Gegroet studenten! Nu ik afgestudeerd ben, heb ik jullie land verlaten. Daar waar pintjes vloeien als rivieren, cursussen meer kosten dan je 18m²-onderdak en niemand omkijkt wanneer je van maandag tot donderdag cornflakes als avondeten nuttigt. Met aarzelende, doch harde sprong kom ik terecht in het lage gras van het niemandsland. Ik noem het ‘niemandsland’, omdat ik geen andere gepaste term vind voor het jaar waarin mijn laatste check-in op SisA (bye bye winkelkarretje) en de eerste check-in op de werkvloer (de sleutelhanger voor die badge ligt al klaar) plaatsvinden. Mijn doel is hier elke maand neer te pennen wat mijn pad en gedachten kruist.
In Antwerpen heb je er veel van: de romantisch roodbruine bakstenen huisjes met kantelen, kantelend en scheef gezakt door ouderdom, al eeuwen het geschreeuw van meeuwen trotserend. Met hun smalle gestaltes stammen ze standvastig uit tijden toen kastelen, koningen en prinsen overeind bleven en je de kleinere mens dagelijks terugvond, verdiept in de werkplaatsen van deze huisjes. Elke straat ontfermde zich over een specifieke ambacht en droeg een naam verwijzend naar een gilde.
Die gildes zijn vandaag uit het straatbeeld verdwenen, versnipperd en veranderd in individuele werknemers die door toeval – of volgens sommigen het lot – samen een eiland delen. Ik zeg toeval, want wanneer je achttien jaar bent, heb je er geen flauw idee van hoe je leven er over vijf jaar uitziet, of waar het zich zal afspelen. We jagen zelden de droomjob na die we als kind voor ons zagen – gelukkig beseffen we nu dat er meer beroepen bestaan dan de kwaliteiten terug te vinden in een smurfendorp – en zijn we al helemaal niet verplicht de sleutel van het vaderbedrijf over te nemen.
De wijken waar we dezelfde dromen delen en de meesten onder ons de startblokken van hun carrière vinden, bestaan uit de straten waar de prinsessen van het nachtleven leven, de prinsen van de bibliotheek de beste plaatsjes kiezen en keizers van de drie-euro-pasta’s elke middag weer in de Komida zitten. De studentenwijk is er één van gedeelde ambachten, werkplaatsen en tradities en waar elke gilde haar eigen gebouw met aula’s en administratie heeft neergezet. De Prinsesstraat zou haar naambordje moeten inwisselen voor Studentenstraat.
Hier ontmoeten leden van de studentenambacht met gelijkgestemde interesses elkaar, verzamelen subgroepjes zich in lintjesdragende verenigingen, verdwijnen anderen in de bossen van de buitencampussen, en wordt er tegelijk gewerkt naar een doel met dezelfde eindmeet. Ze werken en pozen op een eigen ritme, volgens een eigen kalender waardoor ze elkaar op hetzelfde moment tegenkomen in ‘t stad of in het skioord. Onderling verschillen de groepen studenten. De ene gilde heeft een meer uitgesproken identiteit, terwijl de andere vaak te horen krijgt: “Wat kan je nu eigenlijk doen met communicatiewetenschappen?”
Dat studenten uit de ene richting zelf nog niet goed weten wat hen aan het einde van deze stoepranden staat te wachten, komt vaak voor. De nadruk van de studie ligt vaak op het studeren zelf, en niet op de job die erop volgt, tenzij je vanaf dag een al voor een positie als brandweerman of piloot gaat. Samen met die eigen kalender en de tegenwoordig lege vacaturepagina in de krant, is het verlengen van je ledenkaart bij een gilde een aanlokkelijk idee. De Prinsesstraat wordt niet alleen maar als een tussenstop gezien.
De leerperiode op zich lijkt meer op de ambacht om zich mee te identificeren, om elkaar te vinden in de basis van interesses. Wat erna volgt, valt niet te voorspellen.
Je diploma staat vast, maar daarna kan je nog alle kanten uit. Je komt in verschillende sectoren terecht en ontmoet mensen uit andere gildes, misschien lijkend op die van jou, maar misschien ook niet. Een grote onzekerheid, die verschillende zijstraatjes op jouw pad, of net een geruststelling dat er zo veel wegen te bewandelen zijn.
- Log in to post comments