necrologie leeft aan de UA
01/02/2004
🖋: 
Auteur extern
Spookje

Lijdt u er ook onder dat uw leven geen hoger doel dient? Zou u iets willen verwezenlijken dat de vaart der volkeren een stevige zwengel geeft? Niets is makkelijker op te lossen dan dat. U vult een formulier van de dienst ‘Anatomie van de Mens en Embryologie’ in. Lang hoeft dat niet te duren, zich inschrijven aan de universiteit, om maar een voorbeeld te noemen, is beduidend ingewikkelder.

Op het vier bladzijden tellende document stipuleert u helder en humanistisch dat u uw lichaam aan de wetenschap afstaat. Daarmee schrijft u uzelf in in een edele traditie die begint bij Vesalius. Hou hier even halt om het hijgen der geschiedenis in uw nek te voelen.
Maak u geen zorgen, de wetenschap zal uw geschenk pas aanvaarden na uw overlijden. Ze zal u balsemen, al hoeft u zich daar geen oliën en windsels bij voor te stellen. Het bloed in uw aderen zal volledig worden vervangen door alcohol, 1000 promille. Kan u zich de extase voorstellen?

 

Dan komt het moment om u te specialiseren. Wordt u een speerpunt van het onderwijsbeleid? In de practica anatomie zal men een aandacht aan u besteden waar de meesten in dit duffe leven slechts van kunnen dromen. Maar u kan ook nog dienen in het onderzoek, als ervaringsdeskundige in het bezit en gebruik van ledematen of als evaluatieconsulent van chirurgische technieken. Helaas, aan alles komt een einde, en na enkele weken of enkele jaren, wat maakt dat uit in het zicht van de eeuwigheid, zult u alsnog rusten in aarde of as.

 

Er zijn echter kapers op de kust. Liefst houdt u zich verre van intriges en criminaliteit. Als men het na uw heengaan nodig acht een autopsie op u te verrichten, en als u zich dan nog steeds in de provincie ophoudt die thans de onze is, dan… dan komt u in handen van de Heer Balliauw, hoofdverpleegkundige van het UZA.
Vrees niet, hij is een beminnelijk man. Sinds enkele jaren ontvangt het UZA in haar mortuarium alle lichamen die het gerecht even achter de hand wil houden, voor autopsie, identificatie of in afwachting van nieuwe feiten.

 

Omdat dat geen vanzelfsprekende zaak is, heeft men het personeel in het mortuarium na die verruimingsoperatie volledig moeten vervangen. Een nette dode uit het ziekenhuis is nu eenmaal niet hetzelfde als een halfvergane onverlaat die men uit het kanaal heeft gevist.

 

Het aantal onderzochte lichamen nam toe van 170 in 2001 tot 365 (!) in 2003. Worden we gewelddadiger, of enkel wat nieuwsgieriger? Daarnaast zijn er jaarlijks ongeveer 500 overledenen uit het ziekenhuis zelf.
In de nabije toekomst zullen de twee categorieën gescheiden worden in een vernieuwd mortuarium, met in totaal 32 plaatsen, twee autopsiezalen en zelfs een speciale kamer voor rituele wassingen. Het geheel beslaat een lange gang op het gelijkvloers, er heerst geen metalen koelte en het is er niet In de practica anatomie zal men een aandacht aan u besteden waar de meesten in dit duffe leven slechts van kunnen dromen. doodstil. Waar kan een eerlijk spook nu nog heen?



in het hol van de leeuw
01/02/2004
🖋: 

Geëscorteerd door een politieman, van kop tot teen in uniform, inclusief kogelvrije vest en pistool, worden we het bureau ingeleid. Voor een gezellige babbel met blauw. En ja hoor, de bureaus staan keurig bij elkaar in één ruimte, zoals in Flikken. Tot zover de realiteit van politieseries. Politiewerk is ook papierwerk, is meer dan één opdracht per week en jammer genoeg wordt niet alles opgelost …

Toch word je politieman of -vrouw omdat je gelooft dat je de samenleving kan verbeteren. “Dat heeft iedereen hé. Maar als je uiteindelijk bij de politie bent dan merk je dat je daar heel ver van verwijderd bent. Om dat te realiseren heb je eigenlijk heel wat meer nodig dan hetgeen wij nu krijgen om het te doen. De maatschappij verbeteren doe je trouwens niet in je eentje, ook niet met ons korps van vijftig, dat moet je met iedereen samen doen. Anders zal dat nooit lukken.”
Als het aan commissarissen Jinnih Beels (Hoboken) en Graham Verschaeve (Borgerhout en Antwerpen 2060) ligt, wordt daar meteen werk van gemaakt.

 

Behind bars

De politie van Antwerpen kent een moeilijke periode (Visa-kaarten) nu, en die tijden zijn nog lang niet voorbij. Het moeilijkste is het voor het ‘lager personeel’, de mensen die de straat op moeten, die aan de balie zitten,… Zij zijn het die worden afgestraft voor de fouten van het ‘hoger kader’. “Zij worden quasi dagelijks geconfronteerd met mopjes, niveau: ‘Hoe zit het met je Visa-kaart?’, die drie keer grappig zijn, maar na verloop van tijd je strot uitkomen. Dat verdienen ze niet.”

 

En mocht u het nog niet gemerkt hebben (Kleurenblind? U woont op Mars?), die mensen zijn wel degelijk dagelijks op straat. Ze riskeren meer dan eens hun leven. “We kunnen echter niet ontkennen dat sommige wijken inderdaad uitpuilen van het krapuul. En dan bedoelen we iedereen, zowel blank, geel, rood als zwart. Krapuul, want ze hebben geen respect voor een ander. Wat die agenten doen is bewonderenswaardig.”

 

The people vs the police

Een deel van de Antwerpenaren heeft hierover blijkbaar dezelfde mening. Om die mening kracht bij te zetten gingen ze spontaan over tot het bereiden van een kerstdiner voor de agenten die nu de ‘Actie Atheneumbuurt’ verzorgen. “Als je je dus afvraagt waar blauw de komende honderd dagen uithangt, zijn het Koningsplein en St.-Jansplein ‘the place to be’. Twee wijken met enorme overlast. Het is tijd om een signaal te geven aan de bevolking, maar ook aan de criminaliteit.”

 

Anderzijds is er een groot deel van de bevolking dat daar heel anders over denkt. “Ze schelden maar op je dat jij als politieman nergens op lijkt en dan moet je beleefd blijven. Doe dat maar eens. Het is niet gemakkelijk je job goed te doen en goed te blijven doen.” Vooral niet omdat de klant heel goed weet dat hij koning is. “ Als politieman moet je tegemoet komen aan de wensen van de mensen. Je kan nooit zeggen: ‘Zeg zaag niet en bel een ander.’ We moeten de mensen tevreden stellen. En dat is frustrerend, omdat de klachten over de werking van de politie maar binnen blijven stromen. En in de meeste gevallen ligt het probleem zelfs bij de burger zelf. Mensen doen graag moeilijk. Mensen vergeten heel graag dat wij mensen zijn, net zoals zij.”

 

“Bovendien vallen ze ons lastig met de kleinste pietluttigheden eerst. Een auto die verkeerd geparkeerd staat voor hun deur is voor hen de belangrijkste zaak van de wereld. Terwijl dat op zich niet zo belangrijk is, er zijn dingen. Maar je moet dat natuurlijk personaliseren. En dat is niet altijd even gemakkelijk.”

 

Geheime informanten

Een aantal burgers nemen hun burgerplichten dan weer iets te ernstig. “Wekelijks komen ze langs met ellenlange lijsten nummerplaten van auto’s die in hun straat gepasseerd zijn, of plakboeken met foto’s van auto’s,...” Je kan het zo gek niet bedenken of er zijn wel mensen die er zich mee bezighouden. “Maar als je die wekelijks over de vloer krijgt, werkt dat na verloop van tijd ook wel op je zenuwen. Bovendien brengt het extra werk met zich mee, want we kijken er altijd wel naar, je kan nooit weten.”

 

En wat dacht u van deze: een vaste klant die denkt dat buitenaardse wezens haar zullen ontvoeren. “Mevrouw kan dus maar op bepaalde plaatsen in de wachtkamer zitten want anders kunnen de wezens ontdekken waar ze zich bevindt. Een interventieteam uitsturen is dan niet echt een sinecure…” Bovendien blijkt dat traditionele pedagogische straffen ook nog steeds efficiënt zijn: zo worden snotneuzen die hun middenvinger niet kunnen bedwingen netjes in de hoek gezet, om wat af te koelen. “Je moet flexibel kunnen reageren. Wat moet ik anders doen? De jeugdrechter op zijn dak sturen? Voor zo’n prul? Maar ik moet ook laten merken dat zoiets absoluut niet kan. Hij heeft hier lang genoeg gestaan. En wij hebben eens leuk gelachen. Maar hij heeft zijn les wel geleerd. Dat is het belangrijkste.”

 

SOS

Die gezellige babbel met blauw is misschien toch redelijk ernstig geworden denkt u? Niets van, we hebben aardig gelachen, zelfs toen de stevigere thema’s op tafel gesmeten werden. En we weten nu dat ook politiemensen wel eens fout parkeren, en dat zij in hun studententijd net zo waren als wij nu. Af en toe een pintje te veel, zonder te rijden natuurlijk, fuiven organiseren en veel plezier maken. En bovendien … mannen én vrouwen kicken inderdaad op uniformen. Mocht je je nog geroepen voelen om toch de blauwe weg op te gaan (een lief nodig, zin in actie,…), er zijn altijd plaatsen vrij …

 

Een klein belangrijk psje: voor dringende oproepen: 101. Voor katten in bomen of dakgoten, fout geparkeerde auto’s, zatte vrienden … 0800/12312



randstadbis
01/02/2004
🖋: 
Auteur extern
Mati & Waldo

Vanaf heden wederom in uw maandblad: de glorie van Antwerpen. Een bloemlezing van haar meest heroïsche en tot de verbeelding sprekende verhalen en vertellingen. Laten we beginnen waar dat hoort: bij het begin. Het ontstaan van Antwerpen door de pen van Floris Prims, voormalig stadsarchivaris.

Het tweede verdiep komt er op met Hennen van Merchtenen of van Merchtem. (Na 1404.) Hennen heeft een gedicht geschreven: Van de Negen Besten, d.i. van de negen grootste helden, die waren: Hector, Alexander, Cesar, Josuë, David, Judas Machabeus, Arthur, Karel de Groote en Godfried van Bouillon. Maar hij schrijft ook een Cornicke (kroniek) van Brabant, en in deze heeft hij den oorsprong van de hertogen van Brabant zelf uit te leggen.

 

Ziehier in ’t kort zijn verhaal: Merrowinc (Merwig), een afstammeling van Priam van Troja, heeft een zoon, Karel, die vorst is tusschen Rijn en Schelde, te Nijmegen. Zijn zoon huwt in Griekenland de prinses Swane, waarmede hij naar onze streken vlucht. Bij Leuven wordt een kind geboren, Julius Cesar (Cesarsberg). De broeder van Swane, Octaviaan, zoekt zijn zuster Swane op, en kampeert te Kamerrijk. Een ridder uit zijn gevolg, Braboen, komt bij de Schelde in het zwanendal (Val aux cygnes = Valenciennes). Een zwaan achtervolgend, komt hij tot Nijmegen, waar hij zijn zuster vindt (Brabo is aldus de repliek van den Zwaanridder en zijn naam Silvius zou daarmede in betrekking staan). Terugkeerend naar Kamerijk ontmoet hij op den oever der rivier den reus Druwoen, die hem tol eischt. Hij verslaat hem, slaat hem het hoofd af, en reist verder tot bij Octaviaan. Samen komen ze naar Nijmegen, waar Breboen Swane huwt, en nu zal voortaan het land tussen Rijn en Schelde naar Breboen Brabant heeten.

 

De reus Druwoen – vrucht van de sage der vierstroomreuzen – is hier ingeschakeld om Brabo Brabant te doen verdienen. Anderzijds is nu de Brabantsche dynastie verbonden met de Zwaan, met Julius Cesar en met de helden van Troja, met de “besten”.
Van Antwerpen is er nog altijd geen spraak.
Maar dit verdiep komt er nu bij rond 1471.
Willem van Berchem, kanunnik te Nijmegen, – altijd Nijmegen – heeft rond 1471 een koninkrijk geschreven waarin de oorsprong van Antwerpen, Hantworpia, verhaald wordt. Silvius (d.i. Brabo) kapt den reus Antigoon (eerste vermelding van dezen naam voor Druoen) de hand af en werpt ze in het water, waarom het hier voortaan Hantwerpen heet.
Dit wordt nu nog verder verwerkt door Jean Lemaire de Belges, den dichter van Valenciennes, geboren in 1473, die bibliothekaris werd van Margareta van Oostenrijk. In zijn Illustrations des Gaules, deed hij de Franken afstammen van Francus, zoon van Hector. En in 1512 herwerkt hij La vraye histoire du cygne de Clèves. Er was immers ook een Kleefsche zwaanvariante. Lemaire verwerkt die met de rest.

 

En nu, juist rond dezen tijd, ontdekt men te Antwerpen reusachtige gebeenten. Ze zijn blijkbaar afkomstig van een gestranden en verzanden walvisch, maar men herkent ze voor de ribben en schouderbladen van den reus Antigoon, en men hangt ze triomfantelijk op in het stadhuis. Een “rib” van deze vondst is nog altijd bewaard. Dürer heeft al die gebeenten gezien. Voeg daar nu nog de handen in het wapen van Antwerpen bij en den van zelf sprekenden naam van Antwerpen. Dat de hand in het aloude pennoen, op het oudste stadszegel (XIIIde eeuw) een teeken van vrijheid was, had men blijkbaar sinds lang vergeten. En dat Antwerpen “Aanwerpen” beteekende, zoals we hebben verduidelijkt, was evenmin bewaard gebleven. De legende is almachtig gewordcen; de vondst der beenderen heeft haar fortuin gemaakt, en nog in 1940 is het eerste wat een gids van Antwerpen weten moet, de geschiedenis van Brabo en van reus Antigoon, den anti- of tegenstrever. Voortaan rijdt de reus mede in de ommegangen als reus Antigoon, waar hij te voren in de kerkelijke processiën een Goliath was, die door David was verslagen, – een laïciserering die intussen haar eigen geschiedenis heeft.

 

Zoo steekt er ontzaglijk veel in het Brabobeeld. Voor de Duitschers kunt ge Brabo met Lohengrin verbinden, voor de Franschen met Valenciennes en Boulogne, voor de klassiekers van alle landen met Hector, Priam en Julius Cesar. Onze Antwerpse scholen hebben intusschen goed werk te doen, door aan de jeugd onzer stad deze zoo sprekende legende te verklaren.

 

 

Uit: Floris Prims. Litteekens van Antwerpen. Antwerpen: De Sikkel, 1954. Illustratie: Frans De Groodt.



De komst van Joachim Stiller
01/02/2004
🖋: 
Auteur extern
Gert Van Langendonck

Vierhonderd jaar lang, tot aan haar stille dood in 1966 werd er door de katholieke kerk in ons land een uiterst wetenschappelijke literatuurlijst uitgegeven met daarin de gecontroleerde bibliografische gegevens van de kleinste apothekersassistent in Steenokkerzeel die een pamflet schreef over postzegels tot en met Timmermans en Gezelle. Toch is het vooral de bijhorende morele kwalificatie die aan ieder werk werd gegeven, die een onuitwisbare indruk hebben nagelaten. De Index is inmiddels verdwenen, maar blijft tot de verbeelding spreken. Verboden boeken dragen tenslotte toch nog steeds die lichte (maar uiterst smakelijke) aura van geheime kennis met zich mee. Het valt dan ook te vrezen dat de Index, zelfs toen hij nog bestond, niet altijd het beoogde doel bereikte.

De komst van Joachim Stiller (1959) van Hubert Lampo is alvast één grote mijlpaal in de Vlaamse literatuur die met verve de laagste quotering op de Index haalde. Deze magisch realistische roman met onvervalste messiaanse en apocalyptische thema’s werd waarschijnlijk verboden omwille van de losse omgang met het belangrijkste bijbelse thema en natuurlijk enkele moreel totaal verwerpelijke personages, zoals: “…een juffrouw van onbestemde levenswandel die … veel herenbezoek ontvangt, doch hierdoor niemand enig ongerief berokkent.”

 

Het verhaal is eenvoudig: een wat conservatieve en onverstoorbare journalist krijgt een de boodschap van een zekere Joachim Stiller. De boodschap blijkt veertig jaar geleden geschreven te zijn, nog voor onze journalist werd geboren. Stiller komt steeds meer in het leven van het hoofdpersonage binnen en dit, zijn inwendige komst, is reeds lang voltrokken wanneer de twee uiteindelijk oog in oog met elkaar staan.

 

Lampo is in zijn boek niet modern. Hij pleit voor het gevoel, schrijft dat hij zich thuis voelt in de wereld van Kafka, maakt een nieuw evangelie met een zwijgende Jezus (een Joachim Stiller) en toont de onvolkomenheid van ieder rationaliseren om uit te komen bij de existentiële basisgevoelen van angst en verwondering.

 

In zijn boek maakt hij een einde aan de moderne strijd tussen geloof en ongeloof, die in hun rationaliteit tot onredelijke proporties werden opgeblazen. Aarzelend breekt de postmoderniteit aan, met aandacht voor het gevoel, het individuele, het mooie, het kleine. Geloven wordt terug leefbaar, want God kan weer mens worden en mensen moeten niet meer God zijn. Daarom leest het boek, zeker toen het pas verscheen, als een verademing en het nodigt mensen uit om zin te zoeken in hun bestaan. Dat deze zingeving in het boek van buitenaf komt en in het begin als het ware los lijkt te staan van de personages zelf, sluit aan bij de religieuze ervaring dat de mens niet alles zelf in de hand heeft. Je moet moed hebben om dat te schrijven.

 

De Index was het ultieme wapen in een strijd die gestreden is (hoewel sommigen dit nog niet door hebben). Het was een poging om het geloof te redden door de verworvenheden van de verlichting in te schakelen. Vanuit dit gesloten denken van de Index werd De Komst van Joachim Stiller dan ook terecht verboden. Maar geloof en rede zijn voor mensen van vandaag geen tegenstellingen meer, ze vloeien in elkaar over en worden vaak overstegen. Daarom kon Lampo de Index overleven.

 

Overigens geven talrijke sublieme beschrijvingen van een Retro-Antwerpen nog meer kleur aan een in al zijn eenvoud geniaal boek. Onder meer de Stadswaag komt uitgebreid aan bod, waar de cafés toen nog Pimpernel, Vliegende Hollander, Monnikenkelder, Nemrod, Tachelijn of Venushof heetten. Al stellen de daar rondhangende jongelui zich voor, volgens Lampo, dat zij de fauna van Saint Germain des Prés naar de kroon steken. De weemoed wordt tastbaar bij het lezen van dit boek in een klein cafeetje op het Concienceplein, de Paardenmarkt of tussen de studenten van de Stadswaag. Vijftig jaar TV is er niets bij.

 

 

Gert Van Langendonck
De auteur is verbonden aan de Pastorale dienst van de UA



column
01/02/2004
🖋: 

Zaterdag 31 januari 2004 in Antwerpen. Soms is een datum belangrijk. Die zaterdag was een bijzonder verkwikkende dag. Het stormde maar het was niet koud. Ieder die een beetje haar had, voelde dat wapperen en waande zich een Schotse vrijheidsstrijder, enkelen vergrepen zich zelfs aan een teer stadsboompje.

De stad strekte zich in een nieuwe vorm. Plekken die normaal ver van elkaar liggen bleken plots maar twee minuten verwijderd omdat je kon meerijden op een atmosferische jetstream. Nabije straten die dat geluk niet hadden werden van elkaar afgesneden. Geen doorkomen aan! Op het einde van de dag hadden de dialecten zich zo van elkaar vervreemd dat communicatie onmogelijk bleek. De metropool opgedeeld in plakjes evenwijdig met de windrichting, een kweekbodem voor separatisme. Volgens bepaalde bronnen hadden de uitgerukte bomen dan ook niets te maken met geïmproviseerde Highland Games, maar alles met groepjes neonazi’s die de terugkeer naar hun wortels en de vermorzeling van hun buurschedels begeerden. De noodtoestand werd afgekondigd. Germanisten zonder Grenzen kwamen ter plaatse en probeerden met behulp van universele Antwerpse oerklanken een brug te slaan tussen de gemeenschappen.

 

En dan gebeurde het. Uit chaos ontstaat structuur, uit nood dapperheid. En toch, een kreet die zo massaal weerklinkt, dat hebben we niet vaak meegemaakt. De islamisering van de Arabische wereld duurde veel langer, de Beeldenstorm was minder goed gecoördineerd, de Oktoberrevolutie ontstond niet spontaan. Maar die dag in Antwerpen, dat was wereldtheater, een subtiele uiting van naastenliefde. De stadsbewoners gooiden hun paraplu weg. Op zoek naar elkaar besloten ze hun scherm op te geven, ze ontblootten zich voor de ander en versmolten. Niet achteloos, zoals je je van een snoepwikkel ontdoet, maar met beslistheid of geweld, al naargelang ieders karakter. De driftige Sinjoren braken de symbolen van anonimiteit over hun knie en martelden de baleinen, hun gedistingeerde kennissen lieten de priem elegant in de publieke vuilnisbak glijden, die daar trouwens uitstekend voor toegerust was.

 

Een volle vuilnisbak, dat is een aanslag op het leefmilieu, maar zo’n overkoepelde bak met zes paraplu’s die als vriendelijke periscopen de wereld overzien, dat is een ode aan de goede smaak en de gulden snede. In een oogopslag zag je soms twintig tot dertig exemplaren. “Overdrijf maar flink wat”, maande de hoofdredacteur me aan, maar ik overdrijf nooit want dat is verlakkerij. Zo wás het echt! Ik stapte een kroeg binnen, de mannen aan de bar keken op en glimlachten. De tabakslucht vormde evangelische kringen rond hun hoofden. Een meisje met bruin, spichtig haar kwam naast me zitten. “Ik heet Amber.” “Dat zegt nog niets,” kaatste ik terug, “iedereen heet nu Amber, in 2003 was het de meest voorkomende nieuwe meisjesnaam.” Dat is de tragiek van goede ideeën. Soms worden ze nagevolgd. Vertel me liever of je in homeopathie gelooft.”

 

“Ach nee, wetenschappelijk kan je het niet uitsluiten, die ijverige scherpslijpers van Skepp beweren van wel maar het lijkt me dat de wetenschap in hun argumenten oneindig verdund is. Dat neemt niet weg dat het erg onwaarschijnlijk is dat zo’n effect optreedt, we zouden het allang geweten hebben als water verschillende gedaanten kon aannemen.” “Onwaarschijnlijk, zeg je? Als je nu eens duizend genetisch geselecteerde toekomstige geleerden vanaf hun geboorte zou isoleren op een varkenskwekerij in het Waasland en je laat hen dan een congres houden over de vraag of een berglandschap wetenschappelijk mogelijk is, dan zullen ze waarschijnlijk net hetzelfde beweren. Ze zullen zeggen: in principe wel mogelijk maar uiterst onwaarschijnlijk, niet plausibel. Indien de berg zich ooit echt zou manifesteren, dan zou de hoogte beperkt blijven tot een paar centimeter.”

 

Amber legde haar vinger op mijn lippen. “Wat je zegt is mooi, maar lichter dan lucht.” De mannen aan de bar hieven hun glazen en zetten een psalm in met een Gregoriaans timbre: “Lichter dan Lucht, een goddeloze Klucht...” In de hoeken van de stad veegden de afgedankte schermen zichzelf samen en vormden een fijn web van ijzer dat weemoedig zong in de wind. Het was net Panamarenko en het was gratis.



01/02/2004
🖋: 
Auteur extern
tov

“Politici spreken koetervlaams” kopte Schamper. Naast het gekende wetstratees jargon dat zij helemaal niet beheersen, is zelfs de beheersing van onze eigen moedertaal hen grotendeels vreemd. Volgens Professor Taeldeman – ‘éminence grise’ van de RUG – zijn zij het bewijs dat het AN een mystieke variante op het Nederlands aan het worden is. De gemiddelde dwarsredacteur wijkt dus niet noodzakelijk af van de norm.

 

Nog uit de Arteveldestad: Gentse kuisvrouwen aan de klaagmuur. De beruchte Blandijn zou een ‘varkensstal’ zijn, waar men zowat alle onwelriekende kleinigheden kan terugvinden die het marginalere studentenleven op smaak brengen. Van weggeworpen afgedragen onderbroeken tot even onfortuinlijke condooms. Bij ons is dat niet anders. De Antwerpse studentjes zijn even ongemanierd, maar onze kuisvrouwen houden er een Tatcheriaanse aanpak op na. We vermoeden dat al die rommel gewoon ‘s nachts verwerkt wordt in de ‘kunst’ die onze campussen siert. “Law and order must be upheld.”



column
01/02/2004
🖋: 
Auteur extern
md

Ik had me kandidaat gesteld om de rector te verkiezen. Vijftig studenten – ongehoord weinig overigens – die mochten stemmen, daar moest ik bij zijn. Ik, geëngageerd rechtenstudent, hoofdredacteur van dwars en een overweldigende sympathie voor studentenclubs en universiteiten hebbend. Ik stelde me dus kandidaat en mocht nog stemmen ook. Niet zozeer omdat men in mij de meest geschikte studentenstem terugvond, of de meest representatieve, maar gewoon omdat er te weinig interesse bleek te zijn. Mij niet gelaten, voor mij ok en ik richting stembus.

Niet zonder officiële stembrief echter. Die vond medio december haar route van de postzak naar mijn bus en nodigde me uit te gaan stemmen op de Middelheimcampus. Nu weet ik maar al te goed dat we aan een nieuwe, eengemaakte universiteit onze dagen slijten, maar dit ging me wat ver. Naar het RUCA-op-rust? Ik, tot over mijn oren verliefd op de groene Wilrijkse campus, desnoods bereid in de geklasseerde binnentuin van het gebouw aan de Prinsstraat mijn bolleke te nuttigen, naar het ex-RUCA? Ok, die campus ligt het dichtst bij mijn woonplaats (Berchem) en ok, ik moest die dag toch studeren dus minder verplaatsing is minder tijdverlies (geen rijbewijs), maar de Middelheimcampus? Zelfs een toegewijd student die de vooruitgang en toekomst zijner geliefde universiteit met open armen toelacht heeft zijn grenzen en principes. En die liggen bij mij in een nette cirkel rond de campussen aan het Middelheimziekenhuis. Niet dat ik het grote koloniale gebouw zo verafschuw of dat ik kippenvel krijg van de nieuwe G-blok met bijbehorende campuskunst. Zelfs de onontkoombare nabijheid van het pastoraal centrum dat mijn nogal katholifoob hart af en toe een slag doet overslaan of de schreeuwerige reclameborden die uitnodigen er wiskunde (!) te studeren, halen het niet van mijn UA-liefde. Maar er is iets aan die campussen wat het oeverloos en nodeloos draaien en keren onder de drie eiken, of het genadeloos bekeurd worden in de binnenstad tot plezierige taferelen maakt.

 

En wat dat iets is, is nauwelijks onder woorden te brengen. Ja, eenvoudig te benoemen, dat wel: valven. Een universiteit zweert zoals dat hoort bij enkele oude tradities, zo ook de onze. In Engeland gaan ze daar nogal ver in: in het Latijn opgestelde en nog steeds van kracht zijnde reglementen en een bootrace tegen de eeuwige vijand uit Cambridge bijvoorbeeld. Bij ons blijft het doorgaans bij de door onwetenden zwaar en ten onrechte bekritiseerde studentendopen, een gezellig zangfeest met wat bier op zijn tijd, en – iets academischer – een plechtige openingsrede aan de start van het academiejaar met Breugheliaanse receptie achteraf.

 

En dus ook de berichten ad valvas. Prikborden waarop professoren laten weten dat ze die of een ander dag geen zin hebben om daar of ginder les te geven, waar slechts door een enkeling gelezen verslagen van faculteitsraden hopeloos op de versnipperaar wachten en slechts zelden een ongebruikte punaise of een niet-gedateerd bericht te vinden is. Valven zijn een fantastisch stukje traditie dat intussen jammer genoeg door informatiesnelweg en Blackboard in een vergeethoek dreigt te verzeilen. Voorlopig blijft het gelukkig bij dat ‘dreigt’, en blijven deze pareltjes van primitieve communicatie de obligaat lichtgrijze (dat is rustgevend) muren van onze universiteitsgebouwen sieren.

 

Zo ook aan de Groenenborgerlaan. Met dat verschil dat de valven op die te mijden campus van de universiteit een speeltuin maken. Ik ben verdraagzaam, dat vertelde ik al, maar een universiteit is geen kleuterklas. Boven het fris gewassen wiskundebord sieren de eerste pakweg vijfendertig cijfers van het getal pi in een fraaie parabool de verder kale nieuwbouwmuur. Niet eens een halve meter verder vergapen gewiekste informaticastudenten zich aan de treffende samenvatting van hun studie in een reeks ééntjes en nulletjes. Wie natuurkunde studeert wordt er steevast aan herinnerd dat Nobelprijswinnaar (1921) Einstein de relativiteitstheorie kernachtig in drie letters en een tweede macht wist te vatten. Het meest schrijnend is misschien nog de correctie op die formule, door een aantal ijverige studenten netjes onder de historische formule boven het informatiebord gekleefd. Nu heb ik niets tegen wetenschappers en nog minder tegen zij die er één willen worden, maar dit gaat mijn petje te boven. Een klas in een lagere school met een tijdlijn uit crêpepapier tegen de muur, ja. Een universiteit die wetenschappers opleidt in een kleutertuin, sorry, maar nee.

 

Wanneer ik moet gaan stemmen voor gemeenteraadsleden of parlementariërs, moet ik ook in een basisschooltje met mijn stembrief aanschuiven, omcirkeld door posters van werkwoorden die met être vervoegd worden, en een net takenbord dat duidelijk aangeeft wie deze week de planten water geeft en de klashamster naar huis mag nemen. In de natuurlijke biotoop van een elfjarige zijn die zaken echter niet zo vreemd. Dat ik me bij de verkiezing van een rector van een universiteit laat omsingelen door iconen van een onuitstaanbare debiliteit, is dat wel. Mijn stem is dan ook in een gepensioneerde UIA-bus gevallen. In zo’n saaie houten doos met een gleuf in het deksel en een afgebroken handvat. En tegen de muur hing een lelijk schilderij van een weinig-getalenteerd Antwerps schilder een klein beetje verloren.



de UA en haar studentenclubs
01/02/2004
🖋: 
Auteur extern
Kris Cox (VUAS)

Vele studenten van de UA zijn lid van één of meerdere studentenclubs. Deze studentenclubs vormen een belangrijke factor in het socio-culturele element dat de UA haar studenten wil bijbrengen. Met deze bijdrage willen wij wat meer inzicht verschaffen in de verhoudingen tussen de UA en haar studentenclubs.

Binnen de eengemaakte UA bestaan verschillende departementen. Het voor de studentenclubs belangrijkste departement is dat van de Studentgerichte Diensten met aan het hoofd Bruno De Loght. Dit departement houdt zich bezig met zowat alle sociale aspecten die de studenten aanbelangen. Zo zijn er de studentenhuisvesting, de studentenrestaurants, en dus ook de studentenclubs.

 

Autonomie

De UA heeft ervoor gekozen de studentenclubs in een zo groot mogelijke autonomie te laten werken. Daartoe wordt een kader aangeboden waarbinnen de studentenclubs zelf hun regels en financiering kunnen bepalen. Onder meer omdat dit, met de veelheid aan studentenclubs die de UA rijk is, niet zo eenvoudig is, werd VUAS opgericht.
Eén van de belangrijkere taken die VUAS toebedeeld heeft gekregen, is inderdaad zorgen voor een eenvormige regeling van de erkenning en financiering van de studentenclubs. VUAS doet dit uiteraard niet autonoom, maar in nauw overleg met het Departement Studentgerichte Diensten en met alle studentenclubs. Eén en ander ziet er, zonder al te veel in details te willen treden, als volgt uit. Waar er vroeger, verspreid over de drie Antwerpse universiteiten, verschillende regelingen waren betreffende de erkenning en financiering van de studentenclubs, zijn deze nu voor de gehele UA eenvormig gemaakt.

 

Kringraad

Vooreerst bestaan er twee zogenaamde kringraden. Eén waarin de op de Stadscampus actieve en erkende clubs vertegenwoordigd zijn en één waarin de op de twee buitencampussen actieve en erkende clubs zetelen. Deze kringraden worden geleid door de koepelverenigingen (Unifac voor de Stadscampus, ASK-Stuwer voor de Middelheim Campus en Stuwer-ASK voor de Campus Drie Eiken).
In de kringraden worden allerlei praktische zaken aangekaart die alle studentenclubs aanbelangen en wordt een ideaal platform gecreëerd voor vruchtbaar overleg tussen de clubs onderling. De kringraden staan ook in voor de erkenning en goedkeuring van de financiering van de erkende studentenclubs. Nu, vooraleer iedereen zijn eigen clubje opricht om plaats te nemen in zo’n kringraad en aldus denkt recht te hebben op financiering door de UA, zo eenvoudig is het niet. Eerst en vooral moet een club toegelaten worden tot de betreffende kringraad en dit door de kringraad zelf. Hiertoe dient een club gedurende een bepaalde periode duidelijk gemaakt te hebben dat het haar menens is en dat ze ook werkelijk actief is ten voordele van de studenten. Eens toegelaten tot de kringraad kan de club na een tijdje aanspraak maken op een deel van het voorziene financieringsbudget.

 

Geld?

Dat budget wordt door de UA toevertrouwd aan VUAS, dat op haar beurt een regeling opstelt om het ter beschikking gestelde geld zo rechtvaardig mogelijk te verdelen over de erkende clubs. Zo wordt er een onderscheid gemaakt tussen faculteitsclubs (Wikings, Sofia, Aesculapia,…), regionale clubs (Andoverpia, Klauwaerts,…) en andere verenigingen (ESN, Abundantia, Campinaria,…). Waar de regionale en andere clubs elk recht hebben op eenzelfde vast bedrag, kunnen de faculteitsclubs aanspraak maken op een vast bedrag vermeerderd met een bedrag per student binnen haar faculteit. Ook de drie koepelverenigingen worden op deze laatste manier gesubsidieerd. Tot slot wordt een bedrag voorzien voor de eigen werking van VUAS. Het Departement Studentgerichte Diensten volgt al deze regelingen op en legt ze vast in overleg met de clubs binnen de kringraden.
Nu moet je uiteraard niet denken dat de UA astronomische bedragen voorziet om de TD’s, cantussen,… van haar studentenclubs te financieren. Ten eerste gaat het weliswaar om een aanzienlijk totaalbedrag, maar eens verdeeld over alle clubs blijkt het bedrag dat elke club krijgt best wel beperkt. Ten tweede moeten de clubs verantwoording afleggen voor hetgeen ze doen met het hen ter beschikking gestelde bedrag. Zo mag het bijvoorbeeld niet gebruikt worden voor de betaling van de vaten voor een cantus of de lichtinstallatie voor een galabal, wel bijvoorbeeld voor drukwerk (de studentenbladen). Bovendien moet elke club facturen binnenleveren ter verantwoording van de bestede bedragen.
Zoals je kan zien, is de UA een studentenclubvriendelijke universiteit. Zo hoort het ook. De clubs en hun leden vormen in al hun verscheidenheid immers mee het kloppend hart van deze jonge universiteit.

 

 

Kris Cox,
Secretaris VUAS 2003-2004

 

Namens het VUAS-praesidium: Carla Clé, Michael Verdonck, Jurgen Schelfaut, Giovianni Gijsels, Maaike van Overloop en Kris Cox.



01/02/2004
🖋: 
Auteur

Het interview met Rob Verreyken in dwars 15 bracht de redactie van dwars in een toestand van verdeeldheid. Enerzijds werpen bepaalde elementen een schaduw over het artikel. Anderzijds vult het interview een leemte waar de Vlaamse pers niet of nauwelijks aandacht aan besteedt. Zo voeren de meeste media een uitzonderingsbeleid t.o.v. het Vlaams Blok. We hebben er bewust voor gekozen dit niet te doen en elke politieke formatie op dezelfde wijze te benaderen.

De schaduwzijde van het interview heeft ons inziens niets te maken met het omstreden verleden van Verreyken (negationist of niet?, aandeel in vechtpartijen?, ...) of het Blok in het algemeen, kritiek die overigens wel geuit werd in kringen van zogenaamd linkse studenten. Het is onze overtuiging dat ideeën met ideeën bestreden dienen: wie zich inlaat met louter persoonsgebonden kritiek stelt zich niet boven diegene met wie hij van mening verschilt, integendeel.

 

De oorsprong van het onbehaaglijke gevoel dat de redactie bekroop na publicatie van het interview ligt elders, op het kruispunt van objectieve en geïnformeerde verslaggeving. Wat heet immers objectief: de geïnterviewde ongeremd stellingen laten poneren, zonder aandacht voor coherentie of correctheid? Dat Verreyken ongelijk heeft wanneer hij stelt dat het Blok een traditioneel-conservatieve rechtse volkspartij is, behoeft voor de meeste lezers allicht geen betoog. Subtieler wordt het echter wanneer hij een aantal argumentaties opbouwt gebaseerd op foutief cijfermateriaal. Zo redeneert Verreyken bijvoorbeeld dat de kosten van de taalcursussen die in het inburgeringsdecreet van de Vlaamse regering voorzien zijn in de ‘miljarden’ lopen, op basis waarvan hij besluit dat die cursussen maar beter meteen afgeschaft worden. Klein detail: het volledige budget voor de uitvoering van het inburgeringsdecreet (waarvan de taalcursussen slechts een onderdeel uitmaken) bedraagt iets minder dan tien miljoen euro.

 

Door niet op dergelijke onwaarheden in te spelen, heeft de redactie de geïnterviewde een al te vrijblijvend forum geboden. We hadden ons vel ongetwijfeld duurder kunnen verkopen. We blijven er echter van overtuigd dat dwars als onafhankelijk studentenblad de hand in het vuur moet durven steken en de lezer de kans laten het Blok in alle vrijheid kritisch te benaderen. Dat is de instelling die u ook in de toekomst van dwars mag verwachten.



rectorverkiezing
01/02/2004
🖋: 
Auteur extern
Tom Smits

Vrijdag 16 januari 2004 vonden op de drie campussen van onze universiteit deelverkiezingen plaats met als doel het aanduiden van een nieuwe rector voor onze bijna evenzo nieuwe Alma Mater. Verkozen werd de vierenvijftigjarige voormalige rectorvoorzitter en huidige FWO-voorman prof. dr. Francis Van Loon en dit na een spannende, maar vriendschappelijke verkiezingsslag waarbij uiteindelijk twee stemronden nodig waren.

De gewone student of studente op de campus heeft er misschien niet veel van gemerkt, maar de voorbije twee maanden stonden in het teken van de rectorverkiezingen – met zelfs een heus publiek verkiezingsdebat toe. Afgevaardigden van zowel studenten, assistenten, professoren als technisch en administratief personeel mochten hun stem uitbrengen over wie zij als meest geschikte rector inschatten.

 

De keuze was tussen prof. dr. Karel Soudan (ondervoorzitter Commissie Internationale Relaties van de faculteit TEW), prof. dr. Dirk Van Dyck (departementsvoorzitter Natuurkunde – fac. WET), prof. dr. Francis Van Loon (fac. PSW) en prof. dr. Alain Verschoren (voormalig RUCA-rector en voorzitter van de Onderwijsraad – fac. WET).

 

Een eerste stembusgang vond plaats op vrijdag 9 januari en had tot gevolg dat twee kandidaten (Dirk Van Dyck en Karel Soudan, nvdr.) afvielen voor de volgende ronde. Deze was noodzakelijk omdat geen van de kandidaten meer dan de helft van de stemmen behaalde.

 

Dat was een week later wel het geval: Francis Van Loon kreeg toen 52,15 procent van de stemmen achter zijn naam, Alain Verschoren haalde 47,37 procent van de uitgebrachte stemmen binnen. Zo werd Van Loon – weliswaar met een kleine voorsprong – de eerste verkozen rector van de eengemaakte Universiteit Antwerpen, een taak die hij plichtbewust op zich neemt: “Ik ben ervan overtuigd dat de toekomst van de Universiteit Antwerpen in hoge mate in onze eigen handen ligt en op onze campussen wordt geschreven. Samen kunnen wij er op een dynamische manier aan voortbouwen.”