Hoi.
Ze lachen er daar niet meer mee, met de veiligheid, in Bushland. Een vooraanstaande Amerikaanse senator heeft hun houding ten opzichte van moslims (en hoofddoeken) als volgt samengevat: “iedereen die met een luier op zijn kop door de luchthaven wandelt, zou sowieso al verdacht moeten zijn.”
Ik had die dag nochtans geen luier op mijn hoofd.
Ik was braafjes van het vliegtuig gestapt, nikske semtex in mijn schoenen, en als smokkelwaar had ik alleen een onschuldig karrenvrachtje van vier kilo pralines in mijn valies. Die dingen zijn daar meer waard dan cocaïne.
Het eerste wat een mens moet doen als hij of zij in de Verenigde Staten landt, is door de immigratiedienst gaan. Ik word daar altijd bloednerveus van. Ik kan er niks aan doen, ze selecteren de bediendes van de immigratiedienst op hun rothumeur en hun paranoïde houding. Een mens voelt zich al vanzelf schuldig. Deze keer werd er mij echter niets gevraagd. De man tikte mijn reispasnummer in, en versteende. Ik kon zijn computerscherm niet lezen, maar aan de weerkaatsing van het licht op zijn mottige stropdas kon ik zien dat er iets aan het flitsen was.
Slik.
Het zweet brak me al uit. Verdoemme, ik mag hier al mijn pralines afgeven. OK, zolang ze geen plastieken handschoenen bovenhalen is ‘t voor mij nog in orde. Een State Trooper, te herkennen aan de witte bretellen en een pistool losjes in de holster, kwam op mij toe. Ze overdrijven hier toch wel voor pralines.
Hij bracht me bij de ondervrager, een man die duidelijk al veel gehaaide criminelen had gebroken. Mijn nerveuze houding en mijn gestotter maakten me alleen maar meer verdacht. Hij zei “It’s strange that you just arrived on a plane from Brussels, because the REAL Jacques Tempere entered the States in ‘97 and hasn’t left the country since then.”
‘t Ging dus niet over pralines.
Ik protesteerde, “maar mijnheer, ik ben dus wel de echte Jacques Tempere!” “Aha,” zei mijn ondervrager met een glinstering van overwinning in zijn ogen, “dan bent u hier al vijf jaar als illegale immigrant!” Ik moet zeggen, als een mens de keuze krijgt tussen opgepakt worden voor valse papieren of opgepakt worden voor illegale immigratie, ontstaat er een streepje aarzeling.
Om alles nog erger te maken, had ik het lef om te beweren dat er misschien een fout was gebeurd (maar zeker niet door u, mijnheer de ondervrager). Dan beweerde ik – en dit moet het laatste spoor van twijfel over mijn schuld hebben weggenomen – dat ik sinds 1997 al vaak het land was binnen- en buitengegaan zonder problemen. “Zozo, mijnheer komt hier binnen en buiten zonder dat wij het merken. Kunt u eens heel precies zeggen hoe u dat doet? U bevindt zich al in een erg lastig parket, werkt u eindelijk eens mee”.
Ik begon me al mentaal voor te bereiden op Guantanamo Bay, en een oranje pak. Hopelijk heb ik een vriendelijke kooigenoot.
Tot grote frustratie van de ondervrager, die al gloeide van trots omdat hij een stuk crapuul, waarschijnlijk een terrorist, had tegengehouden, bleek mijn reispas na controle echt. Hoe kwam ik aan de reispas van mijnheer Tempere? Na enige tijd wachten, kwam de ondervrager, nu met haat in de ogen, mij melden dat ik, rotzak die ik ben, gebruik had gemaakt van een achterpoortje in de wet en dat hij me niet KON tegenhouden, hoewel ik duidelijk zware fouten had begaan.
Ik snapte er niks meer van. Maar, blijkbaar was ik in 1997 met een groen papiertje (visa waiver) het land binnengekomen, terwijl ik nu – om te kunnen werken aan een Amerikaanse universiteit – een wit papiertje gebruikt had. En één van de onwrikbare immigratiewetten zegt dat ze mensen met een wit papiertje niet mogen aanhouden voor misdaden gepleegd tijdens het verblijf met een groen papiertje. Ik mocht dus gaan. “Next time you enter the States using the visa waiver program”, het groene formulier dus, “expect serious delays.” Mij maken ze niet meer wijs dat bureaucratie slecht is.
Juist, ja. En die vier kilo pralines, die hebben ze ook niet gestopt.
met verdachte groeten,
Jacques aka Jacques