Precies tien jaar geleden verruilde Hugo Claus het tijdelijke voor het eeuwige. Uit het oog, uit het hart? Zeker niet wat een van Vlaanderens grootste schrijvers betreft. Tien jaar na zijn dood leeft Claus meer dan ooit onder journalisten, schrijvers, liefhebbers en onderzoekers. Ook op onze eigen universiteit zit men niet stil. Aragorn Fuhrmann, vorig academiejaar afgestudeerd als master in de Taal- en Letterkunde, werkt samen met prof. Kris Humbeeck aan een nieuwe studie over hoe Hugo Claus zijn traumatiserende oorlogservaringen in zijn fictie heeft verwerkt.
Bij het horen van hun namen zal er bij sommigen misschien een belletje beginnen rinkelen, want Fuhrmann en Humbeeck hebben met hun voorpublicaties van hun studie naar Hugo Claus al heel wat belangstelling van verschillende media gekregen. Zo hebben ze onder meer in De Standaard en De Morgen meer uitleg bij hun onderzoek mogen geven, om maar een aantal van de grootste spelers binnen het perslandschap te noemen. Wat heeft dit duo ontdekt over een van Vlaanderens meest beschreven, belezen en onderzochte schrijvers dat nog niet eerder onder de aandacht was gebracht?
student en professor: een magische combinatie
We ontmoeten Aragorn Fuhrmann en Kris Humbeeck in het hart van de Clausstudie, namelijk het centrum voor de studie van het werk van L. P. Boon en Hugo Claus, dat zich op de Stadscampus bevindt. Een eerder onopvallend gebouw dat netjes opgaat in de rij huizen die de Lange Winkelstraat vormen. Een toevallige voorbijganger zal niet meteen opmerken dat er achter deze sobere gevel heel wat nieuwe ontdekkingen over Claus’ verleden en werk worden gedaan. Maar voordat we hier verder op ingaan, staan we ook even stil bij het toch wel opmerkelijke feit dat een student samen met een professor een boek schrijft. Aragorn Fuhrmann is via de colleges van professor Humbeeck en later ook met zijn bachelor- en masterscriptie als vanzelf helemaal in de wondere wereld van Hugo Claus gerold. Fuhrmann bleek helemaal op dezelfde lijn als prof. Humbeeck, zijn promotor, te zitten en toen hij tijdens zijn onderzoek een aantal interessante ontdekkingen deed, hebben de twee de handen in elkaar geslagen om flink te gaan spitten in het ‘collaboratieverleden’ van Claus.
“Af en toe gebeurt het dat je jonge talentvolle mensen spot die niet alleen talent hebben, intelligent zijn en over het nodige kritisch inzicht beschikken, maar ook meegaan in mijn benadering waarin ik Claus onderzoek”, aldus een enthousiaste professor Humbeeck. Voor hem is het belangrijk om Claus te beschouwen als iemand die in zijn werk worstelde met zijn ‘collaboratieverleden’ en al schrijvende de mechanismen van de totalitaire verleiding onderzocht, waarvan men eigenlijk altijd al wist dat Claus daar zelf op een zeer jonge leeftijd aan bezweken was en waar hij zelf later ook geen geheim van maakte. Alleen wist men niet, want dat is typisch Claus, wat er precies aan de hand was. Kan Claus echt hebben gecollaboreerd als we weten dat hij in 1929 geboren werd? Hij was zo jong dat het hooguit een collaboratie in korte broek kan geweest zijn, maar daar zijn natuurlijk ook gradaties van engagement in. Bovendien hoeft het schuldgevoel waarmee iemand worstelt – en het traumatiserende effect van zijn collaboratie – niet recht evenredig te zijn met zijn ‘objectieve’, juridische schuld. Dat vormt het uitgangspunt van Humbeecks benadering van Claus. Fuhrmann, die zich hier helemaal in kan vinden, ontdekte zo een aantal waardevolle biografische aanvullingen. Bovendien bevatten zijn bachelor- en masterproef aanzetten tot extra hoofdstukken van het boek waar prof. Humbeeck nu al een paar jaren aan werkt. Dan is het bijna logisch om dat boek samen te schrijven, samen aan artikels te werken en samen onderzoek te doen.
Claus tussen aanhalingstekens
In dit artikel zullen er wel meer termen tussen aanhalingstekens worden geplaatst, want als het over Claus’ collaboratie gaat, moet je voortdurend aanhalingstekens in de lucht schrijven, aldus prof. Humbeeck. De nationaalsocialistische sympathieën van Claus kunnen teruggevonden worden rond zijn dertiende levensjaar en zouden dus een jeugdzonde kunnen worden genoemd. Claus deed daar sporadisch ook uitspraken over – zo gaf hij toe lid te zijn geweest van de Nationaal Socialistische Jeugdvereniging oftewel de NSJV – , maar Humbeeck en Fuhrmann zijn verder gaan peuteren, iets waar Fuhrmann volgens de professor in uitmunt. Zo ontdekten ze via directe en indirecte getuigen dat Claus, voordat hij lid werd van de NSJV, ook al lid was geweest van een nog radicalere jeugdbeweging die maar zo’n drie maanden heeft bestaan, namelijk de Vlaamsche Jeugd. Die beweging was eigenlijk een poging om een soort Vlaamse Hitlerjeugd vorm te geven. Dat werpt een nieuw licht op Claus: hoe jong hij ook was, hij was wellicht een stuk fanatieker dan altijd wordt beweerd en hij zelf beweerde. Hij was doordrongen van antisemitisme en er zijn zelfs aanwijzingen dat hij ondanks zijn jonge leeftijd een poging ondernam om zelf ‘ten strijde te trekken’. Tot het eind van zijn leven worstelde hij in zijn fictie met dat jeugdige radicalisme en zijn politieke en ideologische ‘engagement’, wederom tussen aanhalingstekens.
een nieuwe lezing
Humbeeck en Fuhrmann willen dat nu ook verder uitwerken, niet door Claus’ werk autobiografisch te gaan lezen, maar door na te gaan hoe Claus door autobiografische elementen te fictionaliseren het discours van een Vlaamse variant van het nationaalsocialisme probeert te ontregelen. Zo benadrukken ze dat Claus zelf dwingend suggereert in Het verdriet van België dat het niet afgelopen was met die sympathie voor het nationaalsocialisme en voor radicale vormen van Vlaams nationalisme toen de bevrijding aanbrak. Hij bleef heel erg verstrikt zitten in allerlei netwerken die te maken hadden met de collaboratie. Er duiken dus regelmatig nieuwe elementen op die interessant zijn voor hun Clausstudie en die ook interessant zijn om te laten zien dat Claus in zijn werk nagaat hoe het naoorlogse Vlaanderen in feite maar heel moeizaam afstand neemt van een racistisch getint discours dat men allang overwonnen acht. Dat is ook wat Aragorn heeft gedaan in zijn nieuwste bijdrage over Claus' poëziebundel ‘de Oostakkerse gedichten’, die wordt beschouwd als het poëtische hoogtepunt van onze na-oorlogse literatuur. Deze experimentele poëzie blijkt meer met de historische realiteit verweven dan velen tot nu toe zagen: Claus gaat hier voor het eerst de confrontatie aan met een bepaald totalitair gedachtegoed én hij onderzoekt op een manier die geschiedwetenschappers en ideologiecritici kan inspireren hoe een bepaalde Christelijke mythologie de totalitaire verleiding kon stimuleren. Dat kan een antwoord bieden op de vraag hoe een keurig katholiek opgevoede jongen als Hugo Claus kon vallen voor een moderne heidense ideologie als het nationaalsocialisme.
Met deze vernieuwende benadering van Claus’ werk is het dan ook interessant om de periode tijdens de bezetting en de eerste naoorlogse jaren te bekijken, want daarin heeft Claus niet echt veel geschreven. Die periode moet nog grondiger biografisch gedocumenteerd worden. Het zwaartepunt van het onderzoek komt te liggen op die teksten uit zijn oeuvre waarin hij heel erg nadrukkelijk de worsteling aangaat met die periode of dat juist niet doet. Wat Fuhrmann en Humbeeck dus willen laten zien met hun biografisch en tekst-analytisch onderzoek is hoe Claus een discours van politiek radicalisme in zijn fictie verwerkt. Wat doet hij bijvoorbeeld met de typische beeldspraak van het nationaalsocialisme? Voorbarig antwoord: hij speelt er allerlei rare spelletjes mee en ook dat willen Fuhrmann en prof. Humbeeck laten zien.
Er is dus nog wat werk voor de boeg, om het met een understatement te zeggen. Maar als alles volgens plan verloopt, zal het boek in het najaar van 2019 verschijnen. Nieuwe voorpublicaties komen eraan.
- Log in to post comments