Begin oktober werd dwars door OPENDOEK, koepelorganisatie voor theater in de vrije tijd, uitgenodigd voor Food For Laughs. We gingen gretig in op de uitnodiging en fietsten drie dagen op en af naar Stormkop om het festival rondom humor bij te wonen. Samen met humoronderzoeker en spreker op het festival Dick Zijp blikken we terug en bespreken we die vermaledijde vraag die het gehele festival steeds maar weer aan de oppervlakte kwam: ‘Kunnen we nog wel overal over lachen?’ Is die plaat inmiddels niet grijsgedraaid?
“Ja, ik denk zeker dat het onderwerp inmiddels afgezaagd is. Zeker vanuit de comedywereld hoor ik vaak opmerkingen als ‘oh God, weer zo’n tv-debat’ en ook in talkshows blijft het maar terugkomen.” Het verraste Zijp dus niet dat nu specifiek deze vraag over humor ook op dit festival weer de kop op stak. “Je merkt dat humor de laatste jaren heel erg in de belangstelling staat en dus ook op de maatschappelijke agenda blijft verschijnen. Steeds zie je weer dezelfde vragen terugkomen, onder het mom van een ‘neutrale vraagstelling’: ‘Wat zijn de grenzen van humor?’ en ‘Mag er nog wel met alles gelachen worden?’ Dit soort vragen zijn juist redelijk suggestief, je activeert er een frame mee. Als onderzoeker is het frustrerend om kopjes als ‘Bedreigt politieke correctheid het vrije woord?’ boven talkshowsegmenten te zien. Het is namelijk heel moeilijk om je tegen dat frame te verzetten als je met zo’n suggestieve vraag dat frame al activeert, hoezeer je er ook tegen argumenteert. Door alleen al de vraag te stellen, roep je het idee op dat het zo is.”
Niet alleen de media, maar ook de gasten en gespreksleiders op Food For Laughs zelf nemen het frame soms gretig over, met boude stellingen over hoe vroeger meer risico genomen kon worden in de comedywereld en het gevaar van ‘politieke correctheid’. “Er heerst een groot alarmisme rondom humor. Er wordt heel vaak gezegd dat we nergens meer grappen over kunnen maken en dan worden woorden als ‘cancel culture’ en ‘woke’ en onderwerpen als ‘bedreigde humor en het vrije woord’ aangehaald. Ik heb betoogd dat er vooral een morele paniek heerst en dat er eigenlijk niet zo veel aan de hand is. Humor is een strijdperk geworden voor allerlei politieke of maatschappelijke waarden, vroeger was die associatie er minder.”
Geen enkel gesprek op het festival ging voorbij zonder een analogie tussen politiek en humor te leggen. Zo werd in een panelgesprek over theater bediscussieerd hoe er veel actiever op vrouwen voor rollen wordt gescout dan vroeger en hoe grove onderbroekenhumor in theater niet meer van deze tijd is, al lachten we er vroeger nog zo om. Volgens Zijp is ophef over humor van alle tijden. “Dat er überhaupt schandaaltjes of relletjes ontstaan rondom humor is zeker niet nieuw. Er moet meer systematisch onderzoek gedaan worden naar hoeveel humorschandalen of relletjes er eigenlijk zijn geweest in de afgelopen dertig à vijftig jaar: mede door sociale media lijkt het alsof die zijn toegenomen, maar er is ook sprake van een soort golfbeweging, waarbij humor in sommige periodes gepolitiseerder is dan anders. Toch is humor eigenlijk altijd politiek, in de zin dat humor altijd met processen van in- en uitsluiting verbonden is en ook onderdeel is van sociale hiërarchieën en machtsverhoudingen. Op dit moment wordt de discussie daaromtrent uitvergroot, bijvoorbeeld doordat bepaalde groepen die vroeger misschien minder goed hoorbaar waren binnen de mainstream een stem hebben gekregen door sociale media.”
wat valt er te lachen?
Als je humor uitlegt als iets wat enerzijds altijd politiek is, maar anderzijds in bepaalde tijden gepolitiseerder is dan anders, wordt humor al snel een erg etherisch begrip. In het openingsgesprek van Food For Laughs deed Karel Vanhaesebrouck, professor theaterstudies aan de VUB, het fenomeen humor uit de doeken als per definitie iets subversiefs. Zo ondermijnden hofnarren vroeger het gezag van de koning, ondermijnt slapstick gangbare lichaamstaal en ondermijnen scheten en boeren in het openbaar de heersende sociale normen. In zo’n opzicht is humor dus iets wat emancipeert en relativeert en daarbij een goed stuk gereedschap om de machtsverhoudingen mee aan de tand te voelen, maar dus ook iets wat niet van politiek los te weken is.
Humor is een strijdperk geworden voor allerlei politieke of maatschappelijke waarden.
Zijp plaatst wel een kanttekening bij de definitie van Vanhaesebrouck. “Ik hoor het vaak, maar vond het wel wat frustrerend, die nadruk op het subversieve van humor, al zijn er heel veel discussies over humor gaande waarin duidelijk wordt dat humor misschien niet altijd en voor iedereen bevrijdend of emanciperend is. Wat we uit onderzoek weten, is dat humor vaak de sociale hiërarchieën volgt. Als je dus kijkt naar alledaagse settings, zie je dat de baas vaker grappen maakt over de stagiair dan andersom, want in een machtspositie heb je meer vrijheid om grappen te maken over anderen dan wanneer je in een ondergeschikte positie zit. Voor een comedian is het niet anders: het is op een bepaalde manier makkelijker om grappen te maken over achtergestelde groepen in de samenleving dan om grappen te maken over de mensen met de machtsposities, al gebeurt het zeker allebei.”
onder het vergrootglas
Nu zou je je kunnen afvragen of het in onze gepolariseerde wereld überhaupt nog mogelijk is om te zien of je naar boven of naar beneden trapt. Conservatieven beweren stellig dat onze instituties ‘volledig overgenomen zijn door het wokisme en onze jeugd volproppen met cultuurmarxistische propaganda’, terwijl progressieven zullen betogen dat voornamelijk witte, hoogopgeleide mannen met een flinke dosis misogynie de dienst uitmaken. “Wat je beschouwt als naar boven of beneden trappen, ligt heel erg aan jouw maatschappelijk beeld, welke groepen jij retorisch construeert als hoger of lager in de maatschappelijke hiërarchie. Ik vraag me ook af of er soms een beetje een romantisch beeld bestaat, alsof de samenleving ooit heel geweest is, alsof er ooit wel een moment was dat men om alles kon lachen. Tot zekere hoogte is dat misschien waar, maar ik denk dat mensen overschatten in hoeverre dat voor iedereen zo was.”
“De tijd van een handjevol lineaire televisienetten is voorbij, dus er is op een bepaalde manier meer versplintering. Maar het is eigenlijk ook raar om terug te verlangen naar de tijd van de verzuiling en te doen alsof toen iedereen om hetzelfde kon lachen, terwijl er toen ook al mensen waren die boze brieven zonden naar de televisie omdat een comedian misschien een Congolees nagedaan had en iemand zich afvroeg of dat nu wel moest met zo’n stereotyperend accent. In de jaren zestig of zeventig werd dat in de krantenkolommen uitgevochten, niet op sociale media.”
Als je amper in aanraking komt met diverse stemmen, is het inderdaad makkelijk om te veronderstellen dat jouw manier van denken de algemeen geldende standaard is. Zijp haalt het werk van zijn promotor Giselinde Kuipers aan: “In 2011 heeft zij een artikel geschreven over de Mohammedcartoons en wat er op dat moment gebeurde in het debat daarover. Ze sprak over het ‘liberale humorregime’, een term die zij gebruikte om de ongeschreven regels rondom humor te beschrijven. Zij zag dat in liberale samenlevingen heel erg op de ophef over de Mohammedcartoons in de moslimwereld gereageerd werd met het idee dat ‘zij geen gevoel voor humor hebben’, want ‘zij hebben nog niet geleerd om met zichzelf te kunnen lachen’. Dat laat inderdaad iets zien over die liberale manier van denken over humor, het idee dat er iets mis met je is als je niet kan lachen om jezelf.”
de roze bril
Waar komt die hardnekkige roze bril dan precies vandaan? De meeste mensen hebben toch zo langzamerhand wel door dat veel grappen van toen ‘echt niet meer kunnen’? “Mijn promotor heeft het debat over humor wel eens vergeleken met het debat over Zwarte Piet. Het is met zoveel nostalgische gevoelens en herinneringen aan onze kindertijd verbonden, waarin we grootgebracht zijn met bepaalde comedians die we misschien op televisie hebben gezien of waar onze ouders naar keken, dat we erg het gevoel hebben dat iets dat ons heel dierbaar is, wordt afgepakt als er kritiek wordt geleverd op humor. Dat maakt het debat voor veel mensen tot een soort halszaak.”
Een andere historische factor die de bijna instinctieve reactie die heerst in het humordebat verklaart, is het overmatig positieve beeld dat we van humor hebben. “Humor is iets prettigs. Niet altijd, en niet voor alle partijen, maar lachen om iets wat we grappig vinden is een leuke ervaring.” Daarnaast heeft humor nóg een positieve connotatie, namelijk dat humor op een bepaalde, sociaal geaccepteerde, prettige manier grenzen overschrijdt. “Het idee heeft sterk postgevat dat het overschrijden van grenzen bevrijdend kan werken, dat we daarmee verstikkende taboes en onderdrukkende normen kunnen doorbreken, bekritiseren en in vraag kunnen stellen. Dat is voor een deel ook echt wel een erfenis van de jaren zestig en het toen heersende bevrijdingsnarratief geweest: we overschrijden grenzen, provoceren, choqueren... en dat is iets goeds, want dat werkt bevrijdend en progressief. Die erfenis speelt nog steeds mee in discussies en sentimenten rondom humor.”
Deze manier van denken over humor, als iets emanciperends en bevrijdends, het liberale idee van altijd om jezelf moeten kunnen lachen, is dus langzaamaan achterhaald. In het verlengde daarvan kunnen we ons afvragen of de vraag ‘Mogen we overal nog wel mee lachen?’ ook nog wel de juiste vraag is om te stellen. “Juist vanwege het narratief dat we nergens meer grappen over mogen maken lijkt het voor sommige comedians een sport om over bepaalde onderwerpen grappen te blijven maken, maar er zijn ook genoeg comedians die juist helemaal geen zin meer hebben om grappen te maken over bijvoorbeeld moslims.”
We hebben heel erg het gevoel dat ons iets heel dierbaars wordt afgepakt als er kritiek wordt geleverd op humor.
het toekomstperspectief
Hebben de soms oeverloze discussies over humor dan nog wel nut? “Discussies over humor en waar je wel of niet grappen over zou mogen kunnen maken, dragen ook bij aan het ontwikkelen van een ethos over waar je grappen over zou willen maken. Misschien zie ik door deze discussies wel onder ogen dat mijn grappen wellicht niet zo bevrijdend zijn als ik dacht dat ze waren.” We komen niet tot zulke conclusies als we in dezelfde retoriek blijven hangen en het blijven hebben over ‘de dreiging van woke’ en ‘of we nog wel overal mee kunnen lachen’. “Als je die normatieve vragen blijft stellen gaat iedereen in het publieke debat zich blijven ingraven in zijn eigen gelijk. Ik denk dat de metavraag al interessanter kan zijn, zoals ‘Waarom gebruiken we eigenlijk bepaalde frames als we het over humor hebben?’, maar we moeten vooral ook kijken naar iets meer analytische vragen over hoe humor nu eigenlijk werkt, of wat de impact ervan is.”
Zo helpt de discussie over humor de aard van onze grapjes vooruit. Hoe die aard precies verandert, daar valt naar te gissen. Wel is Zijp ervan overtuigd dat de discussie ons uiteindelijk veel gebracht heeft. “Waar het onderwerp een eeuw geleden nog werd afgeschilderd als frivool, zijn we nu langzamerhand doordrongen van het belang van humor, in de zin dat het een hele belangrijke rol speelt in onze samenleving en wel degelijk grote impact kan hebben, maar ook heel erg lastig te interpreteren is. Hoezeer sommige opiniemakers of onderzoekers het met elkaar oneens zijn, we zijn humor in ieder geval een stuk serieuzer gaan nemen.”
- Log in to post comments