Wie ruist er door de UA-wandelgangen?

De conciërge van de stadscampus vertelt
05/04/2005

Na een tergend distillatieproces hakte ik de draconische knoop door om de man achter de schermen van onze Stadscampus bij valavond op te zoeken en te onderwerpen aan een snedig vragenpeloton. De man in kwestie sluimert met een gelijkaardig vegetatief gedachtegoed als dat van menig flamboyant student, maar hij weet zich wel de beginselen van het duivelse voyeurisme in stijl aan te meten. Wanneer studenten wegsijpelen uit de dagelijkse sleur in de Agora-catacomben, flabbert hij op zijn actieterrein. Het betreft hier de huisbewaarder van onze Stadscampus. En deze conciërge is een butler, een vader en een voetveeg. De conciërge is en ziet alles. Hij vormt de korte lijn tussen constatering en uitvoering.

Marc Cornelis is de goedlachse, 47-jarige sleutelbewaarder van onze campus. Ik slingerde als woudaapje aan zijn losse tong en graaide met mijn hand in zijn doofpot. Diegenen die meenden een keel te moeten opzetten om de openbare zeden te verdedigen, zijn reeds lang gemummificeerd, of zwijgen althans als vermoord. De conciërge vertelt en daar houden wij van!

 

Billen bloot

“Enkele maanden terug, een zaterdagvoormiddag, zette ik mijn dagdagelijkse wandeling in doorheen de eindeloze wandelgangen van het R-gebouw. In alle rust rondkijkend sloot ik lokaal na lokaal af. Ik werp altijd voor de veiligheid nog een blik in de leslokalen voor prularia die mogelijk achtergebleven zijn of eventueel gespuis. Op diezelfde manier en nietsvermoedend belandde ik in stilte aan lokaal R.230. Bij de deuropening lagen kledingstukken op een hoopje gesmeten. Stomverbaasd en krabbend in de baard, keek ik in het rond maar geen spoor van de nudisten. In een ooghoek zag ik prompt twee konten boven de zitjes uitkomen. Twee studenten waren er in allerijl en zonder enige schroom een nummertje aan het opvoeren. Tussen de zitjes, op het tapijt het beste van zichzelf gevend. Noodgedwongen heb ik de bloedgeile tandem laten opschrikken. Met m'n sleutelbos bengelend boven de dampkringen gebaarde ik hen dat de tijd op was en ik de deuren wenste te sluiten. En de tijd bedrieg je niet, ook al is hij mannelijk, zo bleek althans. Want nog geen vijf minuten later stormde het duo de aula uit en koos het hazenpad. Ik kreeg zelfs geen antwoord meer op de vraag of het goed was.”

 

Naadloos spuiten

“Je kan jezelf geen betere haard voor daklozen en rabauwen inbeelden dan de sanitaire hokjes van de campus. Het allooi dat we daar aantreffen tijdens de wintermaanden heeft geen naam. Junkies vormen de luizen in de pels en tevens de meest problematische groep waarmee we sporadisch in contact komen. Op één van mijn rondes kruiste ik twee individuen ter hoogte van blok B, die daar naar mijn mening niet thuishoorden. Van op afstand hield ik een oogje in het zeil terwijl ik met mijn collega een informeel onderhoudsgesprek hield, maar ik zag hen afzakken naar het sanitair voor gehandicapten. Daar schuilt een slang tussen het sloof, dacht ik. Vanuit die ruimte hoorde ik trouwens een in het Nederlands-met-Engels-accent nagesynchroniseerd en onverstaanbaar taaltje met op de achtergrond het geknetter van aluminiumfolie. Daar was op z'n minst gezegd een reukje aan. Op zulke momenten zet ik een stapje terug. Ik steek mijn handen niet in zulk wespennest, dus hield ik het bij het dichtdraaien van de deur. Bij het aandraven van de politie heb ik de deur weer opengemaakt en hebben ze die jongens bij de lurven gegrepen. Het gebeurt ook dat die jongens er toch tussenuit weten te knijpen. Ze kennen het doolhof hier beter dan ikzelf. De Stadscampus houdt van openheid, maar daar hangt een prijskaartje aan.