opinie

05/04/2017
🖋: 

Tenzij u de laatste tijd onder een steen heeft geleefd, in welk geval u dit sowieso niet zult lezen, kan u er niet onderuit dat het woord ‘millennial’ enorm modieus geworden is. Oneigentijds als ik probeer te zijn, herinner ik mij de woorden van Schiller die zegt dat de mode nogal sterk de neiging heeft om “streng te verdelen”. Aangezien de definitie van dit modewoord, tegen mijn aanvankelijk vermoedens in, blijkbaar ook op mij betrekking heeft, lijkt het mij interessant om deze ‘verdeling’ of ‘indeling’ (zo u wil) eens nader te bekijken.

Recentelijk was ik aanwezig bij de Notebohmlezing, die deel uitmaakt van een hele reeks die alleen al omwille van de prachtige locatie iets prestigieus heeft. Onderwerp van de dag was, u raadt het al, de millennial. Zoals dat tegenwoordig pleegt te gebeuren, werd publieksparticipatie bij de lezing actief aangemoedigd en daarom stelde ik één simpele vraag. De respons hierop bestond voornamelijk uit schamper gelach en een compleet gebrek aan inhoudelijke tegenwerpingen. EĂ©n vrouw, die voor mij zat, had de moed om, voor zich uit en op  bittere toon, te mompelen dat “[wij] het veel te makkelijk hebben gehad.” Nochtans was de vraag die ik stelde niet eens verwijtend of polariserend bedoeld. Ze bestond uit niet veel meer dan de overweging dat alle vooroordelen over millennials misschien wel eens te maken zouden kunnen hebben met de erfenis van de vorige generaties. Dus laat ons die erfenis eens bekijken.

 

Wij leven in, op zijn zachtst gezegd, interessante tijden en met interessante tijden bedoel ik tijden van crisis op alle mogelijk domeinen. Toen ik zestien jaar oud was, vond de grootste crisis plaats in de economische geschiedenis. De vluchtelingencrisis die de grootste humanitaire ramp sinds de Tweede Wereldoorlog wordt genoemd, is het resultaat van een internationale politiek waarvoor de millennials vooralsnog niet verantwoordelijk gehouden kunnen worden. Het huwelijk is gezien de scheidingsstatistieken ook al geen vanzelfsprekend, veilig instituut meer en ideologisch gezien is ‘the end of history’ eerder eschatologisch dan triomfantelijk te noemen. Om nog maar te zwijgen van de hypotheek op de toekomst die, statistisch gezien, niet door de millennials werd genomen maar wel door ons afbetaald zal worden. Ik verwijs hier uiteraard naar de Brexit en de Clown in het Witte Huis.

 

Wat zijn nu dus de verwezenlijkingen waarop u, pre-millennial, zich beroept wanneer u de paternalistische positie inneemt die nodig is om over ons te oordelen? Jullie niet aflatende ‘j'accuse’ in opiniestukken, analyses en weet ik veel wat al niet, begint meer en meer te lijken op een Dorian Gray-achtig zelfportret. Is het daarbij niet een beetje voorbarig om deze vooroordelen als conclusies te presenteren? De jongste leden van onze generatie hebben de schoolbanken amper verlaten en de impact van deze generatie is zich dus nog volop aan het vormen.

 

Gun deze generatie, net als uzelf, de tijd om te zoeken naar wat slechts retrospectief de samenhang zal krijgen die voor de babyboomgeneratie nu pas, en niet al te vrolijkstemmend, opgetekend wordt in onder andere het werk van Michel Houellebecq. Ik wens mijn generatie in ieder geval eenzelfde soort spiegel toe, ooit, in de toekomst. In de hoop dat deze ons zal voorkomen al te vlug te oordelen over de generaties die na ons komen en zich moeten zien te redden in een wereld die wij aan hen zullen nalaten.



de nostalgieloze recensie

04/04/2017
🖋: 
Auteur

Er zijn zo van die films, albums, games, boeken, ... die zo'n grote invloed hebben gehad op je jeugdjaren dat je er enkel in superlatieven over kan spreken. In jouw ogen behoren deze tot het toppunt van hun medium en iedereen die dat ontkent, heeft het fout. Maar hebben ze het wel fout? In deze rubriek gaat een van onze redacteurs in een strenge maar rechtvaardige recensie over een met jeugdsentiment beladen onderwerp na of deze wel echt zo goed is als beweerd wordt.

George Lucas’ saga over het doen en laten van de Skywalker-familie in een sterrenstelsel hier ver, ver vandaan is een van de meest geliefde filmfranchises uit de geschiedenis. Over heel de wereld zijn er fans te vinden. Deze zijn soms zo toegewijd aan de filmreeks dat elke vorm van kritiek wordt beantwoord met taalgebruik waar we ons in dit hoogstaand magazine niet aan gaan wagen. De originele trilogie, waarvan de eerste film in 1977 uitkwam, wordt op elke mogelijke manier verheerlijkt. Maar is de originele Star Wars-film (die later de ondertitel A New Hope kreeg) zijn status als foutloos meesterwerk wel waard?

 

Star Wars begint met twee ruimteschepen in achtervolging. Aan de ene kant hebben we de rebellen, die stevig onderbemand zijn, en aan de andere kant staat het intergalactische keizerrijk, die gekleed in tupperware dood en verderf zaaien. Dit conflict vormt de basis van het verhaal van Star Wars. De rebellen hebben de plannen van het bolwerk (pun intended) van het keizerrijk gestolen met als doel deze op te blazen. Om hierin te slagen hebben ze de hulp nodig van een onwaarschijnlijke held.

 

Deze onwaarschijnlijke held komt in de vorm van Luke Skywalker, die we leren kennen als een puberaal, zagend broekventje. Acteur Mark Hamill lijkt het oprecht niet naar zijn zin te hebben en zou liever, net als het personage dat hij speelt, zo snel mogelijk op een andere plek willen zijn. Ondanks dat Hayden Christensen door fans wel werd overspoeld door kritiek voor de manier waarop hij Anakin Skywalker speelde in de prequeltrilogie, zien we ook Hamill een zeer gelijkaardige acteerstijl gebruiken. Luke krijgt zijn kans om avontuur te beleven wanneer Obi-Wan Kenobi hem meeneemt om een prinses te redden. Alac Guinness is perfect als een oude leermeester die niet echt een idee lijkt te hebben over wat hij eigenlijk bezig is. Skywalker en Kenobi krijgen hulp van Han Solo, een arrogante smokkelaar en zonder twijfel het beste personage uit de film. Alleen al het feit dat hij tegen de andere personages zegt wat het publiek denkt, maakt van hem een absolute favoriet. Harrison Ford speelt de smokkelaar op zo'n charmante manier dat het onmogelijk is om niet te grinniken wanneer hij prinses Leia op haar plaats zet. Star Wars was erg progressief omdat er een prinses in voor kwam die haar eigen mannetje kon staan en niet steeds gered moest worden (behalve dan die ene keer dat ze wel gered moest worden). Carrie Fisher speelt de badass prinses op dezelfde manier dat Mark Hamill een intergalactische held speelt: de bedoeling is er, maar het is simpelweg gewoon niet erg goed geacteerd. Al is het niet altijd de schuld van de acteurs. Sommige dialogen die George Lucas heeft geschreven, zouden door geen enkele acteur geloofwaardig gebracht kunnen worden.

 

Waar het acteer- en schrijfwerk ondermaats is, overtreft de special-effectsafdeling. De film uit 1977 geeft sommige hedendaagse, met CGI beladen films het nakijken. George Lucas heeft, omdat het budget voor computereffecten beperkt was, elke set, elk ruimteschip en alle kostuums met de hand laten maken. Hiermee bewijst hij dat practical effects eindeloos veel beter zijn om een geloofwaardige wereld tot leven te wekken dan een acteur voor een green screen. Dat maakt het des te jammer dat Lucas zijn saga door de jaren heen heeft aangepast en er steeds meer computereffecten aan toevoegde. De nieuwere versies van Star Wars zijn veel minder aangenaam om naar te kijken dan de originele versie van 1977 door die overdaad aan computereffecten.

 

Maar special effects zijn niet genoeg om een filmklassieker te maken. Anders zou Avatar van James Cameron nog steeds relevant zijn. De special effects van Star Wars maken de actiescĂšnes gelukkig nog ietwat spectaculair. Niemand, noch de rebellen of de stormtroopers slagen er ooit in om raak te schieten, zodat we nooit echt het gevoel krijgen dat de helden wel degelijk in gevaar zijn. Ook het grote duel tussen Obi-Wan Kenobi en slechterik van dienst, Darth Vader, is even sensationeel als een maaltijd in de microgolfoven. Alleen met iets dramatischere afloop.

 

Star Wars is redelijk vermakend, maar de film komt pas volledig tot zijn recht in combinatie met de rest van de saga. George Lucas heeft een fantastisch universum gecreëerd waar oneindig veel verhalen in verteld kunnen worden, maar het is vooral het universum dat een tijdloze klassieker is geworden en niet de film zelf. De special effects en de legendarische soundtrack van John Williams zijn van een ongezien hoog niveau, maar helaas zijn er te veel mankementen in het tempo, de acteerprestaties en in het schrijfwerk van Lucas om van een effectief meesterwerk te spreken.



opinie

04/04/2017
🖋: 
Auteur extern

Joeri Vandendriessche


De digitale revolutie is volop aan de gang. In elk domein en aspect van ons dagelijks leven worden we ermee om de oren geslagen. Zeer positief, en dan spreek ik niet enkel als jonge student. We zien dat de digitalisering een stijging van de productiviteit in zijn geheel met zich mee brengt. We kunnen gemakkelijker meer doen in minder tijd.  Ook op het vlak van onderwijs wordt er schoorvoetend in de richting van een digitale leeromgeving gestapt. We zien digitale platforms met daarop studiemateriaal, communicatie van de prof en administratieve zaken. Maar dit is veel te beperkt. Het kan veel beter en dan heb ik het specifiek over het online zetten van opgenomen lessen.

Ik studeer Rechten aan onze universiteit (UAntwerpen). De gangbare praktijk is het opnemen van nagenoeg elke les. Dit gebeurt voornamelijk voor de werkstudenten die in de onmogelijkheid verkeren om lessen te bezoeken. Voor die werkstudenten worden deze lessen online opengesteld om ze te herbekijken wanneer zij de tijd hebben. Echter, dit is niet het geval voor de 'gewone' student. Het kan voorvallen dat de lessen online ter beschikking gesteld worden, maar dit is nog steeds de uitzondering. Er wordt nog steeds verondersteld dat de student naar de les moet komen: digitale opgenomen lessen passen niet binnen het plaatje. Absurd, want alle studenten hebben net veel baat bij een meer doorgedreven digitalisering, voornamelijk op het vlak van lessen. De student zal onder meer eindelijk kunnen studeren op een eigen manier en in een eigen tempo, veel meer dan dat nu kan.

 

let's go digital

Wordt het niet stilaan tijd dat we ons hoger onderwijs gaan situeren in een digitale omgeving in plaats van een fysieke? Sinds de drie jaar dat ik studeer, heb ik over dit onderwerp vaak gesproken met medestudenten. Zo heb ik voor- en tegenstanders ontmoet. Het grote voordeel voor studenten is de niet-aanwezigheid in de les, uiteraard. Dit is een voordeel dat voor de hand ligt, maar er zijn nog meer argumenten zoals de democratisering en personalisering van het onderwijs. Het nadeel is dat je niet in de les zit, en het op deze manier verleidelijk wordt om de opgenomen les niet te zien of er niet bij op te letten. Zowel de voor- als nadelen houden steek. Waar het eigenlijk om draait, is de vraag “Zijn we wel het meest productief zoals we nu bezig zijn? Halen we het maximum er wel uit?” Het antwoord lijkt mij nee te zijn, maar met opgenomen lessen kan hier mogelijk aan tegemoet gekomen worden.

 

minder aanwezige studenten als heil

Wanneer je opgenomen lessen openzet voor alle studenten, zal je veel minder studenten zien in de aula's. Dat is logisch. Dit wordt vaak door de professoren als een gevaar gezien: een bedreiging voor de leerstof, het vak of de professoren zelf. De professoren hebben overigens de grootste inspraak omtrent het al dan niet online zetten van lessen. Zij kiezen vaak voor het klassieke model, uit vrees dat de studenten anders thuisblijven. Die vrees is wellicht gegrond, maar we kunnen ons toch wel afvragen wat nu het doel is van een les of een universiteitscursus? Het doel is de student datgene bij te brengen dat het vak inhoudt, met alle nodige middelen. Het is dus niet noodzakelijk dat er fysiek in een lokaal meerdere uren les gevolgd moeten worden. Als de student het leerdoel het best bereikt via een online opgenomen les, dan is dat het pad dat bewandeld zou moeten worden. Hier komt nog bij dat als er minder studenten naar de les komen, de prof met dezelfde of minder uren meer kwalitatief kan inspelen op de opgedaagde studenten. Een veel persoonlijkere aanpak dus.

 

Broken Windows and Fallacies

Zoals vaak in onze maatschappij kijken we enkel naar welke voor- en nadelen er op het eerste zicht spelen. Voor een prof lijkt het dus dat hij minder directe aandacht zal krijgen, voor een student lijkt het dat hij niet naar de les zal moeten. Dit klopt, maar is niet het enige. In de geest van Frédéric Bastiat, een 19de eeuws filosoof, is het aangewezen om ook naar de indirecte gevolgen te kijken. Er zijn meer voordelen aan opgenomen lessen en meer digitalisering, die nu nog niet gezien worden.

 

1. democratisering van de universiteit

Een verdere digitalisering van de lessen is een democratische maatregel. Studenten die niet op kot kunnen gaan wegens financiële redenen en vaak ver moeten pendelen, kunnen op deze manier gemakkelijker de lessen volgen waarbij ze als pendelaar veel tijd zouden verliezen. Het speelveld tussen kotstudenten en niet-kotstudenten wordt zo gelijker.

 

2. maatregel tegen overpopulatie

Vervolgens kunnen we over het algemeen stellen dat er minder pendelstudenten aanwezig zullen zijn. Het probleem van overpopulatie bij universiteiten wordt op deze manier deels aangepakt. De aula’s zullen immers minder gevuld zijn. En is het tekort aan aula’s niet een groot probleem waaraan tegemoet kan gekomen worden door de digitalisering?

 

3. verduidelijking, verduidelijking, verduidelijking

Ten slotte zullen de herbekijkbare opgenomen lessen voor een enorme toename aan duidelijkheid zorgen. Voor studenten zal het mogelijk zijn om betere notities te maken: als het de eerste maal niet gelukt is om alles te volgen, kan je later aanvullen en zo voor verduidelijking zorgen, etc. Kortom, voor diegenen die het wensen, zal de mogelijkheid bestaan de lessen te herbekijken. In het kader van de productiviteit van één gegeven les is dit een positief licht.

 

et nunc?

Daarom wordt het hoog tijd van de krampachtige houding weg te stappen dat digitale lessen niet goed zouden zijn. Het is de toekomst en bovendien een situatie die veel beter is dan de situatie van vandaag. Op die manier kunnen we terugkeren naar de essentie: studenten iets bijleren. Verplichte fysieke aanwezigheid kan dus in het licht van de moraliteit en pragmatiek in vraag gesteld worden. Daarenboven hinken we internationaal gezien al achterop vergeleken met de top. Het is een must om in te spelen op de digitalisering om zo duidelijk onze vakkennis over te dragen en topstudenten af te leveren die deze kennis dan kunnen laten vloeien over de rest van de wereld. We leven in een steeds meer gedigitaliseerde wereld, laat ons met ons onderwijs en onze universiteit niet achterop blijven, maar laat ons gebruik maken van de opportuniteiten en zo genieten van de vele voordelen.

 

 

Joeri Vandendriessche

 

 

Joeri Vandendriessche (20) is student Rechten aan de Universiteit Antwerpen en bestuurslid bij LVSV Antwerpen. Hij schrijft dit opiniestuk in eigen naam.

 

 

 

Wil je reageren op dit opiniestuk of zelf een opiniestuk inzenden? Het kan! Stuur ons je stuk door en we nemen zo snel mogelijk contact met je op.



een Belgische voetbalervaring vanuit Nederlands perspectief

30/03/2017
🖋: 
Auteur

Ik zou mezelf niet bestempelen als een diehard supporter die zijn club overal naartoe volgt, maar toen FC Twente bekendmaakte dat het tijdens de interlandweek een oefenwedstrijd tegen KSC Lokeren zou spelen, wist ik dat ik mijn club achterna moest.

Sinds ik dit academiejaar aan Universiteit Antwerpen studeer volg ik FC Twente nog altijd op de voet, maar een wedstrijd bezoeken heeft er al een tijdje niet meer ingezeten. Daarbij was de kans vorig jaar groot dat de Enschedese club niet meer zou bestaan. Na financiĂ«le malaise van het vorige bestuur (90 miljoen euro schuld1 – er zijn clubs voor minder failliet verklaard) en een verloren rechtszaak tegen de KNVB, leek heel Nederland zich tegen FC Twente te keren en was de club ten dode opgeschreven. Toen was er de Beroepscommissie van diezelfde KNVB die oordeelde dat de club wĂ©l haar proflicentie mocht behouden. Met hulp van de Gemeente Enschede, investeerders, supporters en een nieuw bestuur zijn de Tukkers weer de goede weg in geslagen en staan ‘we’ inmiddels 6e in de eredivisie.

 

Ik vind het terecht dat mijn club nog altijd bestaat, ook als ik het hele gebeuren objectief probeer te bekijken. Maar dat terzijde. In gedachten had ik mij al gezeteld in het Daknam Stadion om te aanschouwen hoe ‘mijn club’ de nummer 12 van BelgiĂ« finaal van de mat zou spelen. Om uiteindelijk met een afgetekende 0-5 op het scorebord huiswaarts te keren. Het liep echter anders.

 

het Twentse Ros op de zijkant

De zon scheen die bewuste 22 maart 2017. Deze heerlijke lentedag beschouwde ik als een voorteken. De treinreis verliep vlot, vriendelijke passanten in Lokeren wezen mij de weg naar het stadion en toen ik de rode spelersbus met het Twentse Ros op de zijkant zag staan, vervulde mijn hart zich met intens geluk (snap je alleen als je van voetbal houdt).

 

Ik nam plaats op een zeer comfortabele stoel van Tribune 1 alvorens mijn rugzak uitvoerig was gecontroleerd. Uit het Lokerse dialect van de oude steward kon ik iets ontcijferen als: “Nog altijd niveau 3” en “Speciale dag vandaag”. Eigenlijk mocht ik het stadion niet in met een rugzak, maar de steward zag het door de vingers. Voetbal verbroedert laten we maar zeggen.

 

Ik hoorde stemmen achter mij. “Laten we hier gaan zitten.” Een paar rijen verderop zaten selectiespelers Dylan George, Dylan Seys (Belg, gehuurd van Club Brugge, red.) en Nick Hengelman. Ik werd nerveus, het kleine jongetje dat met knikkende knietjes om de handtekening van zijn favoriete speler vraagt, kwam weer in mij naar boven. Ik aarzelde, maar besloot na een paar seconden toch op ze af te stappen en ging uiteindelijk met alle drie op de foto. Alle drie waren ze geblesseerd, dus namen ze plaats op de tribune.

 

‘Klein jongetje’ is in deze natuurlijk relatief. Zelf ben ik 23, George 18, Seys 20 en Hengelman 27. Maar voor mijn gevoel waren ze op dat moment alle drie een stuk ouder dan ik.

 

mijn held Sonny Stevens

Dan de wedstrijd. Na een niet al te hoogstaande eerste helft, waarin het hoogtepunt bestond uit een schot van Lokeren op de lat, zochten beide teams bij een 0-0 ruststand de kleedkamers op, en ik de catering om een pintje te scoren. Onderweg liep ik Sonny Stevens tegen het lijf. Vier jaar geleden werd hij door FC Twente gehaald als eerste keeper, maar echt doorbreken zat er nooit in voor Sonny. Hij viel van de ene langdurige blessure in de andere en revalideert momenteel in Antwerpen.

 

Een paar jaar geleden sprak ik hem ook. Of nou ja, ik probéérde een gesprek met hem aan te knopen. Na een gewonnen bekerwedstrijd in Doetinchem tegen De Graafschap, waarin Stevens een enorme blunder beging, zag ik hem staan in de businesslounge van De Graafschap. Eigenlijk mochten we daar helemaal niet komen, maar het misleiden van de businesslounge-medewerkster bleek verbazingwekkend eenvoudig. Hoe dan ook, het eerste dat toen in me opkwam (met een te hoog alcohol promillage in mijn bloed) was om te zeggen: “Goed gekeept Sonny!” Enfin, dat is cafĂ©praat.

 

Van het hierboven genoemde voorval wist hij zich (gelukkig) niets meer te herinneren. Sonny en ik staan op de foto en we hadden een goed gesprek gehad over zijn blessures en Antwerpen – mijn geweten is weer zuiver. Vanaf het veld klonk het fluitje voor het begin van de tweede helft. Ik nam afscheid van mijn held Sonny Stevens en zetelde mij weer op de volle tribune.

 

Een laatste randje zonlicht was nog net op het veld te zien en op de tribune waaide een ijzig koude wind. Deze wind deed mijn goede voorgevoel van die ochtend teniet en leidde het Twentse onheil in. Na 20 minuten spelen in de tweede helft kwamen de Waaslanders op voorsprong, om niet veel later ook de 2-0 en 3-0 tegen de touwen te werken. FC Twente deed tegen het einde van de reguliere speeltijd nog iets terug, maar deze treffer viel te laat. Lokeren won afgetekend met 3-1 en daar was niets op aan te merken.

 

supportershart

Nou moet ik er bij vermelden dat FC Twente aardig wat (jeugd)internationals in de selectie heeft, waardoor de belangrijkste schakels ontbraken tegen De Tricolores, maar dat maakt de overwinning van Sporting niet minder verdiend. Deze nederlaag deed mij al met al geen verdriet. Nee, de voetbalervaring in Lokeren telt zwaarder en wie had dat ooit kunnen denken. Ik heb mijn club weer eens in actie gezien, mijn supportershart klopt weer vol vreugde.

 

Bekijk hieronder de samenvatting van de wedstrijd.

 

 

 


1 Bij de €90 miljoen zit ook de hypotheek op het stadion van €30 miljoen inbegrepen. In hoeverre telt dat als je als een van de weinige clubs in Nederland je stadion in eigen beheer hebt?



29/03/2017
🖋: 

Van de studentenhome die ooit barstte van enthousiaste studenten, blijft nu slechts een lege huls over. Praesidium Ten Prinsenhove, de bijbehorende studentenclub, liet zich niet stoppen en zet haar activiteiten nu verder buiten de vertrouwde muren van de peda. Maar hoe houd je een club in stand, als haar bestaansreden wegvalt? Sarah Naert, de huidige praeses, vertelt ons over hun toekomstplannen.

We staren samen omhoog naar de lege toren. Sarah vertelt dat het voor de leden van PTP nog steeds vreemd is om het gebouw zo te zien. Toen ze vorig jaar verkozen werd tot praeses, had ze geen flauw idee dat er zoveel zou veranderen. Iedereen wist dat de home ooit zou verouderen, maar niet dat het zo snel zou gaan. Van controles hebben ze nooit iets meegekregen. De studenten leefden in de illusie dat de grote verhuis pas jaren na hun vertrek uit Antwerpen zou plaatsvinden.

 

Wat Sarah het meest mist aan het samenwonen met meer dan 150 studenten, is precies dat. Je woonde er met zoveel verschillende mensen en als je iets nodig had, hoefde je alleen maar door de gang te roepen, de deuren stonden altijd open. Het gebouw zelf, wordt het minst gemist. De studenten wonen nu bijna allemaal verspreid over de studentenbuurt in andere koten. De universiteit heeft geholpen bij het vinden van nieuwe onderkomens. Het waren natuurlijk vaak studenten die ver van de stad woonden en de mogelijkheid om weer thuis te gaan wonen is er dan niet. Niet alleen het plotse karakter van de aankondiging, maar ook de timing rond de examens, maakten het proces nog wat ingewikkelder.

 

Sarah Naert voor de Peda (© Peter Jan Polstra | dwars)Eerst was de club bang dat er minder nieuwe leden bij zouden komen. Normaal zijn er veel eerstejaars die zich aansluiten zodra ze in de peda op kot komen, maar nu waren de nieuwelingen vooral oudere studenten van andere clubs, gelokt door de verhalen van toffe feestjes en een gezellige doop. De samenwerking met andere clubs verloopt sowieso erg positief. Bij het organiseren van nieuwe activiteiten kunnen ze altijd voor raad bij andere praesidia terecht.

 

Een paar weken terug heeft het huidige praesidium samengezeten met leden en ex-leden om het voortbestaan van de club te bespreken. Dit jaar is het de bedoeling om vooral zo normaal mogelijk door te gaan, maar volgend jaar moet er toch iets veranderen. Want wat voor club zijn ze nu eigenlijk? PTP wil er vooral zijn voor de kotstudent, maar dan zonder in het vaarwater van De Chips terecht te komen. Wat vroeger door veel leden gesmaakt werd, waren de filmavondjes en andere gezellige kleinere activiteiten. In plaats van meer in te zetten op feestjes of cantussen, zal de focus dus daarop gaan liggen. Komend jaar staan ze zoals gewoonlijk ook op Students on Stage. Waar de club vroeger studenten vertelden over hun woontoren, is hun nieuwe handelsmerk de ‘pedagezelligheid’.

 

Nu zal dat iets informeler worden. Net als andere clubs die niet ‘officieel’ meedoen aan de kiesweek – zoals Abundantia – zullen de PTP’ers waarschijnlijk wel in thema aanwezig zijn. Over een maand of twee zal Sarah het dan uit handen moeten geven. Maar een groot deel van het huidige praesidium blijft actief en ook zij zal op de achtergrond nog wat steun blijven bieden. “Ik heb er wel vertrouwen in.”



de ombudspersonen aan UAntwerpen

23/03/2017
🖋: 

Je zal het maar voorhebben. Je zit in je laatste jaar, klaargestoomd voor de arbeidsmarkt en staat te springen om je masterdiploma in te kaderen en boven je bureau te hangen. Toch mag je die champagnefles nog niet aan je lippen en die lauwerkrans nog niet op je hoofd zetten, want in de puntentabel op SisA staat nog één hardnekkige roodkleurige pretbederver. Een examen dat je al jaren meesleept en waar je maar niet voor kan slagen.

Je hebt die cursus al van binnen en van buiten en van boven naar onder geleerd en besluit nog maar eens met de professor te gaan praten. Maar in plaats van je opbouwende feedback te geven, breekt hij je af en blijkt hij je je diploma niet te gunnen. GeĂŻntimideerd en gediscrimineerd zoek je hulp bij de ombudspersoon van je opleiding. Maar wat als dat een goede collega is van je professor?

 

Dit is geen fictief doemscenario van een januari- of juninachtmerrie, maar een waargebeurd verhaal dat jammer genoeg niet het enige in zijn soort is. De specifieke geschillen met de professoren in kwestie terzijde gelaten, is het inderdaad op zijn minst opmerkelijk te noemen dat de rol van bemiddelende vertrouwenspersoon in deze verhalen wordt uitgeoefend door een collega van de betrokken professor. Dat blijkt echter geen uitzondering op de regel, en zelfs in de meerderheid van de gevallen zijn het professoren of assistenten binnen dezelfde faculteit of opleiding die optreden als ombudspersoon. Volgens artikel 12.2.2 van het Onderwijs- en Examenreglement (OER) zijn ombudspersonen bovendien bij voorkeur lid van het academisch personeel. Maar komt hierdoor hun onpartijdigheid en laagdrempeligheid niet in het gedrang? dwars zocht het uit.

 

kiezen tussen pest en cholera

In de eerste plaats is het opvallend dat de ombudspersonen zelf ook bezig zijn met deze vraag. “Als ombudspersoon kan je moeilijk optreden voor vragen of problemen die rond je eigen vak draaien”, geeft Julie Declerck, ombudspersoon master Meertalige Professionele Communicatie, toe. Sommige opleidingen werken daarom met twee ombudspersonen zodat ze kunnen afwisselen in gevallen waarin een van de twee betrokken is. Verder gaat het vaak over praktijkassistenten, gastprofessoren of doctoraatsstudenten, die studenten meestal wel persoonlijk kennen, maar er een beperkt aantal uren aan lesgeven en/of zelf geen beslissing nemen over het examenresultaat.

 

Toch behoren ook die personen tot het academisch personeel en zijn ze allemaal collega’s van elkaar. Volledig neutraal en objectief kunnen zij dus nooit zijn. Daartegenover staat echter dat iemand van de faculteit zelf veel beter vertrouwd is met het curriculum, weet hoe de examens verlopen en zich beter kan inleven in de situatie. “Geen van ons kan zich inbeelden dat we ombuds zouden zijn in een andere faculteit, voor problemen met vakken waarvan we ons moeilijk kunnen voorstellen wat ze inhouden”, klinkt het bij de Faculteit TEW.

 

Ombudspersonen zijn geen magiërs die van een negen zo een elf kunnen toveren.

 

Daarnaast staan assistenten of professoren veel dichter bij de docent in kwestie en kunnen zij hem/haar veel gemakkelijker, op een informele manier en op de gepaste toon aanspreken. “Het hangt ervan af waar je de drempel verhoogt”, legt professor Jan Sijbers, ombudsman van de bachelor Farmacie, uit. “Als je een extern persoon inzet als ombudspersoon, is het de ombudspersoon zelf die een brug over moet.” Maar ook aan de kant van de studenten ligt volgens de universiteit de drempel laag bij een faculteitsinterne ombudspersoon. De meeste studenten kennen hen persoonlijk en stappen dus net daarom gemakkelijker naar hen toe.

 

Verder is het belangrijk te onthouden dat ombudspersonen geen magiërs zijn die van een negen zo een elf kunnen toveren. De ombudsdienst is geen beroepsinstantie, maar eerder een soort controle- en adviesorgaan dat toeziet op de juiste naleving van het OER. Ombudspersonen zijn ook geen politieagenten die professoren sanctioneren of terechtwijzen. Ze zijn in de eerste plaats bemiddelaars, die ieders standpunt in overweging nemen en verduidelijken aan de andere partij met de bedoeling tot een consensus te komen. En op het einde van de rit is het de Examencommissie die over het examenresultaat beslist.

 

de gulden middenweg

Na verschillende gesprekken en mailtjes lijkt de zaak dus mooi genuanceerd. De ombudspersonen zijn niet helemaal neutraal, maar de voeling met de faculteit biedt meer voor- dan nadelen. Volgens AnaĂŻs Walraven, voorzitter van de Studentenraad, is neutraliteit toch zeker geen factor die we zomaar even mogen wegnuanceren. Als vriend of collega van de betrokken professor wil de ombudspersoon natuurlijk niet dat zijn/haar collega bestraft wordt, of dat het tot een rechtszaak komt. De vraag rijst of men binnen dezelfde faculteit dan niet gemakkelijk in de verleiding komt om mekaar in te dekken of te beschermen.

 

De Studentenraad merkt bijvoorbeeld dat de student niet altijd goed en volledig geïnformeerd wordt over alle beroepsmogelijkheden die hij heeft. “Sommigen geven gewoon het e-mailadres door van de voorzitter van de Examencommissie and that’s it”, verklaart Anaïs.

 

Neutraliteit is geen factor die we zomaar even mogen wegnuanceren.

 

Bovendien kan een overweldigde student bij een ombudsgesprek volgens de Studentenraad gemakkelijk gecriminaliseerd en afgeschrikt worden. Vaak weten studenten niet dat ze bij elk gesprek een derde persoon mogen meenemen. Daarnaast wijst AnaĂŻs ook nog op een andere belangrijke factor in de discussie: discretie. Klachten worden helaas niet altijd geanonimiseerd. Zeker als studenten een niet-persoonlijk probleem willen aankaarten over de opleiding in het algemeen, zou gegarandeerd moeten worden dat zij hierop niet worden afgestraft. Daarom raadt AnaĂŻs studenten aan om altijd naar de Studentenraad of hun studentenvertegenwoordigers te stappen. Zij kunnen immers niet verplicht worden hun identiteit door te geven.

 

“We zijn ervan overtuigd dat er ook goede ombudspersonen zijn die zich inzetten om zo onpartijdig mogelijk te zijn, maar over het algemeen zou het voor iedereen beter zijn dat het onafhankelijke mensen zijn”, vat Anaïs samen. Ook de professoren en assistenten worden in een moeilijke positie gebracht wanneer ze als ombudspersoon worden aangeduid. Concreet stelt ze voor om de ombudspersonen universiteitsintern te houden, maar om professoren uit de ene faculteit als ombuds aan te stellen in een andere. Ze haalt daarbij het voorbeeld van de Faculteit Ontwerpwetenschappen aan. Daar treedt Hilde De Vleeschhauwer, een volledig onafhankelijk persoon binnen de faculteit, op als ombudspersoon. Studenten ervaren dat als zeer positief en hebben het gevoel dat ze echt geholpen worden. “Als lid van het ATP (Administratief en Technisch Personeel, nvdr.) sta je natuurlijk niet volledig los van de opleiding, maar ben je geen directe collega van de docenten. Dat staat me toe op een heel nuchtere manier naar de kern van het probleem te gaan, soms onafhankelijkere voorstellen te doen en niet te blijven hangen in een welles-nietesverhaal”, verklaart ze zelf.

 

niet zo zwart-wit

De centrale ombudsman van UAntwerpen, Werner Jacobs, ziet geen structureel probleem, maar wijst op de individuele geschiktheid van een specifieke ombudspersoon. “De ombudsfunctie draait rond vertrouwen en een zeker moreel gezag. Dat doe je teniet als je naar de pijpen van de professoren danst, denkende dat dat goed is voor jezelf en je carriùre. Iemand die dat zou doen, compromitteert zichzelf en is waarschijnlijk binnen een maand ombuds af bij gebrek aan een vertrouwensbasis.” Bovendien leggen de facultaire ombudspersonen jaarlijks verantwoording af bij de centrale, die op zijn beurt terugkoppelt aan de Onderwijsraad. De facultaire ombudspersonen worden overigens aangeduid door de Faculteitsraad en de centrale door de Onderwijsraad, waar de studenten zelf dus inspraak hebben.

 

Anaïs wil de studenten in elk geval meegeven dat de ombudspersoon niet het laatste redmiddel is en dat zowel de stuvers als de algemene Studentenraad altijd klaarstaan met informatie en bijstand. Goed geïnformeerd zijn over je opties is de eerste stap in het zoeken naar een oplossing. Zo kunnen doemscenario’s – hopelijk toch – vermeden worden.



hoe toegankelijk is UAntwerpen?

23/03/2017
🖋: 

Als nieuwe student de weg naar een lokaal vinden is soms een nachtmerrie. Wat als jouw weg naar de les niet alleen onbekend terrein is, maar nog meer obstakels kent? Wat voor veel studenten onzichtbaar is, is voor anderen namelijk een doorn in het oog. Bij toegankelijkheid denk je snel aan drempels, hellingen en aangepaste toiletten. Dat begrip gaat voor studenten met een beperking echter veel verder.

Ellen Bernaerts, alumna van KU Leuven en voormalig adviseur toegankelijkheid van het Centrum voor Toegankelijkheid van de Provincie Antwerpen (CTPA), opent ons de ogen. Samen doorkruisen we een aantal gebouwen van de Stadscampus zoals de Agora, bibliotheek, Aula Rector Dhanis en het R-gebouw. Uiteraard zijn de aangepaste toiletten en hellingen het meest opvallend, maar soms moet je letterlijk met je neus op de feiten gedrukt worden.

 

Het eerste waar je als slechtziende op zou stuiten in de Agora, zijn de grijze pilaren die daar bijna willekeurig geplaatst lijken te zijn. Deze hebben weinig contrast met de omgeving en staan recht tegenover de ingang, dat is vragen om problemen.

 

Ook zijn de voorzieningen niet per se altijd bruikbaar of perfect. Zo stuiten we bij de bibliotheek op een aangepast toilet met beugels, waarvan een van de beugels niet neergeklapt kan worden. Een verkeerd geplaatste toiletrolhouder zit in de weg. In de Agora zien we de helling naar de sportzaal, die er op het eerste gezicht nog zo nuttig uitziet. “Als je daar afrijdt, eindig je volgens mij middenin de zaal, of met kapotte handen.” Dat betekent niet dat deze ruimtes ontoegankelijk zijn, maar wel een uitdaging. Verbeterpunten zijn er natuurlijk altijd. Voordat mensen met een beperking echt in de les moeten zijn, gaan ze meestal op verkenningstocht. Een kwestie van de gevaren in kaart te brengen.

 

Ervaringsdeskundige Tom Timmermans, alumnus Taal- en Letterkunde, liep op de campus weleens tegen problemen aan en is zich ook bewust van de moeilijkheden die voor rolstoelgebruikers bestaan. Hij gebruikt krukken, wat betekent dat hij wel wat trappen op kan en alles voor hem op de goede hoogte is geplaatst. Het is volgens hem vooral frustrerend dat er bij het ontwerp van een gebouw vaak meer naar esthetiek wordt gekeken dan naar bruikbaarheid. De trappen in gebouw de Meerminne zijn daar een voorbeeld van: “Allesbehalve toegankelijk en functioneel”, zegt hij. Maar het gaat om meer dan wendbaarheid. Het psychologische aspect is ook belangrijk. “Ik kan me inbeelden dat bepaalde balies, zoals die aan het STIP, te hoog zijn voor rolstoelgebruikers, waardoor ze altijd moeten opkijken naar de baliemedewerkers. Dat is zowel praktisch, sociaal, als psychologisch gezien niet altijd even wenselijk.”

 

Boem patat - toegankelijkheid UAntwerpen (© Lisa DecrĂ©, Lize D’haese en Stine Moons |dwars)“Vroeger ging de universiteit nog met studenten met een beperking op pad, om te bekijken welke problemen hen opvielen. Daar zijn ze mee gestopt, omdat blijkt dat ideale omstandigheden heel individueel zijn”, vertelt Mark Verbruggen van het departement Infrastructuur. “Ze laten de gebouwen geregeld screenen en proberen problemen zo snel mogelijk op te lossen. De laatste gebouwen die gescreend werden bevinden zich op campus Groenenborger. Kleine aanpassingen doen ze meteen, voor grotere moeten we wachten op renovaties van de gebouwen. Sommige oude gebouwen, waar bijvoorbeeld geen lift beschikbaar is, zullen nooit optimaal toegankelijk worden. Door als student melding van problemen te maken, kan de universiteit iets veranderen. Hoe dubbel het ook klinkt: klachten zijn altijd welkom.”

 

Helaas kan de universiteit niet alle problemen oplossen. Een van de grootste problemen die Tom aankaart, zijn de schuine voetpaden tussen de gebouwen. Dit is de verantwoordelijkheid van de stad. Hoewel dit probleem studenten dus belet om eenvoudig van lokaal naar lokaal te gaan, kan de universiteit er niks aan doen. Om te voorkomen dat studenten op problemen stuiten als ze naar de les gaan, kunnen ze sinds een aantal jaar beroep doen op de website van Toegankelijk Vlaanderen (www.toevla.be). Daar staat van veel openbare gebouwen precies vermeld welke voorzieningen er aanwezig zijn (liften, toiletten, etc.). Ook als medestudent kan je helpen. Kijk eens om je heen en voorkom dat je je fiets per ongeluk recht voor een rolstoelhelling parkeert.

 

Renovaties zijn natuurlijk niet het enige redmiddel van de student. Bij aanmelding kunnen studenten bijzondere faciliteiten aanvragen. Ze gaan dan in gesprek met de studentenbegeleider. Zo weet Hilde Janssens van de Dienst voor Studieadvies en Studentenbegeleiding te vertellen dat er dit jaar 852 studenten bijzondere faciliteiten hebben aangevraagd omwille van een functiebeperking. Daarvan hebben 364 studenten die voor het eerst aangevraagd. Met de start van het tweede semester zullen daar nog een aantal bijkomen. Zo zijn er altijd studenten die in eerste instantie geen aanvraag doen, maar na de eerste examens toch merken dat ze er behoefte aan hebben. Net als bij het departement Infrastructuur, zijn hier continu veranderingen.

 

Vóór dit academiejaar moesten studenten elk jaar opnieuw hun faciliteiten aanvragen. Dit is nogal omslachtig, want iemand met een chronische ziekte of leerstoornis, zoals dyslexie, verandert in een jaar niet van situatie. Nu loopt dat dus automatisch door, behalve bij eerder tijdelijke situaties, zoals depressies, waarbij er natuurlijk niet vanuit wordt gegaan dat de student daar voor altijd mee blijft zitten. De faciliteiten die studenten krijgen, verschillen per situatie. De zorgcoördinator bekijkt met elke student individueel wat hij of zij nodig heeft. Een meer algemene aanpassing is bijvoorbeeld de extra examentijd. Studenten kunnen een derde meer tijd aanvragen, zo krijg je voor een examen van drie uur bijvoorbeeld een uur extra.

 

Het zou beter zijn als deze voorziening standaard was. Als alle examens langer duren, hoeven studenten met een functiebeperking geen aanvraag meer te doen en niet meer als enige in de zaal te blijven zitten. Want het gaat ook om privacy. Als je bij een examen helemaal vooraan moet plaatsnemen en langer de tijd krijgt, weet iedereen meteen dat je dyslexie, ADHD of iets anders hebt. Deze ontwikkeling is iets waar de Dienst voor Studieadvies en Studentenbegeleiding naartoe wil werken. Dat is helaas een langzaam proces, omdat het er niet alleen om gaat wat de studentenbegeleider wil, maar om de verandering van de instelling van iedereen die erbij betrokken is.

 

toegankelijkheid UAntwerpen (© Lisa DecrĂ©, Lize D’haese en Stine Moons |dwars)Er zijn ook voorzieningen die nog verder gaan. Bij rolstoelgebruikers wordt bijvoorbeeld gekeken naar de toegankelijkheid van lokalen. Zo worden roosters aangepast en lokalen die moeilijk toegankelijk zijn zoveel mogelijk vermeden. Ook kunnen studenten met hulp van de universiteit op zoek naar een kot dat voor hen bewoonbaar is. In Leuven gaat dat zelfs nog wat verder. Daar bestaat een buddyprogramma waarbij studenten met en zonder beperking samenwonen en elkaar helpen. De student zonder beperking krijgt daarvoor een huurvermindering. Het klinkt als een goed idee, maar Hilde Janssens zegt dat UAntwerpen daar niet in geĂŻnteresseerd is. De ‘normale’ student helpt dan de ander. “Dan creĂ«er je vooraf afhankelijkheid tussen die studenten, een zij-wij-gevoel.” Het beleid van onze universiteit is erop gericht deze studenten zo gewoon mogelijk te behandelen. Hopelijk wordt een toegankelijke universiteit uiteindelijk ook normaal en vanzelfsprekend.

 

Voortdurende verandering en verbetering is dus de sleutel naar een universiteit waar uiteindelijk iedereen zonder obstakels binnen kan. Tom is positief: “Iedereen aan UAntwerpen – de studenten, de docenten, de studiebegeleiding, en al het andere personeel – doet al enorm zijn best om alles zo toegankelijk mogelijk te maken.” Dat loopt dus wel op rolletjes.



de race tegen de robot

23/03/2017
🖋: 

“We studeren voor jobs die verdwijnen”, kopte De Morgen in september. De robots zijn onderweg en pikken onze banen in. En wij? Wij kijken kansloos toe. Althans, dat is wat de kranten ons doen geloven. 100.000 Vlaamse studenten zouden immers voor niets studeren. Moeten we ons zorgen maken?

Nog even en we halen onze lunch bij de robotcaissiÚre, springen in de zelfrijdende bus naar de les en mocht er onverhoopt onderweg toch iets misgaan, staat de zorgrobot klaar. Een filmscenario of reële toekomst? Studies recht, bedrijfseconomie, psychologie, communicatie maar ook gezondheidszorg en wiskunde, allemaal scoren ze hoog op het robotiseringsrisico. Een onderzoek aan de Universiteit van Oxford heeft de taken binnen beroepen geanalyseerd en geschat hoe groot de kans is op automatisering. Deze zijn vervolgens door Deloitte naar Nederlandse banen vertaald en vergeleken met het aantal studenten in de daaraan verbonden studies. Het resultaat? Aan de universiteit zal tien procent van de studenten zijn of haar toekomstige baan zien verdwijnen en op de hogescholen zelfs negentien procent. Cijfers die naar verwachting in België niet veel verschillen.

 

Of we ons daadwerkelijk zorgen moeten maken, vragen we aan Maurice Fransen, Director Analytics Public Sector bij Deloitte. Hij verwacht dat binnen tien tot twintig jaar de robotisering inderdaad is doorgezet. “We zitten er middenin. De arbeidsmarkt zal enorm verschuiven. Je ziet banken en winkels digitaliseren, klantenservices robots inzetten en havens arbeiders vervangen. Ik zag zelfs al een robot die kan traplopen en springen, als je je voorstelt wat daar op termijn allemaal mee kan 
”

 

Toch zwakt Fransen de donkere wolk af: “Er is een doemscenario dat de mens overbodig wordt en er een kleine groep rijken ontstaat. Het hangt af van hoe we ermee omgaan, maar ik denk dat er nieuwe en andere dienstverlening komt. De sector persoonlijke verzorging is bijvoorbeeld groter dan ooit.” Fransen waarschuwt studenten goed na te denken over welke vaardigheden waarschijnlijk kunnen worden geautomatiseerd en spoort universiteiten aan bewustwording te creĂ«ren: “Studiekiezers krijgen tabellen te zien met baankansen op basis van historie. Kijk vooruit en houd rekening met de toekomst.”

 

Stijn Decock, hoofdeconoom bij het Vlaams Netwerk van Ondernemingen, zwakt de zorgen over robots eveneens af: “We staren ons blind op massaontslagen. We hebben nog nooit zoveel mensen aan het werk gehad.” De econoom verwacht door robotisering vooral een evolutie. Sectoren zullen herstructureren, maar uiteindelijk ook stabiliseren en nieuwe banen creĂ«ren.

 

Toch waarschuwt ook Decock dat we niet achterover moeten leunen. Mensen moeten zich voortdurend kunnen aanpassen aan de ontwikkelingen door bijvoorbeeld bijscholing. “Neem de supermarkt: caissiĂšres zullen verdwijnen, maar als de supermarkt op beleving inzet kan de caissiĂšre zich omscholen naar wijnexpert.” BelgiĂ« staat er wat betreft dit levenslang leren niet goed voor. Volgens cijfers van het Steunpunt Werk volgde slechts 6,9 procent van de 25- tot 64-jarigen in 2015 een opleiding, terwijl dat bijvoorbeeld in Nederland en Denemarken respectievelijk 19 en 31 procent is.

 

robot zkt studie

Maar hoe zit het nu met die risicovolle studies? Dirk Vanheule, decaan van de Faculteit Rechten van de Universiteit Antwerpen, ziet geen bedreiging. Toch loopt die opleiding volgens Deloitte het meeste risico omdat in rechtspreken veel herhaling zou zitten: op een misdaad staat immers een vastgestelde straf. Vanheule ziet dit anders: “Automatisering kan het werk van juristen vereenvoudigen, denk aan het standaard invullen van contracten. De kern blijft echter mensenwerk. Recht gaat om interpretatie, het voorkomen en oplossen van conflicten, ik geloof niet dat robots zulke emotionele intelligentie aankunnen.”

 

Steve Paulussen, docent Media en Journalistiek, noemt de grote bedreiging van robots voor journalistiek zelfs nonsens. “Technologie is vaak het meest zichtbaar en wordt daarom overschat. Journalistiek wordt veel meer bedreigd door commercialisering en het feit dat mensen niet meer bereid zijn om voor nieuws te betalen.” Tevens zijn creativiteit en het vormen van opinie volgens hem niet te robotiseren. Toch hoeven andere richtingen zich ook geen zorgen te maken: “Universiteiten zijn geen jobfabrieken zoals Deloitte ons wil wijsmaken, het gaat om het vormen van de homo universalis: flexibel zijn en het lot in eigen handen kunnen nemen.”

 

De robot komt er dus aan en zal ons voor een deel gaan vervangen. Om onze jobs niet te verliezen moeten we blijven inzetten op vaardigheden als flexibiliteit, levenslang leren en natuurlijk de sociale skills. Hoewel dit problemen zou kunnen opleveren voor de laagst geschoolden, hebben studenten door hun brede opleiding de beste basis om zich aan te passen. Toch is het ook niet alleen miserie. Zo wijst Fransen op de grote vergrijzing en kostenpost in de zorg die zorgrobots wellicht kunnen opvangen, en menen ook Vanheule en Paulussen dat robots geld kunnen vrijmaken door simpele taken over te nemen. De omgang met robotisering is dus nog geen gewonnen race, maar hij is ook absoluut niet verloren.



over armoede en alternatieve feiten

23/03/2017
🖋: 

Al jaren schommelt het algemene armoedecijfer in Vlaanderen tussen 10 en 15 procent, een jammerlijke stand van zaken waar bovendien maar weinig verandering in lijkt te komen. Groot was dan ook de verbazing toen Vlaams minister voor Armoedebestrijding Liesbeth Homans begin februari in de pers verkondigde dat er voor het eerst in jaren een significante daling was te ontwaren in de armoedecijfers. Een lichtzinnige interpretatie van de cijfers, oordeelden de deskundigen. Dat Homans daarbovenop nog beweerde dat haar beleid hiervoor verantwoordelijk was, terwijl de aangehaalde cijfers van 2014 dateren en dus eerder betrekking hebben op het beleid van de vorige regering, zette nog meer kwaad bloed. Niet in het minst bij armoede-expert en hoogleraar-emeritus Jan Vranken: “Of beleidsmensen belang hechten aan de cijfers? Vergeet dat.”

Dat Jan Vranken als onderzoeker een bijzondere belangstelling heeft voor het Vlaamse armoedebeleid, staat buiten kijf. Met zijn doctoraat Armoede in de welvaartsstaat stond hij aan de wieg van het Belgische armoedeonderzoek. In 1991 bracht hij voor het eerst het jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting uit, een instituut dat ondertussen in 2016 al aan zijn 25ste editie toe was.

 

“Al vanaf de eerste editie is de mantra van het jaarboek dezelfde: ‘eigenlijk is er nog niet veel veranderd’. De drempels die structurele armoede veroorzaken, hebben we nooit weggewerkt: mensen in armoede hebben nog steeds geen gelijke toegang tot arbeidsmarkt, onderwijs, woonmarkt, gezondheidszorg en vrijetijdsbesteding. Dat ligt voor een groot deel aan het beleid, en dat is in de afgelopen 25 jaar in grote lijnen hetzelfde gebleven. Weliswaar zijn er telkens enkele maatregelen genomen, maar een Ă©cht armoedebeleid hebben we nooit gehad.”

 

themabeeld armoede in de stad (© Diana Dimbueni | dwars)

 

“Erg belangrijk is het onderscheid tussen direct en indirect armoedebeleid. Er is steeds heel veel focus geweest op direct beleid dat specifiek gericht is op mensen in armoede. Dit is het meest zichtbare beleid en politici pakken er dan ook graag mee uit. Toch is het zeker niet de meest fundamentele manier om aan armoedebestrijding te doen. Veel crucialer is het indirecte armoedebeleid dat voortkomt uit het algemene beleid dat gevoerd wordt omtrent economie, fiscaliteit, huisvesting, arbeidsmarkt enzovoort. Zolang dat algemene beleid geen rekening houdt met uitsluitingsmechanismen, is al het overige alsof je dweilt met de kraan open. Het meest doelmatige armoedebeleid is een armoedebeleid dat het gewone beleid niet uitsluit. Dan heb je dat speciale armoedebeleid niet nodig en kom je ook tot oplossingen die op langere termijn werken.”

 

Jan Franken (© Diana Dimbueni | dwars)Thatcher aan de Schelde

Volgens Vranken liggen de wortels van het falende beleid in de vroege jaren negentig, toen Vlaamse politici in de ban raakten van een nieuw samenlevingsmodel dat was overgewaaid uit Engeland. In dit model bestaat de samenleving maar uit twee niveaus: de staat en de burgers. ‘De maatschappij’ is onbestaande en individuele burgers worden geacht zelfredzaam te zijn, in plaats van hun problemen af te wentelen op de samenleving. Binnen dit nieuwe denkkader worden mensen in armoede in toenemende mate verantwoordelijk gehouden voor de precaire situatie waarin ze zelf verkeren.

 

In Antwerpen kwam deze filosofie al sterk tot uiting in het ‘voor wat hoort wat’-discours van voormalig burgemeester Patrick Janssens. Toen later Liesbeth Homans als OCMW-voorzitter en schepen van Sociale Zaken verder ging op dat elan, achtte Vranken de tijd rijp om in zijn pen te kruipen. Zijn boek Thatcher aan de Schelde uit 2014, waarin hij het Antwerps sociaal beleid fileerde, deed heel wat stof opwaaien. Liesbeth Homans voelde zich persoonlijk aangevallen en gaf Vranken lik op stuk in een opmerkelijk dubbelinterview in Terzake.

 

De drempels die structurele armoede veroorzaken hebben we nooit weggewerkt.

 

“Zwijg me van dat interview! In mijn ogen was dat een vroeg voorbeeld van alternative facts. Ze stak van wal met iets dat absoluut niet waar was (Homans beweerde dat ze het budget van het OCMW met 25 procent zou verhogen in de komende zes jaar, nvdr.) en beschuldigde me er vervolgens van dat ik haar in mijn boek persoonlijk zou hebben aangevallen. In dat boek staat welgeteld één passage van drie regels over het persoonlijke leven van Liesbeth Homans. Bovendien ging het enkel over zaken die zij zelf in interviews en opiniestukken had aangegeven.”

 

“Thatcher aan de Schelde kan je dus bezwaarlijk een biografie van Liesbeth Homans noemen. Het is ook geen politiek pamflet, zoals ze het zelf afdeed, maar een wetenschappelijk onderbouwde analyse van haar beleid als publiek figuur.”

 

“In het discours en beleid van Homans herkende ik duidelijk het thatcherisme uit Engeland, vandaar dus de wat polemische titel. Misschien was het correcter geweest om het Thatcherisme aan de Schelde te noemen, maar dat boek had niemand gekocht vrees ik.”

 

“Het klopt dat mijn betoog voor een deel ook was ingegeven door persoonlijke verontwaardiging. Ik heb er ontzettend veel moeite mee als mensen die het zoals Liesbeth Homans gemaakt hebben, dat enkel en alleen toeschrijven aan hun eigen inspanningen. Zo’n houding irriteert mij mateloos. Zelf kom ik uit een mijnwerkersgezin en was ik de eerste uit het dorp die ging verder studeren.”

 

“Meer nog dan Liesbeth Homans heb ik een heel traject moeten doorworstelen om me op te werken en net als zij zou ik kunnen zeggen dat ik het allemaal zelf heb gedaan. Maar als je eerlijk bent, weet je dat dat niet het geval is. Je hebt mensen die je op weg helpen, je krijgt maatschappelijke steun, 
 Zelf heb ik bijvoorbeeld kunnen genieten van een riante studiebeurs. Ook Liesbeth Homans heeft van diezelfde sociale voorzieningen gebruik gemaakt om zich op te werken tot wie ze nu is. Dat is heus niet allemaal haar eigen verdienste, maar ook die van een maatschappij die kansen geeft en steun biedt aan hen die het minder hebben.”

 

Ook Liesbeth Homans heeft van diezelfde sociale voorzieningen gebruik gemaakt om zich op te werken tot wie ze nu is.

 

“Een gelijkaardige kromme redenering ontwaar ik in het flinkse principe van ‘voor wat hoort wat’. Die frase doet mij als socioloog meteen denken aan sociale ruil. Sociale ruil is perfect acceptabel als de twee partijen iets gelijkaardigs hebben uit te wisselen. Dat is echter niet het geval wanneer je het over mensen in armoede hebt, want die hebben niets om te geven. ‘Voor wat hoort wat’ is okĂ©, maar inacceptabel wanneer de een niks heeft en de ander alles. Op die manier zit je immers met een wel erg scheefgetrokken ruilsituatie. Wij zijn eigenlijk bijna permanent verplicht ten opzichte van mensen in armoede om hen de faciliteiten te bieden waarmee ze zich opnieuw kunnen inwerken en opwerken in onze samenleving.”

 

de feiten vs. het buikgevoel

Reeds in 2013 waarschuwde Vranken in een opiniestuk voor de koers die de huidige coalitie insloeg met haar sociaal beleid in Antwerpen en elders. ‘Straf de armen en neem meteen maar het sociale beleid en het middenveld mee’, luidde hun adagium volgens hem. Het bleken profetische woorden te zijn. Eind vorig jaar werd bekend gemaakt dat het Antwerpse stadsbestuur had besloten om het beheer van het daklozenopvangcentrum ‘De Vaart’ voortaan uit te besteden aan privĂ©bedrijf G4S Care in plaats van aan het CAW dat daar al achttien jaar lang uitbater van was. Een vreemde beslissing gezien de bedenkelijke reputatie van deze beveiligingsfirma.

 

Sinds ze zich recent hebben toegelegd op de uitbating van tijdelijke asielcentra kwam G4S Care al enkele keren in opspraak met het overtreden van mensenrechten.

 

Een gelijkaardige kromme redenering ontwaar ik in het principe van ‘voor wat hoort wat’.

 

Opmerkelijk was ook dat de jury van het Antwerpse OCMW die besliste over de tender, geen graten zag in het compleet gebrek aan ervaring dat deze firma had met de professionele begeleiding van daklozen. Meer nog, het werd als een pluspunt beschouwd. Terwijl de hoge anciënniteit en kwalificatie van het personeel van het CAW werden geproblematiseerd, juichte de jury toe dat G4S Care vrijwilligers en andere daklozen inschakelt om het centrum uit te baten. Nefast voor de opbouw van expertise, waarschuwde professor Koen Hermans van KU Leuven. Ook Vranken maakt zich zorgen dat het middenveld zo buitenspel dreigt te worden gezet samen met alle deskundigheid die hun veldwerkers doorheen de jaren in de praktijk hebben opgebouwd.

 

Jan Vranken - boeken (© Diana Dimbueni | dwars)Jan Vranken - boekenkast (© Diana Dimbueni | dwars)

 

“Er zijn volgens mij drie soorten deskundigheid waar politici beroep op moeten doen bij het uitzetten van een goed sociaal beleid: het wetenschappelijk inzicht van academici; de praktijkervaring van veldwerkers zoals sociaal werkers, artsen en advocaten; en de ervaringsdeskundigheid van mensen in armoede zelf. Jammer genoeg gebeurt dit niet. Buikgevoel speelt volgens mij bij de huidige besturen een veel grotere rol bij het opzetten, uitvoeren en evalueren van beleid dan de informatie die door deskundigen wordt aangereikt. De fikse taal van iemand als Theodore Dalrymple die mensen in armoede op hun verantwoordelijkheid wijst, spreekt aan en is gemakkelijk te begrijpen. Dat zijn opvattingen geen bijval krijgen vanwege de academische en ervaringsdeskundigen, is daarbij van geen belang.”

 

“Of beleidsmensen dan geen belang hechten aan wetenschappelijke cijfers? Vergeet dat. Als je bovendien ziet wat er op tv gezegd kan worden, denk ik niet dat je daarover erg optimistisch kan zijn. Al hoop ik dat de nieuwe staatssecretaris voor Armoedebestrijding Zuhal Demir haar wortels niet verwaarloost. Ze komt net als ik uit een Limburgs mijnwerkersgezin. Maar misschien vertekent het befaamde Limburggevoel hier wel mijn verwachting!”



niemandsland

🖋: 
Auteur

Gegroet studenten! Nu ik afgestudeerd ben, heb ik jullie land verlaten. Daar waar pintjes vloeien als rivieren, cursussen meer kosten dan je 18m2-onderdak en niemand omkijkt wanneer je van maandag tot donderdag cornflakes als avondeten nuttigt. Met aarzelende, doch harde sprong kom ik terecht in het lage gras van het niemandsland. Ik noem het ‘niemandsland’, omdat ik geen andere gepaste term vind voor het jaar waarin mijn laatste check-in op SisA (bye bye winkelkarretje) en de eerste check-in op de werkvloer (de sleutelhanger voor die badge ligt al klaar) plaatsvinden. Mijn doel is hier elke maand neer te pennen wat mijn pad en gedachten kruist.

Bij aanvang van de nieuwe week hoor ik rollende trolleys rammelen over de Antwerpse kasseien. Met een vers gewassen lading kleren keren ze op de kalme zondagavond terug naar hun tweede thuis. Een stroom studenten beweegt zich voort door dezelfde straten naar de studentenbuurt. Als trekvogels hebben ze het weekend overwinterd en bijgeslapen in hun huis van herkomst. Het staccato tikken van de wieltjes over de kinderkopjes dirigeert het tempo van enthousiasme en de hoop op een avontuurlijke en interessante week. Het is de kalmte voor de storm voor de trekvogel met een rugzak vol studiepunten en een koffer vol broeken en boeken.

 

Vijf dagen per week vertoeven studenten met hun hebben en houden in hun kleine nestje dat aan de buitenkant herkenbaar is aan het licht dat om twee uur ’s nachts nog door de gordijnen naar de straatkant ontsnapt en vanbinnen bestaat uit IKEA-spullen die als twijgjes over langere tijd heen bij elkaar zijn verzameld en opgestapeld. Menig eigenaar kiest uit twee opties: knus ingericht, of minimalistisch functioneel. De 18- tot 25-jarige heeft niets meer nodig dan een broedplaats voor thesisideeĂ«n en een bron van (vriendschaps)relaties.

 

Ook zij die hun ouderlijke thuisbasis niet verlaten vinden soms onderkomen in andermans kot. Het reispatroon van deze pendelaar is er een dat dagelijks om een heen-en-terugticketje vraagt. De vleugels die het openbaar vervoer geven kunnen gaan vermoeien. ’s Avonds de voetjes onder tafel schuiven bij moeder gans vormt een warm welkom, maar ook even pozen in een stekje van een medestudent kan deugd doen. De pendelaar kan dan even proeven van de geografische vrijheid en het ontduiken van toezicht wanneer hij hier zijn slaapzak uitrolt.

 

trekvogel (ooievaar) (© Yannick De Meulder | dwars)

 

Geen koffers die rollen, maar tranen wanneer er afstand wordt gedaan van de sleutels, inclusief ervaringen en kotgenoten. Bij het afstuderen verlaat de trekvogel zijn eigen nestje. Matrassen belanden in de kelder, zetels worden doorgegeven aan vrienden en door de smalle gangen versleept naar een andere kamer en de door duimspijkers doorprikte foto’s aan de muur worden zorgvuldig in kaders geplaatst. Tijd om de donsveertjes in te wisselen. De trekvogel strijkt neer op één plaats. De ronde wieltjes belanden in de hoek. Tijd voor een nieuwe thuis, of de oude voor wie nog even bij hotel mama zal verblijven.

 

Wie zijn of haar ouders wel het lege-nest-syndroom wil bezorgen hokt samen met vrienden of een lief. Hiermee wordt gezocht naar een upgrade van het kotleven, de W817-droom die verder wordt nagejaagd. De alumnus of alumna beleeft hier evenveel plezier en eet nog evenveel cornflakes als vroeger, zij het dat de lichten om elf uur ’s avonds wel al doven. Tortelduifjes zoeken samen naar het perfecte appartementje om in te cocoonen en ondergaan de ultieme relatietest bij het uitkiezen van meubels op de zolder bij nonkel Fons, of in de miniatuurhuisjes in de vertrouwde IKEA-winkel.

 

Of ik nu ruil voor een groter, kleiner, mooier, of grijzer stekje, na enkele jaren heb ik de zondagsstroom vaarwel gezegd. Met mijn diploma in de rugzak sla ik mijn vleugels uit op zoek naar een nieuw huis dat warm aanvoelt in een stad waar ik graag buitenkom zoals Antwerpen. Het liefst vul ik deze met zo veel mogelijk vrienden, een lief, huisdieren en planten. Ik zet graag de bloemetjes binnen op de vensterbank, maar ook nog buiten in onze studentenstad.