijdragen waarvoor je bij ons 
 naar de tempel van een loge moet gaan.”

 

de tempel

Asselbergh staat recht en gidst ons doorheen het gebouw. Plots houden we halt. We kunnen onze ogen niet geloven. Voor ons verschijnt niet de heilige graal of het verloren paneel van het Lam Gods, maar een heuse kantine inclusief tournéé gĂ©nĂ©rale-bel en Croky-chips. (Wie had nu ook alweer gezegd dat een loge geen voetbalclub was?) De tempel? “Natuurlijk niet! Die bevindt zich boven”, zegt Asselbergh die naar een trap aan de andere kant van de kantine wijst.

 

Even later aanschouwen we een bevreemdende, maar prachtig georneerde tempel in Egyptische stijl. “Typisch Belgisch”, zegt onze gids. “De maan en de zon verwijzen naar het licht dat erg belangrijk is in de vrijmetselaarssymboliek. Mensen leven als het licht is, op studenten na dan misschien.” Na een massa vragen van drie veel te nieuwsgierige studenten, is het tijd om afscheid te nemen.

 

Als we de tempel verlaten, vertrouwt de sympathieke man ons nog enkele wijze woorden toe: “Kijk en luister aandachtig naar de ander en heb belangstelling voor wat er buiten je vertrouwde leefwereld gebeurt. Dat is wat jullie ook doen met jullie studentenblad.” We grijpen onze kans: “Bedankt voor dit gesprek en, wie weet, misschien treden ook wij ooit nog toe.” Asselbergh begint hartelijk te lachen om onze woorden die wel een grapje moeten geweest zijn, en leidt ons naar de voordeur. Als we buitenkomen is de hemel opgeklaard. Troostende zonnestralen verwarmen ons gezicht.



betweter
05/03/2016
🖋: 

Lees deze rubriek waarin een van de redactieleden een interessant, grappig of ronduit onnozel weetje meedeelt en word zelf een betweter.

Stadscampussers kennen de grote binnentuin van het Hof van Liere als hun broekzak. Zodra het lentezonnetje schijnt, lijkt heel studerend Antwerpen er zijn boterhammetjes te nuttigen. Op die manier krijgt de grote binnentuin al aandacht genoeg en daarom wijd ik deze betweter aan zijn kleine broer, die heel toepasselijk maar allesbehalve origineel de kleine binnentuin genoemd wordt. Dit toverachtige koertje biedt net als de grote variant een verzorgd grasperkje, een zuilengalerij en een heleboel kasseien waar je geweldig over kunt struikelen, maar daarbovenop staat er een waterput! Intrigerend, niet?

 

waterput Hof Van Liere (© Natasja Van Looveren | dwars)Weggestoken achter een klimopmuur van een van die prachtige uniefgebouwen waar je nooit een voet binnenzet, gaapt een verbazingwekkend diepe, maar nu met boombladeren en spinrag gevulde waterput. Een gat dat leidt tot de diepste krochten van onze universiteit en tot nader order onontgonnen terrein lijkt te zijn – de enige informatie die de website van UAntwerpen over de put verschaft is dat hij ‘waarschijnlijk aangeeft waar zich vroeger de keuken bevond’. Listige prietpraat als je het mij vraagt, tactisch neergepend om de curiositeit van buitenstaanders te temperen. Wat schuilt werkelijk in dat gat? Een gangenstelsel dat leidt naar geheime kamers van de universiteit? Een schuilkelder die als laatste toevluchtsoord moet dienen als iemand de grote rode knop indrukt? Misschien het verloren paneel van het Lam Gods, de heilige graal (en moet ik me dan zorgen maken over een moordlustig konijn?) of de Bende van Nijvel? Zoveel vragen, zo weinig antwoorden. Tijd voor diepgaande onderzoeksjournalistiek.

 

Met m’n heupgordels al vastgegespt en Petzl-materiaal bij de hand stond ik op het punt de put af te dalen, toen een wit uitgeslagen, zwaar transpirerende doch vriendelijke secretaresse kwam aangestormd en me dringend verzocht op m’n stappen terug te keren. Ze wees mij op de absurditeit van mijn onderneming en drong stevig aan de hele zaak te laten voor wat ze was. “Kom eens op koffie en dan zal ik je alles vertellen over de historiek van dit feitelijk erg ordinair waterputje”, zei ze vervolgens poeslief. “Wist je bijvoorbeeld dat er zich vroeger een keuken bevond?” Hah, slinkse secretaresse. Ik weet wel beter.