Vertellingen van ‘t Stad

randstadbis
01/12/2003
🖋: 
Auteur extern
Mati & Waldo

Vanaf heden wederom in uw maandblad: de glorie van Antwerpen. Een bloemlezing van haar meest heroïsche en tot de verbeelding sprekende verhalen en vertellingen. Laten we beginnen waar dat hoort: bij het begin. Het ontstaan van Antwerpen door de pen van Floris Prims, voormalig stadsarchivaris.

We hebben schoon uit te leggen van waar de naam Antwerpen komt naar oudheid – en taalkunde, – al die geleerdheid weegt niet op tegen de overtuigende, fascineerende macht van het Brabobeeld op de Groote Markt. Geen enkel Antwerpsche bezienswaardigheid heeft meer aantrek zoo voor groote menschen als kinderen, als die fantastische schepping. En een gids voor de stad moet eerst en vooral die voorstelling weten te verduidelijken. Geen enkele uitleg omtrent een en ander in onze stad wordt door de toeristen meer gevraagd en meer gegeerd dan die van de wonderfontein. En ga nu maar eens beluisteren wat onze gidsen daarover vertellen: Antwerpen beteekent handwerpen; eenmaal zat hier een reus op den oever van de Schelde, die tol eischte en de weigerigen de hand afkapte; dan kwam de Romeinsche ridder Brabo, die hem overwon en op zijn beurt hem de hand afsneed en in de Schelde wierp; daar ziet ge hem, en daaronder ligt Druwoen Antigoon de reus.

 

Een onderwijzer zal het evenzoo uitleggen, maar er aan toevoegen: Wel te verstaan, dat is allemaal legende. Hetgeen niet belet dat het Antwerpen-handwerpen er in is, en wordt meegedragen.
Maar hoe is er die legende gekomen?
Vooreerst weze opgemerkt dat men goed doen zal van de Brabo-fontein naar den put van Quinten Matsys te wandelen op de Handschoenmarkt. Boven op den putkuip staat ook een Brabo, en wel een die veel dichter bij de legende staat dan de naakte springer van Jef Lambeaux. De beeldhouwer van de folle chanson, den faune mordu, de Passions humaines, kon zich zoo min om de legende als om de geschiedenis bekommeren, en daarom moest het daarboven een naakten man worden. Op de putkuip integendeel is het een geharnast ridder, die op de borst den adelaar voert van het Roomsche Rijk, zoals ook in zijn pennoen.
We hebben dus wel een Romein voor ons, Salvius of Silvius Brabo, die het gewonnen heeft op Druwoen of Druon Antigoon.

 

En hoe zit die legende nu ineen? We hebben er een typisch geval aan van legendengroei. Het is een huis met drie verdiepingen. Het opperste en jongste is dit van Antwerpen-Handwerpen. Het verdiep daaronder is dit van Brabo-Brabant: en het derde en oudste is dit van den Zwaanridder. En de verdiepen zijn niet van elkaar te scheiden; ze zijn het eene boven het andere geconstrueerd geworden, zoodat ze elkaars substructie niet missen kunnen.
De Zwaanridderssage is waarschijnlijk van Lotharingischen oorsprong en dagteekent uit den eersten tijd van de kruistochten, uit het begin der XIIde eeuw. Oudere grondslagen willen we daarom echter niet loochenen. De sage zoals zij zich den gezegden tijd voordoet, wil den wonderen oorsprong doen kennen van Godfried van Bouillon.
De fee Elioxe heeft zes zonen en een dochter, allen geboren met een gouden ketting om den hals, bij welk verlies de kinderen in zwanen veranderen zullen. Al de knapen veranderen veranderen in zwanen en worden door hun zuster opgevoed. Vijf krijgen hun ketting terug en komen tot menschelijke gedaante weder. De zesde, die zwaan blijft, hecht zich aan een zijner broeders en zal hem overal volgen. Het is Helias de Zwaanridder. Op den rijksdag te Nijmegen voor keizer Otto is de hertogin van Bouillon valschelijk van ontrouw beschuldigd en niemand treedt er voor in het krijt, tot daar een boot verschijnt, getrokken door een zwaan: daar stapt de Zwaanridder uit, die de hertogin redt en haar dochter Clarisse huwt. Uit dit huwelijk stamt Ida, die de vrouw wordt van Eustaas van Boulogne en de moeder van Godfried van Bouillon, den hertog van Lotharingen.
Jacob van Maerlant, rond 1290, en Jan Boendale, te Antwerpen, rond 1316, hebben vinnig met die “geveinsde logenen ende truffen” gespot:
Noch wijf noch man, als ik ’t vernam en was ooit zwaan, waar hij af kwam, al is ’t dat zich de Brabantsche heeren roemen dat zij van de zwane zijn gekomen. (Maerlant)

 

Van Brabo of van Antwerpen is er nog geen spraak.

 

Over hen leest u meer volgende keer, wanneer Floris Prims verder vertelt uit zijn Litteekens van Antwerpen (De Sikkel: Antwerpen, 1954).