Als kind kon ik niet genoeg krijgen van feitjes over planeten en fantaseerde ik over de hoogste plekken ter wereld. Ik klom in bomen, viel van de takken en bedwong de houten reuzen dan opnieuw. Een reuzenrad stemt me tevreden, een achtbaan maakt me euforisch. De wolken doen me dromen, de sterren fascineren me, de bergketens wenken. En toch: ik heb hoogtevrees, de beklemmende soort. Ik kan niet meer zeggen sinds wanneer. Misschien is er met elke val een druppeltje angst bijgekomen.
Toen ik zestien was, had ik met een jongen afgesproken, iemand die ik leuk vond. Samen naar de kermis, je weet wel, duidelijker dan dat kon ik niet zijn. Heel goed kende ik hem niet – in alle eerlijkheid was ik gevallen voor het postuur en voor de dagdroom – maar hij leek me het type om voor niets bang te zijn. Een actieheld als het ware, met in de aanslag een gevatte oneliner die ondanks drie explosies vast nog wel verstaanbaar was ook. Ik zou er wat van kunnen leren, met al mijn stiltes, een wezen in fluisteringen te vinden. Dus ik stelde voor, zo koppig om mezelf te bewijzen, zo hoopvol om genoeg geacht te worden voor de beste jongeheer, om in het reuzenrad te gaan, want het uitzicht was daarboven toch zo mooi. Het was warm en de dag was zodanig ver gevorderd dat de zon in de Schelde verdween en het moest toch romantisch zijn, met zijn twee in een karretje.
Hij zei ja. Betaalde de kaartjes. Liet me eerst opstappen. Lachte nog toen we een meter stegen en niet meer toen we nog een meter hoger gingen. Ik ook niet overigens, want twee, oh nee, is het al drie meter is echt heel hoog en ik had ongeveer op dat punt spijt dat de liefde überhaupt bestond —wiens idee was het geweest! — en bedacht me pas nog een meter hoger later dat hij de paal in het midden vasthield zoals een schichtig kind zijn moeder. Hij zag me kijken. “Ik heb hoogtevrees”, legde hij uit. Hij haalde zijn schouders op toen ik vroeg waarom hij dan meegekomen was. “Jij bent toch iemand die alles durft?” stelde hij perplex. Hij wilde niet voor me onderdoen.
Ik voelde me toen schuldig. Ik had er zelfs geen moment bij stilgestaan dat het eventueel potentieel een mogelijkheid was dat iemand anders dan ik last kon hebben van zoiets banaals als hoogtevrees. Dus daar stond ik, mond vol tanden, voetjes veilig weer op de grond en het enige waarop ik kon komen, was dat we allebei oliebollen lekker vonden. Misschien dat het niet al te gepast was, aangezien we daar allebei een maagzweer van de angst hadden gekregen, maar ik kocht mijn schuldgevoel af door hem een decadent pak oliebollen aan te bieden. Niets romantischer dan samen bedolven worden onder de poedersuiker, nietwaar? Nu ja, wel dus, want het is nooit wat geworden. Maar op dat moment leek het een goed idee, de categorie waaronder je het merendeel van mijn ideeën kan categoriseren.
Er bestaan iets te veel gelijkaardige verhalen in mijn repertoire; vreemde wendingen uit angst om niet te voldoen, onzekerheden die op een of andere manier hun gelijk nog behalen ook, impulsen die achteraf moeilijk te plaatsen lijken, als een reflex die er generaties geleden uitgeëvolueerd had moeten zijn. Het slaat nergens op, telkens weer. Als ik geen fijn mens ben zoals onder de laag vernis, dan houdt een band toch geen stand? En toch, alsof ik dat op deze manier kan omzeilen. Dat valt een beetje tegen, zo blijkt. Mijn wereld is een slagveld van eerste gedachten die door me heen glippen op de momenten dat ik het zodanig goed wil doen dat dat me per definitie niet meer lukt. Het lijkt een beetje op hoogtevrees. Ik val ook alleen maar uit de boom als mijn handen beginnen te trillen.
- Log in to post comments