Lachen en zwanzen in Den Billenkletser

het andere kaffee
01/12/2003
🖋: 
Auteur extern
Bart Van Put

Op een ietwat gure dinsdagnamiddag trek ik met pen, papier en een stevige fond (frieten met andalouse) in de maag op onderzoek naar een interessant volkscafé in het centrum van Antwerpen. Een typisch voorbeeld van zo’n bruin café is Den Billenkletser in de Hoogstraat.

Een typisch voorbeeld van zo’n bruin café is Den Billenkletser in de Hoogstraat. Den Billenkletser is waarschijnlijk een illustere onbekende onder de beruchte Antwerpse cafés (zoals er zijn Den Engel, Café Jezus of zelfs Het Hemeltje), maar het is klein, gezellig en goedkoop. Zodra je binnenkomt weet je dat je in een echte bruine kroeg bent beland: rood-wit betegelde vloeren (niet zo heel proper meer), ietwat vermolmde houten tafels en stoelen, de iets goedkopere schilderwerken tegen de muur en een geur van bier, koffie en sigaretten die halsstarrig weigert op te trekken. Maar het is vooral de toog die direct mijn aandacht trekt. De bovenkant is versierd met verschillende soorten maskers, allemaal bruin geverfd, zodat ze in het geheel opgaan.
Temidden daarvan hangt een soort voorhistorische tuba. Niet direct iets wat een ereplaats in het S.M.A.K. zou krijgen – hoewel, met Jan Hoet weet je nooit – maar het getuigt toch van een kroegbaas met smaak (op de schilderijen aan de muur na dan). Bijzonder komisch is de collage van krantenkoppen die net onder de maskers is opgehangen. Een kleine bloemlezing: “Hoera, we kunnen betalen!”, “Vera doet het op het stort”, “De kroegbaas is negentig”, en daaronder “maar nog lang niet versleten”.
Ook de drankenkaart is het bestuderen waard: aspergejenver? Ik kom even in de verleiding, maar laat dan toch de kelk aan mij voorbij gaan (het is tenslotte nog maar middag) en bestel gewoon een pint. Maar dé bevestiging dat ik hier wel degelijk in een echte bruine kroeg zit, komt wanneer ik mijn glas bier voorgezet krijg. GOLDING CAMPINA! De meest zeldzame en ondergewaardeerde pils van de lage landen. Alleen daarvoor al zou je met plezier naar Den Billenkletser gaan.

 

Nadat ik mij mijn eerste slokken gerstenat voortreffelijk heb laten smaken, wordt mijn aandacht getrokken naar het gesprek dat zich tussen een klant en de cafébazin afspeelt. De man, verlepte vijftiger, vertelt zijn niet zo rooskleurige levensverhaal aan de dame achter de tapkast. Hij heeft heel zijn leven zwarte sneeuw gezien, een ongelukkig huwelijk gehad, en op de koop toe is zijn dochter er nu met ne Marokkaan vandoor. “Ik zèn al iel men lèven ongelukkig gewest”.
De bazin draait ostentatief de muziek luider, zodat niet gans het café in de diepste krochten van ‘s mans ziel wordt meegesleurd. Gelukkig zit ik strategisch genoeg om te kunnen horen hoe zijn retorische uitspattingen hem meer en meer van zijn onderwerp doen afdwalen. Wanneer hij dat uiteindelijk doorheeft, is het spijtig genoeg al te laat: “Tiens, woar wazzek nà wer gebleve?”. Beseffend dat hij het laatste kwartier heeft liggen zwammen als een dronkaard (wat hij absoluut nog niet was, hooguit wat... aangeschoten), biedt hij zijn excuses aan aan de man naast hem, waarop die laatste kurkdroog repliceert: “O, ge moet aa da ni aantrekke, ze. Bij mij is da ‘t iejn oor in en ‘t ander oor oat!”.
Ik moet heel hard mijn best doen om een lachkramp te onderdrukken. Plots doet onze babbelzieke tooghanger iets wat ik totaal niet van hem verwachtte: hij richt zich op en trekt aan de bel die boven de toog hangt: Tournée Générale! De overige zeven klanten in het café feliciteren hem met zijn ondernemingsdrift, en bestellen prompt hun consumptie. Ik help mezelf aan nog een pintje (al het tweede dat ik zomaar van hem krijg). Ondertussen ben ik namelijk zelf met hem in gesprek verwikkeld geraakt. Hij blijkt een zeer aangename en vlotte kerel te zijn; een echte stadspoeper. Alleen jammer dat zijn stream of conciousness wel heel rare kronkels vertoont: “Opgepast! Rijmen en dichten, zonder de mensen op te lichten; koffiebonen van Tsjernobyl, men smaakt toch niet het verschil!”

 

Na enige tijd besluit ik om mijn schup af te kuisen, en reken af. Ik neem afscheid van mijn gesprekgenoot, en “in de hoop binnenkort mijn intrest te mogen berekenen” wenst hij mij een behouden thuiskomt toe. Een ogenblik later waggel ik weer door de stad, die opvallend wazig geworden is. Die fond mag volgende keer gerust wat dikker zijn!