Zijn we het vergeten of willen we het simpelweg niet meer weten? Het is een vraag die gesteld kan worden aan vele verschillende bewoners van vele verschillende landen als het aankomt op de duistere bladzijden van hun geschiedenis. Schaamte en schuld – een gebrek aan interesse klinkt tegenwoordig moderner. Dat bleek een tijd geleden uit een onderzoek naar de kennis van de Belgen over hun eigen koloniale verleden dat aan UAntwerpen werd gevoerd door Zeger Verleye. Ondermaats en ronduit gênant eigenlijk, dat viel aan de conclusies af te lezen. Of toch niet? Want is kennis wel zo belangrijk? Verraadt onze lage kennis effectief een institutioneel en cultureel immobilisme?
Kennis is een maatschappelijke verantwoordelijkheid die ook als dusdanig wordt gedragen. We komen allereerst in het middelbaar onderwijs terecht. Joren Roesems is leerkracht geschiedenis en muziek in spe aan AP Hogeschool. Vicky Colman is vijfentwintig jaar lang leerkracht geschiedenis geweest en doceert sinds enkele jaren in diezelfde leerkrachtenopleiding. We interviewden hen afzonderlijk, maar toch vertonen hun visies enkele gemeenschappelijke kernpunten over het belang van kennis van de eigen geschiedenis en meer bepaald het koloniale verleden van België.
referentiekader
Een examen, een quiz of een enquête, het zijn stuk voor stuk maatstaven om te peilen naar iemands kennis over en inzicht in een bepaald onderwerp. Is het wel zo problematisch dat we niet zo hoog scoren op een test over onze koloniale geschiedenis? Joren: “Ik vind het als geschiedenisleerkracht in wording wel belangrijk om te weten dat de geschiedenis van je land niet perfect is. Die kennis kan gebruikt worden om een fout niet te herhalen of om een punt te maken, om verder te gaan en iets te veranderen in de samenleving.”
Kennis hebben zelf moet dus niet zozeer een doel op zich zijn, maar het kan wel andere doelen dienen. Als geschiedenis een spiegel moet zijn voor vandaag, is het effectief een probleem dat de Belg niet of weinig op de hoogte is van zijn (koloniale) geschiedenis. Bovendien is een goed begrip van die geschiedenis nodig om in de eerste plaats de processen die zich vandaag verderzetten of die zich met een nieuw gezicht ontwikkelen te ontmaskeren. Vicky: “Het is vooral belangrijk dat je een referentiekader opbouwt, dat je zo je weg kan vinden doorheen bepaalde culturen en samenhang kan vinden en dat je nieuwe feiten in dat referentiekader kan plaatsen. Geschiedenis alleen maar zien als iets wat je moet leren is te beperkt. Het is belangrijk om te weten waar bepaalde gevoeligheden vandaan komen.”
Het is belangrijk om te weten waar bepaalde gevoeligheden vandaan komen.
Om de gebeurtenissen van vandaag, de standbeeldenstorm, de discussies over taalgebruik en de inrichting van musea beter te begrijpen, is een referentiekader niet genoeg. Het is absoluut geen alleenrecht van geschiedenis en dat geeft Vicky ook aan: “Ik denk dat je er een soort attitude van moet maken en dat kan je als leerkracht geschiedenis niet alleen realiseren. Dat moet doorheen alle vakken aangebracht worden. Ook tijdens interdisciplinaire projecten op onze hogeschool rond bepaalde thema’s kan je een attitudeverandering bij onze studenten teweegbrengen, maar dat lukt je niet na een week.”
kritisch multiperspectivisme
Ook Joren legt sterk de nadruk op het belang van een kritische (historische) geest: “Kritisch denken is een belangrijke vaardigheid tegenwoordig. Het is een doelstelling van geschiedenis om mensen te leren omgaan met de informatiestroom op de vele (sociale) media die er tegenwoordig zijn, hun te leren filteren wat te vertrouwen is en wat niet. Het wordt soms nog te weinig aangeleerd en het lijkt het alsof er veel aandacht wordt besteed aan de methode, maar dat dat te weinig gelinkt wordt aan de praktijk. Het is belangrijk dat mensen ook kritisch leren kijken naar zichzelf. Ze moeten vooral leren om de kennis die ze hebben actief te gebruiken, om zo steviger te staan in de maatschappij en om beter om te gaan met de kennis die binnenkomt.”
Met de nieuwe leerplannen die hun ingang vonden in de eerste graad van het middelbaar onderwijs wordt een deel van het probleem dat jarenlang het onderwijs teisterde, al aangepakt. Volgens Vicky is verandering wel degelijk op til, maar zal het nog even duren voor die zich effectief kan doen gelden: “Het is niet zo dat de koloniale geschiedenis niet aan bod kwam, maar het moest wel anders onderwezen worden. We keken wat te eenzijdig naar veel historische feiten, vanuit een West-Europese blik. Ik denk dat daar met de nieuwe eindtermen van de eerste graad verandering in gaat komen. Men spreekt daar bijvoorbeeld over het belang van standplaatsgebondenheid. In koloniale context is de eerste vraag hoe de oorspronkelijke bewoners van de koloniale gebieden naar de kolonisatie keken. Daarnaast is de vraag ook hoe zij ons beïnvloed hebben.” Verschillende pijlers in die nieuwe leerplannen sturen aan op openheid, een ruime blik en algemene verdraagzaamheid.
institutioneel proces
Aan onze universiteit roert er van alles op verschillende niveaus. Gert Van Hecken, docent verbonden aan het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid (IOB), voert zelf onderzoek naar en doceert over de samenhang tussen milieu en sociale ontwikkelingen. Daarnaast is hij enkele jaren landenverantwoordelijke geweest voor Broederlijk Delen in Nicaragua. Het afgelopen semester stond hij samen met de Universitaire Stichting voor Ontwikkelingssamenwerking (USOS) in voor de lessenreeks Debating Development.
Zowel op centraal als op facultair niveau blijkt dat er meer en meer aandacht wordt besteed aan wat dekolonisering voor een universiteit kan betekenen: “Op centraal niveau is er vanuit de Werkgroep Ontwikkelingssamenwerking (WGOS) en de dienst Internationale Samenwerking (dIS) een initiatief gelanceerd om na te denken over een nieuwe visie op samenwerking wereldwijd en in het bijzonder met de minder welvarende landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika: het ‘globale Zuiden’. De internationale coöperatie en partnerschappen met universiteiten en organisaties moest nodig herdacht worden. Binnen dat initiatief is er ook een hele discussie ontstaan over hoe UAntwerpen een dekoloniaal perspectief kan hanteren binnen onderwijs, onderzoek, dienstverlening en dergelijke meer.”
Ook op departementaal niveau zit men niet stil: “Enkele PhD-studenten van het filosofiedepartement organiseren momenteel een reeks workshops rond decolonising philosophy. Ze willen nagaan op welke manier filosofie vanuit een eenzijdig westers epistemologisch perspectief benaderd wordt en het opentrekken naar hoe er binnen het doceren algemeen meer aandacht besteed moet worden aan alternatieve zienswijzen.”
Het blijven vooral witte, westerse proffen – een categorie waartoe ik zelf behoor – die lesgeven over internationale sociale vraagstukken.
Dat sluit ook aan bij verschillende processen binnen het IOB, vertelt Gert: “Het IOB is een instituut dat inherent focust op internationale processen van sociale verandering, ongelijkheid en de onderliggende mechanismen. We willen kritisch kijken naar welke modernistische en westerse theorieën en concepten er – vaak onbewust – in ontwikkelingsstudies gedoceerd worden en hoe er nog te weinig aandacht besteed wordt aan alternatieve stemmen en ideeën. We moeten daarom ook in vraag durven stellen hoe ons instituut zelf intern georganiseerd is. Het blijven vooral witte, westerse proffen – een categorie waartoe ik zelf behoor – die lesgeven over internationale sociale vraagstukken. We willen er een kritische dialoog over creëren door workshops en debatten te organiseren met actieve participatie van onze studenten. Samen met USOS en dIS kijken we ook hoe die benadering universiteitsbreed op de agenda kan komen.”
Het IOB en USOS werken ook samen met de Brusselse diasporavereniging BAMKO. USOS organiseert samen met BAMKO een reeks online workshops over antiracisme en dekolonisering. Zowel externe activisten als academici van UAntwerpen willen de deelnemers een beter begrip geven van de mechanismen van kolonialisme, discriminatie en onderdrukking.
Tot slot vermeldt Gert het Sustainable Finance-initiatief: “Dat is een commissie die we hebben opgericht binnen het kader van het klimaatplan van UAntwerpen. We willen een jaar lang nadenken over hoe onze universiteit omgaat met haar financiële beleggingen. Dat lijkt in eerste instantie misschien geen verband te houden met dekolonisering, maar voor mij is dat een zeer concrete manier om na te denken over enkele essentiële mechanismen van neokolonialisme. Met de commissie willen we nagaan op welke manier de universitaire geldstroom in bepaalde financiële sectoren wordt belegd en willen we criteria ontwerpen die moeten vermijden dat extractieve praktijken onbewust in stand worden gehouden, zoals investeringen in portefeuilles die beleggen in mijnbouw en olieontginning.”
frêle studentenstemmen
Zelf leidde Gert ook de lessenreeks Debating Development in goede banen als academisch coördinator. Vorig jaar stond die helemaal in het teken van verschillende perspectieven rond dekolonisering: ecologie, gender, onderwijs … De studenten zelf zitten ook niet stil. Verenigingen als AYO, USOS en Mahara tonen hoe studentenhanden initiatieven rond dekolonisering dragen. Ze vinden aansluiting bij het beleid van de huidige rector: Universiteit Antwerpen is bijvoorbeeld partner van Black History Month Belgium. Het is zeker niet zo dat de studenten zwijgzaam toekijken; wat ze doen, komt simpelweg niet altijd in de kijker te staan.
Als je vergelijkt met andere Vlaamse universiteiten, lijkt het dat de studentenbewegingen in Antwerpen toch minder activistisch zijn.
Maar meer kan altijd volgens Gert: “Als je vergelijkt met andere Vlaamse universiteiten, lijkt het dat de studentenbewegingen in Antwerpen toch minder activistisch zijn. Ik hoop dat er een groter draagvlak wordt gecreëerd vanuit de studentenverenigingen. Die hebben veel meer macht dan ze beseffen: ze kunnen bepaalde vereisten opleggen aan de universiteit op vlak van maatschappelijke innovatie en de debatten die gevoerd moeten worden.” Studentenverenigingen houden de vinger aan de pols van de universiteit, zoals de universiteit de vinger aan de pols zou moeten houden van de maatschappij en zou moeten waken over hoe die maatschappij bediscussieerd, gedacht en ‘gekend’ wordt.
Ondanks de inspanningen zijn er toch nog problemen waarmee de universiteit kampt. Enerzijds is de dekolonisering van de universiteit, haar lessen en haar onderzoek een erg gradueel proces. Anderzijds bereikt ze lang niet elke student, of dat nu komt door een gebrek aan interesse, of een structureel probleem met de curricula: “Ik heb geen zicht op de verschillende curricula van alle richtingen maar ik ben evenwel vrij zeker dat er niet voldoende aandacht aan het belang van dat soort debatten wordt besteed. Veel faculteiten houden er een beetje de handen van af onder het mom dat het meer een onderwerp is voor humane richtingen, maar ook binnen de ‘exacte’ wetenschappen is dekolonisering van kennis erg belangrijk.” De faculteitoverschrijdende korfvakken proberen daar een mouw aan te passen, maar daarvoor geldt nog steeds het probleem van een gebrek aan interesse en inzicht in het belang van de vakken voor de persoonlijke vorming.
cultuurpakketten voor de scholen
Wie de schoolbanken verlaat, of dat nu na een opleiding is aan de hogeschool of universiteit of niet, is hoe dan ook zelf verantwoordelijk voor het cultuuraanbod dat hij of zij kiest te consumeren. In een stad als Antwerpen moet ook de koloniale geschiedenis van België aanwezig zijn, daar kan ons land niet onderuit. 100 x Congo in het MAS is zo’n tentoonstelling die cynisch genoeg georganiseerd werd ter gelegenheid van de honderdjarige aanwezigheid van een Congolese kunstcollectie in de stad Antwerpen. Evenwel vindt de kritische omgang met het koloniale verleden ook zijn weg naar de Antwerpse cultuursector, nadat het AfricaMuseum in Tervuren grondig werd herdacht. Nadia Nsayi is co-curator van de tentoonstelling en werkt momenteel ook mee aan de vernieuwing van de permanente expo over Antwerpen als wereldhaven. Haar focus ligt op het koloniale luik. Ook zij gaf haar kijk op de zaak.
Als museum bereiken we hoe dan ook maar een kleine groep van de samenleving.
Allereerst vindt ze het onderwijs cruciaal door zijn grote bereik. De publiekswerking van het MAS reikt dan ook de open hand naar de scholen: “We hebben een educatief pakket voor het onderwijs dat ze digitaal kunnen aankopen. De leerkrachten kunnen daarmee in de klas aan de slag gaan. Het MAS heeft voor expo’s een onderwijspakket omdat het onderwijs ook een van de doelgroepen is van de publiekswerking. Het onderwijs heeft daar ook een grote verantwoordelijkheid, want iedereen gaat naar school. Niet iedereen gaat naar de universiteit of naar musea. Als museum bereiken we hoe dan ook maar een kleine groep van de samenleving.” Hoewel er volgens Nadia lange tijd te weinig (kritische) aandacht werd besteed aan de Belgische koloniale geschiedenis, ziet ze de positieve invloed van de actualiteit op de onderwerpen die in de klas aan bod komen en vooral op hoe die aan bod komen. “Waar ik sterk voor pleit, is dat we gaan naar een iets meer structurele inbedding van lessen over het koloniaal verleden, maar ook over de hedendaagse omgang met het koloniaal verleden”, voegt ze er nog aan toe.
dekolonisatie voor een breed publiek?
De actualiteit dwingt ons inderdaad op een andere manier om te gaan met de maatschappij, maar het gevaar van een vergankelijk sensationalisme loert om de hoek. Om succes te hebben, moet het dekolonialisme duurzaam aanwezig blijven in het debat, zoals Gert Van Hecken al zei. Vanuit de musea kan de publieke opinie wakker gehouden worden. Nadia: “Het is een zeer recent proces, maar als we erin slagen om dit thema een paar jaar lang aanwezig te houden, zullen er wel zaken in beweging komen. Het thema leeft veel meer sinds de opening van het AfricaMuseum. Bovendien zijn er de voorbije twee, drie jaar echt wel enkele stappen gezet. Ik begrijp dat het voor sommige mensen te traag gaat, maar tegelijk stel ik vast dat mensen bijvoorbeeld erg kritisch waren over de heropening van het AfricaMuseum. We hebben het bezoek gehad van de VN-commissie, daar is ook een heel debat rond geweest. Als ik kijk naar de expo in het MAS – er kwamen wel wat mensen van Afrikaanse origine en ook jongeren met hun eigen invalshoek. Zo dragen zij ook bij aan het debat.”
De belangrijkste rol van een tentoonstelling als 100 x Congo is misschien nog wel dat het de brug vormt tussen de academische expertise van een kleine groep deskundigen en een erg breed publiek: “Het is de opdracht van een museum om kennis die vaak achter slot en grendel zit en de kennis van haar eigen mensen te delen met de samenleving. Dat vraagt enige vorm van transparantie. Ik vind eerst en vooral dat een museum zijn eigen geschiedenis moet kennen en ook de geschiedenis van de eigen collectie. Daarnaast moet een museum een instelling zijn die midden in de samenleving staat. De expo 100 x Congo zelf heeft eigenlijk drie duidelijke doelstellingen. Ten eerste informeren, namelijk de publieke opinie informeren over de aanwezigheid van de collectie, hoe die ontstaan is en wat de betekenis is van die stukken. Ten tweede mensen uitdagen om kritisch na te denken. Ten derde is de bedoeling ook om een debat aan te wakkeren.
Het onderwerp dreigt een zoveelste tussenschot te worden tussen stad- en buitencampus door de hands-offreflex van vele faculteiten en richtingen.
Waar de academische wereld er volgens Nadia vaak nog niet in slaagt een breed publiek aan te spreken wegens te ontoegankelijk of te complex, staan musea voor de uitdaging om een breder publiek te bereiken; dekolonisering is ook democratisering: “We hebben veel experten, maar de vraag die ik me soms stel is hoe en met wie ze hun expertise delen. Die academische publicaties, wie leest dat? Dat is een ivoren toren, die kennis is niet democratisch. De academische wereld investeert veel te weinig in het toegankelijk maken van kennis en dat bepaalt mee het kennisdeficit. Door hun werk bijvoorbeeld te hertalen naar andere media, zouden de academici het toegankelijker kunnen maken voor een breder publiek. Die historische kennis moet democratischer worden, moet toegankelijker worden en dat betekent dat je ze aantrekkelijker moet maken, ook de zwaardere thema’s.”
Kennis van ons koloniale verleden is belangrijk, enerzijds op de hoogte zijn van de pijnlijke geschiedenispagina’s die ons land volschreef, anderzijds inzien dat de boeken nog niet volgeschreven zijn en vooral: dat de manier waarop de boeken geschreven worden in vraag gesteld moet worden. Wordt het daarvoor wachten op het effect van de laattijdig veranderende leerplannen? Het ‘middelbaar onderwijs’ is een log, abstract instituut; naar de effecten van de veranderingen is het nog even uitkijken geblazen. Zal daarnaast de institutionele dekolonisering aan de universiteit zich ook vertalen in een mentale dekolonisering van haar studenten en personeel? Volgt een bottom-upbeweging vanwege de studenten de huidige top-downmentaliteit? Het onderwerp dreigt een zoveelste tussenschot te worden tussen stad- en buitencampus door de hands-offreflex van vele faculteiten en richtingen. Tot slot moet het onderwerp helderder gebracht worden in de publieke ruimte: onbekend is zoals steeds onbemind. De cultuursector slaat de brug tussen de academische wereld en het brede publiek, maar er is nog een lange weg te gaan. Maak informatie toegankelijk. Alleen zo kan het Debat – met grote ‘D’ – op een eerlijke manier gevoerd worden, door zoveel mogelijk kritische stemmen vanuit verschillende invalshoeken.
- Log in to post comments