DECADENTIA, IMMORALE

10/06/2024
🖋: 

In een poging om het thesisleed te ontvluchten, reisde onze redacteur tijdens het paasreces naar de eeuwige stad. De Romeinse onderstroom zorgde voor een reeks bespiegelingen over de uitwassen van het massatoerisme, liturgische kwesties en attractieve kalenderpriesters.

Vol bewondering staar ik naar het plafond van de Sant’Ignaziokerk in hartje Rome. Voor de façade van dit godshuis had ik een reis naar de laars niet moeten ondernemen. De voorgevel lijkt namelijk zo sterk op die van de Carolus Borromeuskerk dat een korte wandeling van de Stadscampus naar het Conscienceplein had volstaan om een evenwaardig architecturaal hoogstandje te aanschouwen. Het gigantische fresco met de triomf van Sint Ignatius was de twee uur durende vlucht naast een snurkende Italiaan wel meer dan waard. Hoewel de plafondschildering het uithangbord van de Sant’Ignazio is, ben ik een van de weinige bezoekers die effectief naar boven kijkt. De andere toeristen schuiven dociel aan voor een grote spiegel die halfweg de middenbeuk ligt. Wanneer ze de spiegel bereiken, werpen ze een muntje in de automaat die de plafondschildering luttele seconden verlicht. Tijd genoeg om een Instagramwaardige mirror selfie te nemen en daarna meteen rechtsomkeer te maken. De rest van de kerk laten de meesten voor wat het is. Misschien maar goed ook, bedenk ik me, wanneer een zelfverklaarde influencer bij het poseren haar handen op een grafmonument plaatst. Een verbodsbord dat aangeeft om dit vooral niet te doen, deert haar niet; een terechtwijzing van een omstaander evenmin. Alles voor het perfecte plaatje.  

Een Romereis is een ware martelgang voor zij die erfgoed een warm hart toedragen. Drie dagen later bezoek ik de Sint-Pietersbasiliek, waar alles buiten proportie is, zo ook het wangedrag van toeristen. Wanneer de gids een uiteenzetting geeft over het baldakijn van Bernini, zie ik in de verte hoe twee toeristen een pijl uit de handen van een heiligenbeeld proberen wrikken. De moed om tussenbeide te komen heb ik niet. Ik ben een persoon die aan de kassa zijn blik op het betaalapparaat fixeer, om daarna iets onverstaanbaar te stamelen dat voor “een prettige dag nog” moet doorgaan. Geen haar op mijn hoofd dat eraan denkt om een wildvreemde de les te spellen.  

De Sint-Pietersbasiliek laat vreemd genoeg geen indruk na. Het interieur is te bombastisch, de mensenmassa te woelig, het gejoel te luid. Deze plaats brengt een mens niet in hogere sferen. Ik moet denken aan de slechte pers die de Sainte-GeneviÚve, het latere Panthéon, in Parijs kreeg. Gelovigen weigerden er naar de mis te gaan door neoclassicistische overdaad. Na 1789 doopten de revolutionairen de kerk om tot het laatste rustoord voor vooraanstaande Fransen. Als nationalistisch bolwerk kwam het megalomane gebouw wel tot zijn recht.  

De rust in Sint Pieter keert niet terug wanneer de zondagsmis aanvangt. Drommen toeristen vatten post aan de ingang van de sacristie om een glimp op te vangen van clerici die in processie naar het hoofdaltaar schrijden. Talloze smartphones schieten de lucht in wanneer er wierook als voorbode door de deurlijst walmt. Nadat de processie gepasseerd is, verlaten de meeste toeristen de basiliek, op naar de volgende fotogenieke trekpleister. De kerkstoelen bij het altaar blijven ondertussen nagenoeg leeg.  

Ondanks de vele schandalen blijven de kerken in Rome volstromen, met toeristen althans. In elk godshuis is het een komen en gaan van bezoekers, maar weinigen nemen de tijd om te bidden of de mis bij te wonen. Om het dalend aantal collectes tijdens vieringen te compenseren, ontstaan er innovatieve praktijken om het onderhoud van de historische bouwwerken enigszins te kunnen financieren. De ‘verlichtingsautomaat’, die onder meer in  Sant’Ignazio terug te vinden is, blijkt een succesformule, net als de gepersonaliseerde munt en de decoratieve noveenkaars. De commercialisering van het katholicisme zet zich buiten de kerkmuren verder in toeristenshops die uitpuilen met pauselijke koffiemokken en magneten, maar het grootste verkoopsucces is de zogenaamde hot priest calendar. Sinds de passage van Andrew Scott in Fleabag is de interesse in celibataire adonissen niet meer te stuiten. Wat blijkt: de twaalf bekoorlijke modellen die gewillig voor de lens poseerden, hebben de priesterwijding nooit afgelegd. Een hot priest calendar heeft dus evenveel te maken met het katholicisme als een lachende tuincentrumboeddha met het boeddhisme.  

Voor een goed begrip, ik zwicht eveneens voor Roomse esthetiek. Als driejarige was ik aan het scherm gekluisterd toen de kardinalen zich na het overlijden van Johannes-Paulus II terugtrokken in de Sixtijnse kapel. Niet veel later was ik in mijn eigen parochie getuige van een spektakel dat in mijn kinderlijke fantasie elk conclaaf overtrof. Bij de inhuldiging van de nieuwe dorpspastoor woonden talloze clerici in kazuifel de eredienst bij. Gezeten op de arm van mijn vader – de kerk was voor de gelegenheid tot de nok gevuld, waardoor er enkel nog staanplaatsen voorhanden waren – vergaapte ik mij aan een spektakel met de nodige wierookwalmen, orgelklanken en halleluja’s.  

De voorliefde voor Roomse esthetiek dreef ook de grote Gerard Reve in de armen van de katholieke kerk. Reve, die opgegroeid was in een communistisch nest en openlijk over de herenliefde schreef, verbaasde vriend en vijand met zijn bekering tot het katholicisme. Toen de auteur in 1969 de P.C. Hooftprijs in ontvangst nam – de grootste onderscheiding in de Nederlandse letteren – organiseerde hij een viering in de Amsterdamse kerk van het Allerheiligste Hart, nu bekend als de Vondelkerk. De Nederlandse intelligentsia zakte af naar het godshuis nabij het Vondelpark voor een avond vol vertier met goochelaars, jongleurs en een muzikale hommage van De Zangeres Zonder Naam. Reve nam tijdens de viering plaats op een troon nabij het hoogaltaar waar hij voor het oog van progressief en antiklerikaal Nederland een lans brak voor het katholicisme: “De katholieke kerk is een heerlijke kerk, maar is ook [
] een poppenkast. En een poppenkast moet een Jan Klaassen hebben. En de functie van Jan Klaassen vervult deze paus. Deze man doet wat er van hem verwacht wordt [
]  dan zegt ie hoe het verderf om zich heen grijpt in film, televisie en overal en hoe de rokken van de dames maar steeds korter worden. En dat is heel goed dat ie dat zegt, de voorzienigheid wil dat ook zo, maar daar hoeft niemand zich ook maar iets van aan te trekken” Met het gedicht De blijde boodschap bouwt Reve verder op deze gedachte. In koeterlatijn laat hij de paus gewag maken van het toenemend verval der zeden. “Decadentia, immorale, multi phyl ti corti rocci”, steekt de Heilige Vader van wal, om uiteindelijk af te sluiten met de relativerende slotzin: “Cortomo nix aan de handa.”  

Terwijl de aanwezigen in de Allerheiligste Hartkerk enthousiast applaudisseerden, wist de rest van Nederland geen raad met de plotselinge bekering van ’s lands prominentste auteur. Praktiserende gelovigen spraken over blasfemie, antiklerikale provo’s verweten hem kleinburgerlijk traditionalisme. De oprechtheid van Reves devotie was bovendien gecontesteerd. De auteur schiep er heel zijn leven genoegen in om iedereen op het verkeerde been te zetten. Was zijn bekering een publiciteitsstunt? Een daad van rebellie tegen zijn communistisch achtergrond? Een spirituele bevlieging zonder meer? Of toch een uiting van diepe religieuze gevoelens? En wat te denken van circusacts en variĂ©tĂ© in een gewijde kerk? Stak Reve bewust de draak met de christelijke liturgie? Of was heel het spektakel juist verdoken kritiek op de omwentelingen in de katholieke kerk? In de jaren voorafgaand aan de prijsuitreiking had het Tweede Vaticaanse Concilie namelijk voor een nieuwe liturgie gezorgd. Celebranten mochten voortaan de mis opdragen in de volkstaal terwijl ze zich heel de tijd naar de gelovigen richtten. Tegenstaanders van Vaticanum II vreesden dat de Heilige Mis zou verzanden in een ordinaire circusact. Uit onvrede voor de nieuwe liturgie richtte de Franse aartsbisschop Marcel Lefebvre het priesterbroederschap St. Pius X op om de traditionele Tridentijnse mis in ere te herstellen. De Antwerpse afdeling van het priesterbroederschap gevestigd in de Hemelstraat – nomen is omen – stond centraal in een aflevering van de Canvasreeks Op een ander. Reportagemaakster Karine Claassen doet haar best om begrip op te brengen voor de leden van het broederschap die teruggrijpen naar het katholicisme van voor Vaticanum II, maar gaat de confrontatie over onderwerpen zoals homoseksualiteit en abortus niet uit de weg. Wanneer een van de geestelijken een redevoering over traditioneel moederschap afsteekt, hoor ik Reve Decadentia, immorale declameren. Of cortomo, bij Pius X is er serieus wat aan de handa.  

Hoewel ik de ethische standpunten van het broederschap afkeur, zet de documentaire me wel aan het denken. In het begin van de aflevering neemt de hoofdpriester de cameraploeg op sleeptouw door de kapel van het Allerheiligste Sacrament, de uitvalsbasis van de priorij aan de Hemelstraat. In een godshuis is er volgens hem geen plaats voor sofa’s en een gebakje achteraf. “Wie zo nodig in de zetel wil hangen, kan dat thuis ook doen”, besluit hij. Zelf zou ik het nooit zo scherp verwoorden, al kan ik me met de Romereis in gedachten wel vinden in deze uitspraken. Een kerkgebouw kan door zijn historische en esthetische waarde een toeristische trekpleister zijn, maar is in de eerste plaats een plek voor gebed en bezinning. Hoe u invulling geeft aan die bezinning mag u zelf weten. ProzaĂŻst en apologeet C.S. Lewis raadde aan om op de knieĂ«n neer te zijgen, Coleridge schreef een eeuw eerder dat hij nooit bad met bewegende lippen en gebogen knieĂ«n en de onfortuinlijke Sarah uit The End of the Affair van Graham Greene komt tot bezinning in een kerk zonder te bidden in de strikte zin van het woord. Voor alle houdingen weet ik begrip op te brengen. Of u effectief gelovig bent of niet, mag u ook zelf bepalen. Zelf schipper ik sinds mijn tienerjaren tussen agnostisme en theĂŻsme. Enige missioneringsdrang is mij dus volledig vreemd. Zolang u bij het betreden van de kerk de aardse rumoerigheid maar achterwegen laat en het nodige respect weet op te brengen. En als u ooit in Sant’Ignazio passeert, neem dan de raad van Ramses Shaffy – de Reve van het Nederlandse lied – ter harte: hoog Sammy, kijk omhoog!