Any way the wind blows

column
01/02/2004
đź–‹: 

Zaterdag 31 januari 2004 in Antwerpen. Soms is een datum belangrijk. Die zaterdag was een bijzonder verkwikkende dag. Het stormde maar het was niet koud. Ieder die een beetje haar had, voelde dat wapperen en waande zich een Schotse vrijheidsstrijder, enkelen vergrepen zich zelfs aan een teer stadsboompje.

De stad strekte zich in een nieuwe vorm. Plekken die normaal ver van elkaar liggen bleken plots maar twee minuten verwijderd omdat je kon meerijden op een atmosferische jetstream. Nabije straten die dat geluk niet hadden werden van elkaar afgesneden. Geen doorkomen aan! Op het einde van de dag hadden de dialecten zich zo van elkaar vervreemd dat communicatie onmogelijk bleek. De metropool opgedeeld in plakjes evenwijdig met de windrichting, een kweekbodem voor separatisme. Volgens bepaalde bronnen hadden de uitgerukte bomen dan ook niets te maken met geïmproviseerde Highland Games, maar alles met groepjes neonazi’s die de terugkeer naar hun wortels en de vermorzeling van hun buurschedels begeerden. De noodtoestand werd afgekondigd. Germanisten zonder Grenzen kwamen ter plaatse en probeerden met behulp van universele Antwerpse oerklanken een brug te slaan tussen de gemeenschappen.

 

En dan gebeurde het. Uit chaos ontstaat structuur, uit nood dapperheid. En toch, een kreet die zo massaal weerklinkt, dat hebben we niet vaak meegemaakt. De islamisering van de Arabische wereld duurde veel langer, de Beeldenstorm was minder goed gecoördineerd, de Oktoberrevolutie ontstond niet spontaan. Maar die dag in Antwerpen, dat was wereldtheater, een subtiele uiting van naastenliefde. De stadsbewoners gooiden hun paraplu weg. Op zoek naar elkaar besloten ze hun scherm op te geven, ze ontblootten zich voor de ander en versmolten. Niet achteloos, zoals je je van een snoepwikkel ontdoet, maar met beslistheid of geweld, al naargelang ieders karakter. De driftige Sinjoren braken de symbolen van anonimiteit over hun knie en martelden de baleinen, hun gedistingeerde kennissen lieten de priem elegant in de publieke vuilnisbak glijden, die daar trouwens uitstekend voor toegerust was.

 

Een volle vuilnisbak, dat is een aanslag op het leefmilieu, maar zo’n overkoepelde bak met zes paraplu’s die als vriendelijke periscopen de wereld overzien, dat is een ode aan de goede smaak en de gulden snede. In een oogopslag zag je soms twintig tot dertig exemplaren. “Overdrijf maar flink wat”, maande de hoofdredacteur me aan, maar ik overdrijf nooit want dat is verlakkerij. Zo wás het echt! Ik stapte een kroeg binnen, de mannen aan de bar keken op en glimlachten. De tabakslucht vormde evangelische kringen rond hun hoofden. Een meisje met bruin, spichtig haar kwam naast me zitten. “Ik heet Amber.” “Dat zegt nog niets,” kaatste ik terug, “iedereen heet nu Amber, in 2003 was het de meest voorkomende nieuwe meisjesnaam.” Dat is de tragiek van goede ideeën. Soms worden ze nagevolgd. Vertel me liever of je in homeopathie gelooft.”

 

“Ach nee, wetenschappelijk kan je het niet uitsluiten, die ijverige scherpslijpers van Skepp beweren van wel maar het lijkt me dat de wetenschap in hun argumenten oneindig verdund is. Dat neemt niet weg dat het erg onwaarschijnlijk is dat zo’n effect optreedt, we zouden het allang geweten hebben als water verschillende gedaanten kon aannemen.” “Onwaarschijnlijk, zeg je? Als je nu eens duizend genetisch geselecteerde toekomstige geleerden vanaf hun geboorte zou isoleren op een varkenskwekerij in het Waasland en je laat hen dan een congres houden over de vraag of een berglandschap wetenschappelijk mogelijk is, dan zullen ze waarschijnlijk net hetzelfde beweren. Ze zullen zeggen: in principe wel mogelijk maar uiterst onwaarschijnlijk, niet plausibel. Indien de berg zich ooit echt zou manifesteren, dan zou de hoogte beperkt blijven tot een paar centimeter.”

 

Amber legde haar vinger op mijn lippen. “Wat je zegt is mooi, maar lichter dan lucht.” De mannen aan de bar hieven hun glazen en zetten een psalm in met een Gregoriaans timbre: “Lichter dan Lucht, een goddeloze Klucht...” In de hoeken van de stad veegden de afgedankte schermen zichzelf samen en vormden een fijn web van ijzer dat weemoedig zong in de wind. Het was net Panamarenko en het was gratis.