Je zal het maar voorhebben: het ligt op het puntje van je tong en toch kan je er niet opkomen. Dat ene woord ontglipt je keer op keer. Ook dit jaar schiet dwars alle schlemielen in zulke navrante situaties onverdroten te hulp. Maandelijks laten we ons licht schijnen op een woord waar de meest vreemde betekenis, de meest rocamboleske herkomst of de grappigste verhalen achter schuilgaan. Deze editie kijken we neer op ‘ootmoed’.
“Op uw knieën, schacht!”
Een zin die menig student hoogstwaarschijnlijk al heeft horen weergalmen in de smalle straten rond alle campussen. Het ietwat vreemde ritueel waarbij jongelingen zich gewillig laten beledigen en besmeuren door leeftijdsgenoten in volgetekende labojassen heeft de kop weer opgestoken. De personen die voor de komende maanden gracieus omgedoopt zijn tot ‘schachten’ gehoorzamen aan hun in het wit geklede doopmeesters en kijken hen nimmer in de ogen. Dat gedrag kan maar met één woord omschreven worden: ootmoed.
Natuurlijk is heel dat tafereeltje zo nep als de onschadelijkheid van PFOS; zelfs het woord ‘doop’ is in het studentenleven zijn religieuze betekenis kwijtgeraakt. Rond het jaar 500 na Christus was ‘ootmoed’ nochtans the real deal in het christendom. De kerstening van de West-Germaanse gebieden leidde tot een grote vertalingsactie van Latijnse woorden, zodat Germanen in hun eigen taal de mis konden bijwonen. Als vertaling van ‘humilitas’, nederigheid, kozen Angelsaksische missionarissen ‘ootmoed’ uit. Dat was dan weer een afleiding van het Noord-Germaanse ‘auðmjukr’. Dat bestaat uit ‘auð’ (gemakkelijk) en ‘mjúkr’ (zacht), met dan als vertaling: gemakkelijk zacht (lees: nederig) worden.
Achthonderd jaar later behoudt het Middelnederlandse ‘ootmoed’ de betekenis van ‘auðmjukr’, maar grappig genoeg heeft het laatste deel van de Middelnederlandse samenstelling een andere betekenis dan dat van de Noord-Germanen: de ‘moed’ in ‘ootmoed’ staat voor ‘gemoed’, niet voor ‘zacht’ zoals het Noord-Germaanse ‘mjúkr’. De letterlijke vertaling van het Middelnederlandse ‘ootmoed’ is dus eigenlijk een gemakkelijk gemoed hebben.
In het christendom komen die twee betekenissen met achthonderd jaar verschil op hetzelfde neer – religie reikt immers over tijd- en taalgrenzen heen – namelijk: inschikkelijkheid naar de wensen van een hogere macht. Indertijd was die inschikkelijkheid eerder naar de christelijke God gericht, in de huidige samenleving kan dat gaan over het lot, een hoofdredacteur of, uiteraard, een doopmeester. En zo’n inschikkelijkheid kan nooit kwaad. Zoals mijn Middelnederlandse pennenvriend Jacob van Maerlant zegt: “Hoe edeler gebroed, hoe meer ootmoed.” Dus of jouw meerdere nu een god, het lot of karma is, trek je ootmoedigste schoenen aan en marcheer als edel gebroed door het leven. Want vergeet niet dat je voor die meerdere altijd een schacht zal zijn.
- Log in to post comments