Je zou er zó voorbij lopen, je netvlies klevend aan het fonkelende uitstalraam van een juwelier. En toch word je geruisloos naar deze plek gezogen: door lange lokken en zwarte hoeden, een koosjere maaltijd, kokertjes met een Thoravers, her en der aan winkelwanden. De Portugese synagoge in de Hoveniersstraat, hartje diamantwijk, staat bescheiden te lonken. Onder de vleugels van een gids trippel ik nieuwsgierig door de oude deur naar binnen. Een golf geroezemoes tuimelt de gebedsplaats in. En dan is alles stil.
Even slaan mijn wimpers vinnig op en neer, een tikje verrast door het licht en de intieme sfeer. En een oogopslag later door de stoelen, elk voorzien van een eigen naam. Hier komen joden bidden, in goudomrande boeken studeren, nieuwtjes uitwisselen. Nu zijn alle plaatsen echter leeg. Alleen ik nestel me in een serene rust en kijk naar de centrale tafel op het verhoogje – Biema genaamd – waar ‘s ochtends zeven sprekers en de rabbijn voorlezen uit de Thora. Aan de oostkant, in de richting van Jeruzalem, bevindt zich een kast met Thorarollen. Het licht, de tribune en de Heilige Kast zijn de basiseigenschappen van elke synagoge. In 1871 werd in Aarlen de eerste Belgische synagoge opgetrokken. Antwerpen telt er vier en heeft bovendien nog een twintigtal gebedshuizen, enkel toegankelijk voor een klein kransje joodse gelovigen. De ruim 15 000 Antwerpse joden zijn allemaal orthodox, al dan niet praktiserend. In Brussel wonen ook liberale joden, met sinds kort een vrouwelijke rabbijn.
Maar in deze synagoge viert de mannenwereld hoogtij. Op het balkon staat een dunne sliert stoelen waar, in gouden plaatjes, vrouwennamen prijken. Vijftig zitjes, niet meer. Door hun vele huishoudelijke taken worden vrouwen vrijgesteld van de orthodoxe dienst. Vanaf het huwelijk bedekt een joodse vrouw het haar, behalve voor haar man als teken van intimiteit. Ook mannen zetten in de synagoge een hoofddeksel op. Tijdens de Middeleeuwen droegen alle joden verplicht een hoed, die diende als herkenningsmiddel. Nu staan keppeltjes symbool voor nederigheid tegenover God. In de synagoge vormen ze een kleurig deken van samenhorige zielen. Hoe zwarter het keppeltje, hoe praktiserender zijn eigenaar. Ultra-orthodoxe joden dragen ook buiten de dienst een hoed. Het zijn díe gelovigen met hun zwarte gewaden, sierlijke pijpenkrullen, van wie stiekem wordt gezegd dat ze veel geld hebben. Al is dit laatste weer een staaltje van antisemitisch gedachtegoed.
In de synagoge vormen keppeltjes een kleurig deken van samenhorige zielen.
Beetje bij beetje krijgt alles vorm. Joden stromen, in dichte drommen, verbeelding en synagoge binnen. Ik zie hoe een mozaïek van keppels zich naar het Eeuwige Licht in de Godslamp draait, hoe de vier hoekkwasten van gebedsmantels zachtjes heen en weer wiegen. Deze franjes herinneren de gelovige aan de 613 wetten in de Thora. De witte gebedsmantel met zijn hemelsblauwe strepen wordt, na het overlijden van een jood, begraven in de lijkwade. Men wikkelt de dode in de mantel en snijdt de hoekkwasten door, want eenmaal overleden gelden de gedragsregels niet meer. Nog steeds in gedachten verzonken, hoor ik hoe de rabbijn een perkamenten rol openvouwt en van rechts naar links begint te lezen. Zijn wijze kijkers dwalen over een tekst met kleine wervelende letters, met scandeeraccenten, zonder klinkers. Op basis van de medeklinkers en de context vindt hij het juiste woord. Voor kinderen is het dan ook een hele opgave om zo'n tekst te begrijpen. In sommige ultra-orthodoxe gezinnen leert een peuter van drie al lezen, maar meestal gebeurt dat pas rond vijf jaar.
Net nu ik me hier helemaal thuis begin te voelen, stokt het verhaal van mijn gids. Een ondergaande zon kleurt de vensters in het dak een beetje donkerder. Nog even en dan komen de eerste gelovigen voor de dienst. Buiten zie ik plots de gedenkplaat. “Op 20 februari 1981 ontplofte hier een bomauto.” Drie doden, twintig gewonden, hele gebouwen ingestort. Een kille werkelijkheid suist langs me heen, vol scherpe vooroordelen, mensen die denken dat joden vreemdelingen zijn, die staat en geloof vermengen, die niet weten hoe innig de joodse gemeenschap verbonden is met de geschiedenis van Antwerpen. Sinds de twaalfde eeuw al bepalen joden het straatbeeld en verrijken ze onze stad met hun kennis en wijsheid. Ze hebben andere feestdagen, andere geloofsboeken, ander eten. Voor het overige echter voelt een jood zich Antwerpenaar en “wereldburger”. Net als wij allemaal.