Maarten Inghels is dichter, schrijver en kroegtijger. Elke maand is hij, zoals Brel het ooit bezong, een van de nuttelozen van de nacht en bekijkt hij de bodem van zijn glas in een volkscafé.
Er zijn recreatieruimtes die ik verfoei, of waar ik me althans onbehaaglijker dan anders bij ga voelen. Dat heb ik bij het concept van de bierfiets, een rondrijdende bierpul met schreeuwlelijkerds op, en die naargeestigheid scheert eveneens hoge toppen in karaokebars. De feeërieke neon en de giechelende meisjes met hun pas gekapte haren, het gezicht nog nat van de make-up, dat alles wordt teniet gedaan door de geilende venten met zoveel knoopjes van het hemd open dat ze beter in zwembroek uitgaan.
Karaokebar Bonaparte aan de Grote Markt in Antwerpen is het soort etablissement dat zijn smoelwerk zoveel liet liften en botoxen totdat het interieur alle kanten uitswingt. Het is de bekendste karaokebar van Antwerpen maar volgens de raambelettering bekleedt het ook de twijfelachtige eer een brasserie te zijn.
Wanneer ik om negen uur de Bonaparte met schroom binnenstap, peinzend in welk land het weer was dat je werd afgeslacht bij het ten berde brengen van ‘My Way’ (de Filipijnen!), merk ik inderdaad enkele tafeltjes op waar luimige gezelschappen hun diner nuttigen. Tot om klokslag kwart over negen de lichten worden gedimd, andere opdringerige spotjes het teveel aan obers uitlichten, en de videoschermen aangaan, dewelke je wel eens ziet in kapperszaken.
Eén van de liefjes van de barmannen zet het op een kwelen om de avond in gang te trappen en deze ‘Rolling in the Deep’ van Adele zou van de Koen Wauters in mij een acht krijgen. De bronstige leeuwen aan de toog krijgen hun vlees pas toegeworpen als de zes vijftienjarige muurbloempjes aan de beurt komen die dromen van ‘een carrière in de media’, en alvast hun gimmicks oefenen op ‘Hit me baby one more time’.
Wanneer ten langen leste de laatste valse tonen uitsterven en ik hoop dat we over het hoogtepunt van de avond zijn geraakt, gaan de gordijnen achterin de zaal open. Cocktailtafeltjes sieren de vrijgekomen halfronde ruimte en ons gezelschap verkast naar daar, om de volgende toerist op zijn bek te zien gaan. Ik vermoed dat hierin de pret schuilt: troepen vrijgezellen die met kekke hoeden en roze pruiken de straten afschuimen op zoek naar echoputten waar hun stem het hardst galmt, of de Nederlanders die met de geldingsdrang van een Viking op één vrij weekend Antwerpen willen veroveren. Ze stromen binnen voor één nummertje en stormen weer naar buiten, op zoek naar het volgende bacchanaal. Ze willen altijd wel Kings of Leon of de Black Eyed Peas zingen, nummers waarvoor je een arm wil doneren in de hoop dat ze een uitzendverbod krijgen. Tenslotte is de aangeboden playlist nu ook niet zò magertjes: een erg dikke menumap, waaruit de stank van aangekoekt verschraald bier walmt en van denkt ter plekke dysenterie te krijgen van nog maar boven de tracks op alfabetische volgorde te hangen.
Terwijl de deejay om de vijf karaokenummers luide plaatjes draait om het publiek op te hitsen, besef ik met klamme handen dat ook ik het ronde podiumpje zal moeten bestijgen. Ik kan er niet onderuit: ik zal met de benepen stem van Mickey Mouse een nummer moeten kiezen. ìk, die geen hoge noten kan halen, überhaupt geen noten.
Manmoedig heb ik uiteindelijk mijn weerzin tegenover dit soort morose avonden overwonnen. In parlandostijl is het me gelukt de woorden van het nummer uit te braken, netjes de autocue volgend, en een bescheiden applausje viel mij ten deel. Misschien dat op dat moment de puzzelstukken van de avond op hun plaats vielen.
Ik word niet gelukkig van de André Hazes-achtige types, maar enkele consumpties alcohol verzachten al heel wat. Daarbij heb je nog de overgave nodig die telt in dit type kroegen. De complete overgave aan de ik-ga-dood-aan-jou-jingle die in ieder van ons schuilt.
Maar voorlopig heb ik mijn portie dramatiek wel gehad. De afgelopen twee jaren heb ik talloze kroegen bezocht waarbij simultaan met de duisternis buiten het licht in de ogen van de kroegtijgers oplichtte. Nu is het tijd om Music Hall van Paul van Ostaijen te herlezen: “Schril gillen de sirenen: / ‘Komt naar de Music-Hall henen, / Daar is er lachen, daar is er wenen,’ / Schril gillen de sirenen.”