Wat we nu kennen als ‘de loterij’ heeft er niet altijd zo uitgezien. Dan bedoel ik niet het feit dat de loterij zich op een televisiescherm voltrekt, in een studio ver weg van haar publiek, of het hoogtechnologische bingosysteem dat steevast door een gerechtsdeurwaarder gecontroleerd wordt. Loterijen in de nieuwe tijd ontstonden op initiatief van de stedelijke overheid als manier om met schulden om te gaan. Al gauw evolueerde een redelijk eenvoudige tombola tot een literair spektakel met gevarieerde prijzen. Een korte reis door de tijd.
Kort voor het jaar 1441, wanneer de eerste loterij gehouden werd, was het rumoerig in Brugge. De stadsambachten waren hun boekje te buiten gegaan door openlijk te rebelleren tegen de Bourgondische vorst Filips de Goede en de stad had daarvoor een onbescheiden boete ontvangen. Acute geldnood dus. Het Brugse stadsbestuur kwam zo op het goede idee om een van haar publieke ambten te verloten. Het winstgevende ambt van de wijnschroder, die het alleenrecht genoot op het vervoeren van wijnvaten, werd de inzet van de loterij. Het Brugse stadsbestuur bedacht een systeem dat verschilde van de Italiaanse getallenloterij zoals we die nu kennen. De Nederlandse loterij was geboren.
Hoe ging het dan concreet in zijn werk? Bij de lotmeester liet men zijn of haar naam registreren. Zoveel lotjes als men kocht – dat liep soms in de honderden voor de allerrijksten – zo vaak werd de naam genoteerd. Op de meeste van die loten stond ‘nyet’ geschreven. Tegenwoordig trekt men bij tombola’s namen tot alle prijzen verdeeld zijn, vijfhonderd jaar geleden pakte men het iets grondiger aan. Alle ingelegde loten met een naam op werden effectief getrokken en dus moest het aantal prijsloten gelijk zijn aan het aantal ingelegde loten.
Effectief, tijdens een groot spektakel werd steeds eerst een lotje getrokken met een naam op en daarna een prijslot. Er werden afroepers of ‘treckers’ aangesteld, vaak rederijkers, die dag en nacht de loten afriepen. De rest laat zich raden: stond er op het prijslot een ‘nyet’, won de deelnemer met dat ingelegde lot niets. Er was voor elke loterij wel een uitgebreid systeem van troostprijzen, dus soms kon een ‘nyet’ wel degelijk ‘iets’ zijn. Omdat sommige loterijen heel wat deelnemers lokten, kon het wel even duren voor alle loten voorgelezen werden – in sommige gevallen tientallen dagen! Om de volgorde van de getrokken loten te kunnen bewaren, werden ze na de trekking in volgorde aan lange touwen geregen.
De ingelegde loten veranderden op termijn ook van vorm: zo noteerde men niet langer louter de naam, maar soms ook een korte spreuk, religieuze of charitatieve boodschap, een scabreuze opmerking en dergelijke meer. Kijken we met een hedendaagse bril naar de verzen, dan zien we niet veel meer dan piemelhumor en religieus gewauwel, maar in feite leggen de verzen heel wat sociale dynamieken bloot. Enkele voorbeelden.
“Doet u naesten soe godt gebiet,
alsoe ghy wilt dat u gesciet.”
Die oerchristelijke uitspraak kennen we natuurlijk allemaal. De vroegmoderne samenleving was natuurlijk doordrongen van religie, die de basis vormde voor haar moraliteit. Even goed was het een periode van religieuze dubbelzinnigheid en frustratie en niet alle verzen waren daarom even vroom:
“Papen cullen,
arm audemans billen,
een oudt pert
hoe veel eest wert”
Een papekul ken je misschien als een onschuldig plantje (hoewel het parasitair is), maar de nieuwe tijder bedoelde met ‘cullen’ ook zijn scrotum. Hij heeft wel een punt: waar zijn die priesterballen immers nog goed voor? Enfin, fuck de clerus dan maar. Tot slot nog een laatste vleugje vroegmoderne humor:
“Een weduwe wonende tandwerpen zeere clouck
wilde wel weten wat den trecker heeft in sijn brouck”
Nu maar hopen voor de ‘trecker’ dat de vrouw een prijs won …
Over de prijzen gesproken, die bleven niet lang beperkt tot het wijnschrodersambt. Al gauw kon men geld, zilveren schalen, juwelen, schilderijen ... winnen. Een deel van de reclame die de organisator kon maken, had dan ook betrekking op de prijzen die hij in de aanbieding had. Loterijen werden soms ook in een slecht daglicht geplaatst: door de centrale overheden of door de Kerk. In de eeuwen na 1441 zou het dan ook een onophoudelijk getouwtjetrek worden over wie de loterijen mocht organiseren, of ze georganiseerd mochten worden enzovoort. In 1726 nam de centrale overheid min of meer definitief het roer over. In dat jaar wordt de eerste generaliteitsloterij georganiseerd en kwam er een einde aan enkele eeuwen ongebreideld geschreeuw. De ontluikende natiestaat nam meer en meer het lot van haar inwoners in handen.
- Log in to post comments