Woorden hebben een verleden. Over elk lettertje dat wij nu neerschrijven is een lange geschiedenis gegaan; soms heel banaal, soms vertederend, soms verrassend. Zo kent ook het woord sinaasappel zijn eigen geschiedenis. Het heeft zijn eigen herinneringen aan een ver verleden, een verleden dat enkele moedige vorsers ijverig proberen vast te leggen; dag na dag, jaar na jaar, eeuw na eeuw. Etymologie; het is een vak apart. Maar soms haalt de volkswijsheid het van de wetenschap; de verhalen winnen het van de naakte feiten. Zo weet het etymologisch woordenboek ons te vertellen dat het woord sinaasappel afkomstig is van een samenstelling van China en appel (‘chinas-appelen', 1682), de volksmond spreekt echter een andere taal...
Volgens een eeuwenoude, christelijke legende, is de eerste appelsien eveneens gevonden in of nabij China, maar is het woord sinaasappel niet afkomstig van het overduidelijke chinas-appel, maar duidt het prefix ‘chin' op iets heel anders... Ten tijde van het imperialisme in de zeventiende eeuw, werd in het Verre Oosten de appelsien ontdekt door de Britten. De westerse avonturiers – handelaars waren toen heuse avonturiers – keken hun ogen uit toen zij in contact kwamen met de vreemde cultuur. Ze zagen dure stoffen, rode lampionnetjes, ingetogen mensen, vreemde afgoderij en dansende draken. Toen één van de handelaars op een nieuwjaarsfeest werd uitgenodigd kon hij zijn ogen niet geloven: tussen de dansende draken, vuurspuwende leeuwen en andere deelnemers van het rariteitenkabinet, ontdekte hij een kistje met een aantal vreemde oranje vruchten. De man – nieuwsgierig als hij was – at er van. Hij vond het echt heel erg lekker, maar de volgende dag werd hij doodziek. De lasten hadden de lusten overwonnen. Hij vertelde zijn reisgenoten het hele verhaal, waarna hij zijn laatste adem uitblies. Vanaf toen werd de vreemde vrucht bekeken als de vrucht van de stoute lusten. De gekke appels werden door de Britten gezien als een vrucht van afgoderij, een vrucht van een cultuur die niet besefte dat zij het voorgeborchte niet zou overleven. Het Verre Oosten wist namelijk niets van het Koninkrijk Gods, wist niet dat het geplaagd werd door de erfzonde en ook niet dat Jezus Christus voor de christenen de last van de zonde op zich had genomen. De gekke appels duidden vanaf toen voor de Britse handelaars op verderf, verval en zonde, 'sin' in het Engels. Het werden ‘apples of sin', appels van de zonde. Zij zagen de appelsienen als de appels waarvan Eva in de Tuin van Eden had gegeten, de mooie oranje appels die haar lusten had opgewekt. De Britten dachten immers dat de appels die zij aten in het Westen, niet de appels konden zijn zoals die aan de ‘Boom van kennis van goed en kwaad' hadden gegroeid. Goede christenen aten zulke appels niet. Vreemde, gekke en wilde volkeren daarentegen...
Zo zie je maar dat er aan elk woord een verhaal vast hangt, soms een mooi verhaal -zoals dit-, soms een minder mooi verhaal. En elk verhaal geeft het woord een soort gouden gloed, een gloed van een oud verhaal, een glans van nostalgische volkswijsheid. Voor niemand die dit verhaal gelezen heeft zal een apple-sin nog hetzelfde smaken. Smakelijk.