‘In deze vreemde wereld moeten wij er allemaal iets voor doen om er door te geraken’
03/10/2015
🖋: 
Auteur

Vlak naast het OCMW en enkele meters van de voormalige Studio Herman Teirlinck, waar Reinhilde Decleir ooit lesgaf aan jonge toekomstige acteurs en theatermakers, zwaait Decleir nu al enkele jaren zelf de scepter bij Tutti Fratelli. Een sociaal-artistiek huis waar zij theater maakt dat de harten beroert, samen met de sociaal kwetsbare groepen van de samenleving. Jongeren, ouderen en een variatie aan achtergronden en verhalen vormen de Fratelli waar Reinhilde zich als zorgzame maar strenge moeder over ontfermt. De artistiek leidster en regisseuse heeft hart voor de zaak en gelukkig voor dwars ook de woorden om het kracht bij te zetten. 

"Het was al in 2000 dat ik door het Antwerps Platform Generatie Armen (APGA) werd gevraagd of ik niet eens een theaterproject met kansarmen wou begeleiden in de Bourla. Daarop heb ik eerst lang nee geantwoord. Sommige mensen studeren om theater te maken of willen als amateurs gaan spelen. Zij kiezen daar zelf voor, maar hier kwam het initiatief van de begeleiders. Die mensen zelf hebben daar helemaal geen zin in, dacht ik toen. Waarom APGA mij daar per se voor moest hebben, wist ik ook niet. En eerlijk gezegd, begrijp ik dat nog steeds niet. Maar goed, één vrouw bij APGA liet mij maar niet los. Op den duur werd het een beetje vervelend en heb ik uiteindelijk ja gezegd (lacht). Vervolgens vond de ontmoeting plaats met de eerste groep deelnemers. Plots zaten zij daar voor mijn neus. Dat was een spannende en vreemde confrontatie natuurlijk, voor beide zijden. Ik vergeet nooit meer het eerste gesprek met een lichtelijk dronken man met één tand. Je weet dat armoede bestaat, maar nu ken ik daar ondertussen wel meer van. Ineens geconfronteerd worden met mensen in dergelijke situaties en zien hoe zij werkelijk leven, vond ik erg aangrijpend. Tegen die groep rare snuiters zei ik: "Oké, als jullie theater willen maken met mij, dan gaan we dat doen zoals ik dat ergens anders doe en dat begint met discipline. Op tijd komen, niet gedronken hebben, tekst kennen. Voor de rest gaan we creëren, hè!"

 

"De voorstelling Men zegge het voort - Noordpijn was het eerste project in de Bourla. We gingen daar maar voor één keer spelen, maar die zaal liep meteen vol! De eerste keer was dat allemaal met vrienden en familie van de spelers. Onder hen een groep verkeersleiders en wachtposten die in regenfrakskes en met bordjes zo de zaal binnen kwamen gewandeld. Veel gewoon volk, niet het normale Bourlapubliek. En al die mensen waren aangedaan. Er werd onwaarschijnlijk gelachen, maar er werden ook tranen gelaten. Dankzij dat succes werd ik steeds weer teruggevraagd. De groep was ondertussen ook al wat groter geworden en Josse de Pauw, destijds de directeur van het Toneelhuis, stelde voor om eens Shakespeare te brengen. Oei oei, dacht ik eerst. Maar Shakespeare vond ik toch ook wel heel plezant. Het oeuvre van Shakespeare werd vaak bewerkt, maar ik heb een goede vertaling gekozen die de rijke taal van de toneelschrijver eer aandoet. Dat is wonder boven wonder ook heel goed gelukt. Vervolgens wou Josse er ook dansers en acteurs tussen zetten. Koppig als ik toen al was, heb ik nee gezegd. Onze mensen spelen de hoofdrol, de anderen mogen figureren en eens een brief komen voorbrengen. Uiteindelijk ben ik heel trots dat het ook zo is gegaan. Dat is zo gebleven tot Guy Cassiers een aanta jaren later bij het Toneelhuis kwam, toen was er helaas geen plaats meer voor ons."

 

Ijdel als ik was dacht ik: Antwerpen moet weten dat wij bestaan

 

'Voilà, dacht ik, dat heb ik dan toch meegemaakt in mijn leven. Daar kan ik later nog eens iets over vertellen. Maar dat bleek het einde nog niet te zijn. De mensen begonnen te bellen met de vraag of we nog iets zouden maken. Maar zonder ruimte en geld sta je nergens, dus hebben we de koppen bij elkaar gestoken en Tutti Fratelli opgericht. We hadden bijna niks, geen frank. Zelf was ik ook aan de dop. Maar ijdel als ik was, dacht ik: wij richten nu Tutti Fratelli op, dan wil ik na één jaar dat Antwerpen weet dat wij bestaan. We zijn begonnen met de Drie Stuivers Opera, een wonderlijk stuk. Eerder had ik daar al eens geld voor gevraagd om het op te voeren in de Studio samen met mensen van de straat. Toen is dat helaas niet gelukt, maar nu kwam dat idee weer naar boven. Vervolgens heb ik zangcoach Steve Dugradin erbij gehaald en Florejan Verschueren voor de muzikale begeleiding. Het is een opera voor de gewone mens, het gewone volk, dan mag de zang ook wel eens schuren. Dat is zelfs heel mooi bij momenten. Wat echt te vals werd, hebben we er natuurlijk tussenuit gehaald. De muziek kon het geheel ook een beetje optrekken. Onprofessionele spelers hebben een bepaalde charme, maar muzikanten die niet goed kunnen spelen, spelen gewoon vals. Zo kwam de eerste productie onder de naam Tutti Fratelli tot stand en het was ook meteen een succes. De baas van de Roma vroeg direct om een herneming. Antwerpen had ons gezien en plots stond Tutti Fratelli in de schijnwerpers. Zo zijn wij in één jaar tijd enorm gegroeid. Die start was nog voor ik zelf een beetje bekendheid kreeg met Van Vlees en bloed, iets waar ik ook heel trots op ben. Want ik ga eerlijk zeggen, als je wat bekender bent, dan kan je gemakkelijker ergens binnen geraken. Dat kwam voor Tutti Fratelli natuurlijk goed uit en het was ook voor een goede zaak.'

 

"Onze voorstellingen waren van begin af aan succesvol. En dat steekt de mensen de ogen uit. Steeds meer mensen melden zich aan om mee te doen, de groep wordt nu zelfs te groot. Er komen soms ook spelers van de betere, kleinere middenstand. Op acteervlak zijn dat absoluut niet de besten. Een beetje zoals amateurs, die weten het dikwijls beter. Maar eigenlijk weten ze dat heel dikwijls niet (lacht). Ze liggen goed in de groep, maar ik laat hen steeds minder snel toe. Het is ondertussen een gemengde groep, maar de meeste spelers komen nog wel via instellingen bij ons terecht. Dat is ook de kracht: we zijn een diverse groep van mensen die om de één of andere reden verloren lopen in de wereld. De verhalen die je hier soms hoort zijn schrijnend. Theater maken met mensen in dergelijke situaties zegt volgens mij al veel over het sociaal-artistieke doel van Tutti Fratelli. Bij de voorstellinen vertrekken we niet van die diverse achtergronden, maar vaak sluipen ze er wel in. Zo'n theaterstuk, dat gaat natuurlijk altijd al over iets. Ten Huwelijk, bijvoorbeeld, ging over een zwarte vrouw die getrouwd is met een blanke man. Zij zien elkaar doodgraag, maar op het huwelijksfeest komen langzamerhand alle vooroordelen naar boven. Waarom het meisje met een blanke trouwt? Om aan papieren en kindergeld te geraken. Het is cliché, maar de hypocrisie van de wereld komt daar wel in naar voren. Zo ben ik van het repertoire gaan houden, van de vertalingen en de analyse. Wat doet dat met u? Hoe kijken wij? En wat heeft dat met ons te maken? Dat is een veel intelligentere weg voor ons om theater te maken."

 

Het mag wel eens over iets anders gaan dan over F.C. De Kampioenen

 

"Als naoorlogs kind heb ik zelf ook thuis armoede gekend. Een verschil met de spelers van Tutti Fratelli is dat mijn ouders vrij cultureel geïnteresseerd waren. Daar heb ik onwaarschijnlijk veel geluk mee gehad, in tegenstelling tot veel mensen die ik hier ontmoet. Mijn vader was een autodidact, een fantastische man. Als oudste thuis moest hij vanaf jonge leeftijd gaan werken, maar hij wou de politiek in en dus heeft hij aan zelfstudie gedaan. Mijn moeder kwam uit de betere middenstand, maar toen is ze met mijn vader getrouwd en die had niks. Mijn vader las op zondag voor en maakte poppen voor ons en speelde poppenkast. Als kinderen zaten we ook altijd in de bibliotheek. Zo zijn wij opgegroeid. Mijn ouders vonden het ook heel belangrijk dat hun kinderen gingen studeren. Dat sloeg een beetje tegen doordat de oudste zoon naar het theater wou. Later waren ze er natuurlijk heel trots op, maar in het begin vonden ze dat niets voor ons, hoewel ze wel theaterminded waren. Van huis uit hebben ik en mijn broers en zussen dus wel een bagage meegekregen. Veel van de kansarmen waar ik nu mee werk hebben dat niet."

 

Reinhilde Decleir (© Elise Geuens)
Reinhilde Decleir (© Elise Geuens)

 

"Dat probleem vind ik bijna schrijnender dan die financiële armoede. Ouders die zelf niet hebben gestudeerd en het besef niet hebben dat het moet of kan. De kinderen nemen vervolgens die mentaliteit over. Het is heel moeilijk om dat probleem te doorbreken. Hier bij Tutti Fratelli leren de mensen de inhoud te lezen, eens een ander boek of een gazet vast te pakken, samen te spreken, ook buiten het theater. Het mag wel eens over iets ander gaan dan over F.C. De Kampioenen. Dat is eigenlijk wat wij doen, dat proberen te doorbreken. Ook uitspraken als "ik kan dat niet" proberen we om te draaien. In het begin was dat zinnetje continu te horen, maar het gebeurt nog steeds. Ik word er soms zot van. Je kan dat wél! In deze wereld moeten we er allemaal iets voor doen om daar door te geraken. Ik ben ook niet rijk, ik zit ook met problemen. Misschien heb ik ondertussen wat meer geld, omdat ik wat naam heb. Maar ik ben nu ook nog voor mijn pensioen aan het sparen. Iedereen moet iets doen om te overleven. Probeer eens stil te staan bij die stroom vluchtelingen. Daar zitten waarschijnlijk muzikanten tussen en schrijvers, ingenieurs of dokters. Daar wordt gewoon openbaar over gezegd dat ze hard mogen worden aangepakt. Ja, ze mogen ze zelfs in de cel steken. Dat geloof je toch niet? Wij zitten hier ook met een jongen die gevlucht is. Wat die heeft meegemaakt, je gelooft het niet. En die spirit, toen hij mij dat verhaal kwam vertellen. Twee minuten daarvoor zag ik hem nog aan tafel zitten met alle jonge mensen, lachend en pratend. Wat een vriendelijke jongen, dacht ik nog, en dat heb ik hem gezegd. "Ik kan hier toch niet altijd triestig zitten," zei hij, "want dan kan ik niet meer leven." Hij is echt een schoolvoorbeeld van hoe je als mens met zulke dingen moet omgaan. Die van Antwerpen kunnen al eens klagend binnenkomen. "Ik heb dit meegemaakt en dat ..." Daar zit natuurlijk ook wel waarheid in, maar ik klop dat klagen er toch een beetje uit. Ik zou het soms bijna willen omdraaien en tegen die jongen zeggen dat hij eens wat meer mag klagen."

 

Bij spelen legt u heel uw ziel bloot. Anders is het schooltoneel, verschrikkelijk lelijk en oninteressant

 

"Er zijn heel veel elementen binnen het theater die ook van pas komen buiten op straat. Je bent meer gewapend tegen die o zo boze wereld. Dat is echt zo. Ik ben eigenlijk zo blij dat ik een theateropleiding heb gehad en dat ik nu vaardigheden en kennis kan doorgeven. Ik denk dat ik daar ook een wijzer mens van word, die pretentie heb ik wel. En wat ik mooi vind aan de groep: iedereen blijft altijd met twee voeten op de grond staan. Niemand die rare kapsones krijgt. Als de tv komt wil iedereen wel in beeld komen. Dat is menselijk. Maar dat blijft hier wel gewoon en ze mogen zich tegelijkertijd terecht trots voelen. Zij staan te spelen, ik zit in de zaal. Zij staan daar, dus zij moeten dat doen.

 

De lat wordt hoog gelegd, ik probeer het ver te schoppen en je ziet hoe dat loont. We werken echt met heel weinig middelen, alle begeleiders doen dat voor een bescheiden loon, maar we zorgen dat het er altijd goed uitziet. Voor het spel doe ik dat zelf ook. Spel vind ik nog altijd het moeilijkste trouwens. Ik ga bijvoorbeeld niet met klemtonen werken, nee, je moet zeggen wat de tekst wil zeggen. Die muziek moeten zij zelf maken, dat is spelen en dat is veel vrijer. Ik kan hen coachen en daarbij helpen, maar het moet van hen zelf komen. Tijdens het spelen van theater leg je heel je ziel bloot, dan ben je goed bezig, dan ben je vertrokken. Anders is het schooltoneel, verschrikkelijk lelijk en oninteressant.

 

Ik hoop dat Tutti Fratelli nog lang blijft voortbestaan en ik het zelf nog een tijd vol hou, want ik begin nu toch een dagje ouder te worden en moet wat meer rusten. Ik hoop dat ik mensen vind die dit kunnen verderzetten. Dat gaat niet makkelijk zijn. Er zijn veel mensen die dat kunnen, maar je moet het ook willen. Eigenlijk kan ik dat nog niet goed onder woorden brengen. Wat ik wel nog wil zeggen is dit: als ik niet aan mezelf denk, wie zal er dan aan mij denken? Als ik alleen maar aan mezelf denk, waarom besta ik dan? En dat blijft zo totdat ik het kerkeputteke zie."

 

 

Naast Reinhilde Decleir en haar artistieke ploeg staat Tutti Fratelli vooral voor de grote groep mensen en de verscheidenheid die het huis zo bijzonder maakt. Spelers en begeleiders komen enkele dagen per week samen voor de repetities die altijd wordt vooraf gegaan met een gezamelijke warme maaltijd. Het Tutti Fratelli-huis vormt een echte thuis in de Antwerpse binnenstad. Sinds de oprichting van Tutti Fratelli in 2007 zijn er veel spelers gebleven, maar ook veel nieuwe mensen bijgekomen. Ann Van Den Eynde is één van de Fratelli's.

 

Ann Van Den Eynde (© Elise Geuens)Hoe bent u bij Tutti Fratelli terecht gekomen?

Ik deed vrijwilligerswerk in de Bourlaschouwburg en daar was een verrassingsfeest toen Reinhilde 65 jaar werd. Mijn zus vertelde mij dat Reinhilde het artistiek-sociaal theater Tutti Fratelli leidde en ik dacht: "Dit is iets leuks om aan mee te werken." Zelf ben ik al een hele periode psychisch invalide. Ik heb een psychosestructuur en voorheen bleef ik in de tussenperiodes altijd werken, heb ik voor opvoedster gestudeerd en een dansopleiding gevolgd.

 

Zo ben ik wel altijd tijdelijk actief geweest, maar toen werken niet meer ging deed ik buiten acteren bij de Bourla eigenlijk niet veel. Zodoende ben ik met Reinhilde gaan praten. Dat was een heel fijn gesprek, al was ik wel wat nerveus. Na het gesprek was er  een hele periode voor de repetities begonnen en zat ik echt in spanning te wachten op een telefoontje om mee te kunnen doen. Dat heb ik dan uiteindelijk ook gekregen.

 

Wat betekent Tutti Fratelli voor u?

Sinds ik met Tutti Fratelli bezig ben, na een jaar vooral heel veel in bed te liggen, voor mijn tv te hangen en nauwelijks iets te doen, ben ik weer volledig opengebloeid. Tutti Fratelli betekent soms ook stress, maar het is een leuke vorm van stress. Het geeft heel veel voldoening en geluk aan je leven. Je leert hier vanalles, we hebben een zangcoach en we leren ook hoe we moeten acteren met hulp van professionele acteurs. In het begin mogen we altijd een beetje improviseren, maar Reinhilde regisseert met harde hand, dat is ook wel nodig met zo’n grote groep en een verscheidenheid aan mensen. Het is prettig om met iedereen samen te werken. Er zijn mensen die nog werken, mensen die hier nog niet zo lang zijn en het Nederlands nog niet goed beheersen, mensen die dakloos zijn geweest. Het is een beetje een allegaartje. Maar ik denk dat wij wel een hechte groep zijn.

 

Wat was voor u het hoogtepunt tijdens deze twee jaar dat u bij Tutti Fratelli zit?

De voorstellingen zelf en op het podium staan. Achteraf voel je je echt opgeladen. Je kan heel moe zijn, zeker na de derde voorstelling. Maar als dat voorbij is ben je echt helemaal energiek. Het leukste vond ik het optreden op de Mechelsepleinfeesten. Daar moesten we in de zomer een paar liedjes zingen en zo kwamen we eens heel dicht in contact met de mensen. Want als je in een zaal speelt, zie je eigenlijk niets van het publiek. Nu zag je de mensen en de uitdrukkingen op hun gezichten. Je zag dat ze ervan genoten. We kregen dan ook heel veel positieve reacties. Mijn broer bijvoorbeeld verwachtte er in eerste instantie maar weinig van. Hij kreeg er dan toch een andere kijk op en uiteindelijk was hij er helemaal vol van.



een interview met Maxime Biset
03/10/2015

Als jonge snaak droomde hij ervan om in stoffige archieven de geheimen van het verleden te ontrafelen. Vandaag voetbalt hij met Royal Antwerp FC tweewekelijks in een kolkend Bosuilstadion, waar hij steevast door 11.000 schor geroepen kelen wordt aangemoedigd. Het traject van Maxime Biset is niet dat van de alledaagse profvoetballer. Bij KV Mechelen combineerde hij professioneel voetbal met een opleiding Geschiedenis aan Universiteit Antwerpen en momenteel legt hij de laatste hand aan een Master Diplomatie en Internationale betrekkingen. De nieuwe rots in de branding van Antwerp F.C. blijkt in gesprek al even nuchter en scherp als op het voetbalveld.

Waarom heb je ooit voor de richting Geschiedenis gekozen?

Toen ik in het middelbaar de film Gladiator zag, heb ik de geschiedenismicrobe te pakken gekregen en dat gevoel is nooit meer weggegaan. Voordien interesseerde geschiedenis me niet zoveel, maar nadat ik die bioscoopzaal was uitgestapt stond het vast dat ik het zou gaan studeren. Het is dus nooit een bevlieging geweest. Daarna heb ik ook altijd goede geschiedenisleerkrachten gehad die mijn interesse zijn blijven stimuleren.

 

 

Is er een geschiedenisprof waar je goede herinneringen aan hebt, of één waar je nog altijd van gruwelt?

Vooral de lessen van professor Stabel zijn me bijgebleven. Hij gaf met passie les en dat kon me wel bekoren. De cursus van het vak Geschiedenis van de oudheid vond ik plezant opgesteld. Kunstgeschiedenis was dan weer een drama, hoewel de cursus eigenlijk maar zestig pagina’s telde en we zes volle dagen de tijd hadden om te studeren, waren mijn medestudenten en ik de avond voor het examen toch volledig in paniek: “Jongens, dat gaat nooit lukken!” Van proffen zelf heb ik nooit schrik gehad. Ook niet van voetbaltrainers eigenlijk. Al is het niet aangenaam om een examen af te leggen bij een prof die je nog nooit gezien hebt, omdat je niet naar zijn lessen ging (lacht).

 

 

Waren er proffen die uw voetbalcarrière volgden?

Niet echt, dat is typisch UAntwerpen: ze kennen niks van voetbal (lacht). Professor Blondé is eens komen kijken toen KV Mechelen tegen Anderlecht moest spelen. Ik kreeg al eens sneller een hand en de student naast mij dan niet.

 

 

Stond het vanaf het begin vast dat je je studies geschiedenis zou gaan combineren met een carrière als profvoetballer?

Nee, ik had eerst een academische carrière voor ogen. Ik speelde dat jaar bij de beloften van KV Mechelen die toen in derde klasse uitkwamen. Toen ik het jaar erop in de A-kern terecht kwam, begon de combinatie ‘studeren en topsport’ pas echt. En dat zag je ook meteen aan mijn punten (lacht). Het eerste jaar ging ik er vol voor en had ik niet zoveel tweedezits, maar het tweede jaar was, euh …, een hele ontnuchtering. Zo moest ik in de examenperiode soms nog de plastiek van mijn cursussen halen. Meestal begon ik ook gewoon te laat met studeren en moest ik me wenden tot YouTube-filmpjes met uitleg over een bepaalde materie. Dat gaat sneller dan een cursus van driehonderd pagina’s. 

 

dat is typisch UAntwerpen: ze kennen niks van voetbal (lacht)

 

 

Had je veel contact met je medestudenten, of was dat moeilijk met je uitzonderlijk traject?

In het eerste jaar had ik binnen Geschiedenis al een hechte vriendengroep waar ik ook vandaag nog regelmatig mee afspreek. Je bent jong en je probeert ook wat van het studentenleven te proeven, dus je onderhoudt sowieso je contacten. Daarna, toen ik al wat ouder was, kwam het er vooral op aan om samenvattingen los te weken bij de jongere generaties, maar dat bleek moeilijker dan verwacht (lacht).

 

 

Je spreekt over het studentenleven. Heb je het gevoel dat je dat gemist hebt als profvoetballer?

Ja, toch wel. Ik was bijvoorbeeld graag op kot gegaan. Nu ben ik blij dat dat niet doorgegaan is, thuis krijg je als profvoetballer natuurlijk betere begeleiding. Op Erasmus gaan zat er ook niet in, terwijl ik daar toch ook benieuwd naar was. Ik ben ook nooit gedoopt geweest en een cantus heb ik ook nooit meegedaan. Maar dat komt misschien eerder omdat ik geen bierdrinker ben.

 

 

Je bent 29 jaar. Denk je al na over wat er komt na je voetbalcarrière?

Dat valt wat af te wachten. Sinds mijn 19 jaar ben ik dit leven gewoon – een leven dat toch veel voordelen heeft. Je hebt veel vrije tijd als profvoetballer en de momenten wanneer het sportief goed gaat met de club en je zelf ook goed speelt, compenseren uiteindelijk alle opofferingen die je maakt en alle kritiek en tegenslagen die je te verwerken krijgt. Het zal moeilijk zijn om daarvan afscheid te nemen.

 

Misschien begin ik in januari daarom met een trainerscursus, om te zien of ik ook in dat wereldje pas. Ik heb altijd al mijn eigen mening en visie gehad, dus het zou leuk zijn om daar als coach mee aan de slag te kunnen gaan.

 

Of ik analist wil worden? De mensen horen uiteindelijk toch vooral graag de allerbeste voetballers praten op televisie. Het is nu eenmaal een ongeschreven wet in het voetbal dat diegene met de beste voeten gelijk heeft – of toch meestal gelijk krijgt. We zitten nu bovendien met een gouden generatie, dus eigenlijk weet je nu al wie de volgende analisten zullen zijn.

 

 

Hoe ben je eigenlijk bij Antwerp terecht gekomen?

De situatie bij KV Mechelen begon problematisch te worden toen ik niet meer speelde en ook de wedstrijdselectie niet meer haalde. Ik had bovendien nog maar voor één seizoen een contract en daarom heb ik mijn makelaar gevraagd om naar oplossingen te zoeken. Mijn manager had ook al andere spelers naar Antwerp gehaald (J&S International haalde onder meer Steve Colpaert, Joeri Dequevy, Dimitri Daeseleire en Mehdi Tarfi naar het Bosuilstadion, nvdr.) en aangezien daar een nieuwe wind waaide wou ik ook wel deel uitmaken van dat project.

 

 

 

Merk je als speler nog iets van de sportieve en financiële malaise waarin Antwerp de vorige seizoenen verkeerde?

Ik ben me ervan bewust dat er de vorige jaren een financiële malaise was bij Antwerp, maar mijn makelaar vertelde me dat het nu anders is. Op zijn woord kan ik vertrouwen, daarom werk ik al acht jaar met hem samen. Het is ook een goed signaal als spelers als Steve Colpaert, Joeri Dequevy en Grégory Dufer hun handtekening hebben gezet. Het was wachten tot de eerste zou tekenen en dan wist ik dat een kettingreactie zou volgen.

 

Ergens voel je nog dat het verleden meespeelt, maar bon, er zijn nu een paar nieuwelingen die hiermee komaf kunnen maken. Zij verdienen een eerlijke kans. We zitten met een gezonde argwaan, maar zeker geen scepsis.

 

 

'Het nieuwe project' – zoals je het zelf noemt – heeft heel wat spelers naar Antwerp gelokt, alsook een nieuwe coach en staf. Hoe wordt van deze nieuwe groep een hecht team gemaakt?

Het is een kwestie van aanvoelen. Soms pakt de mayonaise, en anders moeten we ervoor zorgen dat de saus zo dik mogelijk wordt. We vormen stilaan een groep, maar we moeten nog meer een ‘machine’ worden. Tijdens bepaalde trainingen en wedstrijdfases is al gebleken dat er heel wat potentieel in deze ploeg schuilt. Als iedereen zijn taken op het veld naar behoren vervult, dan kunnen we een machine worden die moeilijk te stoppen is.

 

van proffen heb ik nooit schrik gehad. Ook niet van voetbaltrainers eigenlijk

 

 

Bekijk je het project van Antwerp met andere ogen dan dat van KV Mechelen, dat je negen seizoenen geleden al hielp promoveren naar eerste klasse?

Toen ik bij Mechelen kwam, zaten ze daar met enorme financiële problemen – misschien nog groter dan bij Antwerp. Het was een club die bijna was opgehouden te bestaan en die dan plots met beperkte middelen en op zeer korte termijn toch sportieve successen wist te behalen. Bij Antwerp zie je nu al overal om je heen dat er immens veel potentieel aanwezig is. Antwerp is een slapende reus die moet ontwaken, terwijl Mechelen eerder een feniks was die uit zijn as herrees.

 

Er is dan ook veel meer druk bij Antwerp; je voelt aan alles dat men hier al heel lang wacht om te promoveren. Ik herinner me nog een spandoek van de KV-supporters toen we met Mechelen de eindronde speelden om over te gaan naar eerste klasse. Er stond op: “Niks moet, alles mag”. Het contrast was dus erg groot met Antwerp,dat toen ook de eindronde speelde, maar waar de druk om over te gaan veel groter was. Ik ondervind nu als speler van Antwerp dan ook dat de Antwerp-aanhang een stuk rauwer is dan die van KV Mechelen. Dat heeft zo zijn nadelen, maar als we ze meekrijgen, zullen we taferelen zien die we niet aan de kleinkinderen kunnen tonen (lacht).

 

 

Wat is je ambitie nog voor de komende jaren?

Ik heb allereerst de ambitie uitgesproken om dit seizoen zo hoog mogelijk te eindigen met Antwerp. Daarom probeer ik ervoor te zorgen dat iedereen zo snel mogelijk op dezelfde lijn zit. Ik houd de volgende filosofie eropna: je moet niet blij zijn dat je een individuele speler van Antwerp bent, maar dat je als ploeg vooruitgaat. Er komt namelijk een moment dat je als speler zal terugblikken op je carrière en je jezelf zal afvragen: heb ik gewonnen of hebben we er alles aan gedaan om samen te winnen? En daarnaast zou ik ook nog wel een paar mooie dingen willen meemaken. Het stadhuis zou mooi zijn (glimlacht).



het laatste woord
25/09/2015
🖋: 

Je zal het maar voorhebben: het ligt op het puntje van je tong en toch kan je er niet opkomen. Dat ene woord ontglipt je keer op keer. Dit jaar schiet dwars alle schlemielen in zulke navrante situaties onverdroten ter hulp. Maandelijks laten we ons licht schijnen op een woord waar de meest vreemde betekenis, de meest rocamboleske herkomst of de grappigste verhalen achter schuilgaan. Deze keer: ‘dukdalf’.

Duk-watte? Een dukdalf is nochtans iets wat mensen die in Antwerpen studeren, wonen of werken zeker al eens gezien hebben. Dukdalven zijn namelijk een veelvoorkomend fenomeen in de schoonste der drie stromen die ons land doorkruisen: de Schelde. “Waarschijnlijk een eendachtige”, denkt u wellicht, ‘duk’ kennen we natuurlijk allemaal als een verbastering van het Engelse woord duck en dat betekent eend. ‘Dalf’ is dan de soort, en bovendien zal het Franse woord voor eend er ook wel op lijken. Probleem opgelost dus!

 

Helaas moet ik u teleurstellen, want zo gemakkelijk is het namelijk niet. Ten eerste is het Franse woord voor eend canard en ten tweede heeft het woord 'dukdalf' niets, maar dan ook niets, met het dierenrijk te maken. De link met de Schelde ligt eerder in de menselijke activiteit op die rivier en de haven. Van Dale definieert het woord als “in het water geplaatste zware paal, gesteund door vier tot acht schoorpalen, dienend om er schepen aan vast te leggen, of tot bescherming van bruggen en sluizen.”

 

“Dukdalf, wat een gekke naam voor een banale paal die in een rivier staat,” merkt u terecht op, “dat zal wel weer een ambtenaar zijn die dat geëpibreerd heeft.” Niets is minder waar. De dukdalf is genoemd naar een man die zowel erg bekend als berucht was in de zestiende eeuw. Dukdalf is namelijk een verbastering van duc d’Albe, wat dan weer Middelnederlands is voor 'hertog van Alva'. Deze Spanjaard werd in de zestiende eeuw door koning Filips II naar de opstandige Lage Landen gestuurd om er orde op zaken te stellen. Omdat hij altijd zwarte kledij droeg met een witte kanten kraag, leek hij erg op de zwarte palen met een witte bovenkant om schepen aan te meren. Zo kreeg de dukdalf dus zijn naam. Bovendien was er de bonus dat je je woede op de hertog zelf kon koelen door er je meertros als een strop rond te gooien of er een bootshaak in te slaan. Dat deze man niet erg populair was in de zestiende-eeuwse Nederlanden, staat dus letterlijk als een paal boven water …



de dwarsdoorsnede
17/09/2015
🖋: 
Auteur

dwars slijpt het virtuele fileermes en gaat langs de graat van boeken, films, series, games, muziek, theater, haarproducten en rubberen eendjes. Ooit was het de man die zijn nervositeit, angst voor de dood, liefde voor jazz, filosofie en steden als New York en Parijs op magistrale wijze naar het witte doek kon vertalen. Oké, wie Woody Allen van begin af aan al een irritant, raar mannetje vond, kon waarschijnlijk ook met klassiekers als Annie Hall en Manhattan niks aanvangen. Maar zelfs de grootste fan heeft het moeilijk de man zijn laatste werk, los van de controverse rondom zijn persoon, te verdedigen. Irrational Man is een zwakke, maar bittere pil.

De perfecte moord. Het is bekende stof voor pulpromans, miniseries en cafépraat, en nu gaat ook Allen ermee aan de haal. In plaats van een spannend detectiveverhaal af te leveren, plaatst hij ‘de perfecte moord’ binnen het filosofisch vraagstuk van de ethiek. Professor in de filosofie Abe (Joaquin Phoenix) luistert in een diner een gesprek af van een moeder in scheiding, die de dupe is van een corrupte rechter. Abe raakt ervan overtuigd dat de wereld een betere plek is zonder die rechter en hij de perfecte moord kan plegen. Zo gedacht, zo gedaan en eind goed al goed zo lijkt het; moord gepleegd, rechter dood, impotentie (ja...) verdwenen, geen verdenking of arrestatie. Het leven is weer een feest. Totdat zijn plan toch niet zo’n perfecte uitwerking blijkt te hebben. Dit alles komt allemaal wat kabbelend voorbij, tegen de achtergrond van een universiteitsstadje aan de Amerikaanse westkust. Allen weet bij vlagen je aandacht erbij te houden door er nog wat nerveuze jazz onder te steken.

 

Maar het is toch Woody Allen? Zijn quirkiness en cynisme kunnen een slap plot toch van fantastische sneren voorzien om het zo alsnog te laten smaken? Valt dat even vies tegen. De typische Allen-elementen zitten erin, maar hebben al hun charme verloren. Bijna elke scène begint met zinnen zoals "Kierkegaard zei ooit…" en "Als je bedenkt hoe Kant…" Dat de hoofdpersonages rondlopen op de faculteit Filosofie is slechts een slap excuus voor de bijzonder snoeverige, maar lege dialogen. Bij gevolg rolt ondergetekende zo met haar ogen dat een onverschillige puber er jaloers op zou zijn. Slappe dialogen daar gelaten, het plot dat niet bijster origineel is maar potentieel heeft, wordt omlijst met keuzes die compleet overbodig en bij gevolg wat smakeloos zijn. De oudere en aan lager wal geraakte professor is, ondanks een waslijst aan onaantrekkelijke eigenschappen, een begeerlijk object voor vrouwen. Zowel jong, de studente gespeeld door Allens nieuwe muze Emma Stone, als oud, de collega in midlifecrisis gespeeld door cultcomedy heldin Parker Possey. En ja, de jonge studente en de professor beginnen een affaire, alsof onze Woody nog eens wil laten weten dat hij lak heeft aan de roddels over zijn persoonlijke relaties.

 

Deze film is nergens goed voor: geen lach, geen uitzonderlijke acteerprestaties, geen stof tot nadenken. Het enige wat hiervan overblijft is een ambigu gevoel tegenover de aantrekkingskracht van Joaquin Phoenix (die mysterieuze blik: ja! De obsceen in beeld gebrachte bierbuik: nee! Verwarring!). De tijd dat je zonder nadenken naar de nieuwe Woody Allen ging kijken en tevreden buitenkomt is officieel voorbij.

 

 



editoriaal
13/09/2015
🖋: 

Septembermaand, de godin van de start is weer ingegaan. 1 september kropen de leerlingen terug achter de schoolbanken, 21 september is het de beurt aan de studenten. In het zomerreces werden onder andere een 21%-heffing op elektriciteit en het M-decreet u opgedrongen. Ook de hogere inschrijvingsgelden werden u voor de eerste keer aangerekend. Is de boutade “Je hebt nooit een groter nood aan vakantie dan na de eerste werkweek” op u van toepassing en dient u te bekomen van een (financiële) kater? Niet getreurd want vanaf dit schooljaar is een doktersbriefje niet langer verplicht voor afwezigheden in de week voor of na de schoolvakantie.

Een schone lei, een nieuw begin, een verse start. De septembermaand is ergens ook de godin van het optimisme. Dat wordt helaas af en toe doorbroken door doemdenken algemeen pessimisme en laten we wel wezen, de realiteit. Kleine Aylan vormde in de hele vluchtelingenhetze voor mij dé extra stomp in de maag. Bekijk zeker onze contraire: moet het stadsbestuur geld uitgeven aan betutteling, waar het ergens anders zoveel beter besteed kan worden? Ook de vluchtelingen hoopten op een nieuwe start, een rooskleurige toekomst …

 

Septembermaand, tenslotte, de godin van de hoop. Student, lees hoe velen jou ooit voorgingen op hun eerste dag hoger onderwijs. Lees, drink en eet, blijf nieuwsgierig, lach en geniet gulzig en met volle teugen van het leven. Aan jou is de toekomst, op jou rust de verantwoordelijkheid. Work hard. Play hard. Want vergeet niet: “Life’s a bitch and then you die.”



12/09/2015
🖋: 

Alain Verschoren, de rector van de Universiteit Antwerpen blikt terug op zijn eerste dag hoger onderwijs en verwelkomt alle studenten voor een nieuw jaar en een nieuwe start! Een speciale welkom gaat uit naar de eerstejaars, die de grote stap naar het voortgezet onderwijs zetten.

“Mijn eerste dag op de universiteit was ronduit verschrikkelijk. Ik had voor de richting Wiskunde gekozen en begon de eerste les direct zonder cursus. Mijn tweede les werden er boekjes uitgedeeld over het vak 'vectorrekeningen'. Het boekje was vrij dun dus ik was optimistisch en begon hoopvol aan de lessen, maar twee uur later waren we al door dat boekje heen. Die aanpassing van het secundair onderwijs, waar twee bladzijden al heel veel was voor een uur, naar het hoger onderwijs waar je een boek doornam op twee uur? Ik vond dat niet alleen verrassend maar ook vreselijk. Mijn stapel cursussen groeide gestaag tot wel een meter hoog, helaas. (lacht) Ik was in het secundair ook absoluut niet gewend om zo'n grote hoeveelheid leerstof te verwerken. Die eerste dag groeide voornamelijk het besef: ik heb hier nu twaalf jaar onderwijs achter de rug en eigenlijk heb ik al heel wat kennis vergaard maar hoe pas ik die toe? Hoe vat ik samen?

Ik dacht toen bij mezelf: “Waar ben ik nu aan begonnen?” Dat merk je ook aan studenten die na drie, vier weken afhaken. Niet dat de moeilijkheidsgraad ineens zo hoog is maar het is écht wel een pak stof. De meeste professoren kribbelden bovendien een bord vol en dan moest je gelijk noteren én proberen volgen. Ik geef grif toe: de eerste maand was voor mij echt een marteling, maar het betert echt wel hoor (lacht). Laat je hier nu zeker niet door afschrikken! Geleidelijk aan leer je echt wel bepaalde technieken om te synthetiseren en samen te vatten, leer je wat belangrijk is en wat niet, kortom: leer je enkel de essentie te noteren. Mijn tip voor de eerstejaarstudenten? Hou je leerstof goed bij en als je dat eerste jaar overleeft, moet je dat ook vieren, met een frisse pint bijvoorbeeld.” (lacht)

 

De rector aan het woord horen? Hij spreekt je toe op de officiële opening van het academiejaar met als uitgangspunt “Universiteit en politiek: komt het ooit nog goed?”



12/09/2015
🖋: 
Auteur

Bart Peeters

"Mijn eerste uur Germaanse aan de Universiteit Antwerpen (destijds de Ufsia), werden we toegesproken door de beroemde professor Clem Neutjens die toen ook decaan was. Zorgvuldig formulerend zei hij: 'We zullen jullie hier nooit een ideologie opdringen, we willen jullie alleen onderbouwd informeren en inspireren.' Bleek dat hij gewoon de waarheid sprak…"

 

Johan Terryn

“In mijn tijd kon je voor de start van het academiejaar een drietal dagen op 'Startdagen'. Een soort ontmoetingskamp voor eerstejaars, begeleid door meer ervaren studenten. Zo kende ik op die echte eerste dag op Ufsia al mensen in alle faculteiten, had ik al profs ontmoet en had ik mijn eerste cantus al achter de rug. Ik voelde me minder een broekie dan de rest. Wat maakte dat ik vol vertrouwen aan de Germaanse Filologie begon. Ik weet niet of het nu nog bestaat, maar als dat niet zo is, zou het weer mogen uitgevonden worden.”

 

Eline De Munck

"Ik heb Communicatiewetenschappen gedaan op Universiteit Antwerpen. De prachtige vernieuwde aula’s van Antwerpen waren het decor voor mijn eerste schooldag aan de grote universiteit. Ik had, zoals dat een eerste schooldag betaamt, mijn outfit zorgvuldig uitgezocht en was klaar voor de confrontatie. Maar er was zoveel volk dat het eerder een opgaan in de massa werd. Het was duidelijk: vanaf nu moest je het zélf doen. Ik voelde me in één klap volwassen. De rest van mijn leven kon beginnen; en ik was er klaar voor!"

 

 

 

Steven Goegebeur

“Op mijn eerste dag aan het IKPHO in Onze-Lieve-Vrouw-Waver werd het me al duidelijk: het onderwijs is aan het vervrouwelijken. Als man moest je niet alleen binnen de lijntjes lopen, je moest ook rekening houden met 'de regels'.”

 

Johan Petit

“Ik weet totaal niet meer wat ik die eerste dagen gedaan of gevoeld heb. Ik herinner mij enkel nog een lange gang waarin wij na de les stonden te wachten op de volgende les. Ik herinner mij de geur van die gang. En dat we in die gang mochten roken. En dat ik vage korte gesprekken voerde over onze eerste lessen.”

 

Robby Cleiren

“In juli had ik me ingeschreven op Ufsia voor de opleiding Politieke en Sociale Wetenschappen, maar een week voor het begin van het academiejaar heb ik wel ingangsexamen gedaan op de toneelschool met het idee dat ik dat toch eens moest proberen. Ik achtte de kans dat ik zou slagen bijzonder klein, maar had het gevoel dat ik het mezelf een leven lang kwalijk zou nemen als ik mijn kans toch niet had gewaagd. Toch was ik geslaagd voor het examen van de toneelschool. De cursussen waren al gekocht en in mijn omgeving vond ik niet veel supporters voor de opleiding aan de toneelschool, dus ik besloot om de twee opleidingen te combineren: overdag naar de toneelschool en avondopleidingen aan de unief. Dat was vanaf dag één pittig! De eerste les op de toneelschool was een dansles en ik was daar met mijn pen en papier om nota's te kunnen maken. Dat vonden mijn klasgenoten behoorlijk belachelijk. Daarna lazen we met Dora Van der Groen het toneelstuk Lucifer van Joost Van den Vondel. Hemel en hel zouden de komende drie maanden mijn habitat worden, zoveel was duidelijk. Van de hemel nam ik om zes uur de fiets naar de universiteit waar we ons bogen over de algemene beginselen van het recht. Something completely different! Om 23u naar huis voor een bord uit de microgolfoven, dan nog wat zinnen van Vondel, daarna naar bed. Dat heb ik drie maanden volgehouden, toen begon ik de pedalen te verliezen. In de aula van honderd viel dat niet zo op, maar in het klasje van acht wel en ik werd gevraagd toch te kiezen. Ondertussen trok Lucifer al aan mijn mouw en bij de beginselen van het recht ben ik nooit veel verder gekomen dan het begin. Het was een hectische start maar uiteindelijk is alles redelijk goed gekomen!”

 

Bart De Wever

"Mijn eerste dagen universiteit waren vooral een confrontatie met het andere geslacht. Ik had een college doorlopen waar toen nog alleen jongens zaten. Op de toenmalige UFSIA zat ik als 17-jarige plots naast medestudentes op de aula en in de studentenclub. Daarmee ging er toch een nieuwe wereld voor mij open."



achter de schermen
11/09/2015
🖋: 
Auteur

Negen uur ’s avonds, de universiteitsbibliotheek sluit. De automatische deuren gaan achter je dicht en kunnen niet meer open. Wat gebeurt er in de verlaten gangen, kantoren en aula’s als de zon achter de horizon verdwenen is? dwars vroeg het aan de mensen die het kunnen weten, conciërge Anita Van Dyck en Lieven Willems van het departement Infrastructuur.

De conciërges van de Stadscampus hebben de verantwoordelijkheid de gebouwen af te sluiten, maar zij zijn niet de enigen die de sleutels in handen hebben. “Je hebt enerzijds de conciërges die vooral de late sluiting doen, maar een groot deel van de gebouwen wordt al gesloten door de pedels (verantwoordelijken voor het lokaalbeheer, nvdr.)”, zegt Lieven Willems, adjunct-departementsverantwoordelijke van het departement Infrastructuur. “Om zeven uur doen wij een tussenronde, waarbij al een heel aantal deuren 'op badge' worden gezet. En om tien uur wordt alles afgesloten”, vertelt conciërge Anita Van Dyck. “’s Ochtends worden de gebouwen dan weer terug geopend door de mensen van de schoonmaak, die al om zes uur beginnen. Daarnaast wordt ook een heel deel van de kleinere gebouwen geopend en gesloten door de gebruikers zelf, waarna de conciërges ’s avonds ook nog een controle uitvoeren”, zegt Lieven.

 

domme studenten en ingeslagen ruiten

De conciërges zijn ook verantwoordelijk voor de gebouwen na de sluiting, met name alle alarmen. “Wij leven ook ’s nachts, hè!”, vertelt Anita. “Als er iets gebeurt, moeten wij paraat staan.” De brandalarmen, inbraakalarmen en technische alarmen die na vijf uur ’s avonds afgaan komen allemaal bij de conciërge terecht. “De meeste alarmen krijgen wij van de bibliotheek. Vaak zijn dat mensen die na negen uur nog proberen buiten te glippen wanneer de bibliotheek eigenlijk al gesloten is en het alarm opstaat. Er zijn weken dat wij elke nacht uit ons bed moeten en ook weken dat er niets gebeurt.” Anita is ook al echte inbrekers tegengekomen. “Ik heb er zelfs al voor gestaan. Vroeger ging ik altijd binnendoor, maar tegenwoordig kijk ik eerst of er ramen openstaan. Dan glip ik binnen en controleer ik welke alarmen zijn afgegaan. Als dan blijkt dat er door meerdere ogen werd gelopen weet ik dat er iemand binnen zit en dan bel ik direct de politie.”

 

Er zijn ook studenten die bewust proberen zich te laten opsluiten in de gebouwen. “Onlangs nog in de bibliotheek waren er twee studenten. We wisten dat ze er waren want ze hadden meerdere alarmen doen afgaan en we hebben nog staan roepen en tieren maar niemand antwoordde. Ze hadden zich verstopt en de volgende ochtend om zes uur zijn ze dan buitengewandeld. De kuisvrouw stond achter haar borstel van de schrik toen ze hen plots tegenkwam”, vertelt Anita. “Maar we hebben ze uiteindelijk kunnen pakken omdat ze ’s nachts fotokopies hadden genomen met hun kopieerkaart en zo wisten we hun studentennummer. Dat noem ik dan domme studenten.” Maar sommige studenten houden het niet bij wat onschuldige studentengrappen. “De meeste last hebben we met de lockers aan het Hof van Liere. Dan bellen studenten ons op als ze vergeten zijn hun spullen uit de lockers te halen. We weigeren steeds, want dan kunnen we voor alle studenten gaan opendoen. Er was wel eens een student die dan een raam heeft ingeslagen om toch nog binnen te kunnen, maar die is bij de rector op bezoek gemoeten.”

 

jong blijven

De conciërges werken ’s avonds en moeten ’s nachts van wacht zijn, maar dat vindt Anita niet zo erg. “Naast mijn werk als conciërge werk ik ook nog als pedel in de Rodestraat van twee tot tien en die twee functies overlappen deels”, zegt ze. “Je weet op voorhand dat je late uren moet maken dus je bent daarop voorbereid, het is je werk tenslotte. Als conciërge moet je wel constant in de buurt van de universiteit blijven als je van wacht bent. Alle conciërges wonen in een huis van de universiteit en de alarmen kunnen daar ook binnenkomen. Het houdt je wel jong, als je zo constant onder de studenten bent.”

Dat klinkt wel interessant, zo’n job als conciërge! Maar hoe word je dat dan? “De conciërges worden aangenomen via een interne vacature, ze zijn dus al werknemer van de universiteit. Momenteel loopt er zo’n vacature omdat Rik, de conciërge van de studentenhome, op pensioen gaat. Alleen als we echt niemand vinden binnen de universiteit gaan we op zoek naar externen”, legt Lieven uit. “Rik was vroeger enkel verantwoordelijk voor de studentenhome, maar met de nieuwe vacature gaan we dat verbreden zodat we een volwaardig team van drie conciërges hebben. Wanneer er dan een inbraakalarm is, is het veiliger als we dat met twee kunnen controleren.”

 

Die drie conciërges zijn enkel verantwoordelijk voor de gebouwen van de Stadscampus. De andere campussen hebben hun eigen regelingen. “Op Campus Mutsaard valt dat onder de verantwoordelijkheid van de hogeschool en is er een heel ander systeem met een beveiligingsfirma. Ook op Campus Paardenmarkt, waar nu enkel de universiteit nog achterblijft, wordt dit geregeld door dezelfde firma. Dat is echter een tijdelijke regeling, want vanaf 2016 verhuist de opleiding Toegepaste Ingenieurswetenschappen naar het nieuwe gebouw Z op Campus Groenenborger. Omdat het moeilijk zou geweest zijn om voor dat ene jaar een nieuwe campus op te nemen in onze rondes blijft die firma, die het gebouw veel beter kent dan wij, de conciërgetaken op zich nemen”, verduidelijkt Lieven. “Op de buitencampussen is er ook een systeem van conciërges zoals op de Stadscampus. Maar daar is de regeling wel iets anders, zo blijven sommige gebouwen daar heel de nacht door toegankelijk voor personeel met badges. Het takenpakket van een conciërge hangt ook af van de afspraken die er rond elk gebouw bestaan.”

 

“Het grootste probleem dat we ooit gehad hebben was met een hagelbui. Toen zat ik onder mijn bureau van de schrik. In zo’n noodgeval hebben wij een schema waarin staat wie wij moeten opbellen, maar dan nemen ze gewoonlijk niet op”, vertelt Anita. “Dat kan je van mij niet zeggen, hoor!”, protesteert Lieven. “Op die dag zijn er zo’n 130 lichtkoepels kapotgegaan. Alle koepels van de bibliotheek waren kapot, alle bureaus daaronder nat, computers kapot. Dat was echt een gigantisch schadedossier. In zo’n geval wordt de volledige technische dienst gemobiliseerd om zo snel mogelijk al die koepels af te plakken met plastiek.”

 

Complexer dan gedacht, dat bestaan van een conciërge. “Het is een taak die je constant moet opvolgen. Er gebeuren dingen ’s nachts waar je dan de volgende ochtend nog mee bezig moet zijn”, vertelt Lieven. Het is duidelijk dat een conciërge meer doet dan wat sleutels omdraaien en studenten wegjagen. Ze bewaken de gebouwen van de Stadscampus als goede huisvaders en -moeders en grijpen in als er iets niet pluis is.



de beperkingen van het buitengewoon onderwijs
09/09/2015
🖋: 

Meer dan andere jaren was 1 september 2015 een bijzondere datum voor het onderwijs. Op die dag ging het M-decreet van kracht – met de ‘M’ van maatregelen – voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. In navolging van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, belooft Vlaanderen met dit decreet een inclusief onderwijssysteem te waarborgen. De noodzaak voor afgescheiden scholen en instellingen zal daardoor afnemen. Het decreet kan echter op heel wat tegenkanting rekenen. Leraren in het gewone onderwijssysteem vrezen dat inclusieve trajecten de werkdruk nog zullen verhogen en dat meer diversifiëring ten koste van de sterkste leerlingen zal gaan. Bovendien beschikt het gewone onderwijs (nog) niet over de middelen en expertise waar het buitengewoon onderwijs beroep op kan doen. Bedoeling van het M-decreet is om die stapsgewijs over te hevelen. Toch blijft veel onduidelijkheid over de transitieperiode bestaan.

dwars sprak met Peter Lambreghts, beleidsmedewerker en woordvoerder van de vzw Onafhankelijk Leven. Hij zet zich in voor personen met een beperking en helpt hen een gewoon leven te leiden. Lambreghts is door een spierziekte zelf gebonden aan een rolstoel. Toch hij volgde zijn hele studieloopbaan les in het reguliere onderwijs, lang voor er sprake was van het M-decreet. Nadien studeerde hij enkele jaren Germaanse Talen aan het toenmalige Ufsia (Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen). Dat de overheid zich inspant om het onderwijs inclusiever te maken, kan Lambreghts dus enkel toejuichten. Hij hoopt echter op een eindfase waarin onderwijs zich aanpast aan alle diversiteit. Daarvoor moet echter nog een lange weg worden afgelegd. Zelfs met het M-decreet is het recht op inclusief onderwijs een theoretisch en abstract recht, dat bovendien niet onvoorwaardelijk voor iedere leerling geldt. In de praktijk blijkt dat het succes voornamelijk afhankelijk van de goodwill van de betrokken partijen.

 

de M van mentaliteit

Een van de grootste hindernissen op het pad naar meer inclusie is de bestaande reflex om kinderen met een beperking – welke dan ook – door te verwijzen naar het buitengewoon onderwijs. Dat is geen recente ontwikkeling: de gescheiden sferen worden in stand gehouden door steeds te blijven investeren in afgeschermde instellingen en het buitengewoon onderwijs. Op die manier blijven mensen met een beperking afgezonderd van de samenleving, ook na hun schoolloopbaan. Die afzondering is vaak letterlijk: niet zelden komen kinderen met een beperking terecht in scholen ver weg van huis, omdat er in de buurt geen plek vrij is. De lange wachtlijsten voor zorgfaciliteiten en de leerplicht beknotten zodoende de schoolkeuze en reduceren de kansen om deel uit te maken van de samenleving.

 

Veel kinderen zitten bovendien niet op hun plaats in het buitengewoon onderwijs. Leerachterstanden in het onderwijs worden niet altijd veroorzaakt door een beperking want ook anderstaligheid of kansarmoede zijn factoren die daarbij een rol kunnen spelen. De problemen die dat met zich meebrengt, worden nu liever doorgeschoven dan opgelost. Leerlingen, leerkrachten en ouders in zowel buitengewoon als gewoon onderwijs zijn deze praktijk zodanig gewend dat ze het zich moeilijk anders kunnen voorstellen. "Het systeem is een logge machine geworden die maar moeilijk van koers kan veranderd worden", aldus Lambreghts.

 

De hoognodige koerswijziging is in de eerste plaats een mentaliteitswijziging. Lambreghts benadrukt dat het hele scala aan voorziene ‘problemen’ net zo goed als een uitdaging beschouwd kan worden. Met name door in dialoog te treden met de persoon in kwestie, kan gezocht worden naar de "redelijke aanpassingen" waar het M-decreet op hamert. Omdat de expertise over de eigen handicap erg groot is bij de betrokennen kunnen zij zelf mee op zoek gaan naar mogelijke oplossingen. "Gaandeweg moet zo duidelijk worden dat het hebben van een handicap een minder groot obstakel is dan men in eerste instantie denkt", benadrukt Lambreghts. Hij herinnert zich hoe zijn klasgenoten hem vroeger om beurt de trap op droegen en dat absoluut normaal vonden.

 

Voor de eerste lichting kinderen met een beperking die dit jaar in inclusieve trajecten terechtkomen, is een pioniersrol weggelegd. Ze zullen hun omgeving vertrouwd maken met personen met een beperking en het pad effenen voor wie na hen komt. Sowieso is dit een leerproces voor alle partijen, maar het belangrijkste is dat leerkrachten en medeleerlingen ervaring opbouwen met inclusief onderwijs. Wie van kinds af aan in contact komt met mensen met een beperking zal hen in zijn latere leven niet uit de weg gaan, wat de hele maatschappij sensibiliseert en ten goede komt.

 

de goede richting

Inclusie is niet helemaal nieuw, maar tot nog toe zeldzaam. Wanneer wel verder wordt gekeken dan de voorgekauwde trajecten van het buitengewoon onderwijs, zijn het meestal de betrokkenen zelf die zich hiervoor inspannen. Peter Lambreghts kon thuis opgroeien en naar een gewone school gaan omdat zijn ouders ingingen tegen het advies om hem in een instelling te plaatsen. Dit legt echter een zware druk op het gezinsleven en is ook financieel geen evidentie. Met het M-decreet wil de Vlaamse overheid inclusief onderwijs meer vanzelfsprekend maken, al mag het voor Lambreghts gerust wat verregaander: het liefst ziet hij het buitengewoon onderwijs volledig afgeschaft.

 

Dat expertise en middelen zullen worden overgeheveld van het aparte onderwijscircuit naar inclusieve trajecten is een ding, maar ook los van het onderwijs heeft de overheid een verantwoordelijkheid ten opzichte van personen met een beperking. De laatste decennia ligt de nadruk steeds meer op gelijke rechten, burgerschap en empowerment voor deze mensen. Deze ideeën hebben academisch wel ingang gevonden, maar de regelgeving blijft achter. Er bestaan maatregelen die personen met een beperking meer vrijheid kunnen geven, maar zijn te weinig bekend en vereisen een hoop ingewikkeld papierwerk.. Een voorbeeld van zo’n bestaande maatregel is het Persoonlijk Assistentiebudget (PAB), waarmee iemand met een handicap kan assistentie thuis, op school of op het werk zelf kan organiseren en financieren. Daarvoor krijgt hij een budget toegekend waarover hij wel verantwoording moet afleggen, maar dat hem bovenal toelaat de controle over zijn eigen leven in handen te houden. Peter Lambreghts en de vzw Onafhankelijk Leven zetten sterk in op de manier waarop mensen met een beperking ondersteuning van de overheid kunnen krijgen en beschouwen het PAB daarbij als essentieel. "In de praktijk maakt zelfbeschikking een wezenlijk verschil", merkt Lambreghts op. Hij ziet het Persoonlijke Assistentiebudget als rolmodel voor een nieuw systeem waarnaar we evolueren en waarin deze maatregel substantieel wordt uitgebreid.

 

Peter Lambreghts

 

Het inclusief onderwijs waar de Vlaamse overheid zich met het M-decreet voor engageert, heeft daar baat bij. Inclusieve leerlingen kunnen met een Persoonlijk Assistentiebudget de praktische en mentale ondersteuning waar ze recht op hebben écht afstemmen op hun persoonlijke noden, wat de hele klas ten goede komt. De druk die op gewone scholen ligt wordt kleiner, terwijl inclusieve leerlingen toch adequaat begeleid worden. Op die manier kan een vruchtbare ontmoeting plaatsvinden tussen personen met en zonder beperking; voordien waren beide sferen steeds gescheiden.

 

Voor de toekenning van een Persoonlijk Assistentiebudget bestaan op dit moment nog lange wachtlijsten, op basis van prioriteiten. Onafhankelijk Leven suggereert om het inclusief onderwijs te gebruiken als criterium bij het toekennen van dit budget aan minderjarigen. Wanneer beiden samenkomen, versterken ze elkaar: wie bereid is om inclusief onderwijs te genieten, krijgt voorrang en de financiële middelen die ter beschikking worden gesteld zorgen mee voor succesvol inclusief onderwijs. Het resultaat zijn welopgeleide jongeren met een handicap die als volwaardige participanten middenin de maatschappij staan.

 

inclusief voortstuderen

Het M-decreet geldt in de eerste plaats voor het lager en middelbaar onderwijs. Toch is het ook van belang voor het voortgezet onderwijs, omdat het de kansen creëert om door te stromen naar het hoger onderwijs die het buitengewoon onderwijs niet biedt. Lambreghts’ eigen beslissing om verder te studeren na de middelbare school was een evidente keuze door zijn inclusieve schooltraject. De mensen waar hij zich aan spiegelde waren zijn leraren en medeleerlingen uit Latijn-Grieks. Ook hij wilde, net als zijn zijn studies verderzetten. Dit is illustratief voor de impact en het belang van inclusief onderwijs. Kinderen met een beperking die hun hele leven in het buitengewoon onderwijs doorbrengen, gaan vaak nadien voort in het logische circuit dat daarop volgt, vaak dagcentra en bezigheidstherapie.

 

Inclusief onderwijs is echter geen garantie op een volwaardig diploma: in samenspraak met de betrokkene kan beslist worden om een alternatief diploma of ervaringsattest uit te reiken. Dit wordt steeds gedaan met de beste bedoelingen en kan absoluut een goede oplossing zijn. Toch is het noodzakelijk behoedzaam te blijven: voor het meeste voortgezet onderwijs, maar ook op de reguliere arbeidsmarkt is vaak wel een volwaardig diploma vereist. "Het leven stopt niet na het middelbaar," aldus Lambreghts, "het zou jammer zijn als de mogelijkheden tot verder studeren of werken al op voorhand worden ondermijnd."

 

Je kan je natuurlijk afvragen of het zin heeft om iedereen dezelfde kansen en mogelijkheden te bieden. Het scala aan beperkingen is erg uiteenlopend; de noden van deze personen met een beperking zijn vaak erg specifiek, maar een handicap mag geen a priori reden zijn om iemand uit te sluiten, dan spreek je over discriminatie. Uiteraard zijn er voor sommige opleidingen een aantal startvoorwaarden van toepassing of moet een toegangsproef afgelegd worden. Dat is noodzakelijk om de kwaliteit van het onderwijs te garanderen. Hoger onderwijs is sowieso niet voor iedereen weggelegd, maar iedereen moet wel de kans krijgen om aan een toelatingsproef deel te nemen. Voor iemand met pakweg het syndroom van down is het een vreemde keuze om een rechtenstudie aan te vangen. Maar ook mensen met een beperking hebben het recht om te proberen en te falen.

 

De beste voorbeelden van inclusief onderwijs zijn immers terug te vinden in het voortgezet onderwijs. Universiteiten en hogescholen stellen hun aanbod graag open voor mensen met een beperking en gaan op zoek naar pragmatische oplossingen. "Bijvoorbeeld het voorzien van toegankelijke studentenkamers", zegt Peter Lambreghts. Zij vertrekken sneller vanuit hun verantwoordelijkheid als onderwijsinstelling, die iedereen kansen wil geven. Professoren voelen de druk die leerkrachten in het lager of secundair ervaren veel minder en ook de medestudenten zien weinig graten in een student met een beperking. Eens de initiële schroom is overwonnen spelen zij een heel belangrijke rol in sociaal functioneren binnen het studentenleven. Wie hier al ervaring mee heeft, springt er vlotter mee om, merkt Lambreghts op, wat bevestigt dat inclusief onderwijs ook al op jonge leeftijd een goed idee is.

 

Van zijn eigen studententijd herinnert Peter Lambreghts zich vooral de jaren bij Skald, de voormalige studentenvereniging van de opleiding Germaanse Talen aan het Ufsia. Op de TD’s en cantussen die onmiskenbaar deel uitmaken van het studentenleven, was hij steevast aanwezig, al vonden die vaak plaats in ontoegankelijke feestzalen en zelfs kelders. “Mijn medestudenten droegen me met rolstoel en al de trappen op en af.” Lambreghts schopte het zelfs tot praeses en vermoedt grinnikend dat zijn herkenbaarheid als rolstoelgebruiker in zijn voordeel speelde bij de praesidiumverkiezing.

 

Mits een aantal praktische tegemoetkomingen, behoort verder studeren zeker tot de mogelijkheden voor personen met een beperking. Het voordien afgelegde traject blijft wel ontzettend belangrijk: in de praktijk zien we dat jongeren met een beperking enkel doorstromen naar een hogeschool of universiteit als ze voordien ook inclusief onderwijs hebben gevolgd. Inclusief onderwijs vanaf jonge leeftijd vergroot de kansen op een latere studieloopbaan en een zo normaal mogelijk leven voor personen met een beperking. Het laat hen toe hun plaats te vinden in de samenleving en daar actief aan bij te dragen. De ontmoeting die plaatsvindt tussen de voordien gescheiden werelden vormt een uitdaging, maar vooral een belangrijke levensles voor iedereen, inclusief personen zonder beperking.



over zijn passie voor vliegvissen, liefde voor de kaaskroket en afkeer van neuspeuteren
08/09/2015
🖋: 

De rubriek ‘proffenprofiel’ toont professoren zoals je ze nog nooit zag: als mensen. dwars stelt de vragen die bij menig student al jaren door het hoofd spoken; wat zijn/haar docenten zoal op het brood smeren bijvoorbeeld. Prof. dr. Guy Hubens vertelt over zijn droomvakantie, persoonlijke rivaliteit met studentenclub Sofia en ambitie sportjournalist te worden.

Naast professor in de Geneeskunde bent u ook diensthoofd in het Universitair Ziekenhuis Antwerpen. Vallen deze jobs gemakkelijk te combineren?

Het combineren van de functie van medisch diensthoofd in het Universitaire Ziekenhuis Antwerpen en een ZAP (Zelfstandig Academisch Personeel) aanstelling in de faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen is een uitdaging waar elk medisch diensthoofd uit ons ziekenhuis voor staat. Het is inderdaad niet evident om twee broodheren te dienen: enerzijds het ziekenhuis waar men ons vraagt om topklinische zorgen te verlenen aan een zo groot mogelijk aantal patiënten en anderzijds de faculteit waar het onderwijs en onderzoek met publicaties primeren. Toch is het juist de combinatie van beide die ik voor geen geld zou willen missen. Je hebt het contact met patiënten, de voldoening van een gelukte operatie, het samenwerken met een team om tot goeie resultaten te komen. Daarnaast is er de uitdaging om altijd maar mondiger studenten te interesseren en enthousiast te maken voor je vak, je lessen steeds in vraag te stellen en jonge mensen te stimuleren om wetenschappelijk onderzoek te doen.

 

De opleiding Geneeskunde duurt een heel aantal jaren. U was met andere woorden lange tijd student en dan maak je al eens iets mee. Zou u een anekdote over uw studententijd met ons willen delen?

Mijn beste studentenherinneringen bewaar ik aan de studentenrevues Geneeskunde en de 24-urenloop Aesculapia-Sofia.
Met de tweejaarlijkse studentenrevues slaagden we er telkens in gedurende drie opeenvolgende avonden de Arenbergschouwburg volledig te vullen! Tijdens deze revues werden de tics, onhebbelijkheden en kleine kantjes van onze toenmalige proffen genadeloos aan de kaak gesteld. We schreven zelf het script, maakten de decors en speelden onze proffen na. Er was natuurlijk een zekere gelijkenis tussen speler en 'slachtoffer'. Aan de hand van ouderwetse foto’s (digitaal bestond natuurlijk nog niet) gingen de schminkers aan de slag. Hiervoor was het nodig dat de professoren poseerden, wat de meesten ook zeer graag deden! Eén van hen weigerde echter en we hebben hem toen klem gereden op de parking en de foto kunnen nemen. Ei zo na heeft dit nog een gerechtelijk gevolg gekregen!De 24-uren-aflossingsloop
tussen de studentenverenigingen Aesculapia en Sofia was een ander hoogtepunt. Georganiseerd op de terreinen van FC Wilrijk was dit een echt evenement en het summum van onze studentikoze activiteiten. Een van onze studenten Geneeskunde, nu een gewaardeerd collega, heeft trouwens nog altijd het officieuze wereldrecord op de 400 meter. Met een tijd van net onder de 40 seconden was hij sneller dan de huidige kampioenen. Kwatongen van Sofia beweren nu nog altijd dat hij geholpen door erg dichte mist een bocht heeft afgesneden!

 

Het nieuwe academiejaar gaat weer van start en Universiteit Antwerpen zou afstevenen op een recordaantal inschrijvingen. Wat zijn uw tips voor de beginnende studenten?

Voor beginnende studenten heb ik maar één raad: ga op zoek naar het gouden evenwicht tussen studie en voldoende ontspanning! Eens dat gevonden breekt de beste tijd van je leven aan!

 

Nu de serieuze vragen achter de rug zijn, schakelen we over naar iets luchtigere onderwerpen. Welke passies heeft u nog meer naast lesgeven en opereren?

Naast geneeskunde en onderwijs heb ik gelukkig nog wel andere passies. In de eerste plaats de sportactiviteiten van onze kinderen (hoewel ze al 20 en 23 zijn). In het weekend kan je me vinden langs de lijn van provinciale voetbalvelden en hockeyclubs. Gewoon leuteren over tactiek, scheidsrechterlijke beslissingen, pronostieken, ver weg van de geneeskunde … Heerlijk! 

 

Daarnaast is vliegvissen een perfecte manier voor mij om batterijen op te laden. Met enkele vrienden hebben we een clubje “Vlieg&Vis” en proberen we in binnen- en buitenland regelmatig een lijntje uit te gooien.

 

Hoe ziet uw droomvakantie eruit? Witte stranden, avontuurlijke bergen, of misschien de Vlaamse Ardennen?

Mijn droomvakantie is een actieve rondreis met familie of vrienden. Ik hou ervan om lang vooraf een reis met activiteiten uit te stippelen. Zoeken naar interessante verblijfplaatsen, trajecten vastleggen daar kan ik van genieten. Ik ga op zoek naar plaatsen met een overweldigende natuur en weinig mensen: Canada, Namibië en Argentinië waren toppers. Maar nee, de rugzak blijft thuis, er mag wel wat luxe bij!

 

Wilde de jonge Guy Hubens altijd al chirurg worden, of droomde hij er vroeger van een andere job te beoefenen?

Voor de jonge Hubens is geneeskunde altijd de nummer één optie geweest. Ik ben de zoon van een chirurg en hoorde thuis niets anders. Ofwel ga je dan mee in het verhaal ofwel keer je je er helemaal van af. Ik heb voor de eerste optie gekozen en heb er nog geen minuut spijt van gehad.
Af en toe betrap ik er mezelf echter op dat ik denk: sportjournalist zou toch ook een mooie keuze geweest zijn. Een wereldkampioenschap voetbal of Olympische Spelen verslaan is toch ook wel erg aanlokkelijk!

 

En we eindigen met enkele absurde of van de pot gerukte vragen. Als u mocht kiezen tussen geen knieën of geen ellebogen, wat zou u dan verliezen?

Wat een speciale keuze! Het gaat in wezen om vier essentiële gewrichten die noodzakelijk zijn om vlot te bewegen. In de letterlijke zin gevraagd zou ik het niet weten en ga ik een joker inzetten. Figuurlijk gesproken vraagt u me om te kiezen tussen ellebogenwerk of een knieval doen om maatschappelijk te 'bewegen' en dan opteer ik toch om de knie te behouden.

 

U staat met een reuzenhonger in een frituur, wat bestelt u?

Ik geloof dat ik in heel mijn leven nog geen drie keer een frituur ben binnengestapt! Ik ben één van die atypische Belgen die je geen plezier kan doen met frieten, niet in een frituur maar ook die van thuis niet. Als het dan toch moet: waarschijnlijk zal ik een kaaskroket bestellen.

 

Is er een medische verklaring waarom je niet mag neuspeuteren?

De combinatie vinger + neus leidt bij primaten bijna automatisch tot neuspeuteren. Vrijwel iedereen peutert wel eens in zijn/haar neus. Op de vraag of het goed of slecht is moeten we waarschijnlijk “beide” antwoorden. Het kan deugd doen wanneer het kriebelt of er iets in de weg zit. Neuspeuteren is een gevolg van het feit dat we een redelijk grote neus hebben waar zich gemakkelijk slijmrestjes, korstjes en dergelijke ophopen. Deze met je vinger verwijderen zodat de neusholten opgeruimd worden en we makkelijker kunnen ademen is een natuurlijke reactie. Anderzijds is het zo dat de bacterie Staphylococcus Aureus zich o.a. in de neusholte kan ophouden (bij ongeveer 1/3 personen). Deze kan aanleiding geven tot de gevreesde MRSA ziekenhuisinfecties waar weinig antibiotica tegen bestand zijn. Na het neuspeuteren kan je deze bacterie dus makkelijk verspreiden.

 

En tenslotte: wat is uw favoriete koude sausje van Devos & Lemmens?

Zie de vorige vraag! Ik zie thuis soms exotische dingen als “Joppie saus” verschijnen. Doe mij maar gewoon mayonaise (met ei)!

 

Aha, dan zit er toch ook weer wel iets typisch Belgisch in u. Bedankt!