Frank Vandenbroucke: de manager van het hoger onderwijs

Dossier financiering
24/11/2007
🖋: 

Outputfinanciering, leerkrediet, een tweede democratiseringsgolf, uitstekend onderwijs én excellent onderzoek: het nieuwe financieringsdecreet staat niet alleen vol nieuwe termen, eisen en verwachtingen, het roept ook heel wat vragen op. dwars ging zijn licht opsteken bij de auteur ervan: Vlaams Minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke (sp.a).

Frank Vandenbroucke Voor ik op je vragen antwoord, wil ik eerst nog zeggen dat de nieuwe financiering van het leerplicht- en het hoger onderwijs nog maar de eerste proef is van wat ik een tienkamp voor gelijke onderwijskansen noem.

De negen andere punten hebben betrekking op studiekeuze, op taal, op het hoger beroepsonderwijs als tussenschakel met het hoger onderwijs enzovoort. Die verdeling van de centen is dus maar een randvoorwaarde. We moeten op elke sport van de onderwijsladder inspanningen doen.

 

Controle in plaats van boekhouden

Over naar het financieringsdecreet. U wil een nieuw model toepassen dat via ouputfinanciering voor een groot deel op resultaten gebaseerd is. U hebt veel kritiek gekregen op dit plan maar toch blijft u er een grote voorstander van. Waarom?

Vandenbroucke Ik vind dat je een financieringsmodel moet gebruiken voor een maatschappelijke opdracht. Ik wil niet alleen dat er meer studenten binnenkomen op de universiteit, ik wil ook dat ze slagen. Het is trouwens een genuanceerd voorstel. We blijven werken met een inputfinanciering van de eerste zestig studiepunten. Ik wil niet dat universiteiten gestraft worden voor het aantrekken van studenten uit kansengroepen doordat we vanaf de eerste dag onverbiddelijk zouden werken met resultaatfinanciering. Maar, ik ga ervan uit dat een unief zorgt dat een student op tempo is als hij die eerste zestig studiepunten heeft verworven. Vanaf dan schakelen we over op resultaatsfinanciering.

Ik ben niet tevreden met zomaar de boekhouder te zijn van de instellingen. Ze zijn daar een beetje door verrast geweest. Ze dachten dat ik een onderwijsminister was zoals anderen en dat ik dus vooral bezig zou zijn met het verdelen van geld tussen de instellingen en te zorgen dat er zo weinig mogelijk gemor en protest is.

 

U gebruikt de subsidies dus om controle uit te oefenen op de instellingen. Een averechts effect kan zijn dat het niveau van de opleidingen zal zakken: de verleiding wordt erg groot om veel meer studenten te laten slagen en zo geldgebrek uit de weg te gaan.

Vandenbroucke Daarvoor zijn er belangrijke tegenkrachten. We hebben een visitatie- en accreditatiestelsel dat we samen met Nederland toepassen.

 

Als je iets briljants schrijft maar het in de schuif legt, dan ben je geen wetenschapper.

 

Zo'n doorlichting gebeurt maar om de acht jaar en bovendien is de kans erg klein dat een faculteit daadwerkelijk haar accreditatie verliest.

Vandenbroucke Toch ga ik ervan uit dat ze een stevige druk bieden. Ze controleren onder meer de kwaliteit van het examensysteem. Bovendien weet iedereen dat een instelling er geen goed aan doet haar reputatie te grabbel te gooien. Ik denk dat de kans klein is dat dit zal gebeuren. Verder denk ik niet dat je als instelling veel moet buizen om te bewijzen dat je lat hoog ligt. De kwaliteit van je lesgeven, van je cursus, van heel je onderwijsproces kan je niet afmeten aan de vraag hoeveel studenten je buist. Met goede begeleiding en ondersteuning hoeven er niet veel studenten te buizen. Universiteiten met een erg laag slaagcijfer zijn niet per se kwalitatief hoogstaand.

 

Uit de boot

U wil dat zwakkere groepen beter doorstromen naar (en uit) het hoger onderwijs. Nochtans hebben zij net meer begeleiding nodig. Ze hebben nood aan meer geld dan enkel gedurende die eerste zestig creditpunten met inputfinanciering. Het aanmoedigingsfonds dat met veel tromgeroffel werd aangekondigd blijkt wel erg klein uit te vallen.

Vandenbroucke Dat is echt een misverstand in de discussie. Dat fonds is een heel kleine extra, het is niet de essentie. We geven het om – bovenop het basismechanisme – de instellingen aan te zetten zelf creatief bezig te zijn met nieuwe methoden om in hun onderwijsproces meer gelijke kansen te brengen.

Maar dat is dus niet de basis, de aanmoediging van gelijke kansen en een sociaal rekruteringsbeleid zit in het feit dat we voor beursstudenten, studenten met een handicap en werkstudenten tot anderhalve keer meer middelen geven. Als iemand uit een gezin met bescheiden middelen zich inschrijft in een instelling, dan krijgt men daar bijna anderhalf keer meer geld voor dan voor een andere student. Instellingen die meer beursstudenten hebben dan de rest, krijgen dus een pak meer geld.

In het hart van dat model zit met andere woorden een heel sterke prikkel: tot vijftig procent meer financiering voor een student die komt uit een gezin met een bescheiden inkomen. Ik vind dat heel essentieel: statistisch gesproken weten we namelijk dat het inkomen van mensen samenhangt met hun opleidingsniveau. Daar zijn natuurlijk uitzonderingen op maar meestal verdienen mensen met een hoog diploma meer dan lager opgeleiden. Als je weet dat iemand met een beurs een universitair diploma heeft behaald, dan weet je eigenlijk dat je echt bezig bent met het organiseren van opwaartse mobiliteit in de samenleving. Dat belonen we dus heel sterk.

 

Nochtans lezen we in uw decreet een erg enge definitie van die ‘kwetsbare’ groep. Het gaat om beursstudenten, studenten met een Vlaams Fondsnummer en werkstudenten. Onderzoek heeft uitgewezen dat het diploma van de moeder een veel beter criterium is om te voorspellen of iemand extra subsidiëring verdient.

Vandenbroucke Dat is misschien iets voor de toekomst, we hebben geen goede databank. We werken met verklaringen op eer en dat lijkt me in het hoger onderwijs heel riskant en weinig betrouwbaar. In het leerplichtonderwijs doen we dat wel, daar is er meer contact met het gezin, is er meer controle en is bedrog veel moeilijker. Het voordeel van de beursindicator is dat die gewoon uit onze eigen databanken komt. We moeten er aan niemand iets voor vragen.

 

Daardoor vallen er wel nog heel wat mensen uit de boot.

Vandenbroucke Statistisch gesproken weet je dat een instelling die veel meer beursstudenten heeft dan andere, een socialer profiel heeft. Je weet ook dat de kans groot is dat de ouders van beursstudenten zelf geen universitair diploma hebben aangezien universitairen meer verdienen.

 

Het einde van de eeuwige student

Iets anders dat opvalt in uw decreet is het invoeren van een leerkrediet. Daarmee legt u een deel van de verantwoordelijkheid voor het al dan niet slagen bij de student zelf.

Vandenbroucke Ja, maar het is echt geen hardvochtig systeem: het rugzakje is groot genoeg. Je komt niet snel op nul. Je krijgt een rugzakje met 140 studiepunten, de eerste 60 waarvoor je slaagt, krijg je dubbel terug. Het jaar nadien heb je dus 200 punten als je over de hele lijn geslaagd bent. Voor minder goede studenten hoeft het ook geen groot probleem te zijn. Stel dat je maar voor 20 punten slaagt, dan ben je 60 punten kwijt en krijg je er 40 terug. Je gaat dus van 140 naar 120. Als je dan het jaar daarop hetzelfde doet, dan ga je naar 100. Zo iemand kan dus makkelijk ergens anders proberen.

 

Ik ben niet tevreden met zomaar de boekhouder te zijn van de instellingen.

 

Maar als je geen examens aflegt, ben je wel alles kwijt.

Vandenbroucke Ja, maar dát willen we dus net niet. In Antwerpen doet men daar trouwens hard zijn best voor (de minister doelt op het trampolineproject dat studenten de kans wil geven om in het eerste jaar van richting te veranderen, CH). Ik wil dat de universiteiten en hogescholen in de loop van het academiejaar al vaststellen dat het helemaal op niks gaat uitlopen. Men moet aan studenten tijdig zeggen dat het fout zit en dat ze beter iets anders beginnen. Een instelling is wel bezig met geld van de samenleving, hé. Het leerkrediet is een zacht systeem, het dient als signaal dat het niet vrijblijvend is wat je doet. Zelfs als je de eerste keer niks doet, heb je nog 80 studiepunten en mag je nog eens proberen.

 

U wil niet dat mensen de eeuwige student uithangen maar dankzij het leerkrediet zullen studenten net aangemoedigd worden om minder hooi op hun vork te nemen. Dankzij de flexibilisering is dat heel goed mogelijk.

Vandenbroucke Dat is inderdaad een risico. Ik vind flexibiliteit een wat dubbel gegeven dat ik heb aangetroffen toen ik hier begon als minister. Het biedt kansen, met name om zelf creatief te zijn maar ook voor mensen die het op een bepaald ogenblik wat moeilijker hebben of voor werkstudenten. Het houdt ook het risico in van systematische studievertraging. Ik ben dus een nuchtere minnaar van die flexibiliteit. De kans bestaat dat mensen hun weg er eerder mee verliezen dan dat ze hem vinden.

 

Geen tijd voor een syllabus

Het is opvallend dat u veel geld wil besteden aan onderzoek. 55 procent van het budget gaat naar onderwijs, 45 procent naar onderzoek. Waarom vindt u dat zo belangrijk?

Vandenbroucke Onze academici moeten mee aan de top staan van internationaal wetenschappelijk onderzoek. Ik wil absoluut vermijden dat rijke ouders moeten vaststellen dat hier geen toonaangevend wetenschappelijk onderzoek gebeurt en dan voor hun kinderen een opleiding in het buitenland bekostigen om zo hun carrièrekansen te verhogen. Dat zou toch schandalig zijn?

Dit is de enige manier om een tweede democratiseringsgolf te bewerkstelligen. Ik vind het essentieel dat onze universiteiten door de financiering verplicht worden mee aan de spits te staan van het onderzoek en ik wil ook dat ze zich internationaal meten. Dat is onder meer in Antwerpen erg controversieel. Ik denk ten onrechte.

 

Maar als je het logisch bekijkt, volgt uit dit model toch net dat professoren minder tijd zullen krijgen voor onderwijs? Waarom zouden ze bijvoorbeeld nog tijd besteden aan een goede syllabus of aan het opvolgen van hun studenten?

Vandenbroucke Dat overtuigt mij niet bijzonder. De beste proffen die ik heb gehad waren ook degenen die internationaal aan de top stonden en ik studeerde geen exacte wetenschap (De minister studeerde Economie in Leuven en Cambridge en doctoreerde in Oxford, CH). De meest stimulerende, boeiende proffen die het ook onderwijskundig goed brachten, waren net diegenen die toponderzoekers waren. Het is niet omdat je veel publiceert dat je niet goed les geeft. Daarnaast is het een verantwoordelijkheid van de instellingen om ervoor te zorgen dat goed onderwijs met toponderzoek gecombineerd wordt.

Het gaat trouwens niet enkel om publicaties. In de verdeelsleutel voor onderzoek zitten bijvoorbeeld ook nog onderwijscomponenten: het aantal academische bachelor- en masterdiploma's en het aantal doctoraten. In de sleutel die we gebruiken wegen de publicaties en citaties (daarbij wordt er geteld hoe vaak een onderzoeker wordt aangehaald in de publicaties van collega’s, nvdr.) voor dertig procent. Kijk, ik vind publiceren essentieel. Als je iets briljants schrijft maar het in de schuif legt, dan ben je geen wetenschapper. Wetenschap veronderstelt tegenspraak, het veronderstelt dat je je hypothesen voorlegt aan vakgenoten. Wij willen meten hoeveel impact een instelling heeft op relevante fora, en daarvoor gebruiken we die cijfers.

 

Provincialistisch Antwerpen

Dat klinkt goed, alleen blijkt uw meetinstrument ontoereikend. Nederlandstalige publicaties tellen bijvoorbeeld niet mee omdat ze nooit in die hoogstaande tijdschriften gepubliceerd worden, laat staan geciteerd worden. Ook monografieën, meer vulgariserende essays voor een breed publiek en recensies worden in uw model genegeerd.

Vandenbroucke Dat is de kritiek van Jaspers, Willockx en Mortelmans (drie jonge humane wetenschappers van de UA die in het vervolg van dit artikel aan het woord komen, CH). Ik ben blij met hun reactie, het is zeker een interessant debat. Het klopt dat je anders moet tellen voor de humane dan voor de exacte wetenschappen. Je mag wat mij betreft zeker een aantal correcties aanbrengen om een te grote dominantie van de Angelsaksische wereld tegen te gaan. Je mag ook rekening houden met boekpublicaties in eigen land en met regionale tijdschriften, daar heb ik allemaal geen probleem mee. Alleen is dat het huiswerk en de verantwoordelijkheid van de universitaire gemeenschap zelf. Als men mij een voorstel doet waarin recht wordt gedaan aan de eigenheid van de humane wetenschappen, dan ga ik daarmee akkoord. Ik vind wel dat ze moeten leren om ook mee te gaan in een cultuuromslag die wil dat je je prestaties ook meet in internationale publicatiesystemen.

 

Gelijke kansen zijn gelijke kansen op uitstekend onderwijs, niet op provincialisme.

 

Het is dus de verantwoordelijkheid van de universiteit zelf.

Vandenbroucke Ik verdeel het geld tussen en niet binnen de universiteiten. Ik moet dat doen met de kennis en de feiten die ik hier heb. Maar als ik een verantwoordelijke was in de universiteit, dan zou ik het model Vandenbroucke niet zomaar toepassen. Ik zou mensen die bijzonder innovatief zijn of maatschappelijk geëngageerd werk doen maar meer tijd nemen voor hun publicaties niet bestraffen. Ik zou ook beseffen dat de publicatiecultuur anders is bij Wiskunde dan bijvoorbeeld bij Fysica.

Laat ik een voorbeeld geven: ik kan me goed inbeelden dat er bij Geneeskunde onderzoekers zijn die veel deelnemen aan grootschalige onderzoeken en dus goed scoren wat betreft publicaties en citaties. Toch zijn zij misschien niet de meest creatieve onderzoekers in het team waarover de faculteit beschikt. Wel, daar kan je perfect rekening mee houden als je in de faculteit de middelen verdeelt. Alleen kan ik als minister onmogelijk weten wie er nu echt creatief is.

Ik ga er dus van uit dat de sleutel die we gebruiken de best mogelijke benadering is van een maatstaf voor de bekwaamheid van instellingen om internationaal gewaardeerd onderzoek te doen. Hoe je het geld vervolgens binnen de instellingen verdeelt, dat is een ander verhaal. Het is aan de universiteiten zelf om binnen hun eigen instelling een specifieke verdeelsleutel toe te passen.

 

Die universiteiten zullen wel vaststellen dat bepaalde onderzoeksvormen hen veel meer opbrengen dan andere. De kans is toch zeer groot dat ze voor hun intern allocatiemodel uw methode grotendeels zullen overnemen?

Vandenbroucke Natuurlijk willen we het gedrag van de instellingen beïnvloeden maar het is geen simplistisch één op één verband. Ik verdeel geld van de samenleving tussen de instellingen op basis van objectieve gegevens die ik op dit Brusselse niveau bij elkaar kan leggen en die niet vatbaar zijn voor voortdurende controverse. Binnen de instellingen ligt dat anders. Beeld je in dat ik hier moest beslissen wie er het meeste maatschappelijk geëngageerd is en op die basis geld moest verdelen. Dat leidt tot eindeloze debatten.

 

Als het over de humane wetenschappen gaat, zegt de liberale vakbond zelfs dat u hen in een bedelaarspositie plaatst. Ze zullen voortdurend om geld moeten vragen bij exacte wetenschappen.

Vandenbroucke De rol van de vakbond is ook wel een beetje dat ze harde oppositie moeten spelen. Ik denk dat ik die kritiek ernstig heb genomen en dat ik een genuanceerd antwoord heb gegeven. Nogmaals, ik heb geen problemen met herwegen en het aanbrengen van correcties. De bal ligt nu echter bij de universiteiten zelf. Ik maak die sleutel niet. Ik vind alleen dat onze instellingen een internationale ambitie moeten hebben, ook in Antwerpen. Gelijke kansen zijn gelijke kansen op uitstekend onderwijs, niet op provincialisme. Wat dat betreft houd ik voet bij stuk.