Dina Alitem
Van wie ben ik? De vraag achtervolgt de ziel,
Een voet in het verleden, een voet in het nu–
In de buik van twee werelden, ben ik onvolledig,
Verscheurd tussen wie ik ben en wie ik toelaat.
Een minnaar van vrouwen, maar gebonden door een geloof,
De Islam fluistert een belofte die ik niet kan houden,
De gebedsmat is bevlekt met het gewicht van mijn geest,
En in de moskee vind ik alleen ruimte om te huilen.
Hoe kan ik liefhebben als de wereld erop staat
Dat geloof en verlangen bebloede vuisten zijn?
Mashi f’din, mashi f’kh7ater (Niet in geloof, niet voor plezier)
Rani tleft fi l’h7ayat (Ik ben verloren in de waas van het leven)
Horen bij , zeggen ze, is bij het lichaam en bloed,
Maar wie kan aanspraak maken op een liefde die tegen de stroom in zwemt?
Marokkaanse huid, Belgisch hart – een gebroken lied,
De reis van het zij n waar niemand kan thuishoren.
Wie ben ik? – het galmt door de Belgische straten.
Een vraag die gefluisterd wordt als niemand groet.
Ik draag de maskers van beide, maar toch is er geen gezicht te zien,
Gevangen tussen woestijnen en te schone steden,
Waar de schaduwen lang zijn en de zon te fel,
Toch dwaal ik in stilte, zonder helder zicht.
De muezzin roept, en ik ben er niet...
Maar mijn huid kent de hitte, mijn geest kent het gebed.
Twee keer de ongelovigheid, twee keer de wanhoop,
Een geest op de rand, gevangen gehouden door lucht.
Behoor ik toe aan God, of aan wat er in mijn borst zit?
Aan de koude eisen van de wereld, of aan niets dan rust?
Een gebroken geloof, een lichaam in twijfel,
Wat is mijn naam als mijn ziel rondloopt?
Ooit was ik zeker, er was een plek om te zijn,
Een thuis, een liefde, waar ik vrij kon zijn,
Maar nu ben ik gespleten als een gebed halverwege,
Mijn hart in Marokko, mijn handen ook in België.
Mashi l’islam, mashi fi l’hob (Niet in de islam, niet in de liefde)
Rani fi l’arwaah, ma andich shouf (Ik ben in de wind, ik kan niet zien).
Ze noemen me een buitenlander, toch ben ik hier –
Een vreemdeling voor mezelf, gevangen tussen angst.
Ik ben noch de vrouw die ze willen dat ik ben,
Noch de ziel die zichzelf wil bevrijden.
Wiens naam beantwoord ik als ik mijn eigen naam hoor?
Een geest van mijn vroegere ik, nooit gekend,
Tweemaal de dubbele ongelovigheid, verwrongen en verscheurd,
Achtergelaten met een verlangen naar een plek om herboren te worden.
In de stilte vervaag ik, verdwijn ik,
En niemand kan me vertellen wat me nog dierbaar is
- Login om te reageren