Associatie Studentenraad Antwerpen (ASRA) heeft een beleidsnota uitgewerkt rond grensoverschrijdend gedrag, op basis van een brede studentenbevraging. ASRA is de overkoepelende studentenraad van Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen (AUHA), waarvan Universiteit Antwerpen lid is. In de beleidsnota roept ASRA de leden van de AUHA op om in te zetten op de stroomlijning en opvolging van meldingen van grensoverschrijdend gedrag in ruime zin. Dat kan van seksuele aard zijn, maar ASRA wil ook zaken zoals onder andere pestgedrag, discriminatie en stalken aankaarten.
Grensoverschrijdend gedrag was voor ASRA al sinds het begin van het academiejaar een beleidsprioriteit, maar de recente media-aandacht rond seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft voor een andere insteek gezorgd dan aanvankelijk gepland was. Voorzitter ASRA Jana Scheers: “Aanvankelijk wilden we vooral aankaarten dát er een probleem was, maar aangezien er in alle onderwijsinstellingen lijken uit de kast vielen en dat niet langer ter discussie stond, kon onze aandacht verschuiven naar de melding en opvolging van grensoverschrijdend gedrag. Met die insteek hebben we van 28 februari tot 13 maart 2022 een grootschalige bevraging onder alle studenten die onder een instelling van AUHA vallen gelanceerd. De beleidsnota is onze destillatie van de antwoorden die studenten op die bevraging gaven.”
ASRA koos ervoor om de aanbevelingen op te stellen met een brede definitie van grensoverschrijdend gedrag in het achterhoofd. Jana: “In principe is elk gedrag dat iemand als grensoverschrijdend ervaart, grensoverschrijdend. Dat maakt het subjectief en dus ook persoonlijk: je kan het niet voor anderen invullen, het is daarom belangrijk om zowel een procedure als een cultuur te creëren waar elk incident gemeld wordt.” Wat met zulke meldingen gedaan wordt, hangt af van de ernst en het soort van het grensoverschrijdend gedrag. “Primair is dat een cultuur van zwijgen wordt vervangen door een cultuur van spreken. Voor ons is het belangrijk dat studenten zich veilig voelen om hun grenzen aan te geven zonder erom geridiculiseerd te worden, noch dat ze zich onmiddellijk verplicht voelen tot het neerleggen van een klacht.”
Hoewel ASRA oproept om nultolerantie over de gehele lijn uit te werken, wordt er al binnen de definities een verschil gemaakt met seksueel grensoverschrijdend gedrag. “Om te vermijden dat studenten meerdere malen hun verhaal moeten doen, is het belangrijk dat alle vormen van grensoverschrijdend gedrag gemeld en opgevolgd kunnen worden aan twee centrale en onafhankelijke meldpunten, een intern en een extern, waarbij de student zelf de keuze heeft voor welk meldpunt die verkiest”, duidt Jana. “Seksueel grensoverschrijdend gedrag hoort daar uiteraard bij. We eisen dat de personen die de meldingen behandelen en opvolgen, voldoende opgeleid zijn in de begeleiding van slachtoffers van seksueel geweld, maar dus ook in andere zaken.”
meldpunten
De twee centrale meldpunten zijn geen vervanging van andere eerste aanspreekpunten zoals een personeelslid binnen (of net buiten) de faculteit, maar moeten leiden naar een gestroomlijnde ervaring waarbij elke klacht, over gelijk welk onderwerp, door iedere student op een veilige, laagdrempelige wijze aangegeven kan worden. Jana: “Kernpunt is dat de grootste drempels om aanvraag te doen verdwijnen. Uit de bevraging bleek dat er veel variatie zit op de geprefereerde manieren om melding te maken, waaronder anoniem, en dat niet meerdere keren hetzelfde verhaal moet gedaan worden. Doorverwijzingen moeten echt tot een minimum beperkt worden, daarom is het belangrijk dat elk personeelslid studenten naar de meldpunten kan doorverwijzen.” Opvallend is dat ook medestudenten als specifieke aanspreekpunten gezien worden, zo roept ASRA op om peer supporters en studentenvertegenwoordigers de middelen te geven om gepast te kunnen te reageren op meldingen van grensoverschrijdend gedrag die bij hen binnenkomen. Ook getuigen of andere derden moeten melding kunnen maken.
Een deel van de media-aandacht ging naar (seksueel) grensoverschrijdend gedrag dat doctorandi te verduren krijgen. Of zij ook gebruik kunnen maken van de meldpunten of moeten rekenen op de kanalen van werknemers is, in lijn met het gehele statuut van doctorandi, niet eenduidig. “Niet elke doctorandus heeft een studentenstatuut”, bemerkt Jana. “ASRA heeft enkel de bevoegdheid om beleidsaanbevelingen te doen rond studenten, ook enkel zij zijn bevraagd. Welke kanalen doctorandi die technisch niet als student gelden, hebben om melding te maken, zal elke AUHA-instelling voor zichzelf moeten uitmaken.”
bredere cultuur
Naast meer toegankelijke en gecentraliseerde plekken om grensoverschrijdend gedrag te melden, moet ook de opvolging van meldingen duidelijker, sneller en meer gestructureerd. Zo vraag ASRA aan de instellingen om een helder overzicht te geven van de procedure, regelmatig terug te koppelen over de stand van zaken als er een procedure lopende is en voor elke stap die binnen de procedure ondernomen wordt expliciete toestemming van de melder te krijgen. Hiervoor zou voor elke melding een case manager die de melding opvolgt moeten aangesteld worden. Het gehele traject moet daarbij liefst onder de drie maanden duurtijd blijven, met een bovengrens van één academiejaar; in die periode moet de onderzoek naar de melding, secundaire preventie en eventuele sancties afgehandeld worden.
ASRA verwacht ook dat slachtoffers van grensoverschrijdend gedrag verder geholpen worden door de onderwijsinstelling; dat gaat zowel om het toekennen van bijzondere faciliteiten als verdere begeleiding richting psychosociale ondersteuning en eventuele gerechtelijke stappen. Zowel de melding als de opvolging moeten gratis beschikbaar zijn. Aan de andere zijde moet er een preventiebeleid heersen, daarvoor kunnen de onderwijsinstellingen te rade gaan bij organisaties zoals Sensoa vzw en PUNT. vzw. “Dat zijn slechts voorbeelden, specifiek voor seksueel grensoverschrijdend gedrag”, verduidelijkt Jana. “We verwachten dat de onderwijsinstellingen gespecialiseerde organisaties aanspreken om hun knowhow en dat zij hun preventiebeleid daarop afstemmen. We vragen bijvoorbeeld ook om het intern meldpunt regelmatig te laten doorlichten.”
ASRA denkt dat haar adviezen realistisch zijn. Jana: “De informatieverstrekking zelf kan echt dit academiejaar nog op punt gezet worden, dat gaat in sommige gevallen zo eenvoudig als een aanpassing in de website. Er is bij studenten een angst voor financiële katers, die kan je wegnemen door transparanter te communiceren over de kosteloze aard van de procedures.” Zaken die niet onmiddellijk kunnen geïmplementeerd kunnen worden, moeten de AUHA-instellingen onderzoeken. “Nogal wat studenten zijn voorstander van een meldpunt dat 24 uur beschikbaar is, we verwachten dat de onderwijsinstellingen zo’n voorstellen ernstig neemt. Het is aan hen om te onderzoeken wat haalbaar is, niet aan ons om bij voorbaat onze eisen af te zwakken, daarvoor is dit onderwerp te belangrijk.”
- Log in to post comments