
UAntwerpen
De rector en zijn team. Het zijn belangrijke mensen die veel weten, doen en vergaderen. Maar wat doen ze nu echt? Hoe kijken ze naar de problemen binnen en buiten onze universiteit? In een openhartig gesprek met dwars vertelt vicerector Maatschappelijk Engagement en Internationaal Beleid Nathalie Dens over de maatschappelijke rol van UAntwerpen, internationale samenwerkingen en studentenengagement.
Wat doet een vicerector Maatschappelijk Engagement en Internationaal Beleid op een dag?
Geen enkele dag is hetzelfde en dat is echt wel fijn. Het maatschappelijk engagement bestaat uit vier delen: de dienst wetenschapscommunicatie, het diversiteits- en inclusiebeleid, het universiteitsfonds en onze internationale samenwerkingen. Daarnaast ben ik ook voorzitter van de Raad Dienstverlening en werk ik aan de marketing en communicatie en de studentenvoorzieningen, hoewel die laatsten rechtstreeks onder de rector vallen. Dat maakt dat ik op een dag op veel verschillende plekken kom en met veel mensen in contact kom, zowel intern als extern.
U zegt de Raad Dienstverlening, vroeger heette uw functie ook zo: vicerector Dienstverlening. Wat is er nu veranderd?
What’s in a name. De taken en de verantwoordelijkheden zijn grotendeels hetzelfde. Om meer nadruk te leggen op het tweerichtingsverkeer tussen universiteit en maatschappij, is gekozen voor de naam vicerector Maatschappelijk Engagement en Internationaal Beleid. Met de term ‘maatschappelijk engagement’ willen we aangeven dat we oplossingen willen bieden voor de noden van de maatschappij. Zo benadrukken we als universiteit midden in de maatschappij te willen staan, dat we niet vanuit onze ivoren toren meekijken.
Het moeilijkste op het maatschappelijke vlak is, denk ik, de problematiek in Gaza. Hoe gaan jullie daar in het rectoraat mee om?
Het is iets waar we continu mee bezig zijn. Vanaf het moment dat we wisten dat het ons team zou worden, zijn de voorbereidingen begonnen. Die thematiek lag de vorige rector nauw aan het hart. We hebben veel gesproken over hoe we ons daarin willen opstellen. Aan de ene kant moeten we ons explicieter uitspreken over mensenrechten. Aan de andere kant is daar de academische vrijheid. Onze onderzoekers moeten kunnen samenwerken met wie we ze willen. Er zijn moreel contrasterende visies, juridische overwegingen, onze reputatie, maar ook persoonlijke en financiële overwegingen. Het gaat wel om onderzoekers die hun baan verliezen wanneer we zeggen dat hun contract moet stopgezet worden. Het is makkelijk om voor te stellen dat een boycot dé oplossing is, maar daar zijn we het dus niet helemaal mee eens.
Daarnaast is er ook de implementatie. We willen het discours veranderen. In plaats van ‘wat doet de universiteit niet?’, naar ‘wat kunnen we wel doen?’ Daar hebben we veel overwogen en bekeken. Ik begrijp dat de perceptie bij mensen is ‘er gebeurt niks’, maar er gebeurt veel. Alleen hebben we niets om te tonen, omdat de implementatie ook onzeker is. We hebben bijvoorbeeld gekeken of we oud computermateriaal aan Gaza kunnen doneren. Maar al snel kom je tot de realiteit: er is daar niets, dus waar moet je het naartoe brengen?
Een andere optie waar we naar hebben gekeken, is of we lessen kunnen streamen voor mensen in Gaza. Dan hoor je: die mensen moeten wel ergens geregistreerd worden. Hoe betalen die dan? Kunnen we het dan niet open zetten voor iedereen? Waarom dan alleen voor die groepen? Dat is nu een probleem waar je in onze universiteit veel over hoort. Maar er gebeuren ook dingen in Amerika waar we het mee oneens kunnen zijn. Er gebeuren zaken in Congo waar onze onderzoekers nauw bij betrokken zijn. Waarom dit dan wel? Moeten we het niet breder opentrekken? Er komt veel bij kijken; het is complex. Wie moeten we allemaal consulteren? Er zijn veel stakeholders. Je komt met een oplossing, maar er zijn langs alle kanten bottlenecks.
Globaal Engagement klinkt voor veel studenten als een ver-van-hun-bedshow, waarom is dat toch belangrijk?
Het is gegroeid vanuit het idee dat de ontwikkelingssamenwerking onze morele verplichting is. We gaan hulp bieden. Meer en meer groeit het besef: we zijn allemaal afhankelijk van elkaar. Het One Health-concept benadrukt dit: alles is met elkaar verbonden.
Ergens is het dus onze morele verantwoordelijkheid om te helpen. Daarnaast wordt België er zelf ook beter van. Denk bijvoorbeeld aan de huidige instroom van vluchtelingen: als we kunnen inzetten op ontwikkeling in de landen waar mensen vandaan vluchten of samen oplossingen vinden voor de problemen daar, vermindert dat de druk op ons eigen systeem omdat er minder mensen op de vlucht hoeven te slaan. Dat biedt onze bedrijven ook meer kansen om te groeien, te investeren en infrastructuurprojecten te realiseren. Het is dus een win-win. Samenwerking met het Globale Zuiden begon als nicheproject, maar heeft intussen geleid tot goede onderzoekers. Tegenwoordig werken we in Europese projecten samen met diezelfde partners en dat vind ik een mooie evolutie.
Als het gaat over Globaal Engagement wordt vaak de term 'dekolonisatie' vermeld. Wat houdt dat in?
Dekolonisatie gaat over het erkennen en benoemen van het effect dat kolonisatie heeft gehad. Voor België gaat het bijvoorbeeld over de relatie met de Democratische Republiek Congo.
Veel van het lesmateriaal dat wij gebruiken is geschreven vanuit een westers perspectief. Het is belangrijk om erbij stil te staan dat er andere perspectieven zijn. Vanmiddag had ik bijvoorbeeld nog de discussie: mag je nog ‘het Midden-Oosten’ zeggen? Het is immers enkel het Midden-Oosten bekeken vanuit westers perspectief.
Over internationale samenwerkingen gesproken, is onze universiteit over tien jaar volledig Engels?
Nee, zeker niet. We pleiten voor een flexibelere invulling. Momenteel krijgen we steeds minder middelen van de overheid. Misschien niet in absolute cijfers, maar de studentenaantallen groeien en er is inflatie. Alles gaat nu op aan extra kosten die we maken. Het budget geeft geen enkele ruimte voor nieuwe initiatieven. Het zou een domme besteding van middelen zijn om naast elke Engelstalige opleiding een Nederlandstalige te zetten. Tegelijkertijd ben ik geen voorstander van een volledig Engelstalige universiteit. Dat vormt ook een drempel.
U heeft het over hoe de universiteit verandert. Als u terugdenkt aan uw eigen studententijd, zijn er dan dingen die u nu mist?
Het uitgaansleven ziet er anders uit dan vroeger. Ik zeg niet dat dat beter of slechter is, maar het staat momenteel wel onder druk. De feestlocaties worden schaarser en, net als het drinken, duurder. Vroeger zaten we meer op café, nu blijven de mensen meer thuis. Het leidt tot een vicieuze cirkel: er gaan minder studenten op café, maar cafés blijven met dezelfde vaste kosten zitten, waardoor ze hun prijzen verhogen en er opnieuw meer studenten wegblijven. Ik denk dat dit ook een stukje komt door de manier waarop het onderwijs nu georganiseerd is. Vroeger was het minder interactief en lag de focus op examens. Wie goed vanbuiten kon leren, kon zich makkelijker een studentenengagement veroorloven. Nu zijn er veel meer verplichte lessen, groepswerken en presentaties, waardoor studenten het hele jaar door bezig zijn. Ik pleit er niet voor dat we terug moeten naar enkel hoorcolleges en examens in juni, want de huidige aanpak helpt studenten ook andere skills ontwikkelen. Maar het maakt het wel moeilijker om een engagement aan te gaan. Meer en meer is het een afweging geworden tussen studies en betrokkenheid. Ik vind het jammer dat die balans steeds moeilijker te vinden is.
Betekent dit ook dat het steeds moeilijker is om stuvers te vinden?
Ja, dat merken we inderdaad. Tegelijkertijd moeten we ook eerlijk zijn: we vragen veel van die studenten. Ik ben zelf ooit vice-decaan Onderwijs geweest en ik herinner me studenten die urenlang vergaderden — twee uur in de onderwijscommissie, daarna het dagelijks bestuur, en vervolgens de faculteitsraad. Terwijl veel van die vergaderingen geen directe impact hebben op studenten en vaak dezelfde punten terugkeren. Dan stel je je de vraag: moet een student echt zes uur vergaderen over iets dat in tien minuten had kunnen worden afgehandeld?
Misschien moeten we nadenken over een andere manier van organiseren — een manier waarbij het engagement behouden blijft, maar die wel werkbaar is voor studenten. Want het wordt een vicieuze cirkel: omdat het zoveel vraagt, haken studenten af, en wie het wel doet, krijgt er alleen maar meer werk bij.
Bovendien is er ook een gebrek aan kennis. Veel studenten weten eigenlijk niet goed wat een studentenvertegenwoordiger precies doet of wat een studentenclub inhoudt. We moeten daar beter over communiceren en het zichtbaarder maken. Wie zijn die studentenvertegenwoordigers? Wat doen ze concreet? En vooral: wat bereiken ze?
- Login om te reageren