In Noord-Brabant zei iedereen vier jaar geleden tegen me dat het wel zou meevallen in Antwerpen. Zo’n grote cultuurshock zou het niet zijn, want je bent als Brabander toch een soort ‘reserve-Belg’. Nu weet ik dat dat een leugen was. Want ik kan me sinds kort eigenlijk pas echt een reserve-Belg noemen.
Het verschil tussen Brabanders en Vlamingen bestaat wel degelijk. Qua gewoontes, maar ook qua taal. Onze zachte ‘g’ mag dan een verbindende, herkenbare factor zijn, als je zegt dat je naar het station gaat lopen en mensen je vragen of je dan soms haast hebt, wordt die utopische bubbel snel doorprikt.
Ik ben ondertussen een soort hybride. In de auto met mijn moeder werd ik laatst gebeld door een Vlaams nummer. Mijn moeder wist niet wat ze hoorde. Want zoals sommige mensen een ‘telefoon stem’ hebben, heb ik kennelijk een ‘Belgen stem’, speciaal voor als ik met Belgen praat.
aan het station
En nee, dan heb ik het absoluut niet over woorden zoals “amai” of “allee”, want als ik die gebruik voelt het alsof ik een wanhopige, goedkope imitatie van een Vlaming doe. Het verschil vind je juist in kleine dingen zoals voorzetsels.
Zinnen als “mijn fiets staat aan het station”, “we gaan op café” en “ik zit op de bus” leiden ertoe dat ik onlangs in mijn geboorteprovincie werd gevraagd waar ik in godsnaam vandaan kwam.
pinnen
Maar natuurlijk zijn de meest opvallende kenmerken van mijn status als reserve-Belg te vinden in mijn woordkeuze. Als ik vrienden van mijn ouders vertel dat ik op kot zit in Antwerpen, voeg ik snel toe: “Oh nee, op kamers natuurlijk.” In een Nederlandse winkel stikte ik onlangs bijna in mijn woorden toen ik “met de kaart betalen” wilde zeggen in plaats van “pinnen”. Dat is trouwens een zin die ik steeds minder uitspreek. Want waar je in Nederland overal kan “pinnen”, heb ik in België altijd contant geld op zak, just in case.
Uiteraard is “een biertje drinken” “een pintje pakken” geworden. Maar volgens mij opperde ik laatst ook dat ik “fier” was op iets of iemand, dat “stoefen” soms best mag, en dat dat feestje vorige week toch echt wel “zot” was. De ultieme test om er tóch achter te komen of iemand Nederlands of Vlaams is, is trouwens “steen papier schaar”, of “schaar steen papier”. En “vast en zeker” en “zeker en vast” passen ook in dat rijtje. Want welke is het nou?
ik ga gaan
Ook de werkwoorden zijn niet veilig van mijn vervlaamsing. In mijn eerste jaar in Antwerpen zei ik nog dat ik ’s ochtends ging “hardlopen”. Als een medestudent dan hardop bevestigde dat ik Nederlands was – “Oh ja, zo zeggen jullie Hollanders dat” – dacht ik grinnikend “dat ik ga ik nooit veranderen.” Maar nu ga ook ik “stappend” of “wandelend” naar het station en zal ik “lopen” in plaats van “rennen” als ik bijna te laat ben. En zelfs die ene constructie die me vroeger de slappe lach bezorgde, kwam laatst plots uit mijn mond. “Zeg, ik ga denk ik maar eens gaan.”
Twee jaar geen Koningsdag vieren, uit volle borst meezingen met Allemaal en af en toe met Belgische vrienden (slechte) imitaties van Hollanders uitvoeren? Het is officieel. Ik ben een landverrader.
- Log in to post comments