Gisteravond is Asia me komen opzoeken in Ivan’s huis. We hebben spontaan besloten vandaag naar Kutna Hora te liften, een stadje tachtig kilometer buiten Praag. De grootste trekpleister van Kutna Hora is het Ossuarium van Sedlec. In deze ondergrondse bottenkapel is alles van mensenbotten en schedels gemaakt: de graftombes, de ornamenten aan het plafond, de kandelaars en de wanddecoratie.
Om twaalf uur gaan we op pad. Om bij de snelweg te komen moeten we door een overdekt winkelcentrum heen. We raken verdwaald en vragen een medewerkster naar de uitgang. Zij spreekt geen Engels maar een toevallige passant vraagt wat we zoeken. We leggen uit dat we de uitgang zoeken om bij de snelweg naar Kutna Hora te komen omdat we willen liften. “That’s OK, walk with me” zegt de man die zich introduceert als Roman. Hij woont vlakbij Praag, heeft zojuist met zijn dochtertje een film bezocht en brengt ons bij een benzinestation langs de weg naar Kutna Hora. Onderweg vertelt hij enthousiast over Skoda, het automerk waar hij al vijftien jaar werkt. In vliegende vaart noemt hij productiecijfers, concept cars en modellen. Bij het benzinestation nemen we dankbaar afscheid en stappen uit. Er staat één auto bij het station, de eigenaresse stapt net in. We tikken op het raam en vragen naar Kutna Hora. “Sure, jump in!” We hebben onze duim geen seconde omhoog gehad, ons bord met ‘Kutna Hora please J’ zit opgevouwen in de tas. De dame stelt zich voor als Lucy en vertelt over Kutna Hora. Ze komt uit Praag maar woont sinds zestien jaar vlakbij Kutna Hora, middenin een bos. Haar dichtstbijzijnde buur woont een kilometer verderop vertelt ze trots. Lucy heeft drie kinderen en elf honden. Elf pitbulls. We reageren verbaasd. “Oh, elf is niets”, lacht Lucy. “Ik had enkele jaren geleden tweeëndertig honden. Maar met drie kinderen is dat wat veel.” Lucy blijkt ook eenden, een geit en twee konijnen te hebben. A buzzy household. ’s Ochtends opent ze de deuren van haar huiskamer, dan gaan de honden op jacht en de andere dieren grazen. Helemaal zonder problemen is Lucy’s huishouden niet: met haar zoon van zestien maakte ze veel ruzie en hij besloot recent bij haar man te gaan wonen, van wie Lucy gescheiden is.
Ze zet ons af bij de Barbory kerk in Kutna Hora, bovenaan de heuvel. Vanaf daar slingert de weg via smalle, middeleeuws ogende steegjes naar beneden, langs bont gekleurde gevels. Het stadje is niet erg groot, maar het aantal kerken is enorm. Vlakbij de circustent is de bottenkapel. De kandelaren van botten, de graven, het ziet er bizar uit. “I have a mission for you”, fluistert Asia. “You have to pick the best spot where you would leave your skull.” Ik kijk rond. Asia wijst naar het standbeeld van Jezus aan het kruis boven het altaar. “If I die, I want them to fit my skull in the face of Jesus Christ. Now, what is your pick?”
’s Avonds liften we terug. Een Aziatische man met de naam Kandy spreekt gebrekkig Engels, maar wil ons helpen. Enthousiast rijdt hij ons naar het treinstation. We leggen uit dat we geen trein willen, maar de weg naar Praag. Kandy begrijpt ons niet. We proberen duidelijk te maken wat we willen. “Road to Prague”, “cars to Prague”, driving to Prague”. Dan begrijpt Kandy het en tien minuten later zet hij ons af bij het centrale busstation. Shit.
We nemen vertwijfeld afscheid en lopen naar de supermarkt. Vanaf daar brengt een koppel ons naar de rotonde richting Praag. Na een kwartier stopt een jongeman zijn auto. Tony heet hij. “I know a great place to hitchhike, along the highway to Prague”, zegt hij. Zijn auto stinkt een beetje en zit onder de stickers van energiemerk Monster. Hij werkt voor Skoda, nachtdiensten van zeven ’s avonds tot zeven uur ’s ochtends. Iedere vijfenveertig seconden levert hij een nieuwe Skoda stoel af, vertelt hij trots. Tony vertelt dat hij graag meer geld wilt verdienen en dat hij gek is op wiet en eenmaal naar Manchester is gereisd om erg dronken te worden. Hij kijkt me aan en grijnst. Een slecht gebit. Asia zit in de stoel achter me en klemt haar nagels in mijn arm.
Het is na zeven uur en donker als we uit Tony’s auto stappen; het daglicht is al naar bed. Tony neemt hartelijk afscheid en scheurt weg. “I don’t think he was sober”, meent Asia. Het is maar de vraag of Tony ons heeft geholpen met zijn goede bedoelingen. We staan midden op de snelweg, ver van een stadscentrum en treinstations verwijderd. Er is een smalle strook gras, maar geen echte plek voor auto’s om te stoppen. We besluiten voor een half uur te proberen een rit te krijgen en als het niet lukt naar Kolin te wandelen, het dichtstbijzijnde dorp. Hoe ver dat van hier is, weten we niet. Ik houd de moed erin, “it’s all-in the game!” en met bord in de hand en duim omhoog wagen we het erop. Al na vijf minuten worden we opgepikt door een man in een sportieve Ford, hij stelt zich voor als George. George blijkt zes jaar professioneel rallyrace coureur te zijn geweest, en dat laat hij zien. In razende vaart knallen we voorbij talloze auto’s. De teller tikt geregeld 180 kilometer per uur aan. De rijbaan is eigenlijk een tweebaansweg, een rijstrook voor elke richting, maar George maakt er een drieweg van: we passeren rechts van ons de auto’s die ‘too slow’ rijden, links rijden de auto’s de andere richting in. Van die kant komen herhaaldelijk toeters en lichtsignalen. George knalt door en nog voor acht uur zijn we terug in Praag. Onze schedels hebben we nog. Op naar de sleutels.