Universiteit Antwerpen kent een rijke geschiedenis die sterk is beïnvloed door de jezuïeten. Ook vandaag laten de jezuïeten hun invloed gelden binnen onze universiteit. Maar wie of wat zijn de jezuïeten en hoe zijn ze binnen de muren van de universiteit terecht gekomen? In een reeks artikels zoekt dwars naar antwoorden op deze vragen. In het vorige deel ontdekten we met filosoof en historicus Dr. Ludo Abicht de jezuïetengeschiedenis van de stad Antwerpen. In dit deel gaan we dieper in op de onderwijsvisie van de Sociëteit van Jesus en de stempel die ze gedrukt heeft op de UAntwerpen. dwars interviewde hiervoor niemand minder dan professor-emeritus en onderwijsdeskundige Luc Braeckmans die tevens ook oud-directeur is van het Universitair Centrum Sint-Ignatius Antwerpen (UCSIA).
Hoe kwamen de jezuïetenroots tot stand aan de UAntwerpen?
Op het einde van de vijftiende eeuw stichtte Ignatius van Loyola de Sociëteit van Jezus, bij ons beter gekend als ‘de jezuïeten’. Een halve eeuw later begon deze kloosterorde scholen te openen. Eerst in Europa, later over heel de wereld.
Bij ons in Antwerpen is in het midden van 19de eeuw onder meer het Sint-Ignatiusinstituut (Institut Saint-Ignace) opgericht. Het instituut groeide gaandeweg uit tot de Sint-Ignatiushandelshogeschool. Dit was geen universiteit, maar een hogeschool die zich aanvankelijk enkel toelegde op de studie van handelswetenschappen, zoals de naam het zegt. In 1959 werden aan de Handelshogeschool de faculteiten Wijsbegeerte en Letteren (met inbegrip van de Rechten) en Politieke en Sociale Wetenschappen toegevoegd. Meteen was de basis gelegd voor wat even later de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen (UFSIA) zou worden. Het deel ‘Handelswetenschappen’ werd daarbij omgedoopt tot de Faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen (TEW). De faculteit TEW was de enige ‘grote’ faculteit die een volledige opleiding aanbood. De drie andere faculteiten boden enkel een tweejarig kandidaatsprogramma aan, enigszins vergelijkbaar met een huidig bachelorprogramma.
In 2003 fuseerden de drie Antwerpse universiteiten UFSIA, het Rijksuniversitair Centrum (RUCA) en de Universitaire Instelling Antwerpen (UIA) tot Universiteit Antwerpen, zoals jullie die nu kennen. Daarnaast werd toen ook het Universitair Centrum Sint-Ignatius Antwerpen (UCSIA) gesticht, een organisatie die zich uitdrukkelijk op de traditie van de jezuïeten beroept.
Wat was typisch aan scholen en universiteiten die door jezuïeten worden bestuurd? Typisch aan jezuïetenonderwijs?
Dat is een relatief complexe aangelegenheid. In de context van dit gesprek beperk ik me tot slechts enkele belangrijke aspecten. Allereerst vermeld ik wat in de jezuïetentraditie cura personalis wordt genoemd, wat kan worden vertaald als de bijzondere zorg voor de mens, in casu voor de leerling als persoon. De leerling wordt niet louter gezien als iemand die met succes een studieprogramma moet doorlopen, maar hij of zij moet doorheen alle studieopdrachten worden uitgenodigd om meer mens worden, magis in het Latijn. Dat is een andere belangrijke leidraad die typisch is voor een jezuïetenpedagogie. De mens doet er goed aan te beseffen dat hij of zij geroepen is tot ‘meer’. Men is uitgenodigd om in menswaardigheid te groeien. Nog een andere kenmerk van deze onderwijsvisie luidt in het Latijn: non multa sed multum: het komt er niet op aan vele dingen te kennen, het komt er op aan om wat je doet, goed te doen. Laat je niet verstrooien door vele uiteenlopende aandachtspunten. Dit betekent niet per se een oproep tot specialisatie, maar eerder een uitnodiging tot aandacht voor kwaliteit van wat je doet.
Zijn er nog sporen te vinden van de mensvormende kwalitatieve onderwijsvisie van de jezuïeten in de huidige Universiteit Antwerpen?
Allicht wel, omdat de UFSIA, als onderwijsinstelling met een ignatiaanse spiritualiteit, een van de stichtende instellingen van de UAntwerpen was. Toch is het niet zo eenvoudig restanten van dat denkbeeld vandaag terug te vinden in de onderwijsvisie van de huidige UAntwerpen. Dat vergt een grondig studiewerk. Bovendien is de UAntwerpen sedert haar stichting in 2002 sterk gegroeid.
Afgezien daarvan kan je wel een aantal concrete kenmerken aanwijzen. De hogere overste van de jezuïeten heeft bijvoorbeeld het recht om een afgevaardigde te mandateren in de Raad van Bestuur van de UAntwerpen, wat ook als een eerder symbolische aangelegenheid kan worden gezien . Een ander voorbeeld is de pastorale dienst, gehuisvest in het pand Zomaar een Dak op de Stadscampus. Jezuïeten werken er vandaag niet meer, maar de pastores staan er nog steeds ten dienste van studenten en personeelsleden. Ook het huidige Centrum Pieter Gillis kan worden gezien als een gevolg van de aandacht voor levensbeschouwing die destijds aan de UFSIA bestond. Dat vertaalt zich nu in de korfvakken waaruit de student onder meer een levensbeschouwelijk vak kan kiezen.
De directe begeleiding van studenten in een context van cura personalis, zoals die geruime tijd aan de UFSIA bestond, is aan de huidige UAntwerpen niet meer aanwezig.
Door de recente maatregel om de verplichte korfvakken te verbreden, gaan er sommige stemmen op die stellen dat deze verbreding tot doel had levensbeschouwing net minder belangrijk te maken. Hoe ziet u deze evolutie?
De verbreding van de korfvakken heeft er voornamelijk toe geleid dat deze een meer uitgesproken sociale dimensie kregen. De maatschappelijke relevantie van deze verbredende korfvakken heeft naar mijn oordeel een levensbeschouwelijk doel an sich. Dat is niet noodzakelijkerwijze een verkeerde maatregel. Wel is het heel goed mogelijk dat sommige studenten in eerste instantie hieraan geen levensbeschouwelijke interesse koppelen.
Het is de vraag op welke wijze je jonge mensen optimaal kunt vormen, opdat zij een volwassen intellectuele taal verwerven om over levensbeschouwelijke thema’s te praten. Filosofische opleidingsonderdelen in ieder curriculum kunnen in dit opzicht een belangrijke rol spelen.
Uw vraag snijdt meteen ook het thema van secularisering aan. De mogelijkheden om op een structurele manier levensbeschouwelijke vraagstukken te behandelen schijnen meer en meer te verdwijnen, terwijl tegelijkertijd voor het individu de noodzaak tot zingeving niet vermindert.
Kunnen we stellen dat de actief pluralistische visie van de UAntwerpen ook een aantoonbaar element is vanuit de jezuïetenvisie?
In zekere zin is dit een afgeleide. Tijdens de fusie had men een keuze: ofwel liet men de aandacht voor de christelijke levensbeschouwing volledig vallen, ofwel kon men zeggen dat levensbeschouwelijke vorming nog steeds als belangrijk wordt gezien. Uiteraard kon de nieuwe UAntwerpen zich niet meer uitsluitend richten op een christelijk of katholieke levensbeschouwing. Ze had nu ook andere partners. Het resultaat werd een actief pluralistische visie, waarbij men iedereen uitnodigt om aandacht te hebben voor levensbeschouwing.
Staat het huidig competentiegericht onderwijs van de UAntwerpen niet lijnrecht tegenover onderwijs dat aandacht besteedt aan ‘menswording’ ?
Contradictorisch zou ik het niet noemen, maar er dreigt op een bepaalde manier een blinde vlek. Er is in de literatuur geen consensus over, maar kort door de bocht betekent competentiegericht onderwijs dat iemand welbepaalde vaardigheden verwerft om op een welbepaalde wijze nuttig te zijn in de samenleving. Wat moet iemand bijvoorbeeld kennen om een goed wetenschapper te zijn? Het is op de eerste plaats van belang dat de universiteit goede juristen, artsen, wetenschappers, … aflevert op een kwalitatief hoog niveau. En dat gebeurt zeer zeker. Wat men echter dreigt te vergeten is dat ook het individu zich ontwikkelt door en over deze competenties heen.
Los van het technische aspect is het helemaal niet duidelijk of jonge mensen op persoonlijk vlak zijn meegegroeid tijdens de opleiding. Dit spanningsveld bestaat zeker wanneer je onvermijdelijk zeer sterk moet inzetten op het competentiedenken. Je bent eigenlijk niet uitsluitend een hoogopgeleide actor met een aantal vaardigheden die in een contingente maatschappij leeft. De maatschappelijke context tekent mee je deskundigheid. Je zit gevat in een omgeving waar inzichten als magis en non multa sed multum belangrijke aangelegenheden zijn die bijdragen tot levenskwaliteit voor het individu en zijn of haar omgeving. Louter professionele kwaliteiten alleen kunnen dit niet aanleveren.
Het competentiedenken is uiteraard onmisbaar, maar is niet genoeg. Een universiteit opbouwen die op levensbeschouwelijk vlak neutraal is, lukt niet. Levensbeschouwelijke neutraliteit is een hol concept.
- Log in to post comments