een gesprek met professor Herbert De Vriese

10/05/2021
🖋: 

“Ben ik gelukkig?” Minstens een keer per dag gaat die vraag door mijn hoofd. Het lijkt een simpele vraag, maar hoe dieper ik erover nadenk, hoe harder ik mijn hoofdje krenk. Want wat betekent geluk nu eigenlijk? Is geluk iets tijdelijks? Kan je de ene dag gelukkig zijn en de andere niet? Of is geluk een ultieme levensvervulling die je, eens ze gevonden is, nooit meer kunt verliezen? Iedereen heeft er iets anders over te vertellen. Ga ik online op zoek naar quotes, dan vind ik duizend verschillende antwoorden. TheorieĂ«n over geluk die mij op het net worden aangeprezen, hebben een semi-therapeutisch gehalte waaraan ik mij stoor. In de klassieke filosofische boeken zie ik te weinig raakpunten met de wereld van vandaag. Op de vraag wat geluk precies inhoudt, kon ik voorlopig nog geen antwoord vinden dat mij tevredenstelt.

In onze maatschappij domineert het idee dat geluk een kwestie van succes is. Sociale media houden ons voor dat het altijd beter kan. We moeten voor onszelf leren concrete doelen te stellen en zodra we zo’n doel halen, zullen we gelukkig zijn. Daarna verschijnt er weer een nieuw doel dat onze aandacht trekt. Bereiken we dat doel niet, dan voelt dat als een mislukking. Vaak laten we ons daardoor vangen. Is geluk dan alleen weggelegd voor wie succesvol is?

Het leek me een goed idee om raad te vragen aan een professor Wijsbegeerte, die weet er hopelijk meer van dan ik. Zo kwam ik terecht bij Herbert De Vriese, die ik leerde kennen tijdens de tweede Antwerpse Filosofienocturne. Hij is vooral met cultuurkritiek en een aantal duistere Duitse denkers bezig.

 

Volgens een oude filosofische opvatting is het ultieme geluk verbonden met kennis, inzicht en wijsheid. In het zuivere denken zullen we het ware geluk vinden. Kunnen we nog iets met die opvatting?

Neen, ik denk niet dat we daar vandaag nog veel aan hebben. Het klassieke, theoretische ideaal van geluk lijkt me al enkele eeuwen compleet achterhaald. Maar het is wel interessant om na te gaan hoe men tot deze opvatting van geluk is gekomen. Geluksopvattingen van de filosofische traditie zijn ook gecontamineerd, gekleurd door hoe mensen in zeer specifieke omstandigheden daarover nadachten. Dat mogen we niet vergeten. Onze hoogste filosofische idealen van geluk zijn uitgedacht door mensen die op een bevoorrechte of exclusieve positie in de samenleving stonden. Ze bleven buiten de greep van het arbeidsproces, met zijn zware verantwoordelijkheden en inspanningen, en hadden alles om goed en comfortabel te leven.

 

Onze hoogste filosofische idealen van geluk zijn uitgedacht door mensen die op een bevoorrechte of exclusieve positie in de samenleving stonden.

 

 

Ze hielden zich niet bezig met wat de gewone man of vrouw gelukkig kon maken?

Inderdaad, de idee dat ware kennis gelukkig maakt, is een elitair concept van geluk. Toch is het interessant om te onderzoeken hoe het tot stand is gekomen. We kunnen er namelijk een logica in ontwaren die ook voor ons aantrekkelijk blijft.

Wat is het cruciale punt van verschil? Vroeger geloofden veel mensen in een transcendente orde die garant stond voor het bestaan van eeuwige en onveranderlijke waarheid. Of juister: ze geloofden in een transcendente orde, in een bovenwereld of een goddelijke instantie, die niet alleen voor zichzelf een absolute waarheid bevatte, maar die waarheid ook voor de mensen hier op aarde openstelde. Die waarheid was dus objectief gegeven, als een bereikbare bestemming voor wie voldoende scherpzinnig was en er hard genoeg naar zou zoeken. Neem bijvoorbeeld de ideeënwereld van Plato. De ideeën zijn eeuwig en onveranderlijk, maar mensen kunnen er wel toegang toe krijgen door hun redelijke vermogens te gebruiken.

 

Je zegt dat we daar een logica in herkennen?

Wel, het gaat om een contrast. Door langdurige oefening en levenslange toewijding leert de klassieke denker een waarheid kennen die helemaal losstaat van het vergankelijke leven hier op aarde. Denken is de puurste act die wij kunnen stellen. Of je nu twee of vier ledematen hebt, gezond bent of ziek, lelijk of mooi, of je nu gezegend bent met alle wereldse genoegens en successen of al een leven lang getart wordt door het lot, voor het schouwen van de ideeën maakt het niets uit. Daarbij wordt abstractie gemaakt van ieders concrete levenssituatie.

Het punt is dat we in contact komen met iets wat ons eigen vergankelijke leven overstijgt. Daarin zie ik een logica waaruit we iets kunnen leren: geluk heeft te maken met een zoektocht naar iets wat groter is dan wijzelf, naar iets wat ons zal overleven. We vatten een waarheid die er ook zal zijn wanneer wij er niet meer zijn. Net omdat we het beperkte bereik van ons gewone leven hier op aarde grandioos overtreffen, vinden we het opperste geluk. Het is een soort bovenaardse prestatie, de absolute waarheid kennen.

 

Weinig mensen zullen nog zeggen: gelukkig zijn is de wijsheid hebben.

 

 

Maar dat theoretische ideaal van geluk vond je toch achterhaald?

Zeker, nu hebben we er niet veel meer aan. Je kan dat alleen verstaan tegen de achtergrond van mensen die geloven in zo’n verheven ideeĂ«nwereld, van mensen die ervan overtuigd zijn dat er een eeuwige en ware structuur van de dingen is waartoe ze met hun denken kunnen doordringen. Maar ik vind het wel een interessante dynamiek.

Een goede analogie vind je in de religieuze levenshouding. Gelovigen houden hun aandacht gericht op het heilige en het goddelijke, op elementen die niet van deze wereld zijn. Ze stellen zich in dienst van door God geopenbaarde geboden en verbinden zich zo met een absolute waarheid. Het mensenleven is eindig, maar God en de Waarheid zijn dat niet. Je herkent dezelfde dynamiek: mensen gebruiken hun beperkte tijd en vermogens om uit te komen bij iets wezenlijks en duurzaams. Iets wat er niet alleen vandaag, maar voor alle tijden toe doet. Sinds de negentiende eeuw is het in de westerse wereld nochtans steeds minder evident om in een religieuze of filosofische bovenwereld te geloven. Door het wegvallen van het geloof in een objectief gegeven waarheid, komt de theoretische opvatting van geluk onder druk te staan. Weinig mensen zullen nog zeggen: gelukkig zijn is de wijsheid hebben.

 

Betekent het dat we ertoe veroordeeld zijn om voortaan in deze wereld gelukkig te zijn, zonder contact met een hogere wereld?

'Veroordeeld' is wat sterk uitgedrukt, maar volgens mij is het zeer herkenbaar wat je zegt. Velen onder ons zullen een tastbaardere en ‘aardse’ vorm van geluk nastreven en omarmen, en zullen die in discussies fanatiek verdedigen. Mensen proberen nu om in dit eindige leven gelukkig te zijn, zonder andere middelen dan diegene die dat eindige leven aanreikt.  

 

Ik hoor een negatieve ondertoon.

Wellicht ben ik wat kritisch. Ik wil het geluksideaal van onze hedendaagse samenleving niet afkraken, maar ik vermoed wel dat het een aantal valkuilen verbergt waarin veel mensen, en vooral veel jongeren, vroeg of laat terechtkomen.

Laat ik het zo samenvatten: het doel van ons geluk ligt vandaag niet meer buiten, maar binnen het menselijke leven. Men zal nu zeggen: het meest volmaakte leven dat je kan leiden is er een dat geslaagd en vervuld is. Het is een leven dat alle haalbare mogelijkheden van het bestaan in zich heeft gesloten. Aan je geluk bouwen betekent dan: steeds meer resultaten toevoegen aan je cv van dromen en opmerkelijke prestaties. Zo hebben we van het hemelse geluk een nieuwe, aardse vorm van geluk gemaakt.

 

Vriendschap is heilig, wordt weleens beweerd.

 

Maar wat we vergeten, is dat we ons hebben losgekoppeld van een eeuwige en onveranderlijke orde. We hebben onze zoektocht naar geluk binnengebracht in een wereld van verandering en contingentie. Doorgaans beseffen we wel dat we daarin niets van blijvende en absolute waarde kunnen verwerven. Dat besef buigen we zelfs om tot iets positiefs: het heeft geen zin om in de zon te staren, we moeten binnen de horizon van onze overzienbare leefwereld alle kansen benutten om gelukkig te worden. Toch miskijken we ons vaak genoeg op de controle die we menen te hebben om zoveel mogelijk kleine dingen van relatieve waarde te verwerven. Zo hollen we niet alleen de waan van de dag, maar ook de waan van het compleet succesvolle leven achterna. Want wat we willen doen en bereiken om aan een geslaagd leven te werken ontsnapt ten dele aan onze beheersing. Bovendien is het patroon dat we voor ogen houden om van een vervuld of rijkelijk gevuld bestaan te spreken, zélf onophoudelijk in beweging. Het verandert zo snel dat we op een gegeven ogenblik vaststellen dat we niet meer mee zijn. We blikken terug op een rist verwezenlijkingen die ons geluk hadden moeten bepalen, maar die intussen veel van hun glans verloren hebben.  

 

Daar lijken oudere mensen toch meer last van te hebben dan jongere mensen?

Zonder twijfel. Maar je kan omgekeerd ook stellen dat jongere mensen, eens ze hier gevoelig voor worden, ouder worden. Let op, ik vind het niet verkeerd dat mensen in hun leven een ruime waaier aan activiteiten, verwezenlijkingen en belevenissen opzoeken. Wel vermoed ik dat ze bedrogen zullen uitkomen, zodra ze hierin de garantie voor hun persoonlijk geluk zien. 

De filosofische gedachte waar ik bij uitkom, is dat de ervaring van het waardevolle zelden berust op het unieke en uitzonderlijke karakter van wat we beleven en veel vaker op de herhaling ervan. Denk aan oprechte en diepe vriendschap. Vriendschap is heilig, wordt weleens beweerd. Ze heeft een betekenis op zich, ze staat boven de vriend of vriendin en boven alle afzonderlijke momenten van vriendschap. Maar zoiets komt pas tot stand door het veelvuldig aanhalen van de vriendschapsband. Stukje bij beetje groeit de vriendschap aan tot een vaste waarde. Kortom, het is door herhaling dat we iets bijzonders doen ontstaan. En om dat goed te doen, hebben we tijd nodig.  

 

Hier zijn de volwassenen weer in het voordeel?

Ik denk van wel. In ieder geval zie ik een verband tussen geluk en levenservaring. Gelukkig zijn heeft volgens mij namelijk te maken met het herkennen van iets intrinsiek waardevols in activiteiten die zich herhalen. In de vluchtige stroom van ons leven kristalliseert zich iets uit dat duurzaam en substantieel is. Zo beginnen we ons te verhouden tot een waarheid die losstaat van ons eigen leven. Natuurlijk herken je nu de logica waarop ik bij het begin van ons gesprek wees: vanuit het vergankelijke bestaan dat je hier op aarde hebt gekregen, op zoek gaan naar iets van een andere orde, connectie maken met iets dat jezelf overstijgt en je in zekere zin zal overleven.

 

Je kan in dat opzicht besluiten dat de jeugd niet de beste levensfase is om gelukkig te zijn.

 

 

Daarom blijft die oude filosofische opvatting van geluk belangrijk? 

Inderdaad, de oriëntatie op iets hogers blijft volgens mij betekenisvol. Er valt iets van waarde te ontdekken in dit leven wat groter is dan de optelsom van de afzonderlijke ervaringen ervan. En dan kan iemand met veel levenservaring getuigen: "Ik heb vriendschap gekend in mijn leven, ik heb liefde gekend. Trouw, respect, integriteit." Iets van een hogere orde die niet helemaal opgaat in het eigen kortstondige leven geeft voortaan waarde aan dat leven, maakt het de moeite waard. Maar om dat soort gelukservaring te kennen, is levenstijd nodig. Je kan in dat opzicht besluiten dat de jeugd niet de beste levensfase is om gelukkig te zijn.

 

Welke boodschap houdt dat in voor de jongere mensen van vandaag en voor onze medestudenten?

Misschien is de voornaamste boodschap dat niemand zich moet laten opjagen in de zoektocht naar geluk, dat ieders tijd nog komt. We worden gek gemaakt met flitsende beelden en slogans om elke dag weer een nieuwe unieke ervaring aan ons levensgeluk toe te voegen. Maar waarschijnlijk komt het ware geluk pas met de jaren, omdat het verwachting en herhaling vraagt en heel veel geduld. Geluk is een werk van lange adem. 



gezocht: brug tussen gevangenis en samenleving

10/05/2021
🖋: 

Als je erover nadenkt, is het allemaal best simpel. Je pleegt een strafbaar feit, je belandt in de rechtbank. De rechter noemt je een stoute jongen of een stout meisje en je baant je een weg naar de gevangenis. Daar spendeer je een op voorhand bepaalde tijd in de cel en dan sta je weer op vrije voeten om als een brave burger opnieuw deel te nemen aan de maatschappij. Joepie! Of niet? In de realiteit loopt het vaak toch anders. Sylvie Van Dam en Manu Pintelon vertellen. 

Na een detentieperiode opnieuw een plekje vinden in de samenleving is niet evident. En dat blijkt uit verschillende zaken, zaken die toch samen lijken te hangen. Zo kampt BelgiĂ« met een hoge recidivegraad en een overbevolking in de gevangenissen. Waarom? Manu Pintelon is de nationale coördinator van RESCALED en van vzw De Huizen. Volgens hem kan de recidivegraad naar beneden gehaald worden met kleinschalige detentiehuizen, zoals vooropgesteld door vzw De Huizen. Als de vrijheidsstraf kwaliteitsvol wordt uitgevoerd en de gedetineerde zich vlotter opnieuw kan aansluiten bij de samenleving via de nabijheid van de buurt en de focus op toekomstperspectieven, is er minder kans dat een ex-gedetineerde hervalt. Wat dan met de overbevolking? “Het is opvallend dat de gevangenissen telkens weer vol geraken, hoewel er wel steeds nieuwe worden bijgebouwd. Er klopt iets fundamenteels niet aan het systeem, en dan bedoel ik het grotere systeem, hoe BelgiĂ« omgaat met het opleggen van straffen, niet alleen met het gevangenissysteem. Door bepaalde tendensen worden de gevangenissen steeds vol gezet. De regering maakt plannen om nieuwe gevangenissen bij te bouwen, maar ik denk niet dat dat de ultieme oplossing is voor de overbevolking.”  

Waar ligt het pijnpunt dan? Pintelon: “De gevangenissen moeten kwalitatief verbeteren, in plaats van blindelings bijgebouwd te worden, steunend op modellen uit de achttiende eeuw toen een mensbeeld in zwang was dat zich richtte op individuele opsluiting. Nu staan we veel verder. We weten dat we mensen moeten helpen in het herstel van hun sociale relaties – we zijn tenslotte sociale wezens – in plaats van maar te hopen dat het individu zelf tot inkeer komt. Toch blijven we diezelfde basis gebruiken, zoals de nieuwe gevangenis in Beveren. Pure copy-paste. Neem nu de nieuwe gevangenis in Haren: daar gebruiken ze het principe van de prison village. Het hanteert een andere structuur en fungeert meer als een dorp dan als een gevangenis. Alsnog spookt de erfenis van het oude systeem in de fundamenten: de nabijheid van de buurt ontbreekt, er is geen integratie en geen link met de samenleving. Het is een goede ontwikkeling dat ze meer inzetten op differentiatie, maar een prison village kan je moeilijk kleinschalig noemen.” 

 

excuseer, hoe en wanneer? 

Sylvie Van Dam is postdoctoraal onderzoeker aan UAntwerpen en heeft onderzoek verricht bij Brug Binnen Buiten. Dat is een project dat ondersteuning biedt aan (ex-)gedetineerden van de gevangenis van Antwerpen om hun re-integratie te bevorderen door hen te koppelen aan een buddy-vrijwilliger. Zo’n project blijkt nodig: de overgang van detentie naar vrijheid verloopt zelden van een leien dakje. “Er zit veel verschil bij mensen naargelang hun statuut”, vertelt Van Dam. “Ik heb zelf vooral onderzoek gedaan bij mensen in voorhechtenis of met korte straffen. Wanneer zij vrijkomen, is vaak erg onduidelijk, aangezien ze maandelijks voor de rechter komen en er dan over hun lot wordt beslist.”  

 

Soms heeft een ex-gedetineerde gewoon geen geld voor een busticket. 

 

Dienst Justitieel Welzijnswerk Antwerpen biedt trajectbegeleiding aan de gedetineerden en hun omgeving aan om die overgang soepeler te maken, maar volgens Van Dam ligt hun werkdruk erg hoog. “Er zijn veel gedetineerden en er is maar weinig tijd om de trajecten af te leggen. De onzekerheid en onvoorspelbaarheid omtrent het moment waarop iemand wordt vrijgelaten, maakt het ook moeilijker om hen voor te bereiden. Als iemand een langere straf moet uitzitten, is het eigenlijk gemakkelijker om hen voor te bereiden: er is meer tijd en er is dikwijls ook iets meer zekerheid. Je kan de overgang versoepelen met banale dingen, zoals weten bij welke organisaties je terecht kan wanneer je van de ene op de andere dag vrijkomt.” 

Op dat punt kan Brug Binnen Buiten helpen, geeft Van Dam aan. “Het is soms moeilijk om al te beginnen wanneer iemand nog vastzit, maar bij hun vrijlating kunnen ze de organisatie contacteren en worden ze gekoppeld aan een vrijwilliger. Die vrijwilligers kunnen, als ze voldoende ondersteund worden door sociale professionals, echt een verschil maken. Het is niet evident om bij een voorwaardelijke vrijlating alle administratie in orde brengen of aan alle voorwaarden te voldoen. Een vrijwilliger is iemand die naast de ex-gedetineerde staat om te helpen en om alles samen uit te zoeken. Dat kan in erg kleine dingen zitten: soms heeft een ex-gedetineerde gewoon geen geld voor een busticket om ergens te geraken. Een mogelijke voorwaarde bij het vrijkomen kan bijvoorbeeld zijn dat een ex-gedetineerde werk moet zoeken, maar als je een strafblad hebt, vind je helemaal niet zo gemakkelijk werk. Ook wanneer je vrij bent, ondervind je veel drempels wanneer je probeert om je weer aan te sluiten bij de samenleving. Dan hervallen mensen snel in oude gewoontes, in hun oude netwerken. Maar dat is vaak waar het eerder misgelopen is.” Opvang bieden na vrijlating kan helpen om hen in verbinding te brengen met meer ondersteunende netwerken, netwerken die kunnen helpen om heraansluiting te vinden bij de samenleving. “Of aansluiting,” zegt Van Dam, “want de aansluiting was er vóór de straf niet altijd.” 

 

huisje boompje beestje 

Project vzw De Huizen stelt detentiehuizen voor als alternatief van de traditionele gevangenissen. Zulke detentiehuizen zetten in op kleinschalige en gedifferentieerde detentie waarbij tegemoet wordt gekomen aan de noden en behoeften van de gedetineerden. “Het wordt af en toe een 'kleine gevangenis’ genoemd, maar eigenlijk is dat een redeneerfout”, begint Pintelon. “Het is een kleinschalige manier om aan vrijheidsberoving te doen. Zoals de naam al zegt, is het een huis. Alle gedetineerden krijgen een eigen kamer, zodat ze ook wat privacy hebben, en beneden is er een gemeenschappelijke keuken en living. We creĂ«ren in die huizen een vorm van samenleven, inclusief een huishouden dat geregeld moet worden. Wat eten ze die zondag? Wanneer doen ze de was en de plas? Soms verzorgen ze ook samen een huisdier. Op die manier normaliseren we de detentie, wat volgens vele studies erg belangrijk is. Normalisering wordt snel gelinkt aan het huis, zo verloopt de re-integratie in de samenleving ook gemakkelijker.”  

 

Op termijn willen we het huidige gevangenissysteem met de grond gelijk maken.

 

Die normalisering komt eveneens naar boven in de derde pijler van vzw De Huizen, namelijk de nabijheid van de buurt. “We werken erg lokaal”, zegt Pintelon. “Er zijn uiteraard nimby’s (not in my backyard, n.v.d.r.), maar toch bestaat er een grote draagkracht binnen steden en gemeenten, zeker wanneer er voldoende informatie wordt gegeven over het project en over de personen die in het detentiehuis van die buurt terecht zouden komen. In Edingen, waar het tweede detentiehuis van BelgiĂ« ligt, bestond er aanvankelijk minder animo. Achteraf gezien kwam dat doordat de inwoners niet genoeg informatie kregen, waardoor er begrijpelijkerwijze wat meer tegenkanting ontstond. Het duurt tenslotte even voor je iemand nieuw opneemt in de groep. Ondertussen is die gaan liggen en loopt het goed. In Mechelen, waar het eerste transitiehuis staat, verliep het eigenlijk perfect. Deels omdat de inwoners genoeg informatie hadden ontvangen, onder andere door infoavonden en buurtevenementen te organiseren, maar deels ook omdat er in Mechelen al een gevangenis is. Voor de Mechelaars is het gevangeniswezen daarom sowieso minder een ver-van-mijn-bedshow.” 

Ondertussen is vzw De Huizen al negen jaar hard aan het werk om het concept ‘detentiehuis’ in te burgeren in het beleid en in de samenleving en op die manier een alternatief aan te bieden voor het oude concept van de gevangenis. Pintelon: “Ten opzichte van andere landen hebben we een streepje voor wat detentiehuizen betreft, puur omdat het idee recent geïntegreerd werd in het regeerakkoord van onze nieuwe regering. De minister van Justitie is ook mee met ons concept; het staat in zijn beleidsnota, dus we merken dat er zaken aan het bewegen zijn. Ook in andere landen is er animo voor ons concept en veel nieuwsgierigheid. Onze toekomstperspectieven zijn goed.” Hij pauzeert even. “We voelen ons gehoord door het beleid, dat is zeker, maar op dit moment worden we wel een beetje gezien als extra plaatsen in het systeem, niet als vervangers van. Dat is een periode waar we doorheen zullen moeten, maar op termijn willen we het huidige gevangenissysteem met de grond gelijk maken.” 

 

herstel, nu voor echt 

Nabijheid van de buurt is ook een belangrijke pijler voor vzw De Huizen. Dat uit zich in een wisselwerking met de buurt door middel van bijvoorbeeld buurtwerk. Pintelon: “Het hangt een beetje af van hoe het gebouw van het detentiehuis eruitziet. Als er een grote binnenruimte is, kan die bijvoorbeeld gebruikt worden voor avondlessen of als een gemeenschappelijke zaal voor de buurt. Een detentiehuis zou ook een sociaal restaurant kunnen openen. De keuze is afhankelijk van de buurtbewoners: waar hebben zĂ­j nood aan? Ook hier moet je gedifferentieerd werken. Wat zijn de mogelijkheden voor dat detentiehuis en voor die buurt? Op die manier kan de gedetineerde iets wezenlijks terugdoen voor de omgeving. Dat is werken aan herstel, een belangrijk strafdoel in BelgiĂ«. Door de buurtwerking werk je aan het herstel van de samenleving. Daarnaast is het van belang om vanaf dag één te werken aan de toekomst en aan de toekomstperspectieven van een gedetineerde. Dat is herstellend werken aan jezelf als individu. Ik vind het belangrijk om te zeggen dat we voorstander zijn van de vrijheidsstraf, maar die moet wĂ©l kwalitatief worden uitgevoerd. We schuiven detentiehuizen naar voren als een betere en humanere manier.” 

 

Door de buurtwerking werk je aan het herstel van de samenleving, maar ook aan jezelf als individu.

 

Dan moet je nog ergens beginnen. Vzw De Huizen koos voor een stap-voor-stapstrategie per doelgroep. Dat kwam in 2018 tot uiting in een aanbevelingsnota van de vzw over de zogenaamde loopplankhuizen: detentiehuizen bedoeld voor jongvolwassenen van achttien tot vijfentwintig jaar. “We hebben de keuze gemaakt om in BelgiĂ« per doelgroep te werken. Van daaruit begonnen we te denken: wat is in het huidige systeem het meest noodzakelijk? In principe stellen we dat jongvolwassenen de meest moeilijke en cruciale doelgroep is, juist omdat zij onze toekomst zijn, omdat zij hun hele leven nog voor zich hebben. De jongvolwassenheid is zo’n cruciale fase in het leven: de hersenen zijn nog niet ontwikkeld; jongeren hebben nood aan verantwoordelijkheid om te kunnen groeien, te kunnen bloeien. Ik vind het een goede keuze, want voor die groep mensen hebben detentiehuizen ontzettend veel te bieden. Het is een strategische keuze geweest om eerst voor jongeren te gaan. Als je kijkt naar de veiligheid van de samenleving is het het belangrijkst om bij hen het verschil te maken.” Een andere doelgroep zijn mensen die langere straffen opgelegd hebben gekregen. “Bij langere straffen kan je werken aan de re-integratie op lange termijn en zo aan een echt herstel van de samenleving. In een loopplankhuis werk je bijvoorbeeld acht maanden intensiever met de jongvolwassenen, maar bij een langere straf heb je veel meer tijd om te werken aan de toekomstplannen. Het zou trouwens onlogisch zijn om gedetineerden die een straf van bijvoorbeeld twintig jaar moeten uitzitten, wĂ©l op te sluiten in een gevangenis. Detentiehuizen kunnen even goed beveiligd zijn en bieden bovendien zinvolle detentie aan.” 

 

mens of crimineel? 

Heraansluiting vinden bij de maatschappij blijkt essentieel. Toch leeft er een stigma over mensen met een detentieverleden. Van Dam: “Voor ex-gedetineerden is werk zoeken geen sinecure. Je kan veertig brieven schrijven voor een vacature; zodra je vermeldt dat je in de gevangenis hebt gezeten, word je niet uitgenodigd op gesprek. EĂ©n keer had een ex-gedetineerde de informatie weggelaten en werd die toen wel uitgenodigd op gesprek. Maar een bewijs van goed gedrag en zeden kon die niet voorleggen, waardoor die uiteindelijk ook niet meer mocht terugkomen. Zelfs in de hulpverlening bestaat dat stigma: sommige hulpverleners koesteren wantrouwen tegenover mensen met een detentieverleden.” 

 

De beschaving van een land kan je afmeten aan hoe humaan het omgaat met gevangenen.

 

“Er bestaat op dat vlak inderdaad een zeker wantrouwen”, zegt Pintelon. “Ook in onze dagelijkse werking ervaren we dat als een obstakel en bij zowat elke lezing die we geven, merken we dat we van ver moeten komen. Mensen kijken in een bepaald stereotiep kader naar mensen in gevangenissen, dus het blijkt nodig om mensen juist mee te nemen in de ervaring die we in de praktijk met gedetineerden hebben. Ergens begrijp ik dat wel: wanneer je als buitenstaander naar een televisieprogramma kijkt, is dat het beeld waardoor je wordt gevormd. Je kan het mensen niet verwijten dat ze op die manier denken, maar het is niet hoe de werkelijkheid in elkaar zit. Elk strafbaar feit heeft een context en een achtergrond.” Van Dam haalt aan dat de vrijwilligers bij Brug Binnen Buiten in hun contact met de (ex-)gedetineerden al snel leren dat het allemaal niet zo zwart-wit is. “De vrijwilligers van Brug Binnen Buiten krijgen een heel andere kijk op (ex-)gedetineerden. Dan pas krijgen ze vaak inzicht in uitsluitingsmechanismen in de samenleving, in armoede, in multi-problematieken. Die inzichten nemen ze mee naar hun familie en vrienden. Vrijwilligers zijn uiteraard gebonden aan een deontologische code, dus ze mogen niet op de details ingaan, maar de inzichten die ze verwerven, geven ze wel door aan hun sociale netwerk. Dat brengt een rimpeleffect teweeg.” 

Zodra het woord ‘gevangenis’ valt, lijken mensen te vergeten dat de term ‘(ex-)gedetineerde’ nog altijd op een persoon van vlees en bloed slaat. “Ik denk zelf dat dat te maken heeft met hoe we naar het gevangeniswezen kijken”, zegt Van Dam. “Nu lijkt het een beetje op de vergeetput van de samenleving, net alsof we zeggen: “We sluiten iemand die iets verkeerd heeft gedaan op, dan moeten we niet naar haar of hem kijken. We zien wel hoe het verder gaat als die persoon terug vrijkomt”. Ja, het is mogelijk om iets zinvols te doen met de tijd die je in de gevangenis moet spenderen, maar in mijn ogen zijn er daar nog te weinig mogelijkheden voor. Dat is in eerste instantie een kwestie van middelen, maar ook van aandacht en visie. De afgelopen jaren merk ik dat er dingen aan het veranderen en evolueren zijn, maar de brug tussen de gevangenis en samenleving kan sterker. Contact houden met gedetineerden is daarbij erg belangrijk. Een theatervoorstelling in de gevangenissen waarbij de buurt betrokken wordt, is een goed voorbeeld. Op die manier toon je dat de gedetineerden ook mensen zijn. En dat alleen al – gedetineerden het gevoel geven dat ze mens zijn – maakt een groot verschil. Claude LĂ©vi-Strauss zei eens: “De beschaving van een land kan je afmeten aan hoe humaan het omgaat met gevangenen.” Ik denk dat daar een grote kern van waarheid in schuilt.” 



Bierman

10/05/2021
🖋: 

De pastor en het bier, er is geen duo dat meer onafscheidelijk is. Als pastorale superheld schrijft Gert Van Langendonck ons met zijn geestelijk vernuft op weg naar de beste smaken in het bierlandschap. Prosit!

Omdat Bierman op deze dichtgeplamuurde dagen veel tijd heeft om na te denken, brak bij hem totaal onverwacht maar glashelder het besef door dat bier eigenlijk een grote gelijkmaker is. In de eerste plaats natuurlijk omdat enkel de bellen van de vrouwelijke hopplant als smaakmaker en bewaarmiddel aan de meeste bieren worden toegevoegd. Daardoor vormt bier een belangrijke (om niet te zeggen de enige) bron van oestrogeen voor de gemiddelde man. Sommige wetenschappers wijzen er met een fijne glimlach op dat de klassieke bierbuik eigenlijk geen verband houdt met een te hoge calorie-inname maar met beginnende borstvorming. Hoe dan ook: het is een opmerkelijke vaststelling dat een paar eeuwen terug, in een tijd waarin vooral vrouwen de roerstok in de brouwerij hanteerden, het oestrogeen rijkelijk over de wereld is beginnen vloeien. 

“Ach, mĂ€nnlich, weiblich – das sind doch bĂŒrgerliche Kategorien”, leest Bierman nog bij een collega-blogger over parfum en gelijk hebben ze daar in reukland. Want zoals geuren zich mengen in de lucht die we allemaal inademen, zo raakt ons tijdsgewricht onherroepelijk vermengd in genderdivers leven en laten leven. Dus bedacht Bierman – die intussen ook lekker ruikt – dat zelfs een matige consumptie van pakweg Rochefort of Omer bewijst dat de keuze om naar bloemen of muskus te ruiken en al dan niet over gevoelens te praten eigenlijk het gevolg is van een overgestimuleerde prefrontale cortex, de plaats in ons hoofd waar mensen plannen maken en impulsen onderdrukken. Aangezien alcohol daar direct op inwerkt en hop naast al het bovenstaande ook nog een natuurlijk kalmeringsmiddel is, kan Bierman proefondervindelijk bevestigen dat bier een toverdrank is die mensen verzoent met de wereld en met elkaar. Het afgelopen jaar heeft ondertussen ook aangetoond dat het leven vooral iets is wat mensen overkomt terwijl ze plannen maken. 

Natuurlijk bestaan er ook biermensen van de strikte observantie die bieren liefst in een overzichtelijk aantal categorieĂ«n indelen, brouwerijen opdelen naar het aantal hectoliters dat ze jaarlijks produceren en zelfs de cafĂ©s rangschikken van voetbalkantine tot volkscafĂ©, van bruine kroeg tot droge knijp. Het is een troostrijke gedachte dat bier gewoon tussen al die harde bubbels door vloeit en moeiteloos en zonder onderscheid ieders dorst probeert te lessen. Er bestaat overigens ook Biervolk dat ongegeneerd een scheut grenadine bij de Rodenbach kapt of Westmalle dubbel met tripel mengt en deze TripTrap met gelukzalige glimlach achteroverslaat. Misschien zijn deze MĂ€ngelwesen wel de echte Bierliefhebbers. Of – om het met een boutade te zeggen – bier is queer omdat het vloeibaar is en de scherpte van de wereld slijt. 

De verzoenende queerheid van het bier gutste ook UAntwerpen binnen. Nog tot 1990 werd homoseksualiteit als geestesziekte aanzien. Sinds het WHO op 17 mei dat jaar tot inkeer kwam kennen we die dag als IDAHOT: de Internationale Dag Tegen Holebifobie en Transfobie, en UAntwerpen doet ook mee. Onze campusdichtster Esohe Weyden schrijft voor de drie bibliotheken een gedicht waarop studenten met raamstiften kunnen reageren. Verder kan je als student genderinclusief communiceren in teksten of onderzoek en ook je voorkeur voor voornaamwoorden aangeven in je e-mailhandtekening. Bierman nodigt iedereen alvast uit om samen met hem een frisse ‘mannelijke’ pint boordevol oestrogeen te drinken en zo onze verkrampte prefrontale cortex meteen wat welverdiende rust te gunnen.

 

Ondergetekend

Uw Bierman (hij/hem/zijn)



kunst op de campus

09/05/2021
🖋: 

De bedrijvigheid heerst wanneer ik het grote atelier betreed waarin de In Situ-studenten werken. Overal in de ruimte liggen materialen verspreid, kunstinstallaties in diverse staten van voltooiing, en ik moet moeite doen om nergens op te trappen. Kan ik mijn excuses nog aanbieden aan elke kunststudent op wiens materialen ik misschien heb getrapt? Ik kon enkele studenten van In Situ, een afstudeerrichting van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen, heel eventjes storen, voor ze verder werkten aan hun kunstprojecten. 

‘Kunst in situ’ duidt op kunst die gemaakt wordt op een bepaalde plaats en die zich baseert op de specifieke kenmerken van die plaats, in die mate dat het kunstwerk in kwestie verbonden is met de plaats. Plaats en kunstwerk kan je dus niet los van elkaar zien. Campus Drie Eiken wordt zo een canvas voor de studenten van De Academie. Niet in de zin van dat het een blanco blad is; juist alle betekenissen, alle associaties die de universiteitscampus, zijn studenten, zijn omgeving roepen de kunst als het ware op in de kunstenaars van De Academie. De opdracht legt hen op een tijdelijk, low budget werk te maken. Daarbuiten staat het hun geheel vrij om zich te laten inspireren door al wat Campus Drie Eiken te bieden heeft. 

  

universitair thuis 

Een thema dat in bijna al mijn gesprekken met de kunststudenten naar voren komt, is verbondenheid. Verbondenheid met de omgeving, verbondenheid met andere mensen. Eenzaamheid heeft, na een tumultueuze tijd vol virusstrubbelingen en isolerende maatregelen, haar tol geĂ«ist en veel van de kunstwerken lijken te roepen om knusheid, om verbondenheid, om een uitgereikte hand naar de ander. Een voorbeeld daarvan is het werk van Yi Zhang. Door middel van zes roeiriemen wil ze van de brug nabij gebouw U een bootje te maken. De roeiriemen nodigen uit tot samenspel, tot een herinnering maken met vrienden of vreemden, wie ook in de buurt zij. Met corona in het achterhoofd zorgde Yi ervoor dat de roeiriemen ver genoeg uit elkaar staan om afstand te garanderen, waardoor veiligheid geen obstakel hoeft te zijn voor plezier. De intimiteit van sociale relaties vindt ze belangrijk, geeft ze grif toe. Het is iets wat ze behoorlijk mist tijdens de pandemie. Je thuis voelen is je gekend voelen. Geven om een ander bouw je op door herinneringen aan elkaar te maken, te bewaren. Yi’s kunstwerk wil daar graag bij helpen. 

Ook Miguel Garchitorena grijpt naar een thuisgevoel. Nabij de fietsenstallingen van de bibliotheek vond de masterstudent een trap met blauwe relingen. “Ik kreeg het idee door een ervaring met transitional spaces”, vertelt hij. “Dat is een ruimte waar twee verschillende ‘werelden’, om het zo te zeggen, met elkaar in contact komen.” De reling op Campus Drie Eiken wil hij vervangen om dat dubbele gevoel te benadrukken. Door er een houten reling te plaatsen, roept hij een interieur op, en in die zin een thuisgevoel. Over het algemeen lopen studenten de trap gewoon op en af; door de reling te veranderen in iets wat er op het eerste gezicht eigenlijk helemaal niet ‘past’, wordt hun blik ook naar de omgeving getrokken. De campus is omgeven door natuur. Door dat natuurlijke aspect te benadrukken en door het huiselijke een plaats te geven, hoopt Miguel dat passanten op een andere manier naar de ruimte kijken. Eerst was het toch wat lelijk, lacht hij, terwijl de campus zo mooi is in zijn details. 

  

water in beweging 

Nabij de komida bouwde Paul MĂŒller twee houten installaties op het meer. Die installaties heten An attempt to make waves en trachten, zoals de speelse naam al weggeeft, het water in golfbewegingen te duwen. De handgemaakte installaties worden aangestuurd door de wind en staan tegenover elkaar op het meer, waardoor hun golven elkaar tegenkomen. Een ontmoeting op het water, als het ware. Mijn hersenen kunnen de complexe constructie van Pauls ersatzwindmolen niet helemaal verwerken, maar bij elke vraag blijft Paul nuchter. Er liggen geen metaforen verborgen in de houten vormen, maar juist oplossingen voor eerdere problemen. “Ik kan het niet aanraden,” lacht hij, “altijd die technische problemen!” Dat betekent niet dat de hele constructie puur op praktisch nut gebaseerd is. Net zoals de golven verstild water opbreken, breekt Paul met de lineaire waterbewegingen die zo vaak in kunst te vinden zijn. De straal van Manneken Pis zegt weinig, geeft hij aan, terwijl golven meer dynamiek brengen. En dat past veel beter bij een campus waar de wetenschappen telkens weer een poging doen om verder te geraken dan hun voorgangers. 

De wetenschappelijke kant van de universiteit inspireerde Elle Verstraeten net zo goed. Toen ze de campus voor het eerst bezocht, was het terrein overladen met sneeuw. Dat beeld bleef bij haar hangen. “Op mijn middelbare school vond ik chemie erg interessant”, vertelt ze. “De kennis van toen wilde ik gebruiken om het beeld van de ijskristallen vast te houden, ook tot in de zomer.” Haar aanvankelijke plan was om NaB4O7H2OUA naast Giraf Dana in het S-gebouw te plaatsen, dit om het beeld van een wetenschappelijke expositie te behouden. Omwille van praktische redenen prijkt het kristal nu in het O-gebouw, waar het alle ruimte heeft om te schitteren. Om het kristal te maken haalde ze water uit het meer, om zo een natuurlijke link met de campus te behouden. Uit dat water liet ze kristallen groeien op een wollen membraan. Het geheel is sterk en kan wel tegen een stootje, maar oogt tegelijkertijd fragiel. Misschien dat de kracht juist zit in de kwetsbaarheid van de individuele kristallen. 

  

reflectie in gesprek  

Marcelo Venzon is een pre-masterstudent die eerder afgestudeerd is als architect. Die voorkennis wilde hij graag implementeren in zijn kunstproject, maar naar eigen zeggen bleek de te doorgronden grond te omvangrijk om enige connectie te voelen met de gebouwen. Tot hij het O-gebouw ontdekte, met zijn gele gezichten om de universiteit te weerspiegelen en zijn gepolijste zuilengalerij. “De zuilen herbergen een spiegeleffect”, vertelt hij enthousiast, terwijl hij me foto’s op zijn gsm laat zien van hoe het er allemaal uitziet. Zijn project concentreert zich op die reflectie en in die zin ook de zoektocht naar de connectie met de omgeving. Langs de hele galerij behangt hij de verschillende zuilen met een foto van de omgeving, waardoor de architectuur van het O-gebouw zichzelf kan integreren in de natuur rond zich heen. De foto zelf is op een prachtige dag gemaakt, bijna idyllisch. Bij slecht weer geeft dat een groot contrast, waardoor de verbinding met de omgeving bijna alweer doorbroken wordt. Maar een poging tot verbondenheid is ook een vorm van verbondenheid, toch? Marcelo wijst naar zijn eigen hand op de foto, iets wat me nog niet eens was opgevallen tot hij op het plekje wijst. “Zo is er ook nog een beetje menselijkheid in al die natuur.” 

Het O-gebouw is sprekend, beaamt Feng Li, maar het fort ernaast sprak hem al helemaal aan. Het zijn allebei beeldende locaties en met zijn kunstwerk wil hij de twee samenbrengen. Hij bouwt een eigen katapult dat de campus en het fort tot een geheel zal vormen. Een reliek van de geschiedenis, maar dan met een twist: de katapult komt voor in diverse regio’s, periodes en culturen en daarom zal zijn katapult een fusie zijn van vroeger tot nu, van Europa tot AziĂ«. In het grasveld tegenover zijn katapult staat een witte sculptuur. Fengs plaatsing houdt daar bewust rekening mee: hij wil een dialoog ontketenen tussen de sculptuur en de katapult, of een oorlog, of allebei. Het wordt een Negotiation, zoals het schilderij passend heet. Net zoals de katapult zelf zich manoeuvreert tussen de verwachtingen van een bepaalde categorie, is de spanning hier voelbaar. Wat wordt het, uiteindelijk, wat brengt de toekomst? Al wat minder gemakkelijk in een hokje te plaatsen is, brengt enige spanning met zich mee, maar ook in die spanning is berusting te vinden. Al stelt Feng me meteen wel gerust voor ik meegetrokken word in die palaverende waterval: de minimalistische katapult is niet functioneel, dus veel zal er niet uitgevochten worden. Maar dat is aan de verwachtingen ontkomen op zich. 

Campus Drie Eiken is voor mijn Stadscampushart nog altijd een ongrijpbaar doolhof, maar de twaalf kunstinstallaties brengen me dichter bij het terrein. Ze dwingen, nee, verzoeken me om stil te staan, na te denken, de wereld om me heen net een tel langer in vraag te stellen. Het zal een gemis zijn wanneer de tijdelijke kunstwerken verdwijnen. Maar dan kijk ik uit naar de volgende editie. 

  

De kunstwerken van de In Situ-expositie zijn nog te bezichtigen van 6 mei tot en met 17 oktober 2021 op Campus Drie Eiken. 

 



doorbraken

25/04/2021
🖋: 

Is er leven mogelijk in breakout rooms? Eeuwenlang fascineert de vraag al. De wetenschap heeft tot op heden nooit bewezen dat levensvormen in dergelijke zeer moeilijke omstandigheden kunnen bestaan. Volgens topwetenschappers staan we nu op het punt van een revolutionaire doorbraak. 

Breakout rooms zijn algemeen aangenomen het meest raadselachtige verschijnsel van het universum. Niemand die weet hoe ze zijn ontstaan, waartoe ze dienen en wat er zich afspeelt. “We hebben een belangrijke stap gezet om het mysterie te ontrafelen”, vertelt Koen Van Keulen van het EBorA (European Breakout room Agency, n.v.d.r.). “Een team topwetenschappers heeft in een breakout room sonore trillingen waargenomen die afkomstig lijken te zijn van een wezen dat al enkele duizenden jaren in een vegetatieve toestand verkeert. De waargenomen trillingen situeerden zich aan de rand van een breakout room, wat er mogelijk op wijst dat het wezen op de vlucht sloeg, maar tragisch genoeg het bewustzijn verloor alvorens het de uitgang vond.” 

“Die zachte ruis is wel het enige teken van leven”, geeft Van Keulen schoorvoetend toe. “Beelden van het eventuele leven in de breakout rooms ontbreken. Al onze camera’s deden het niet.” 

“Dat er in breakout rooms ĂŒberhaupt leven mogelijk is, heeft als onverbiddelijke consequentie dat we niet alleen zijn in het universum.” In contact treden met die wezens sluit Van Keulen uit. “Naar breakout rooms afreizen is onhaalbaar, een permanente aanwezigheid van de mens uitgesloten. Door de samenstelling van de atmosfeer is praten er onmogelijk, wat meteen de vraag oproept op welke manier de veronderstelde wezens er dan wel communiceren.” 

De bewoners van Mars reageren geschokt op deze bevindingen: “We zijn hier niet klaar voor.” 



over de matige kennis van het Frans

19/04/2021
🖋: 

Komt een student bij de dokter. Dokter, ik heb al enige tijd last van bibberende benen, knikkende knieĂ«n en een onrustig bonkend hart. Verder heb ik geen eetlust en slaap ik onrustig. “Dat ga ik snel onderzoeken, maar eerst een routinevraagje: moet u deze week toevallig enkele zinnen Frans spreken?” 

Docenten aan hogescholen en universiteiten luiden regelmatig de alarmbel over de afkalvende kennis van het Frans onder jongeren. Medio 2019 vroegen tientallen docenten Frans in een open brief aandacht voor die toestand. Wie zich al vroeg flink zorgen maakte over de tanende kennis van het Frans, is Prof. dr. Alex Vanneste. Momenteel is hij decaan van de faculteit Ontwerpwetenschappen, maar tot en met 2012 doceerde hij Franse taalbeheersing en Franse taalkunde aan de faculteit Taal- en Letterkunde. “Voor de aanvang van elk academiejaar kregen eerstejaarsstudenten de kans om deel te nemen aan de propedeuse Frans, zeg maar een stoom- en evaluatiecursus. Zowel bij het begin als aan het einde van die week hield ik een computergestuurde oriĂ«ntatietest, van 1986 tot en met 2012 – elk jaar dezelfde test. Stelselmatig en ononderbroken daalde de instapkennis van het Frans. Ook bij de eindtest scoorden de studenten in 2012 een stuk lager dan de studenten eind jaren tachtig, maar ze maakten duidelijk progressie ten opzichte van de begintest. Ze zijn waarschijnlijk niet dommer geworden, maar komen met minder kennis van de humaniora. Het eerste bachelorjaar diende dan eigenlijk om deze achterstand in te halen. Pas daarna kon ik echt van start gaan met verdieping.” 

 

comment est-ce possible? 

Hoe is het zover kunnen komen dat de tweede landstaal met zo’n harde klap van de prioriteitenladder is gevallen? Vanneste ziet verschillende verklaringen voor het verval van het Frans bij jongeren. “De taal stond lange tijd hoog aangeschreven in Vlaanderen, maar na de Tweede Wereldoorlog veranderde dat. Met name vanaf de jaren zestig begon de samenleving te veramerikaniseren en vond de Angelsaksische cultuur ingang in Europa. Of het nu ging over muziek of economie (onder andere met het Marshallplan), ze drong in al haar facetten de samenleving binnen en dat vooral ten koste van het Frans.” 

“Maar dat is natuurlijk niet de enige verklaring”, gaat Vanneste verder. “We moeten ook kijken naar het onderwijs en het didactische model onder de loep nemen. Vroeger lag het accent misschien te veel op grammaticale kennis: leerlingen konden de meest exotische onregelmatige werkwoorden vervoegen, maar waren soms niet in staat om een brood te bestellen in het Frans. Talrijke pedagogen namen het daarom op voor de communicatieve benadering: wat je zegt of schrijft hoeft niet grammaticaal correct te zijn, zolang men je maar begrijpt en de boodschap overkomt. De slinger is inmiddels veel te ver doorgeslagen. Ziehier een anekdote van een lerares Frans aan wie ik nog lesgaf, die haar leerlingen het zinnetje “Ik heb dorst en bestel een glas bier” liet vertalen. Een van hen vertaalde dat als “Moi soif, moi commande biùre.” Zij zette een dikke rode streep door dat antwoord, maar kreeg daarna van de inspectie te horen dat dat niet eerlijk was en ze de helft van de punten had moeten toekennen, want ze wist toch wat de leerling bedoelde.” 

 

De slinger is inmiddels veel te ver doorgeslagen naar de kant van de communicatieve vaardigheden.

 

Iets wat Isa Van Acker, docente Franse taalbeheersing in verscheidene jaren, waaronder het eerste, beaamt: “In het (vreemde)talenonderwijs heeft de nadruk te lang gelegen op de zogenaamde vaardigheden — als de boodschap maar overkwam. Dat ging ten koste van de kenniscomponent. Het werd haast een taboe om grammatica te onderwijzen, wat ik een schandalige onderschatting van het abstraheervermogen van de jeugd vind. Gelukkig zijn er recent meer en meer kritische geluiden te horen, van zowel studenten als docenten, waardoor de aandacht voor kennis opnieuw aan belang wint.” 

Ook zij stelt vast dat het aanvangsniveau van studenten Frans blijft dalen. “De oorzaken zijn complex en hebben weinig te maken met de intelligentie of inzet van de studenten zelf. Het is nu eenmaal zo dat het gewicht van het Frans wereldwijd daalt ten opzichte van andere ‘grote’ talen. Daardoor is het Frans minder nadrukkelijk dan vroeger aanwezig in ons dagelijks leven en in de media, al zijn er de laatste jaren ook mooie tegenvoorbeelden: alleen al in de populaire muziek krijgt het Frans internationaal terug een podium dankzij het succes van onder andere Stromae, Angùle of Aya Nakamura.” 

Zowel Van Acker als professor Franse taalbeheersing en Franse taalkunde Patrick Dendale merken op dat vele studenten geen Frans durven spreken. Die laatste vertelt: “Mondelinge taalbeheersing bij studenten is een heikel punt. Ik hoor bij sommigen dat ze zich zelfverzekerder voelen in het Spaans en Duits dan in het Frans, hoewel ze Frans studeren en het jaren kregen in de middelbare school. Gaandeweg daagde het mij dat het gebrek aan zelfvertrouwen te maken heeft met hoe de taal wordt gedoceerd in de middelbare scholen, waar het voldoende is dat je je verstaanbaar kan uitdrukken. Dat botst natuurlijk met onze kwaliteitseisen.” 

Als eerstejaarsstudente Frans merkt Nina dat het basisniveau Frans inderdaad niet hoog genoeg is. “Ik geef al enkele jaren bijles aan leerlingen uit zowel het lager als het middelbaar onderwijs en merk dat de basiskennis vaak ontoereikend is. Dan wordt het extra uitdagend om nieuwe, moeilijkere leerstof aan te brengen. Ik ondervond zelf in het middelbaar dat de nadruk heel erg op vaardigheden – vooral spreken en schrijven – gelegd werd. Maar je kan onmogelijk een goede tekst schrijven of een dialoog voor de klas brengen als je onvoldoende basiskennis bezit wat bijvoorbeeld woordenschat en werkwoordstijden betreft. Er moet in de eerste plaats op kennis gefocust worden waarna leerlingen die kennis in de praktijk leren gebruiken.” 

 

Studenten durven geen Frans spreken.

 

Ook Joshua is eerstejaarsstudent Taal- en Letterkunde Frans. Hij kijkt kritisch naar de eigen taalbeheersing. “Vooral mijn woordenschat en spreekvaardigheid laten te wensen over. Ik weet wel hoe ik een vliegtuig moet nemen, maar ik zou niet kunnen volgen als iemand me in het Frans uitlegt hoe ik een ei moet bakken. Frans spreken ben ik nu eigenlijk pas aan het leren, terwijl we zogezegd met een zekere voorkennis vertrekken.” 

“Toch valt ook voor die vrijblijvende aanpak in het middelbaar iets te zeggen”, merkt Dendale op. “Voor vele leerlingen in de middelbare school is zich kunnen behelpen op reis in het Frans al voldoende. Alleen is het natuurlijk zo dat de toekomstige specialisten Frans met dat niveau universitaire studies Frans moeten aanvatten en daar zijn wij de dupe van. Je zou twee sporen kunnen ontwikkelen: een spoor intens Frans en een spoor ‘t-doet-er-niet-toe-Frans. Maar wanneer weet je als middelbare scholier dat je je wilt verdiepen in het Frans? Vaak vrij laat pas. Ikzelf wist dat trouwens pas in het laatste jaar.” 

 

et maintenant?  

Voor Vanneste ligt een belangrijke sleutel in de herwaardering van het beroep van leraar. “Van kleuterleid(st)er tot professor en alles wat zich daar tussenin bevindt. Herwaardeer de menswetenschappen. Opgelet, lees dit niet als een pleidooi tegen exacte wetenschappen waarvoor de laatste jaren flink publiciteit is gemaakt. Die zijn van enorm belang, maar laat de menswetenschappen daar niet het slachtoffer van worden. En stap ook af van de idee dat onderwijs in de eerste plaats leuk moet zijn. Frans is een bijzonder populaire taal in avondscholen. Dus de interesse is er wel. Maar in tegenstelling tot Engels blijft Frans, zeker in de aanvangsfase, een moeilijk te verwerven taal.” 

“Maak Frans leuk opdat leerlingen zich amuseren met de taal en zet tegelijk in op spreekvaardigheid”, aldus Joshua. “Een aanstekelijke leerkracht doet veel, want de taal heeft bij jongeren onterecht een slechte reputatie. Veel leerlingen in de middelbare school durven hun mond niet te openen uit angst om een fout te maken omdat ze buiten hun comfortzone moeten treden. Zo maak je je natuurlijk nooit een taal eigen.” 

 

Maak Frans leuk. 

 

“De heterogeniteit van het aanvangsniveau van de studenten vormt een almaar grotere uitdaging”, vertelt Van Acker. “Het verschil tussen de sterkere en de zwakkere studenten lijkt te groeien. Dan is het zoeken naar manieren om die laatste groep alle kansen te bieden om lacunes weg te werken en tegelijk de taalsterke studenten voldoende te stimuleren om hun grenzen te blijven verleggen. Dat kan door in te zetten op differentiatie, waarbij je afstapt van het principe dat elke student precies hetzelfde pakket doorloopt. In plaats daarvan voorzie je een ruim aanbod aan lesmateriaal dat studenten de kans biedt een persoonlijk leertraject te volgen afhankelijk van hun niveau, behoeften en interesses.”

Het mag duidelijk zijn dat de situatie in de middelbare scholen zorgen baart. Het lerarentekort is een almaar nijpender probleem, in het bijzonder voor het vak Frans. Een spectaculair voorbeeld was een school die het examen moest afgelasten omdat ze na vijf weken zoeken nog altijd geen vervanger vond voor een zieke leerkracht. U raadt het helemaal goed: leraar Frans figureert in de lijst van knelpuntberoepen. De auteurs van de al aangehaalde open brief die verscheen op de website van Knack lieten het volgende optekenen: “Dat de leerkrachten Frans, in tegenstelling tot hun collega's wiskunde of Latijn, leerlingen niet meer zo streng kunnen beoordelen wanneer zij een ontoereikende beheersing van hun vak vaststellen, is in dat verband een cruciaal gegeven. Er wordt van hen namelijk verlangd dat zij grote inspanningen leveren om hun vak aantrekkelijk te maken, maar hun minstens even belangrijke taak van kwaliteitsbewakers wordt hen (sic!) ontzegd.” 

 

Laat de menswetenschappen niet het slachtoffer worden van het succes van de exacte wetenschappen.

 

Wat als scholen blij zijn dat er ĂŒberhaupt een leerkracht Frans komt opdagen? Zijn de kwaliteitsbewakers wel altijd in staat om de kwaliteit te bewaken? Een leerkracht Frans uit een Antwerpse middelbare school getuigt. “Ik moest vrij recent een stagiair beoordelen. Het was niet alleen op didactisch vlak ondermaats, ook zondigde hij tegen elementaire regels van het Frans. Hij verwarde bijvoorbeeld c’est en ses met elkaar. Ik wou de stage afbreken of hem op zijn minst niet doen slagen. Maar dat werd me afgeraden. Ik zou daarmee een soort van precedent scheppen.” 

 

parler français comme une vache espagnole 

“Toen ik nog in het eerste jaar lesgaf, stond ik versteld van de banale fouten”, vertelt Dendale. “Maar wanneer de studenten in het derde jaar een exposĂ© houden voor het vak academische taalbeheersing, merk je toch dat hun niveau wel goed is na drie jaar en dat ze grote vorderingen hebben gemaakt. Dan is het merkwaardig om vast te stellen dat de perceptie van studenten zelf niet is meegegroeid. De angst om Frans te praten blijft. Ze zeggen dan dat ze op straat de weg niet kunnen vragen. Dat zou na de middelbare school te hebben doorlopen basiskennis mogen zijn.” 

Marjolein zit in haar derde jaar Frans en voert een pleidooi voor meer aandacht voor spreekvaardigheid. “Ik merk dat er zowel in het middelbaar als in het hoger onderwijs véél te weinig nadruk wordt gelegd op spreken en schrijven. Ik denk dat ik voor de hele richting spreek wanneer ik zeg dat we in het hoger onderwijs de grammatica ondertussen welhaast perfect beheersen en onze luister- en leesvaardigheid een moedertaalniveau heeft bereikt. Waar het probleem ligt, is dat we tijdens lessen nauwelijks Frans moeten spreken. En wanneer we dat doen, is het voor presentaties die we uit ons hoofd konden leren. Volgens mij is het een goed idee om meer laagdrempelige gesprekken te houden. Zo lijkt het mij niet slecht om wekelijks een soort debat te houden over een bepaald onderwerp dat we niet op voorhand kennen. Iedereen kan zijn zegje doen, maar je leert ook veel spontaner spreken.” 

 

Het werkt contraproductief om studenten constant te wijzen op hun spreekfouten.

 

“Wat is de oplossing voor de clash tussen het vrijblijvende systeem dat vele middelbare scholen hanteren en het veeleisende systeem van universiteiten?” vraagt Dendale zich af. “We voeren te weinig mondelinge conversaties, hoor ik van studenten. Elk jaar passen we dingen aan en er moeten altijd componenten bijkomen om studenten te doen bijbenen en mijn vakken zitten nu al eivol. We bieden studenten extra didactische tools aan om hun mondelinge taalvaardigheid bij te spijkeren. Maar er zijn nu eenmaal niet genoeg uren om je mondelinge taalniveau louter klassikaal op peil te brengen. Vergelijk het met een piloot van wie men zegt hoeveel vliegminuten hij heeft in plaats van vlieguren. En wie wil er met een piloot vliegen die slechts vliegminuten op de teller heeft staan? Je moet buiten de lessen investeren in je Frans, bijvoorbeeld door naar Frankrijk te gaan.”  

“Op Erasmus gaan heeft mijn spreekvaardigheid gevoelig verbeterd”, vertelt Marjolein. “Toch blijft het gevoel beter te kunnen lezen en te schrijven overheersen. De angst om Frans te spreken is iets heel herkenbaars. Dat ligt aan het feit dat ik nog steeds het gevoel heb niet goed Frans te kunnen, maar ook aan de lage tolerantie die veel professoren hebben voor gebrekkig Frans. We hebben elk jaar een vak taalbeheersing, maar naar mijn ervaring krijgen we vooral te horen welke fouten we te vaak maken en wat we anders moeten doen. Allemaal goed en wel, maar als je dat uurtje per week vervangt door een uur praten, zou onze spreekvaardigheid beteren ondertussen. Ergens begrijp ik het, maar volgens mij werkt het contraproductief om alle studenten zo te wijzen op hun fouten.”   

“Taalvaardigheid verwerf je niet alleen op de schoolbanken”, bevestigt Van Acker. “Als je goed Frans wil leren – en wie wil dat nu niet?  – zorg dan dat je zo vaak mogelijk in contact komt met gesproken en geschreven Frans. Ontdek wat je boeit, wees nieuwsgierig en verken gaandeweg ook andere onderwerpen. ” 

 

et alors? 

Waar er in 2010 nog een 55-tal studenten aan een opleiding Frans begonnen aan de faculteit Taal- en Letterkunde waren er dat dit jaar nog maar een 25-tal. Misschien moeten we de realiteit dan maar aanvaarden. Is het dan echt zo onoverkomelijk dat jongeren geen Frans meer kunnen? “Jongeren die het Frans goed onder de knie hebben, bewijzen zichzelf een grote dienst. De vraag naar Frans in het bedrijfsleven is groter dan naar Engels”, weet Vanneste. Onderzoek van UAntwerpen-professor Mathea Simons naar het nut van Frans op school onderschrijft die stelling. Uit een analyse van 1.500 vacatures blijkt dat 40% van de vacatures expliciet kennis van een vreemde taal vereisen. Met 80% spant het Frans duidelijk de kroon. In net geen 60% van de gevallen wordt er kennis van het Engels gevraagd. Alleen in de provincie Antwerpen is de vraag in vacatures naar Engels groter dan de vraag naar Frans. 

Van Acker wil het niet alleen louter strategisch bekijken. “Met elke nieuwe taal die je leert, opent zich een nieuwe wereld voor je. Je wordt er cultureel rijker van en je kan met meer mensen in dialoog gaan. Elkaars taal spreken werkt verbindend. Tot slot is het Frans natuurlijk ook trĂšs sexy 
 Met de juiste intonatie en een beetje verbeelding kan zelfs deze technische zin uit een Frans woordenboek als een vurige liefdesverklaring klinken: La thĂ©obromine est un diurĂ©tique, un cardiotonique et un vasodilatateur des artĂšres coronaires.” 



in gesprek over de betekenis van betekenis met de nieuwe Denker des Vaderlands

10/04/2021
🖋: 

April is de Maand van de Filosofie. Op de eerste dag daarvan werd Paul van Tongeren de nieuwe Denker des Vaderlands. Dat vaderland is evenwel Nederland, bij ons krijg je die term niet zomaar over de lippen. Maar aangezien april ook in Vlaanderen voet aan wal heeft, vonden we het niet verkeerd om hem eens te vragen wat en waarover hij nu juist allemaal denkt. 

Denker des Vaderlands: excusez-moi, quoi de la fuck? 

De titel is ontstaan naar analogie met de Dichter des Vaderlands. Inmiddels zijn er ook: Componist des Vaderlands, Fotograaf des Vaderlands en dat soort titels. Het is een soort ambassadeurschap van de filosofie. Dat kan gebeuren door lezingen, teksten te schrijven, mee te doen aan interviews ... wat voor manieren er ook zijn om een publiek te bereiken. De initiatiefgroep is een heel open club verspreid over de Lage Landen: uitgevers, academici, organisatoren van filosofische events en natuurlijk ook filosofen van allerlei snit. Elke twee jaar stelt die club een lijst op van kandidaten die hij interessant vindt, die vervolgens naar    het bestuur van de stichting Maand van de Filosofie gaat. Dat vraagt iemand uit die lijst en als die persoon ja zegt, zoals ik heb gedaan, wordt die op 1 april van het eerstkomende jaar officieel benoemd.  

 

Hoe bevalt het? 

Nou, ik ben inmiddels op emeritaat, dus ik vind er de tijd wel voor, maar ik vraag me toch af hoe mijn voorgangers, die dat niet waren, het voor elkaar hebben gekregen. Er is nog geen dag voorbijgegaan waarin ik er niet op z’n minst een aantal uren mee bezig ben geweest. Er is trouwens helemaal geen verplichtende omschrijving van het Denkerschap. Diegene die de titel krijgt aangeboden, is volledig vrij om dat in te vullen hoe zoals hem of haar dat goeddunkt. De manier waarop ik gekozen heb om dat op te vatten is door een soort dubbelambassadeurschap. Enerzijds wil ik de filosofie vertegenwoordigen voor een breder publiek maar anderzijds wil ik ook de samenleving bij de collega’s brengen en zeggen: kijk eens! Hier is ook nog wat.

 

Ook filosofen leven in een maatschappij. 

Precies! 

 

Opvallend dat u zichzelf ook omschrijft als een ambassadeur van de maatschappij naar de (academische) filosofen. 

De samenleving onder de aandacht van de academische filosoof te brengen, daarmee bedoel ik vooral dat het volgens mij van belang is dat ook academische filosofie zich uitlegt in termen die leken begrijpen. Ik heb grote waardering voor de academische filosofie — uiteindelijk heb ik er heel mijn leven deel van uitgemaakt — maar ik denk dat het in deze tijd van specialisering en internationalisering verleidelijk is om als academicus enkel nog in discussie te staan met medespecialisten. Vaak uitsluitend in het Engels.

 

Waaróm ik mij zo graag met filosofie bezighoud, waaróm ik niet anders kan dan met filosofie bezig te blijven, dåt wil ik doorgeven. 

 

In de mate waarin die verleiding bestaat, schuilt er een dubbel gevaar. De academische filosofie ondermijnt haar legitimering; wanneer je van iets niets merkt krijgt men al snel het idee dat je er niets aan hebt. Maar ik vind het nog belangrijker om dat men dat wat men op hoog specialistisch niveau uitwerkt, kan uitleggen aan niet-vakgenoten, ook al lukt dat misschien niet in alle volledigheid, om een andere reden. Ik ben ervan overtuigd geraakt dat filosofie een fragiele bezigheid is: we hebben niet of nauwelijks empirie, geen vast paradigma, geen zekere methode. We hebben enkel de woorden waarmee we gedachten uitdrukken. Daarom is het belangrijk om nu en dan ideeën uit een technische discussie proberen te trekken, dat laat een andere vorm van kritiek toe. Lesgeven is een manier waarop dat gebeurt, je merkt pas wat je zelf wel en niet begrijpt door het uit te leggen. Als de filosofie zich minder kwetsbaar wil maken, moet ze zich uitleggen buiten de grenzen van ingewijden om te voorkomen dat ze gaat droogzwemmen.  

De andere kant daarvan is, de filosofie naar de samenleving brengen. Dat klinkt gemakkelijker dan het is. Wanneer je wil uitleggen dat de filosofie van belang is voor de samenleving kom je al snel op een problematisch terrein: dat wat jij als filosoof belangrijk vindt, is voor de samenleving misschien alleen maar lastig of redundant. Een van mijn voorgangers, Marli Huijer, formuleerde de taak van de Denker des Vaderlands daarom als: je liefde voor de filosofie overbrengen aan een breed publiek. WaarĂłm ik mij zo graag met filosofie bezighoud, waarĂłm ik niet anders kan dan met filosofie bezig te blijven, dĂĄt wil ik doorgeven.

 

Waarom u niet anders kan? U gebruikt het register van de kunstenaar. 

De vergelijking met de kunst is, denk ik, terecht. Om echt in kunst geïnteresseerd te zijn moet je de blik van de kunstenaar kunnen meemaken. Dat is wellicht iets makkelijker voor de wetenschappen: je hoeft niet zelf in beslag te worden genomen door de wetenschappen om toch interesse te hebben in haar vruchten, zoals die te vinden zijn in de techniek en de geneeskunde. Maar in zekere zin geldt ook voor de wetenschap dat je de ervaring van de wetenschapper nodig hebt om geïntrigeerd te raken door wat een wetenschapper doet. Op diezelfde manier moet je in de filosofie getrokken worden om te zien hoe die kan boeien.  In vele filosofische werken zie je bij het voorwoord dat het nog niet het denken zelf is, maar de verleiding tót het denken. Dat zie je bij de dialogen van Plato waar het voorwoord je op een verhalende manier probeert mee te trekken en je gevangen wordt in de redeneringen van Socrates. Maar ook bij Die PhÀnomenologie des Geistes van Hegel zie je dat het moeilijk is om los te komen als je eenmaal mee bent met wat de auteur probeert te zeggen. Die thematiek van het voorwoord komt trouwens op een extreme manier op bij Nietzsche en Kierkegaard. Die schrijven voorwoorden bij boeken die niet geschreven zijn, of een boek met alleen maar voorwoorden.  

Mensen hebben die ervaring van het denken vaker dan je zou verwachten. Zelfs, en misschien vooral, in gewone, alledaagse momenten. Wanneer je bijvoorbeeld teleurgesteld bent in een vriend zit daarin al de kiem van een vraag: kan een vriend dat wel maken? Gaat dat niet in tegen wat vriendschap is? Een ander gevoel kan zijn dat je je plots eenzaam voelt. Dat je jezelf afvraagt: heb ik wel vrienden? Iedereen heeft contacten, maar wat maakt nou dat het vriendschap is?  Dat zijn ervaringen die leiden naar de filosofische vraag: wat is eigenlijk vriendschap? De vragen bestaan wel maar er zit een soort laag overheen, om mensen de filosofie binnen te lokken moet je tonen dat ze die vragen al hebben.

 

Is dat wat u bedoelt met beteke-nis?  

Een van de kernvragen van de filosofie is de betekenis van betekenis. In het boek dat we publiceerden rond het denkerschap, het wonder van de betekenis, staat als motto een gedicht van Karel Schippers: 

 

als je goed 
om je heen kijkt 
zie je dat alles 
gekleurd is 

 

Dat vind ik een schitterende illustratie van wat ik bedoel. Doorgaans merken wij niet op dat de wereld vol van kleur is (Paul van Tongeren is geen trouwe lezer van dwars n.v.d.r.), maar af en toe realiseer je je dat kleur als het ware gezien kan worden als iets wat op de dingen zit. Als het ware, want het is een ‘alsof’. Dat is het beeld dat ik wil oproepen met betekenis: onze wereld is voortdurend vervuld ervan. Terwijl de blik van de wetenschapper vooral de feitelijkheid ziet, oftewel de meetbaarheid van wat het geval is, kijkt de filosoof naar hoe de dingen voor de mens verschijnen. Als je de gordijnen opendoet, registreren je ogen een bepaalde lichtintensiteit maar jij ziet dat het mooi of net rotweer is, en dat is betekenis.  

Ik spreek dan over het wonder van betekenis. Hoewel je niet aan die massieve aanwezigheid kan ontkomen, moet je tegelijkertijd zeggen dat die betekenis niet op dezelfde registreerbare, objectiveerbare wijze bestaat als de dingen die betekenis dragen. Ze is aanweziger dan de feiten, maar tegelijk altijd fragiel, onzeker, bepaald door contingente interpretaties. Daarover verwonder ik me; daarmee begint, voor mij althans, de filosofie.

 

Betekenis is kennelijk veel meer dan een indruk, het lijkt wel alsof het tot grond van het mens-zijn maakt. 

Wij mensen leven altijd primair in een wereld van betekenis. Je kan stellen dat de notie ‘wereld’, zoals die binnen de fenomenologie gebruikt wordt, dat wil zeggen. Husserl, Heidegger, Scheller, Merleau-Ponty verwijzen allemaal naar het gegeven dat we in een betekenisconstellatie leven die primair is op elke poging om feitelijkheden te constateren en te verklaren. Zelfs de kritieken op de fenomenologie vanuit het structuralisme en poststructuralisme spreken daarover. Maar het is ook veel breder. Denk aan Nietzsche: er zijn geen feiten, alleen interpretaties. Dat is toch een duidelijke erkenning van het interpretatief karakter van de menselijke leefwereld.  

 

Sommige dingen van wat u zegt doen me denken aan John Vervaeke. Hij is een cognitieve wetenschapper met een achtergrond in het boeddhisme en heeft het in zijn YouTube-serie over een meaning crisis. Hij haalt gelijkaardige auteurs aan: zo zegt hij dat de dialogen van Plato pas echt zin hebben binnen het licht van het sociale. Door onder meer in de twaalfde eeuw stil te beginnen lezen zijn we een sociale betekeniswereld aan het verliezen. 

Ik ken hem niet, maar het sociale karakter is inderdaad heel belangrijk. De gedachte van Aristoteles, zoals gelezen door Hannah Arendt, is hier leidend: precies onze interesse in betekenis is grond voor de socialiteit zoals die tussen mensen bestaat. Deels zijn we biologische wezens die elkaar nodig hebben, maar de menselijke sociale conditie heeft precies met dat betekenisverstaan te maken. Juist omdat die betekenis altijd en massaal aanwezig is maar evenwel noch objectiveerbaar noch als feit vast te stellen, zit er voor ons niets anders op dan de onvermijdelijke onzekerheid – is dit wel vriendschap? Is dit vrijheid, enzovoort? Het voortdurend aan elkaar uitleggen en een gemeenschappelijk verstaan ontwikkelen is net gemeenschap. Je kan geen betekeniswezen zijn zonder sociaal wezen te zijn. Die socialiteit, dat gemeenschapskarakter van menselijk leven, bestaat in het delen, uitleggen en uitdagen van interpretatie van betekenis.

  

Hoe verhoudt volgens u de hedendaagse maatschappij zich tot die betekenis? 

Elke cultuur gaat anders om met dat ongrijpbare, problematische karakter van betekenis. Ik denk dat je bij ons twee verwante trekken kan zien om onder dat probleem uit te komen. Een eerste is een zeker subjectivisme of expressivisme: de houding dat betekenis iets is wat mensen zelf maken of voelen. Daarmee omzeil je het probleem: er is geen onzekerheid als betekenis niets dan subjectieve expressie van subjectieve emotie is. Die subjectivering wordt gespiegeld in een sterke neiging tot reductionisme. Allerlei betekenisfenomenen zijn dan ‘eigenlijk gewoon’ of ‘niets anders dan’ de orde van de feitelijkheid. Vrije wil is eigenlijk gewoon maar neuronale processen, de band tussen ouders en kinderen is eigenlijk gewoon maar een culturele uitdrukking van overlevingsmechanismen in het kader van een evolutionair proces enzovoort. Dergelijk reductionisme haalt de betekenislaag weg. In mijn opvatting, niet iedereen is het met mij eens, moet filosofie een provocerende verhouding tot die twee grote trekken van onze cultuur hebben.

 

De werkelijkheid spreekt mij aan als een betekenisschil.

 

Ziet u filosofie dan als bindmiddel tussen die twee vermijdingsstrategieën? 

Ik zou het geen bindmiddel noemen, want eigenlijk liggen reductionisme en subjectivisme heel dicht bij elkaar. Neem het voorbeeld van de band tussen ouders en kinderen. Van wat wij bespreken in termen van ouderliefde kan je zeggen: dat is nou eenmaal de manier waarop het genetisch programma zichzelf probeert te reproduceren. Net omdat je het daartoe reduceert kan je ook zeggen: de betekenis die het lijkt te hebben is alleen mijn subjectieve creatie. Eerst wordt de betekenis versteend tot het pure feitelijke en wat je daar dan tegenin brengt wordt afgezwakt tot een subjectieve noot. Maar als ik spreek over ouderliefde, is dat niet gewoon een mening over hoe ik persoonlijk dat zie. Ik doe een poging om te zeggen wat er in die relatie ouders-kinderen bestaat. Ik probeer iets in de werkelijkheid aan te wijzen wat niet van de orde van de feitelijkheid is, maar ook niet van de orde van de persoonlijke interpretatie. Het gaat om de oefening iets zo adequaat mogelijk te verwoorden en dat gebeurt in gesprek met anderen.  

Onze interpretaties hebben altijd betrekking op een betekenis die zich aandient. Die betekenis gaat vooraf aan de interpretatie. De werkelijkheid spreekt mij aan. Mijn spreken daarover is een poging om recht te doen aan wat ik zie, voel. Betekenis bestaat in de werkelijkheid, maar niet op dezelfde manier als feitelijkheid die geregistreerd kan worden. Betekenis kan alleen gevat worden in interpretatie, door interpreterende subjecten. Dat is iets heel anders dan zeggen dat betekenis niets anders is dan wat een subjectieve interpreet ervan maakt.

 

Als verklaringen nooit echt kunnen voldoen dan kan geen enkel proces betekenis vasthouden. Het is alsof hoe harder je nijpt, hoe sneller het wegfloept. 

Ik wil voorkomen dat wat ik probeer te zeggen als een kritiek op wetenschap of wetenschappelijk denken zou overkomen. De wetenschap heeft een grote waarde. Het is meer zo dat in een bredere samenleving een zekere neiging bestaat om het aansprekende en uitdagende karakter van de werkelijkheid weg te filteren. Door de indruk te geven dat wetenschap op alles een antwoord heeft, of minstens ooit kan hebben, verliezen we het zicht op dat uitdagende karakter. Het beeld van dat vastknijpen is niet verkeerd: ĂĄls we in een wereld, dat wil zeggen een context van betekenis leven en ĂĄls die betekenis problematisch is, zullen we proberen ervan af te komen.

 

Het betekeniskarakter van de werkelijkheid blijft uitdagen.

 

Is de filosofie zelf ook een potentieel discours om van dat probleem af te komen? 

Die beweging is zo oud als de filosofie zelf. Regelmatig ontstaan afsplitsingen van filosofie die dan eerder een vorm van wetenschap worden. Eigenlijk zijn alle wetenschappen, op geneeskunde en astronomie na, ontstaan uit die beweging. Er zijn altijd periodes waarin zo’n discipline zich nog ontwikkelt binnen de filosofie, voor die zich losmaakt en een wetenschappelijke discipline op zich wordt. Dat proces moet trouwens niet tegengegaan worden; hoe meer disciplines daaruit ontstaan hoe beter. Maar we moeten niet denken dat die het belang van de filosofie wegnemen. Het betekeniskarakter van de werkelijkheid blijft uitdagen, ook wanneer we op steeds nieuwe manieren aspecten daarvan verbinden met een wetenschappelijk kenbare feitelijkheid.  

 

Hoe verhoudt uw denken zich tot het concept van God? 

Misschien twee lijnen van antwoord. De eerste, wat mij betreft de belangrijkste: verwondering over het betekeniskarakter van de werkelijkheid is een evenzeer filosofische als religieuze houding. De ervaring van die massale betekenis als iets wonderlijks, is in de filosofie uitgewerkt als denken, theorievorming; in religie in de vorm van rituelen, praktijk. Filosofie en religie grenzen aan elkaar op dat punt, komen allebei voort uit die verwondering. In het specifieke concept ‘God’ lopen die twee in elkaar over, ze raken verweven. Het concept van God is enerzijds verbonden met religieuze praktijken, maar anderzijds ingevuld door allerlei filosofische theorieĂ«n: een eerste beweger, de idee van perfectie en dergelijke. God is een van de meest onbegrijpelijke begrippen die er zijn. Wie kan zeggen wat dat betekent? Je kan iets begrijpen van de onbegrijpelijkheid als je ziet dat het een mix is van die twee wegen. Uit de verweving daarvan kan je opmaken dat het een hopeloos verward, veelduidig en niet vast te leggen begrip is. Ik spreek liever over het religieuze karakter van de verwondering dan te zeggen dat de filosoof, deze filosoof die ik ben, in God gelooft of juist niet in God gelooft. Dat zijn veel te lastige uitspraken, juist omdat je niet weet wat dat betekent.

 

U vermeldt steeds ongrijpbaarheid. Mag ik de vergelijking maken met de onvolledigheidsstellingen van Gödel? 

Ik aarzel daar omdat ik denk dat de notie van onvolledigheid verwijst naar volledigheid. Wat ik bedoel met die notie van betekenis, is niet een soort onvolledigheid, maar net dat het principieel niet tot de orde van compleetheid gebracht, begrepen of verwoord kan worden. Elke vergelijking loopt wel ergens mank, maar ik wil terugkomen op de wereld van de kunst. Wat een kunstenaar probeert te maken, of het nou een beeld of boek of compositie is, is niet het definitieve kunstwerk. Het absolute kunstwerk, zoals Balzac schrijft, bestaat niet. Er is geen laatste boek of schilderij, er is geen volmaakte realisering van wat kunst probeert te realiseren, maar dat druk je niet uit door te zeggen dat een kunstwerk niet volledig is. Wat de kunstenaar probeert te maken, is van een andere orde dan wat je in termen van volledigheid of compleetheid kan bespreken.

 

We staan niet verder in de filosofie dan vroeger.

 

Betekenis is onvermijdelijk altijd anders. Een orde van (on)volledigheid is een orde die cumulatief gevat en gerepresenteerd kan worden. Zelfs bij Gödel komen we steeds verder. Het kan eindeloos duren, maar in die notie van eindeloosheid zit er nog steeds een groei: we zijn nu meer compleet dan voorheen. De wereld van betekenis is niet cumulatief, we staan niet verder in de filosofie dan vroeger. Elke tijd, cultuur, omgeving moet verder en opnieuw nadenken over dat aanbod van betekenis.

 

Hoe meer we weten, hoe meer we niet weten? 

Ook dat niet! Het is misschien onvermijdelijk om in kwantitatieve termen spreken, maar zo raak je het kwalitatieve karakter kwijt. Je kan het eerder voorstellen als een zoeklicht dat steeds anders gericht wordt en daardoor weer andere terreinen in het duister laat. Ook de blik die veel verzamelt, is op zichzelf weer een blik die gecontrasteerd kan worden met een andere blik die niet cumulatief verzamelt. Dat contrasterende komt steeds terug in het denken.

 

Wat zijn de grootste uitdagingen voor ons, houders van de zaklamp? 

Die tweespalt van reductionisme en subjectivisme. Het houvast dat de zuiver wetenschappelijke blik geeft is verleidelijk. Daarbij vergeleken is de interpretatiearbeid van de filosofie een hachelijke onderneming. Maar ook als je die interpretaties louter als meningen gaat zien, waarbij alles gelijk is, begeef je je op glad ijs. Het is eigenlijk een vorm van luiheid.

 

Naast de uitdagingen van de filosofie zijn er ook een andere hoop uitdagingen. Ongelijkheid, milieu, identiteitspolitiek ... zijn daar gelijkaardige problemen? 

Dat zijn maatschappelijke uitdagingen waarmee we duidelijk iets moeten. Maar wat we ermee moeten hangt af van de positie die we hebben; gaan we er mee om als wetenschapper? Als politicus? Als filosoof? Ik spreek als die laatste: zaken zoals gender, onrecht, postkolonialisme en dergelijke meer bekijk ik vanuit de filosofie. Voor mij is dat al denkend het betekeniskarakter zo veel mogelijk naar boven halen en proberen beschermen tegen elke vorm van reductionisme.

 

Hebben we de tijd wel om te contempleren over zulke dringende problemen?  

Ik snap wat je bedoelt, maar ik denk dat de filosoof toch primair de taak heeft om denkend die problemen te interpreteren, de context in te zien, de reden waarom ze op een bepaalde manier verschijnen. Maatschappelijk engagement met een bepaalde problematiek – identiteit, diversiteit, milieu, wat dan ook – is iets waartoe elke burger wordt opgeroepen, maar dat is te onderscheiden van wat de filosoof doet. Als mens kan je je engageren met het een of ander, maar als filosoof heb je de taak om daarover te denken. 

 

Interpretaties louter als meningen zien is een vorm van luiheid.

 

Daarnaast kan je maatschappelijk geëngageerd zijn, maar maak niet de fout om je filosofische taak te verwarren met maatschappelijk engagement. Die twee vallen niet samen. Filosofisch denken veronderstelt en vereist onvermijdelijk een zekere afstand; om het polemisch te zeggen een zekere vrijblijvendheid. Je moet een stap terugzetten uit het strijdgewoel en dat impliceert een soort loskomen van het maatschappelijke engagement. Ik heb zelf een vluchteling in huis genomen, maar ik heb dat niet gedaan als filosoof. Als persoon kan je maatschappelijk geëngageerd zijn maar als filosoof doe je wat anders.  

Zelfs bij Nietzsche, toch moeilijk een salonfilosoof te noemen, vind je dit: “Diegene die denkt is daarmee onvermijdelijk ongeschikt tot handelen.” Het denken is iets anders dan het ingrijpen in de werkelijkheid, het politiek activisme. Dat wordt in mijn denkerschap een van mijn grootste uitdagingen, denk ik. Enerzijds mijn filosofische bijdrage en ambassadeurschap niet verwarren met het geven van meningen over alle mogelijke maatschappelijke problemen, maar anderzijds voorkomen dat ik mijn meningen en posities weg moet stoppen omdat ik als filosoof actief moet zijn. De combinatie wordt een uitdaging, maar ik ga uit van het onderscheid tussen de twee. Ik wil voorkomen dat filosofie verengd wordt tot een positiekeuze in het maatschappelijk debat. 

 



stemmingwisselingen bij de stuververkiezingen

10/04/2021
🖋: 

Op 1 april publiceerde onze Studentenraad een nieuwe website: stuvers.be. De website dankt haar naam aan de veelgebruikte afkorting van de term ‘studentenvertegenwoordigers’ en moet helpen om zowel potentiĂ«le kandidaten als stemmers beter te informeren rond de aankomende verkiezingen. We lopen met dwars even bij onze buren op Prinses16 binnen om te horen hoe het gaat. 

We worden opgewacht door twee leden van het Bureau van de Studentenraad die het dagelijkse bestuur van het orgaan voor hun rekening nemen: masterstudenten Jana Scheers en Stan Schepers. Jana studeert Milieuwetenschap en is als Coördinator Participatie verantwoordelijk voor het organiseren van de verkiezingen terwijl Stan, Informaticastudent, als Coördinator Communicatie de website voor zijn rekening neemt. Wanneer ik die laatste plaag met een fout op de website, wordt het interview onmiddellijk stopgezet om haastig naar een oplossing te zoeken. De kandidaatstellingen staan twee dagen open; de wallen tussen ogen en mondmaskers vallen op. 

Vijf minuten later is het probleem verholpen. Ik vraag Jana en Stan hoe het gaat, Stan steekt onmiddellijk van wal over de verkiezingen: “Ik heb al eens verkiezingen helpen organiseren dus ik ken de procedure en haar pijnpunten. In een niet-coronajaar geven we aulaspeeches en spreken we mensen rechtstreeks aan om hen te overhalen zich kandidaat te stellen voor het stuverschap. Nu proberen we iedereen te bereiken via sociale media, maar een bericht plaatsen in de faculteitsgroep op Facebook is toch anders dan een babbel doen met je medestudenten.”  

 

unief zkt. stuver 

Het Bureau van de Studentenraad hoopt dat de kersverse website een nieuw fundament kan leggen voor de komende jaren. “Het is veel werk maar we zitten in een uitzonderlijke positie dit jaar, niet enkel door corona, maar vooral omdat we met acht bureauleden een groter team hebben dan de voorbije jaren. Daardoor hebben we werk kunnen verrichten voor de lange termijn. Dat hoop ik toch”, lacht Jana gestresseerd. Wanneer ik haar vraag of ze er voor dit jaar in ieder geval al vertrouwen in heeft, kijkt ze verslagen in de verte en slaat ze een stokkende euhm: “Als Coördinator Participatie heb ik natuurlijk wel stress over het aantal kandidaturen. We zijn nog maar enkele dagen bezig dus de trend van dit jaar is nog niet zichtbaar. Ik hoop dat we hetzelfde effect kunnen teweegbrengen als vorig jaar, de coronacrisis was toen nieuw en veel studenten wilden hun steentje bijdragen. Zeker is dat natuurlijk niet.”  

Stan is evenwel optimistisch: “Stuvers zijn dit jaar vaak in het nieuws aan bod gekomen”, verwijzend naar optredens in De Afspraak en De zevende dag. “Daardoor zijn we bekender geworden en beseffen meer mensen waar een stuver zich mee bezighoudt.” Jana voegt toe: “Ik vind het fijn dat stuvers meer erkenning krijgen voor het werk dat ze leveren, maar corona maakt het toch een stuk formeler. Ik merk dat onder andere aan hoe we vragen binnenkrijgen: vroeger werden die gesteld via Facebook of op cafĂ©, nu komen die via mail.” Naast die potentiĂ«le drempel hebben studenten die het allemaal beu zijn, misschien het gevoel dat het niet uitmaakt. “Niets is minder waar: stuvers hebben dit jaar enorm veel bijgedragen”, weet Jana. 

 

stuver zkt. stem 

Naast kandidaten hebben, draaien verkiezingen vooral om stemmen, al maakt het Bureau zich daarover geen zorgen. Nochtans is de participatiegraad een kritische factor: minstens tien procent van de studenten moet een stem uitbrengen. In het verleden focuste de Studentenraad vooral op het opkomstcijfer. Dat deden ze door bijvoorbeeld uit te pakken met stemhokjes op campus en het uitdelen van gepersonaliseerde appels. De zorg om de drempelwaarde niet te halen is er al een tijdje niet meer. “Vorig jaar hadden we de grootste opkomst ooit: negentien procent van de studenten bracht een stem uit. En allemaal zonder appels of koffiekoeken!” lacht Stan. Dat lijkt me een goede evolutie. De katerende campusdoler die de meest herkenbare naam aanduidt om recht te hebben op een koffiekoek is niet de ideale stem. De Studentenraad zegt meer te willen inzetten op bewust stemmen.  

 

Dat mensen onderling postjes verdelen, lijkt me sterk.

 

Ik vind het een snelle omwisseling, in de wetenschap dat uiteindelijk slechts een vijfde van de studentenpopulatie vorig academiejaar haar stem uitbracht. “Ik vind wel dat je kan spreken van echte vertegenwoordiging”, zegt Jana. “Iedereen krijgt de kans om te stemmen. Als iemand niet wil stemmen, is dat in principe hun goed recht.” Stan gaat daarop verder: “Iedereen wordt op de hoogte gesteld van het feit dat er verkiezingen zijn, krijgt een mail binnen en ook op sociale media kan je er niet naast kijken. We kunnen ons niet enkel blijven focussen op het steeds verhogen van het participatiecijfer, het is minstens even belangrijk dat we ons richten op het zo goed mogelijk ondersteunen van onze stuvers.” 

“Om het aantal stemmers te verhogen moet je als Studentenraad meer doen tijdens het jaar zelf. Studenten bewust maken van de impact van hun stem zal zeker helpen”, stelt Jana. “We zijn meer aan het inzetten op open werkgroepen. Elke student, stuver of niet, kan daar bijdragen. Ook dat is participatie. Daarnaast moet je een grote en vooral diverse poule van kandidaten hebben: zo kan je echt het gevoel hebben dat je vertegenwoordigd wordt door jouw stuver. Dit jaar hadden we rondetafelgesprekken met Team Diversiteit om daar beter werk van te maken. Zij starten dit jaar ook Studentenpanel Diversiteit waar we mee onze schouders onder zetten.”  

 

stem zkt. structuur 

De meest eenvoudige en zichtbare vorm van participatie blijft evenwel stemmen. Je stemt steeds op twee niveaus. De Algemene Vergadering (AV) van de Studentenraad heeft een reeks stuvers van elke faculteit, per campus en nog een aantal vrij verkozenen. De meeste stuvers zijn echter actief op het departementale of facultaire niveau. Dat niveau is minstens even belangrijk omdat die faculteiten in tegenstelling tot sommige andere universiteiten veel eigen invulling hebben. De keerzijde daarvan is dat die invulling organisatorisch soms een heuse soep is. “Elke faculteit heeft een andere stuverwerking”, legt Jana uit, “Rechten heeft bijvoorbeeld acht stuvermandaten; Wetenschappen, met haar acht opleidingen, heeft er tweeĂ«nzestig. Daar komt nog eens bij dat elke faculteit een andere structuur en aanpak heeft.”  

Stan pikt daarop in: “Een opleiding als Geneeskunde werkt bijvoorbeeld nog steeds met een jaarsysteem. Ze willen daar voor elk jaar een apart mandaat, maar officieel zit je in een bachelor- of een masterprogramma. Er is dus soms een spanning tussen wat technisch gezien juist en afdwingbaar is en wat het beste werkt voor de vertegenwoordiging." De opsplitsing van mandaten zorgt dan weer voor eigen problemen. “Omdat je moet stemmen voor het jaar waarin je zit, stem je in sommige gevallen niet op de vertegenwoordigers die voor jou relevant zullen zijn. Een voorbeeld zijn studenten in het derde jaar van hun opleiding: die stemmen nog voor bachelorfuncties maar zullen (hopelijk) volgend jaar in de Master zitten.” Concreet betekent dat, dat wanneer zulke studenten opkomen, ze niet eens op zichzelf kunnen stemmen. 

 

Elke faculteit heeft een andere structuur en aanpak.

 

Ik begin een relaas tegen Jana en Stan over de vreemde situaties in kleinere departementen. In mijn eigen richting, Wijsbegeerte, raakt geen enkel mastermandaat in de Onderwijscommissie gevuld, maar bachelorstudenten zullen dit jaar wel moeten strijden om een plaats. Het is ook niet ongezien dat in opleidingen waar men stuvers tekortkomt, de weinige kandidaten de koek onderling verdelen waardoor er zelfs geen verkiezingen meer moeten plaatsvinden, evenmin het schoolvoorbeeld van democratie. “Eigenlijk zijn dat verschillende dingen”, begint Stan, “Enerzijds vullen de departementen zelf in welke mandaten er zijn voor studenten. Daar hebben wij als Studentenraad niets over te zeggen. Anderzijds wordt iedereen die als enige opkomt voor een mandaat automatisch verkozen, dus het kan inderdaad zijn dat als een kandidaat zich terugtrekt of voor een andere niet-cumuleerbare functie verkozen wordt, er geen verkiezingen meer nodig zijn. Dat mensen onderling postjes verdelen, lijkt me sterk. Het zal wellicht eerder zo zijn dat vrienden uit eenzelfde opleiding niet tegen elkaar willen opkomen omdat het pijnlijk is om een 'verliezer’ te hebben in zo’n situatie. Dat gebeurt trouwens ook bij grotere opleidingen en zelfs in de AV.” 

Jana gaat verder: “We willen de drempel niet te hoog leggen. Stel dat iemand de enige student is die de verantwoordelijkheid wil opnemen en het alsnog niet wordt: dat zou jammer zijn voor zowel die student als voor de anderen. Het is volgens ons beter om een stuver te hebben, ook al staat niet iedereen achter die persoon, dan een lege stoel. Het perspectief van een student is nu eenmaal belangrijk in een vergadering.”  

 

structuur zkt. bureau 

Ik zet me even vast. Eigenlijk is het helemaal niet vanzelfsprekend dat een student die misschien een minderheidsvisie vertolkt in naam van iedereen, altijd een betere zaak is dan geen vertegenwoordiger. In dat laatste geval weet het universiteitspersoneel ten minste dat ze niets weten. Vervolgens heeft het wel degelijk tot gevolg dat je de verkiezingen kan gamen. Je kansen verhogen aanzienlijk als je in beperkte groep voor meerdere, niet-cumuleerbare plaatsen kan opkomen en zo elkaars opvolger kan zijn mocht iemand van je groep voor een ander zitje verkozen worden. Het is een strategie die Unifac jaarlijks toepast in de AV.  

Jana: “Je haalt opnieuw dingen door elkaar. Ten eerste is het de omgekeerde logica om een nee-stem te kunnen uitbrengen. Als je niet wil dat iemand stuver blijft, kan je zelf opkomen. Als Studentenraad zien we graag concurrentie, maar het is evengoed positief dat iedereen een kans krijgt om stuver te worden. Ten tweede is er een verschil tussen samen opkomen, wat we iedereen aanraden, en de invloed van je studentenvereniging gebruiken om stemmen te ronselen. We hebben met de AV een nieuw artikel gestemd waarin we praesidia vragen om geen specifieke kandidaten meer te promoten, enkel de verkiezingen zelf mogen nog in de kijker gezet worden. Hetzelfde geldt trouwens voor betaalde promoties op sociale media; we willen dat elke kandidaat dezelfde kansen heeft.” 

De Studentenraad ontmoedigt praesidiumleden nochtans niet om zich kandidaat te stellen. Jana: “Meestal zijn het gewoon gemotiveerde studenten die iets willen betekenen. Daarnaast hebben de meeste departement- en faculteitsclubs een functie die zich met studiegerelateerde zaken bezighoudt. Die verbinden soms die functie met een opkomst voor hun Onderwijscommissie. Dat is goed; het gaat om studenten die veel studiegerelateerde vragen krijgen binnen hun functie en dus gemakkelijk verzuchtingen kunnen doorspelen. Het gaat echt niet alleen om studenten die uit praesidia in de Studentenraad rollen.” 

 

We willen dat elke kandidaat dezelfde kansen heeft.

 

De vraag blijft wel hoe studentenverkiezingen georganiseerd moeten worden zonder dat ze neerkomen op een populariteitswedstrijd. Dat brengt ons opnieuw bij het credo van deze verkiezingen: stem bewust. “Bij de kandidaatstelling geeft iedere potentiĂ«le stuver een motivatie”, legt Jana uit. “Wat vind jij belangrijk, waar leg jij de nadruk op? Aan de hand van de kandidaatstelling en de motivatie zou je moeten kunnen aflezen wie de beste kandidaat is om het beleid van UAntwerpen een richting uit te sturen die positief is voor alle studenten. Alle kiezers zouden de stuvermotivaties van hun faculteit moeten lezen, zodat ze kunnen kiezen voor de persoon die hen het best vertegenwoordigt.” 

Dat impliceert natuurlijk dat alle stuvers daadwerkelijk ergens voor staan. Als toegewijde dwarser kan ik wel verklappen dat een luttele tweehonderdvijftig lege woorden aan elkaar rijgen snel geregeld is. Daarnaast is het al langer zo dat aanstromende stuvers een motiverende tekst moeten schrijven. Ik wil dan ook weten wat nu het verschil zal maken. Stan: “De afgelopen jaren was het in principe mogelijk om die motivaties te lezen, maar ik moet toegeven dat het chaotisch was: alle kandidaatstellingen stonden op onze website en het was echt niet duidelijk welke formulieren relevant waren voor welke faculteit. Op de nieuwe website is dat wĂ©l helder.” Een bijkomend nadeel was dat de Studentenraad geen informatie had over hoeveel studenten daadwerkelijk de kandidaatstellingen lazen. “Nu hebben we metrics waaraan we zien hoeveel mensen daadwerkelijk de kandidaatstellingen lezen. Met die cijfers kunnen we dan weer aan de slag in de toekomst.” 

 

bureau zkt. unief 

De nieuwe website is niet het enige waar Stan aan werkt, er is ook een stuveradministratiesysteem waarvan de werking veel duidelijker moet worden: “De laatste tijd zijn de verkiezingen sterk afhankelijk van de Studentenraad als operationele partner. Het gaat dan om bijvoorbeeld de stuverwerking per faculteit waar we het al over hadden; eigenlijk weten wij beter hoe dat die dingen in elkaar zitten dan de universiteit zelf. Vroeger stond dat allemaal in een Excelbestand, maar dat was 
”, Stan pauzeert even en laat een minzaam lachje, “complex.” Ik vraag hem wat de Studentenraad zou doen als ze niemand in het Bureau hadden die Informatica studeerde. “De ICT-omgeving van UAntwerpen wordt tot nog toe niet in de informaticalessen gedoceerd,” lacht hij, “dus het helpt minder dan je zou denken. Concreet gaat het over werkuren van het departement ICT. Daarvoor moeten wij dan als Studentenraad aanvragen doen, opdat zij het kunnen integreren in de online omgeving van UAntwerpen ... Het gaat allemaal niet erg snel.”  

 

Wij weten beter hoe de stuverwerking in elkaar zit dan de universiteit zelf.

 

Ook Jana is vragende partij om de verkiezingen meer bij de universiteit te laten liggen: “Als Coördinator Participatie moet ik mij te veel bezighouden met het operationele gedeelte van de verkiezingen. Pas op, de universiteit doet haar best, maar alsnog moet er minder op ons vallen. Ik zou mijn tijd moeten besteden aan projecten zoals de participatie op facultair niveau en het organiseren van werkgroepen, stuvers met elkaar in verbinding brengen.”  

Jana’s punt komt niet uit het niets. In de codex hoger onderwijs, Artikel II.317, staat te lezen dat hoewel de Studentenraad de kiesprocedure vastlegt, de uitvoering en ondersteuning daarvan eigenlijk bij de bij de onderwijsinstelling ligt. UAntwerpen dus, niet de AV noch het uitvoerende orgaan: het Bureau. Historisch is er stelselmatig meer en meer bij de Coördinator Participatie komen te liggen, wat problematisch is, want elk jaar is dat iemand anders. Jana: “We hebben al aan de alarmbel getrokken opdat volgende generaties Bureau niet met dezelfde puinhoop zitten; of iedereen die bel hoort, is nog maar de vraag.” 

 

artikel zkt. conclusie 

Er speelt duidelijk meer achter de schermen dan studenten die maar wat bewuster moeten omgaan met hun stem. Toch blijft dat het enige uitgangspunt dat de Studentenraad momenteel hard kan proberen maken. Het nieuwe artikel omtrent clubpromoties en de reclame op sociale media is tandeloos, het komt tot niet meer dan een pretty please. De motivatie als een zaligmakend uitgangspunt nemen lijkt evengoed naïef. Niet alleen gaat het uit van de vooronderstelling dat iedere stuver een uitgebreide visie heeft, maar ook dat de kiezende student zich laat overhalen door de kreet van de bewuste stem. 

Daarbuiten lijkt het harder inspelen op competitie tussen verschillende visies minstens gedeeltelijk te breken met het narratief dat de Studentenraad net een front vormt voor ĂĄlle studenten. De meeste studenten die een vertegenwoordigersmandaat dragen hĂ©bben de aandacht van de universiteit, hetzij in de vorm van hun andere engagementen, hetzij dankzij de inherente mondigheid van hen die zulke mandaten willen opnemen. Het argument dat anderen dan zelf maar moeten opkomen of bewuster moeten stemmen werkt niet zo goed als insiders misschien denken: wat doe je met werkstudenten of studenten met psychische moeilijkheden? Zelfs studenten die niet in het systeem geloven of – en tot op zekere hoogte wellicht omdat ze – niet tot het old boys network behoren kan je moeilijk volledig wegzetten als onverschillig. Zoals Paul van Tongeren zegt: “Elke vergelijking is ergens krom." Maar als tachtig procent van de Amerikanen niet stemt, spreken we van een gebroken democratie; bij onze studentenvertegenwoordiging is het een recordopkomst die hopelijk herhaald wordt.

Toch zou het een vergissing zijn om met je vinger te wijzen naar de hardwerkende stuvers of de organisatie van het Bureau. In elke organisatie zijn er blinde vlekken, maar wat mij opvalt in dit verhaal is hoe afwezig de universiteit zelf is. Ik heb niet de indruk dat studentenvertegenwoordiging slechts windowdressing is, maar als je een verkiezing van deze omvang voornamelijk door onbetaalde vrijwilligers laat organiseren komt het voor die cynische student wel zo over. Dé student is slechts een karikatuur die wordt aangehangen door verzuurde boomers, reclamemakers en archaïsche studentenclubs. De werkelijke uitdaging voor studentenvertegenwoordiging ligt dan ook in het vermijden van pseudocompetitie tussen middenmootposities en in de overstap naar een bewuste meerstemmigheid. Met die moeilijke taak wens ik elke student, toekomstig verkozen of net niet, het beste toe. 



poëzie

10/04/2021
🖋: 

Het kalf is dood 
mompel ik terwijl ik naar mijn navel staar 
met waterogen. 

Ik ben een veenoffer. 

Hij zegt dat het een woestijn wordt 
bemint zijn bloemen boeket vaker 
dan de zijn bruidsmeid; 

—      Onnozelaar die aan de zee 
          een hand vol zand bespuit 
          (ik zei nog: gebruik zonnemelk) 
          hij zegt erbij: trouwt met mij, gij 
          woestenij! 

cactus, cactus 
Cactus, Cactus, Cactus 
CACTUS — aldaar wie weet 
een nieuwe soort 
beloeiend lid 
zo bio en divers: het is de vulva van mijn offerdaad 
die in mijn ogen lekt. 

Wat is het moeras groot. 



Humans of UAntwerpen

09/04/2021
Humans 136
Bron/externe fotograaf

Steven Pattyn

🖋: 

Kunstenaar of topsporter, bejaarde of ondernemer, geen enkele soort ontspringt de dans. Je wordt op een dag wakker met de intense drang om je aan Universiteit Antwerpen in te schrijven. Het gevolg: zo veel vreemde vogels dat het uitzonderlijk wordt om normaal te zijn. Elke maand zetten wij een bijzondere student in de kijker. 

Met eind dit jaar zijn Bachelor Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie op zak, kan Steven Pattyn (20) eindelijk doen waar hij al lang van droomt: voltijds professioneel wielrenner worden.  

Op zijn vijftiende was speelde Steven basketbal op landelijk niveau, maar plottwist: hij ontdekte een liefde voor wielrennen die nog groter bleek te zijn dan die voor basketbal. Doordat hij zichzelf overbelastte, lag hij lange tijd stijl met barstjes in zijn kuitbeen. Fietsen was het enige wat kon en mocht. Zowel zijn vader als broer fietste al een lange tijd. “Mijn broer is vier jaar ouder en ik fietste altijd met hem mee. Toen ben ik er wat in meegesleurd.” 

Toen hij op zijn zestien jaar provinciaal kampioen van Antwerpen werd, was het duidelijk dat hij potentieel had om met wielrennen verder te gaan. Na veel en zwaar trainen werd zijn harde werk beloond. Met al een heleboel ervaring achter de rug en klaar om van fietsen zijn hoofdinkomen te maken, fietst Steven nu bij de uitstekende opleidingsploeg Lotto Soudal Development. 

Op hoog wielerniveau meedraaien vergt natuurlijk veel inspanning. “Ik zit gemiddeld zeventien uur per week op mijn fiets.” Dat, en nog eens ongeveer dertig uur les per week? Het zou wat te veel van het goede zijn. “Ik haal mijn gemiste lessen in aan de hand van samenvattingen”, knipoogt de coureur. Op de praktijklessen is hij wel altijd aanwezig omdat die zo belangrijk zijn — voorlopig lukt dat nog. Steven is een van de weinigen in de wielerwereld die nog studeert. Zijn richting leunt aan bij zijn sport: hij leert bijvoorbeeld over dingen zoals strength training en core stability, die hij kan toepassen tijdens het fietsen.  

Kiezen tussen het studentenleven en wielrennen viel Steven zwaar. Vroeger lukte de combinatie, maar cantussen en feestjes zijn voortaan slechts mooie herinneringen. Voor sommige vrienden was het moeilijk te begrijpen dat hij niet langer mee kon naar studentenactiviteiten. “Dat is het lastige aan het intensief beoefenen van een sport: je verliest echt wel een aantal maten.” Aan de andere kant zijn er ook vrienden die hem bewonderen. Ze volgen hem op Strava en kijken met grote ogen naar de kilometers die hij aflegt op de dag voor een examen. “Mijn vaste vrienden zijn er altijd voor mij.” 

Wielrennen doe je door weer en wind. “Als de zon schijnt, is het echt fantastisch, ontspannend zelfs. Maar als het regent, zie ik er soms wel tegenop en blijf ik wat langer in bed liggen.” Gelukkig is zijn trainer, Erwin Borgonjon, altijd daar om hem eruit te bellen. Via de wielrennersbond Belgian Cycling waar Steven aangeduid staat als ‘high potential’ hebben ze elkaar gevonden. “Hij zegt waar het op staat en wijst me zo de juiste richting aan. Maar hij staat ook open voor input langs mijn kant, wat ik wel belangrijk vind voor een goede verstandhouding.” Contact met zijn trainer is deel van de dagelijkse routine geworden. Erwin is degene die het schema voor hem opstelt en ervoor zorgt dat er voldoende getraind wordt. Buiten het fietsen zelf, zijn extra krachttrainingen en aangepaste voeding een must. “Eens je in die flow van gezond eten zit, accepteert je lichaam dat en verdwijnt die goesting om de zak chips open te trekken.” 

Vanaf zijn zeventien jaar kon Steven mee naar het buitenland voor stages en wedstrijden. “Dat reizen is echt een van de dingen waarvoor je het doet! Het weg zijn van huis, van hotel naar hotel, ik vind dat echt wel iets hebben. Voorlopig heb ik m’n velo nog niet buiten Europa kunnen testen, maar hopelijk kan dat in de toekomst wel.” Die reizen en de wedstrijden vallen voorlopig weg. Het is jammer, maar voor Steven creĂ«ert het extra tijd en zorgt het voor een soort van mentale ontlasting. Die is nodig, aangezien hij zelf te kampen had met een coronabesmetting, waarvan hij de zware gevolgen nog steeds draagt. Nu heeft hij tijd om te revalideren en voelt hij zich iedere week sterker en beter. 

“Vooral in de bergen afdalen mis ik het meest. We gaan tegen 100 km/uur, dat is echt zalig.” Vallen hoort er natuurlijk ook bij. Aan zijn battle scars te zien is het duidelijk dat Steven al een paar keer kennis heeft mogen maken met het ruwe asfalt. De zwaarste valpartij deed hem in het ziekenhuis belanden met een hersenschudding en vol hechtingen. Een maand lag hij stil maar gelukkig kwam hij er daarna weer bovenop. “De afdalingen blijven even plezant”, gaat hij lachend verder. 

Toen ik aan de professionele wielrenner in wording vroeg wat zijn toekomstplannen waren, verscheen er een enthousiaste schittering in zijn ogen. “Mijn doel is om in 2023 pro te gaan. Ik zou er graag voor een tijd van kunnen leven.” Op korte termijn is het grote doel het wereldkampioenschap in Leuven. “Als het dit najaar doorgaat, zou het echt de max zijn als ik kan meedoen. Het coolste wat ik tot nu toe gedaan heb was het wereldkampioenschap in 2018.” Daar reed Steven voor Remco Evenepoel. In TsjechiĂ« heeft hij ook meegedaan aan het Europees kampioenschap. 

De vorige jaren liet hij zijn studies primeren, maar nu is het wielrennen volledig prioriteit. “Ik ben al twintig, dus de tijd dringt. Ik heb nu bijna mijn Bachelor op zak en dat is natuurlijk belangrijk.” Als wielrenner in spe moet je wel aan de toekomst denken. Het is een sport vol risico’s: blessures, een zware val en je bent er al snel te oud voor. Momenteel is het niet zijn plan om voor altijd in de koerswereld te blijven. “Na mijn mogelijke carriùre kan ik natuurlijk altijd nog kinesist worden.” 

“Trust the process and eliminate all useless occupations”, luidt Stevens credo. Met zijn familie die als een sterk team achter hem staat, en vrienden die hem bewonderen, vervolgt hij zijn weg naar de top. Wie weet zie je hem binnenkort wel verschijnen op het wereldkampioenschap!Â