Armenzorg

Maarten Staepels is onderzoeker
28/02/2011

Dat Antwerpen niet voor iedereen een paradijs op aarde is, is zelfs onder de meest onbekommerde studenten min of meer bekend. De Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen is geïnteresseerd in de minder glansrijke kanten van onze prachtige Koekenstad. Peter Raeymaeckers, doctoraatstudent en gepassioneerd onderzoeker, staat aan het begin van een vierjarig onderzoek, niet naar de armoede zelf, maar naar de verschillende instanties en hulpverleningsorganisaties die instaan voor de zorg en begeleiding van onze minderbedeelde stadsgenoten. Meer bepaald zoekt hij onder de titel ‘Netwerken die werken’ uit hoe efficiënt die veelheid aan organisaties binnen de districten met elkaar samenwerken.

Hoewel het grootste deel van zijn onderzoek – zoals het meeste academisch onderzoek – uit weliswaar boeiende, maar weinig fotogenieke data-analyse (lees: kantoorwerk) bestaat, heb ik vandaag de kans om Peter te volgen op een dag vol excursies. Eerste punt op de agenda is het recruteren van organisaties binnen het district Borgerhout. Ik ontmoet Peter in een vergaderzaal van het districtshuis van Borgerhout. Met zijn marmeren vloeren en schitterende kroonluchters is het niet onmiddellijk de meest voor de hand liggende locatie om het over armoede hebben. Toch wordt hier vergaderd rond het thema ‘Wonen’, en zijn verschillende hulpverleningsorganisaties, zoals het Woonkantoor en de Huurdersbond, aanwezig. Ze willen het hebben over de hoge huurprijzen, het tekort aan betaalbare woningen en de premies die er beschikbaar zijn voor cliënten. Voor Peter een goede gelegenheid om zijn project voor te stellen, en de verschillende organisaties al een eerste keer warm te maken om aan zijn onderzoek deel te nemen. Aan de tafel zit ook een straathoekwerker die, zoals het straathoekwerkers betaamt, gekleed gaat in een laagdrempelige joggingbroek. Begeleid door een wat schoolse Powerpoint vat Peter zijn presentatie aan. Samengevat is het zijn bedoeling om de netwerken van verschillende welzijnsorganisaties in kaart te brengen, om zo uit te zoeken of er een verband is tussen de structuur en de effectiviteit van netwerken tussen hulpverleningsorganisaties. Deze organisaties zijn immers meestal nogal gespecialiseerd in bijvoorbeeld gezondheid of onderwijs, terwijl de cliënten vaak te kampen hebben met een “multidimensionele problematiek”. Zo heeft iemand die zich geen onderdak kan veroorloven het door zijn gebrek aan adres vaak moeilijk om een vast beroep te vinden. In zulke gevallen is het dus van belang dat de hulpverleningsorganisaties vlot naar elkaar kunnen doorverwijzen, informatie met elkaar kunnen uitwisselen, en in de mate van het mogelijke de cliënt misschien zelfs samen kunnen opvolgen. Gebruikmakend van parameters als densiteit en centraliteit wil Peter in kaart brengen naar welke instanties het vaakst wordt doorverwezen, en dewelke dan weer meer geïsoleerd zijn.

 

Het publiek in de vergaderzaal volgt de presentatie aandachtig, met hier en daar wat instemmend geknik en een kleine notitie, maar over het algemeen lijkt de reactie toch nogal gelaten. “Heel normaal,” verklaart Peter, “het is vooral van belang dat ze al een eerste keer van m'n onderzoek gehoord hebben.” Hij regelt nog snel de e-mailadressen van alle aanwezigen, en we verlaten de vergaderruimte. “Als ik hen via e-mail contacteer zijn de meeste organisaties gelukkig wel geneigd om op mijn vragen in te gaan.”

 

Samen nemen we de tram naar Berchem. Als tegenprestatie voor hun deelname aan het onderzoek is Peter daar door de christelijke organisatie Sint Vincentius gevraagd om in 't Oud Kapelleke – eigenlijk een oud schooltje – een voedselbedeling bij te wonen. We worden buitengewoon vriendelijk ontvangen door Xavier, een wat nerveuze zestigplusser. Hij stelt ons stamelend – “ik spreek vijf talen, maar geen enkele goed” – voor aan de diaken, de zusters en enkele vrijwilligers, die de voedselpaketten staan samen te stellen. De onwrikbare goedheid van dit gezelschap zou kunnen volstaan om ter plekke toch weer even in een aards paradijs te gaan geloven, ware het niet dat om de zoveel minuten mensgeworden tragedies een brood, beleg, wat verse groenten, conserven, en drie kleine flesje Coca-Cola komen ophalen. “Voornamelijk vreemdelingen natuurlijk, heel dikwijls mensen zonder papieren”, vertelt Xavier, terwijl hij een Marokkaans vrouwtje geduldig probeert duidelijk te maken dat de chocomousse gelatine bevat. Enigszins tot mijn verbazing is er toch een vrij strenge controle op wie aanspraak kan maken op de voedselpaketten. “We doen regelmatig huisbezoeken. Onze middelen zijn jammer genoeg te schaars om te geven aan wie het niet écht nodig heeft. Ook wie betrapt wordt op de verkoop van producten wordt van onze lijst geschrapt.” Op vraag van Peter haalt Xavier nog een netjes gelamineerde lijst van andere organisaties boven. “We zouden wel willen, maar bij kwesties als zwangerschappen of huiselijk geweld kunnen wij niet helpen.”

 

Terwijl we weer richting tram wandelen, vraag ik Peter nog hoe hij de Zusters van Sint Vincentius zover gaat krijgen zijn online-enquete in te vullen. “Dat is wat mij betreft net het interessante aan het beroep van onderzoeker. Onderzoek is geen ambacht, het is geen routine. Ieder onderzoek vereist een andere aanpak, en over elk aspect van het onderzoek moet je eigen keuzes maken.”