Ik was eindelijk verlost van de klassenmaatschappij van de 21e eeuw: de laatste jaren van mijn middelbaar. De tijd waarin je gekraakt of gemaakt werd door hoe je eruitzag of wie je als persoon was. Het middelbaar ervaarde ik als een standenmaatschappij die bestond uit drie klassen: de elite, de burgerij en het plebs. De cool kids behoorden door hun blauw bloed tot de elite en iedereen wist dat je van hen niet zou kunnen winnen. Dat wilde niet zeggen dat ze allemaal gelukkig waren met hun erfelijke titel, maar ze vormden wel een standaard voor hun volgelingen. In de burgerij zaten zij die connecties hadden met de cool kids en die nog een kans maakten om zich op te werken tot de elite. Ze hadden de middelen wel, maar ze waren het nog net niet. In het plebs zaten de jongeren die niet meededen met de grote groep, maar liever dat tikkeltje anders waren. Zij bleven liever trouw aan zichzelf, ook als het niet aansloot op de opgelegde zijnswijze. Om die reden werden ze verstoten uit de maatschappij waarin onafhankelijkheid nog niet bejubeld werd.  In het middelbaar was je als puber op zoek naar een identiteit, een identiteit die je invulde naargelang de gedachten en verwachtingen van de ander, in dit geval de elite. Je nam de groepsidentiteit over, zodat je jezelf wel terugvond in de rest. Je hoorde erbij. Je zou het wel redden. Ik hoorde er niet bij. Ik was het niet. Ik redde het niet. Ik had mezelf niet in een groepje geworteld, maar het voelde wel alsof ik tot een groep moest behoren. Ik kon mezelf niet vinden en zijn bij de rest. âWanneer gaan we dan eindelijk streven naar een eigen identiteit, naar onafhankelijkheid?â dacht ik toen. Ik verlangde naar gelijkgezinden, maar ik moest wachten.  Tot het moment dat ik eindelijk de grote poort verliet en alles kon achterlaten. Ik was blij dat ik eindelijk wat meer volwassenheid tegemoet ging, maar was dat wel zo? Waren mijn verwachtingen over later niet te groot? Maar voor het eerst voelde ik me niet meer zo onzichtbaar als voorheen, ik voelde me voor het eerst vrij van een klasse, vrij van een stempel op mijn identiteit. Maar zij die gewoon waren om tot een groep te behoren en de groepsidentiteit deelden, hadden misschien wel dezelfde verwachtingen van het middelbaar als van het hoger onderwijs. Misschien nog niet beseffend dat we na het verlaten van de grote poort, ineens allemaal vrije, individualistische, onafhankelijke âvolwassenenâ horen te zijn. We worden anders, we worden iemand.  Ook al mocht ik in mijn eerste jaar nauwelijks naar de campus, toch voelde ik dat ik mijn gelijkgezinden, mijn plekje, had gevonden. Geen druk meer om tot een groep te behoren. Ik kwam voor het eerst ergens thuis op een school. Ik had eindelijk het gevoel dat capaciteiten boven populariteit gaan. Misschien heb ik toch nog witte sneeuw gezien en gevonden. |
Het is ondertussen al een hele tijd geleden dat ik 'verlost' werd van mijn middelbare school, een simpelere tijd waarin we nog op zoek waren naar onszelf. Iedereen zat zo in zijn eigen kliekje, maar van de klassenstrijd tussen schachten en studiebollen, treinstudenten en kotbewoners, of profknuffelaars en opnamekijkers was geen sprake. Tuurlijk, de cool kids zaten in de middagpauze echt niet bij de outcasts aan tafel, maar was dat nu zo erg? Het was nog helemaal niet belangrijk om de elitestudent uit te hangen die een goed sociaal leven, hoge cijfers en een vol CV naadloos weet te combineren. We zaten nog maar in het oefenrondje, waar niet meedoen met de grote groep, maar liever dat tikkeltje anders zijn nog geen consequenties had. Na een slechte dag op het middelbaar kon je je laven aan de gehaktballen van je moeder en een knuffel van je hondje. Is toch net even iets anders dan diepvriespizza en YouTube.  In het middelbaar mag je als puber nog vrij op zoek naar een identiteit, een identiteit die je langzaamaan invult door te experimenteren met verschillende groepjes. Je neemt stukjes van een groepsidentiteit over, hoort even ergens bij, realiseert je dat het toch niet echt je ding is, en probeert weer iets anders. Je zou het wel redden. Zelfs als je echt buiten de boot viel kwam je uiteindelijk toch ergens op je pootjes terecht. Stukje bij beetje timmerden we voort aan onze identiteit, onze onafhankelijkheid. Zes jaar lang konden we op zoek gaan, om daarna vol hoop en dromen aan het âechte levenâ te beginnen. Althans, dat dachten we.  Toen het moment kwam dat ik eindelijk de grote poort verliet en alles achter moest laten, kwam ik in een soort zwart gat terecht. Zeker, ik was blij dat ik eindelijk wat meer volwassenheid tegemoet ging, maar ik had me nogal verkeken op hoe dat proces zou verlopen. Ik voelde me minstens een jaar lang onzichtbaar, vogelvrij verklaard, zoekende naar een identiteit om me aan vast te binden. Ik heb dat jaar van alle âidentiteitenâ geproefd: de feestende schachten, de kunstzinnige dromers, de permanente bibliotheekbewoners ⊠om vervolgens te concluderen dat ik bij geen van allen aansluiting vond. Ik was inderdaad vrij, individualistisch en onafhankelijk, maar vooral eenzaam. Langzamerhand ben ik uit dat zwarte gat gekropen, maar dat doet niet af aan het zware begin. Weg van mijn veilige plekje, verwijderd van mijn vangnet zat ik daar, alleen in een gigantische collegezaal. School had nog nooit zo weinig als thuis gevoeld. Dat jaar zag ik veel zwarte sneeuw, en het duurde nog even voordat de hemel opklaarde. |
- Log in to post comments