De weg naar Boedapest

dwars door Europa
12/09/2009

Maarten, Willem en ik drinken koffie met uitzicht op de Antwerpse ochtendspits. Voor ons in het gras ligt Europa opengevouwen. De warmte doet de lucht trillen. Wat propere kleren en drie slaapzakken zijn al wat we bij hebben en enkel de terugvlucht ligt vast. Elke maand ga ik op reis. Deze maand lift ik naar Boedapest.

Dresden

Op de achterbank van de wagen van dokter Jef en zijn vrouw Mart kaarten we wat. Dit is onze derde lift. Een geluksrit, zo blijkt, want we kunnen meerijden tot in Dresden. Dat is bijna tot in Tsjechië. Gedurende zeven uur en zevenhonderd kilometer vallen onze reis en die van het dertig jaar oudere koppel samen. Dokter Jef en Mart luisteren de hele weg zwijgend naar klassieke muziek. Het Duitse landschap raast voorbij. Maarten is ervan overtuigd dat hij hertjes langs de weg zal zien.

 

Dresden is een verrassing. ’s Ochtends beslisten we pas in deze richting te liften en nu kijken we van op de oude stadsmuren hoe de Elbe en het prachtige, historische centrum in het roze van een ondergaande zon baden. In een biologisch café nabij de Frauenkirche vertelt dienster Paula ons waar we de studentenbuurt vinden. Nu ze ons toch aan het helpen is, biedt ze ook een slaapplek aan. Bij het afrekenen vraag ik haar: “Does the offer still stand?” “For my bed?” vraagt zij terug. Na een avondje in de Alaunstraße drinken we nog wat in Paula's kamer. Aan de muur hangt een landkaart met enkel de westelijke helft van Frankrijk op. “I don’t like the other half”, verklaart onze gastvrouw. In september gaat ze een half jaar in Rennes studeren.

 

Praag

Met Ronny, die goedkoop bier en sigaretten in wil slaan, rijden we over kleine Saksische weggetjes Tsjechië binnen. Elk minuscuul dorpje dat we nu passeren is een Vietnamese kolonie van kramen met lederen jassen, autovelgen en kitscherig tuinmeubilair. Nadat Ronny ter afscheid de hand van zijn vaste winkelier heeft geschud, brengt hij ons naar een grimmig tankstation in een stukje niemandsland. Op weg daarheen wijst hij ons op de vrouwen die her en der tussen de bomen staan. Voor dertig euro mag je alles doen.

 

Op het Oudestadsplein in het centrum van Praag ontkurken we te midden van honderden toeristen enkele Stella’s. Dit deel van de stad is zo pittoresk dat het vals lijkt. Disneyland voor volwassenen, inclusief videobewaking. Tijdens het halve uur dat we op het plein zitten, loopt wel vijf keer iemand onopvallend voorbij die achteloos “Hasj?” mompelt.

 

Hoewel de avond nog jong is, blijft in het centrum maar één bar open: een rokerige kelder met slechte rockmuziek. Al snel komt een Nederlands meisje bij onze tafel staan. Ze heet Sylvia en ze is behoorlijk dronken. Ook Boy en zijn dertienjarige broer Joerie komen erbij zitten. De Nederlandse broers zijn hier al een week. Morgen wil Boy zijn broertje meenemen naar een stripclub. Met de Fransman Martin spreken we af dat hij in Antwerpen kan logeren wanneer hij binnenkort vanuit Scandinavië weer naar huis reist.

 

Na de nacht te hebben doorgebracht op het mooi aangelegde grasveldje van een winkelcentrum net buiten Praag, rijden we met Karel, een projectontwikkelaar, naar de Tsjechisch-Oostenrijkse grens. ’s Middags zet hij ons in Jihlava af aan een verlopen kantoorgebouwtje met op de hoek een café. Terwijl hij twintig minuten het stadje intrekt, drinken wij op zijn kosten Ježek, het lokale bier. Bij zijn terugkeer praten we over de voetbalclubs Slavia en Sparta Praag en over de Tsjechische schrijvers Kafka, Hašek en Kundera. Toen het communistische regime viel, vertelt Karel, zat hij in zijn derde jaar geneeskunde. Hij maakte de studie niet af omdat er zoveel nieuwe mogelijkheden ontstonden. Niets doet vermoeden dat hij die ten volle heeft benut.

 

Wenen

Na een tijdje liften voor de neus van norse douanebeambten, rijden we met Robert en Martin mee naar Wenen. De hele rit vertelt Robert moppen of vertaalt hij voor Martin de onze.

 

In Chelsea, een Weense bar die ’s avonds in een club verandert, geven we onze rugzakken in bewaring aan de barvrouw. Alvorens we ons overgeven aan de nacht, gaan we op zoek naar eten. Na enkele dürüms overvalt de vermoeidheid van drie dagen reizen ons. Wodka blijkt de oplossing.

 

Het is één uur ’s middags. Net als in Praag waren onze rugzakken vannacht ons huis. Stijlvol ontbijten we met croissants en bier op de parking van een supermarkt een eindje buiten de stad. Willem maakt er een sport van om onschuldige voorbijgangers een fototoestel aan te reiken met de vraag: “Do you want to take our picture?” Alsof we een gezinnetje zijn dat voor Schloss Schönbrunn poseert.

 

Nadat we ingezeept in de Donau hebben gezwommen, gaan we weer de stad in. Wenen loopt vol met mensen die blauwe badges dragen. Ik vraag op de U-bahn aan één van hen wat die badges betekenen. “We are all here for a conference”, verklaart een meisje. Wat voor een bijeenkomst, wil ik weten. “A conference of thirty-six thousand Jehova’s Witnesses.

 

Na het avondeten op de Universität Wien trekken we met een dozijn Ottakringers naar het Museum Quartier. Op dit grote plein, waar Weense jongeren op warme avonden een botellón houden, ontmoeten we Mustapha. Mustapha is een Turkse Zwitser die hier in een ziekenhuis stage loopt. De dokter in wording biedt Zwitserse sigaretten aan. Wij geven hem Oostenrijks bier.

 

Terwijl Maarten en ik bij Mustapha thuis Playstation spelen en perzikentaart eten, valt Willem in slaap in een bureaustoel. Op zijn voorhoofd tekenen we een prachtige penis. Ik ontwaak de volgende ochtend met exemplaren in de nek, op de wang en het voorhoofd.

 

Om vijf uur in de middag hebben we nog steeds geen goede oprit richting Boedapest gevonden. Op enkele middelvingers na krijgen we weinig reactie op onze kartonnen bordjes. De verveling dreigt toe te slaan, tot een Oostenrijkse vriendin via sms laat weten dat we het appartement van een vriend mogen gebruiken. Het is acht uur wanneer we op Stephanplatz de sleutel ophalen. Nog eens vijftien minuten later gooien we de voordeur van ons appartement open. In de hal hangen zeven klokken die perfect op elkaar staan afgesteld. In elke kamer liggen één matras en een hoop kunstboeken op de grond. We vinden een muziekzender op de televisie, steken een kaars aan en openen enkele Ottakringers. Home sweet home.

 

Boedapest

Het heeft uren geduurd, maar eindelijk laten we Wenen achter ons. Vitalic, een informaticus uit de Oekraïne in een oude BMW M3, wil ons uit sympathie naar het laatste Oostenrijkse tankstation op de autosnelweg richting Hongarije brengen.

 

De zon is volledig achter de horizon verdwenen. Er staat een sterke wind en een onweer hangt in de lucht. Het lijkt alsof elke auto die voorbijrijdt vol zit met Roemeense families of met Nederlanders op weg naar het Szigetfestival. Met de meeste festivalgangers verbroederen we. Ze spreken ons moed in en bieden iets te drinken aan. Ze vertellen over drugscontroles uitgevoerd door de Duitse politie. Wie betrapt wordt, moet voorover buigen voor een intieme controle.

 

De volgende ochtend trek ik mijn felgele regenjas aan en wandel ik met een groot bord met ‘Budapest’ op de oprit naar het tankstation af. Nog zesentwintig uur alvorens we op de luchthaven moeten inchecken. Ik steek het bord de lucht in. De auto’s razen mij voorbij. Ik hoor niets meer. Of toch? Door de wind, de regen en het geruis van de snelweg heen roept Maarten mij. Ik draai mij om. “Wij gaan naar Boedapest!” “Wat?” “Wij gaan naar Boedapest!”

 

Aan de brug over de Donau waar onze Nederlandse chauffeurs ons afzetten, maken enkele meisjes foto’s met de stad op de achtergrond. Eén van hen is Willems vriendin. Zij zijn hier voor het Szigetfestival. Na een uitgebreide maaltijd nemen we weer afscheid van de meisjes. We wandelen over de brede lanen van de stad in de hoop op een gezellige buurt te botsen. We vinden een eerste barretje en later een tweede en een derde. Ze liggen allen verstopt op de binnenpleinen van woonblokken. Dat verborgen karakter veroorzaakt enige opwinding, want elke keer heb je het gevoel iets ontdekt te hebben. We ontdekken tot onze glazen leeg en onze Hongaarse munten op zijn.

 

Op het vliegveld slapen we nog enkele uren en frissen we ons op na twee nachten zonder bed of douche. In het vliegtuig overmant de melancholie me. Ons avontuur zit erop. “Hé, Maarten,” vraagt Willem, “heb je al hertjes gezien?”