Kleinkunst is al lang niet meer dat stoffige genre waarin baardige mannen met doedelzak en draailier de plak zwaaien. Integendeel, het is very much alive and kicking, gemoderniseerd door zoetgevooisde jongedames als Hannelore Bedert en tegenwoordig zelfs op 's lands commerciële zenders hoorbaar. Kleinkunst is hip! Onze man spit de geschiedenis van de kleinkunst uit en vraagt zich af of kleine liedjes misschien ook niet grote kunst kunnen zijn. Onze vrouwen leggen hun oor te luisteren bij de jonge garde.
E = mc². Zoveel is duidelijk. Maar wat is nu kleinkunst? Denk je meteen aan Boudewijn De Groot, Wannes Van de Velde of Willem Vermandere? Of zie je het wat letterlijker met bijvoorbeeld de ‘Little People in the City’ installaties van Slinkachu, de minimalistische schilderkunst van Sol LeWitt, macrofotografie of zelfs ’s werelds kleinste origamifiguur. Een zoektocht naar het hoe en wat van kleinkunst is onvermijdelijk.
Half leeg of half vol?
Je zou alle mogelijkheden hierboven onder die noemer kunnen steken. Noem het rebellie tegen de eeuwige vakjesstoppers. Hoe het ook zij, de term is uitgegroeid tot een zeer breed interpreteerbaar begrip dat al heel wat discussies heeft doen oplaaien. Niet enkel over wat het nu juist is (al denk ik wel dat iedereen het er mee eens is dat Clouseau géén kleinkunst is), maar ook of het woord nu al dan niet denigrerend is. Het element ‘klein’ in de naam wordt door sommigen als neerbuigend ervaren, terwijl anderen het net beschouwen als een neutrale verwijzing naar het intieme karakter van de kunstvorm.
Van klein naar groot
De term ‘kleinkunst’ vindt zijn oorsprong bij Jean-Louis Pisuisse, een Nederlandse zanger/cabaretier die voor velen geldt als dé grondlegger van de kleinkunst. Beïnvloed door de Parijse cabarets betitelde hij zijn Nederlandse equivalent van het Franse cabaret artistique als ‘intieme kleinkunst’. Sinds de oprichting van de Amsterdamse Academie voor Kleinkunst in 1960 werd de term geleidelijk aan ook gebruikt voor alle zangers en muziekgroepen met een eenvoudig of akoestisch instrumentarium die in de eigen taal zingen. Eind jaren 70 werd er ook in Antwerpen een opleiding aan het conservatorium opgestart, vooral vanuit het Nederlandstalige protestlied, wat dan weer was overgewaaid uit Amerika, met onder andere Bob Dylan.
De laatste 15 jaar heeft die opleiding een enorme evolutie doorgemaakt. De opleiding valt niet onder ‘Muziek’ maar onder ‘Drama’. Jan Van Looy, coördinator van de afstudeerrichting Kleinkunst aan het conservatorium, licht toe: “We zien het als een ‘makersopleiding’, waar onze studenten liedteksten en -nummers, maar ook theaterteksten leren maken. Het heeft niets meer te maken met de man met de lange grijze baard en geitenwollen sokken. De kleinkunst heeft zich grondig vernieuwd, met een enthousiaste nieuwe lichting zoals Hannelore Bedert, Het Zesde Metaal, Liesa Van der Aa... Er mag nu best wel wat elektriek of rock-'n-roll bij zitten.”
Een hele evolutie, want toen Boudewijn De Groot - vaak omschreven als de Nederlandse Jacques Brel - besloot om net zoals Bob Dylan de overgang te maken van akoestische naar elektrische gitaar, werd dat door vele puristen weggehoond. Nu zijn computerprogramma’s om muziek te maken een vast onderdeel geworden van de opleiding. Veel hedendaagse kleinkunstgroepen hebben ook het klassieke minimale instrumentarium aanzienlijk uitgebreid. Neem De Anale Fase, die begon als oldskool kleinkunstgroep met een simpele opstelling, maar geleidelijk aan beïnvloed werd door neofolk-groepen als CocoRosie en Sufjan Stevens. Nu vullen ze een doorsnee jeugdhuispodium met een bont allegaartje aan instrumenten. Fixkes of Het Zesde Metaal zijn heuse bands, maar kan men zeker ook als kleinkunst bestempelen. In principe zou zelfs een laptopmuzikant als Arne Van Petegem, beter bekend als Styrofoam, in deze categorie ondergebracht kunnen worden. En zo zou hij ook genoemd worden, mocht er niet één essentieel element ontbreken: Nederlandstalige teksten.
Ondanks het gekibbel her en der over de term, is iedereen het erover eens dat ‘Nederlandstalig’ een voorwaarde is, anders hadden singer/songwriters als Dylan en Suzanne Vega zeker ook onder kleinkunst gevallen. Bij die laatste stelling kunnen zelfs de “grootmeesters” zich aansluiten.
KLEINerend
Niettemin wordt het etiket ‘kleinkunst’ door diezelfde grootmeesters veelal gehaat. Vooral op het woord ‘klein’ heeft een kleinkunstenaar van het eerste uur als Jan De Wilde het niet begrepen: “De term verwijst, veronderstel ik, naar een minimale vorm van kunst, terwijl ikzelf ‘liederen’ een hogere kunstvorm vind. Zelfs de lichtere liederen van Georges Brassens of Boudewijn De Groot vind ik niet te onderscheiden van een kunstwerk van bijvoorbeeld Van Gogh. Als je dan de term ‘kleinkunst’ gaat gebruiken, vind ik dat wel beledigend.”
De jongere generatie ervaart de term doorgaans niet als een stigma. Zij zien het veeleer als een verwijzing naar de grootmeesters, waardoor de mensen meer geneigd zullen zijn eens te komen kijken naar hun optredens. “Op zich vinden we kleinkunst geen denigrerend woord”, zegt Joeri Cnapelinckx van De Anale Fase. “Wat is dat nog? Ik denk dat de oudere garde dat vooral zo ervaart omdat zij daarin geplaatst zijn door de media en daardoor de drang hebben om meer te zijn dan dat hokje. Ze zouden die term misschien eens moeten herdefiniëren, of een nieuwe term zoeken, één die beter past en waar niemand problemen mee kan hebben.”
“Als je over iets wilt praten, moet je het ook kunnen benoemen, maar niemand heeft tot nu toe een beter woord gevonden”, aldus Jan De Wilde. “Bram Vermeulen, bijvoorbeeld, haatte het woord als de pest. Wanneer ze hem vroegen wat hij maakte, zei hij: ‘Ik schrijf liederen’. Je mocht zelfs het woord ‘liedje’ in zijn bijzijn niet gebruiken, het waren ‘liederen’. Ik vind dat nogal een stom woord (lacht), maar ik begrijp hem wel.”
Hokjes shmokjes
Wat er ook van zij, het genre leeft en het ziet ernaar uit dat het dat ook zal blijven doen. De grootmeesters worden nog volop gerespecteerd door de jongere generaties, wat blijkt uit de vele aanvragen die ze nog krijgen om samen iets te doen. Oudere nummers worden herwerkt en nieuwe samenwerkingen op poten gezet. Gelukkig is het hokje kleinkunst inmiddels groot en breed genoeg om veel artiesten te huisvesten. Maar voor wie toch een bloedhekel aan het woord blijft hebben: ik stem voor ‘Liederenkunst’!
Katinka Polderman |
---|
Zolang het maar niet over maandverbanden gaat |
Enkele jaren geleden won ze het Leids Cabaret Festival en tegenwoordig toert ze met haar tweede show door België. Met ‘lichtvoetig cynisme’ en ‘subtiele lompheid’ breidt Katinka Polderman een hekelzang op de maîtresse van haar ex aan onvervalste schlagers over de problematiek in Tanzania. Je omschrijft je show als een voorstelling met veel liedjes over de wereld en over meer persoonlijke onderwerpen, iets niet te snel of hip waarin maandverbandenhumor wordt vermeden. Wat ik daarmee bedoel is dat ik geen ‘vrouwencabaret’ maak. Ik wil me niet verbranden aan onderwerpen die enkel interessant zijn voor vrouwen rond een bepaalde leeftijd: kinderwensen, maandverbanden en dergelijke. Ik zing gewoon over dingen die me bezighouden.
Dat klinkt als kleinkunst. Kleinkunst is in mijn ogen cabaret zonder de humor. Ik bedoel, in kleinkunst zit ook vaak humor, maar het is niet verplicht. Wanneer je in Nederland als cabaretière optreedt, dan verwachten de mensen dat er gelachen wordt. Bij kleinkunst heb je die verwachting niet.
Zie jij de muziek uit je nummers eerder als het vervoermiddel van je teksten? Misschien zou de muziek in mijn nummers meer aandacht krijgen als ik een geweldig muzikante was, maar op dit moment gaat voor mij nog de inhoud boven de vorm. Ik zou eerder met een goede tekst en slechte muziek optreden dan omgekeerd.
Merk je een verschil wanneer je optreedt in België of in Nederland, kleinkunst- of cabaretland? Ik heb het gevoel dat wat ik breng ook in België aanslaat. Het lijkt wel alsof Belgen beter luisteren en meer openstaan voor zang. In Nederland had ik soms het idee dat wanneer ik op een cabaretavond met m’n gitaar op het podium kroop, mensen iets hadden van “Oh nee, liedjes!” Terwijl het voor een Belgisch publiek, zelfs al sta ik aangekondigd als comedy, niet uitmaakt of ik zing of aan het praten ga.
Denk je dat jonge Belgische kleinkunstenaars meer aanleunen bij cabaret dan vroeger? Ik ken een paar jonge Belgische kleinkunstenaars, maar of die meer humor in hun teksten brengen kan ik niet zeggen. Het is gewoon leuker ervoor te zorgen dat er ook wat te lachen valt wanneer je een hele avond op het podium staat. Bovendien kan je bepaalde onderwerpen gemakkelijker brengen met wat humor en relativering. Maar volgens mij deden mensen als Raymond van het Groenewoud dat al, dus ik denk niet dat het een invloed van het cabaret is.
Hoe ben jij eigenlijk in het cabaret terechtgekomen? Ik heb altijd al geschreven, eigenlijk vanaf dat ik kon schrijven. Maar het is pas echt cabaret geworden toen ik rond m’n veertiende een elektrische gitaar kocht. Ik maakte toen al voor de grap pornografische liefdesgedichten voor mijn leraren en stopte die dan tijdens de pauze in hun postvakje. Die ben ik toen op muziek gaan zetten en op de open podia op school beginnen zingen. Toen werd het cabaret.
Later ben je een echte opleiding gaan volgen voor cabaretier. Denk je dat je zonder die opleiding hetzelfde zou doen als nu? Ja en nee. Ik denk dat ik uiteindelijk wel was uitgekomen bij wat ik nu maak, maar m’n eerste voorstelling had er zonder die opleiding in ieder geval anders uitgezien – nog klungeliger. Ik denk dat ik, zonder die opleiding en wat ik daar heb geleerd van mensen uit het vak, tien jaar langer nodig had gehad om te staan waar ik nu sta.
Katinka Polderman treedt op 15 mei op in CC Lokeren. |
X Factor en kleinkunst
‘Groot zijn in iets kleins’ op vtm
De combinatie vtm en kleinkunst ligt niet meteen voor de hand, maar toch slaagden de broers Mathieu en Guillaume erin om ‘voor de zwans’ mee te doen met X Factor en uiteindelijk op de vierde plaats te stranden. Nu laten ze VTM voor wat het is en maken deze zomer alle soorten podia onveilig, geflankeerd door hun band Chapo. Jullie zingen kleinkunst. Wat is voor jullie hier de definitie van?
Een gezellig muziekske, maar dan met een boodschap. Dat kan met een traan zijn, of met een glimlach, misschien zelfs een combinatie van beide. Het is een verhaal dat je ergens mee naartoe neemt. Het verschil met ‘het Nederlandstalige lied’ is dat kleinkunst net iets meer probeert te geven, een ‘sneaky twist’, muzikaal of tekstueel.
Vergeleken met De Anale Fase verpersoonlijken jullie toch de iets meligere kant van kleinkunst. Hebben jullie hier een specifieke reden voor?
Tijdens het X Factorcircus kozen we bewust iets meer voor de gevoelige snaar om de schoonheid van eerlijke liedjes bloot te leggen en om te bewijzen dat je niet 60 jaar of ouder moet zijn om geraakt te kunnen worden door een lied dat een boodschap draagt. En misschien stiekem om de commerciële muziekindustrie een poepeke te laten ruiken.
Die commercie heeft er anders wel voor gezorgd dat jullie op een podium als X Factor konden staan. Is dat wel goed voor de kleinkunstcarrière die jullie voor ogen hebben?
Je kiest zelf voor de wegen die je wil inslaan. Als je nu bijvoorbeeld meedoet met ‘Sterren op het ijs’ of ‘Expeditie Himalaya’ of wat is dat allemaal, dan krijg je het imago van een BV, hè. Wij hebben altijd de kans gekregen om onszelf te zijn en we hebben ons nooit verloochend. Maar goed ook, anders waren we waarschijnlijk helemaal niet zo ver geraakt. Dan maakt het niet uit of je bekend raakt via een commerciële zender of niet. Je grijpt zo’n kansen gewoon met beide handen.
Vinden jullie dat er evenveel humor in jullie optredens zit als bij andere kleinkunstartiesten?
Nu zoeken we naar een gezond evenwicht, het hangt af van de context. Ik zou zeggen dat we het ijs breken met humor om het publiek mee te krijgen. Als er vertrouwen is tussen ons en het publiek, is het makkelijker om binnen te geraken in hun hart. Er moet al eens gelachen worden om tranen te drogen.
Mathieu & Guillaume en Band treden op 7 mei op in café Buster (Kaasrui 1, Antwerpen).