Hip, hip, hoera! Het internet is jarig! dwars blaast samen met u de veertig kaarsjes uit. Kan u zich nog een internetloos bestaan indenken? Met gele briefkaarten, ondoorworstelbare encyclopedieën en valven waar de mededelingen handmatig met duimspijkers worden opgeprikt? Vast niet! Daarom trakteert dwars viermaal op een maandelijks dossier over deze veertigjarige onmisbare vriend. Deze maand: de evolutie van het web.
In een mum van tijd heeft het internet zich naast het wiel, elektriciteit en de pil in het lijstje van ‘belangrijkste uitvindingen aller tijden’ genesteld. Dat surfen op het net voor het gewone publiek nog maar een kleine twintig jaar mogelijk is, mag verbazen. Wat vandaag de dag een evidentie is, was dat in 1969 allerminst.
LO zonder GIN
Professor Leonard Kleinrock slaagde er op 21 oktober 1969 als eerste in om via een computer op zijn Amerikaanse universiteit verbinding te maken met een computer in het Stanford Research Institute. Om vanaf de ene computer ingelogd te geraken in de andere moest het commando ‘LOGIN’ worden ingegeven. De L en de O werden probleemloos doorgezonden, bij de G crashte het systeem. LO was dus het legendarische eerste woord op het Arpanet, de voorloper van het internet.
Het Advanced Research Projects Agency (ARPA), van het Amerikaanse ministerie van Defensie had dit netwerk voornamelijk ontwikkeld om economische redenen. De Amerikaanse onderzoeksinstituten en universiteiten konden zo van op afstand elkaars computer gebruiken, wat een pak scheelde in de portemonnee. Al snel sloten verschillende andere Amerikaanse en buitenlandse universiteiten zich op het Arpanetwerk aan. Het internet was geboren.
De belangrijkste verwezenlijking van het Arpanet was de mogelijkheid tot packet switching. Vertaal die term gerust letterlijk, want bij packet switching worden de bestanden voor het versturen in kleine pakketjes opgesplitst. Via verschillende wegen zoeken deze pakketjes elk een route op het netwerk. Een specifiek mechanisme in de ontvangende computer knutselt de pakketjes weer mooi samen tot het oorspronkelijke bestand.
Het internet in kinderschoenen
In zijn kinderjaren was het internet niet veel meer dan een mailsysteem voor academici en militairen. In 1989 opende deze nieuwe wereld ook zijn deuren voor ‘de gewone burger’. De Brit Sir Timothy Berners–Lee en de Belg Robert Calliau stelden hun zogenaamd hypertext systeem voor: gebruikers van het internet konden zo hun informatie meteen op het internet plaatsen, zonder dat enige tussenkomst van een centrale administratie vereist was. Het “World Wide Web” was een feit. Al snel volgde de eerste webbrowser, Mosaic genaamd, voor simpele websites die toen niet meer waren dan een opgesmukt tekstdocument. Op die manier vormde het www een statische bron van informatie: gemaakt door enkelingen, gebruikt door velen. Van interactie was nog geen sprake.
E-volutie
Hoe dankbaar we als kind ook waren voor de onuitputtelijke bron van spreekbeurtmateriaal die het prille internet bood, toch was het wereldwijde web nog lang niet uitgesponnen tot wat het werkelijk kon zijn. Nog voor sommigen hun typemachine hadden ingeruild voor een blits beeldscherm, werd het internet alweer overspoeld door nieuwe ontwikkelingen. Makers en gebruikers leefden zich uit in de virtuele speeltuin van web 1.0 en creëerden nieuwe mogelijkheden om het internet te benutten. De bedoeling van het hele online gebeuren verschoof: niet alleen het aanbieden van informatie, maar ook (en vooral) het bevorderen van netwerken en creativiteit aan de hand van interactieve applicaties werd steeds belangrijker. Tim O’Reilly, oprichter en CEO van O'Reilly Media, gaf het kind een naam: web 2.0. Geen nieuwe versie van het web maar een ander patroon in het gebruik ervan. Voortaan was de eindgebruiker geen passieve ontvanger meer, maar kon hij vanuit z’n bureaustoel mee de content van het web bepalen. Deze evolutie hertekende het net tot een populair platform met een dynamische inhoud en een uitgebalanceerde interactie: top-down informatie werd aangevuld met een bottom-up structuur die het evenwicht tussen maker en gebruiker bevorderde.
Virtuele vriendjes
De user-generated content die hieruit ontsproot, vinden we overal op het net in verschillende gedaanten terug. Een populaire webtoepassing is bijvoorbeeld de weblog: een virtueel dagboek, zij het dan een tikkeltje minder geheim. Het aantal internetgebruikers nam pas echt een hoge vlucht toen nieuwe sociale software zijn intrede deed: MySpace, Flickr, YouTube en Facebook zijn voortaan vaste items in de favorietenlijst van elke internetgebruiker. Ook Wikipedia blijft tot op vandaag goed scoren en heeft grootmoeders 24-delige encyclopedie intussen voorgoed naar de zolder verbannen. De technologie pikte maar al te graag op de nieuwe evoluties in. Breedband en mobiel internet zwengelden het up- en downloaden van multimediamateriaal pijlsnel aan.
Tegen discriminatie van dummies
Onontbeerlijk voor een fenomeen als het sociale internet is laagdrempeligheid. Te complexe software zou de informaticaleek meedogenloos afschermen van de digitale wereld. Daarom zijn web 2.0-diensten gebaseerd op gebruiksvriendelijke interfaces. Noem het de emancipatie van de gebruiker. Bovendien staan internettoepassingen los van eender welk besturingssysteem waardoor ze overal en door iedereen gebruikt kunnen worden. Door de verhoogde connectiviteit stijgt ook de waarde van elke byte die het digitale universum wordt ingestuurd. De ontsluiting van het internet maakt immers dat de virtuele wereld meer en meer een weerspiegeling wordt van de noden en wensen van de samenleving als geheel. Wat wij willen of niet willen, waar wij fan van zijn en wat we verachten: het web weet het intussen allemaal. The wisdom of crowds vormt voor producenten dan ook een onuitputtelijke bron aan marktinformatie.
Als het web op wieltjes loopt
Iedereen activeerde op zijn oude gsm wel eens (per ongeluk) zijn WAP-browser, dat wannabe internet waarvan de belangrijkste eigenschap was dat het je belwaarde met verbazingwekkende snelheid opslorpte. Volwaardig mobiel internet wordt langzaamaan betaalbaar, maar heeft een lange geschiedenis achter de rug. In 1996 was de Apple Newton, de betovergrootvader van de iPhone, de eerste PDA met een werkbare webbrowser. Daarna namen WAP en i-mode, twee concurrende methodes om het web op je mobiele telefoon te toveren, de fakkel over. Lange tijd kenden deze echter allerlei kwaaltjes, waardoor hun gebruiksvriendelijkheid en nut te wensen overlieten. Zo had je geen toegang tot klassieke internetpagina’s maar kon enkel sterk vereenvoudigde content opgevraagd worden. Pas met de lancering van de Blackberry in 2002 kreeg mobiel internet een sterke duw in de rug. Hoewel deze smartphones voornamelijk gericht waren op zakenlui, gaven ze ook andere stervelingen een blik op de toekomst. Steve Jobs beloofde in 2007 met de iPhone een meer authentieke mobiele internetervaring, een volwaardig “mobiel web”. Naast de iPhone hebben ook Windows Mobile en Google Android hun marktaandeel veroverd.
De komst van 3G-netwerken is voor mobiel web zoals de overgang van een inbellijntje naar een volwaardige breedbandconnectie. Het complete internet ligt plots met een verbazende snelheid aan de voeten van de mobiele gebruiker. Netbooks, de dwerglaptops die als paddenstoelen uit de grond schieten, maken hier dankbaar gebruik van. Less is more voor deze mobiele computers die volledig gebouwd zijn met draagbaarheid en communicatie in het achterhoofd.
Over pimpen en poken
Ook sociale netwerksites zijn steeds minder gebonden aan de grenzen van het klassieke internet. Elke zichzelf respecterende community heeft stilletjes aan een eigen mobiele tegenhanger. Zo biedt m.facebook.com een vereenvoudigde versie van het immens populaire netwerk in pocketformaat waarop je naar hartenlust kan replyen, pimpen en poken. Of wil je liever weten of er vrienden in de buurt zijn om een pintje te gaan drinken op café? Dan is het vernuftige Google Latitude misschien wel een aanrader. Applicaties zijn echter niet beperkt tot het gebruik via je gsm. De iPod Scrobbler van Last.fm registreert alle deuntjes die je op je mp3-speler hebt beluisterd en stuurt deze informatie door naar je online account.
The sky is the limit in het mobiel maken van het internet. Productontwikkelaars dromen al van de mogelijkheden die alomvattende netwerken in ware domoticastijl zouden kunnen bieden. Stel je voor dat je gsm je zou verwittigen dat de eieren op zijn op het moment dat je een supermarkt binnenwandelt. Of wat denk je van Ubiquitous Internet, waarbij je niet betaalt voor je toegang tot het internet maar enkel voor de dienst waar je gebruik van maakt. Een goed voorbeeld hiervan vormt de Kindle, de e-reader van Amazon. Waarom zou je trouwens nog smsjes betalen, laat staan bellen per minuut als dit eveneens gratis kan via een internetverbinding?
Facebook op de wereldkaart
Dat sociale netwerksites hot zijn, is een feit. In september 2009 had Twitter 58 miljoen unieke bezoekers en Facebook maar liefst 411 miljoen. Uit cijfers van Comscore blijkt dat in die maand één derde van alle internetgebruikers wereldwijd Facebook bezocht. Vorig jaar was dit nog maar 17%. Nog even en Facebook kan beschouwd worden als het derde grootste land ter wereld.
Sociale netwerksites zijn niet alleen de nieuwste trend, ze veranderen ook het internetlandschap. Zo ondervond de Engelse televisiezender Channel 4 dat je bedroevende kijkcijfers kan opkrikken door de volledige uitzendingen niet op de eigen website, maar op YouTube aan te bieden. Naast de wedijver tussen het internet en de traditionele media is er dus ook een competitie ontstaan waarbij sociale websites het opnemen tegen de destination website, de website van het eigen bedrijf. Deze evolutie is ook Google niet ontgaan. De zoekmachine heeft reeds alle tools in huis om Facebook van zijn troon te stoten. Zo zijn er Gmail, Blogger, Google Profile, Picasa in combinatie met Google Fotoalbums en uiteraard het enorme aantal gegevens dat Google de voorbije jaren over elke gebruiker heeft verzameld.
Ook de koppeling van sociale netwerksites aan gewone internetpagina's geeft het web een nieuwe dimensie. Via Facebook Connect kan je bijvoorbeeld op een gewone website inloggen met behulp van je Facebookaccount. Registratie wordt dus overbodig en de inhoud van de site wordt aangepast aan jouw profiel. Een mooi voorbeeld hiervan is de lanceringscampagne van het spel Prototype (test het zelf op: www.prototype-experience.com). Log in met Facebook Connect en de trailer wordt wel heel gepersonaliseerd... Een andere onmisbare drijfveer van het sociale web is Google Sidewiki. Deze tool vormt een deel van de Google Toolbar en is een zijbalk in de browser waarin de gebruiker naast elke pagina op het internet zijn opmerkingen kan delen met anderen.
Een web met een IQ
Where does it go from here? We zijn nog niet bekomen van de hype rond web 2.0 en de volgende versie staat al voor de deur. Over wat web 3.0 ons zal brengen is het voorlopig nog koffiedik kijken. Verschillende stemmen spreken echter al over een “slimmer web”, een “semantisch web”. Wat betekent dit?
Neem bijvoorbeeld de krantenkop: “Het is vijf voor twaalf voor het algemeen rookverbod in café’s”. Vandaag leest je browser deze zin zonder de betekenis te vatten. Hoogstens kan hij reageren op enkele woorden en ze als zoektermen gebruiken. Een semantisch web deelt deze zin op en wijst betekenis toe aan de woorden. “Café” wordt een plaatsbepaling, “algemeen rookverbod” krijgt de waarde van de wettekst die de browser eraan koppelt en “vijf voor twaalf” wordt aangeduid als metafoor. De zin wordt een geheel van betekenisvolle termen en tussen deze betekenissen wordt een band gelegd op een manier die voor de computer zinvol is. Wanneer het hele internet op deze wijze werkt, vervallen zelfs de limieten die talen ons nu opleggen.
Door allerlei web content te taggen zijn de eerste verbanden tussen verschillende woorden al gelegd. Microsoft en andere internetgiganten hebben zich ten volle toegelegd op het uitwerken van deze volgende stap in de evolutie van het wereldwijde web. De grote veranderingen zijn voorlopig nog toekomstmuziek. Toch verschijnen er hier en daar al enkele toepassingen die ons een glimp doen opvangen van wat werkelijkheid kan worden. Zo is er Wolfram Alpha, een zoekmachine die ooit de leiderspositie van Google hoopt te kunnen overnemen, door het zoeken op een heel andere manier te benaderen. Aan Wolfram Alpha kan je immers gewoon een vraag stellen, en moet je niet langer op trefwoorden zoeken; dit heet in het jargon 'question answering'. In plaats van websites aan te bieden die antwoorden bevatten op je vraag, probeert Wolfram Alpha zelf een antwoord te genereren. Zoek maar eens de populatie van Antwerpen op. Naast een grafiek over het verloop in de tijd krijg je ook het bevolkingsaantal van nabijgelegen steden.
En wat na het web 3.0? Andere mogelijke evoluties zijn de overschakeling naar een driedimensionaal netwerk, de creatie van een artificiële intelligentie of zelfs één grote fusie van alle communicatiemedia. Er valt binnenkort dus nog heel wat te ontdekken in de wondere wereld van het web. In tussentijd hebben we in ieder geval voldoende digitale speeltjes waar men vroeger enkel kon van dromen.
Volgende keer in dwars: deel 2 van het dossier, over internet en privacy.