Minimensjes in Reuzentunnel
17/04/2009
🖋: 
Auteur

Tussen de Opera en de Stenenbrug ligt al 30 jaar lang een lege en ongebruikte metrotunnel. Hoewel de tunnel oorspronkelijk met groot enthousiasme gebouwd werd om files te omzeilen, doken de draken Twijfel en Geldgebrek op. Zij zorgden voor een staking van de toenmalige werken.

 

De ideale plek om te BMX'en, feestjes te bouwen, kunstzinnige installaties te organiseren, kabouters te huisvesten, verhaaltjes te verzinnen over reuzenwormen of over ‘Stargate’, of misschien om champignons en andere fungi te kweken? Iets gemist, denk je nu? Geen paniek, twee nobele tunnelbewaarders zorgden ervoor dat fabeltjes fabeltjes bleven.

 

Nu wordt de tunnel nieuw leven in geblazen met een toepasselijke naam en startklare werkzaamheden: binnen vijf jaar zoeft na lang wachten een tram door deze Reuzentunnel.

 

In het weekend van 4 en 5 april kon je nog een laatste stap wagen in de wondere wereld van de Reuzentunnel. dwars ging mee.

 

Kleine noot voor diegenen met een ongebreidelde fantasie: er is in Antwerpen nog zo’n 6 kilometer ondergronds tramnetwerk niet in gebruik.



Op safari in 't Stad
17/04/2009
🖋: 

Enkele studenten uit Charleroi besloten hun stad terug op de kaart te zetten door citysafari’s te organiseren. In een toeristenbusje reist u dan doorheen de ‘lelijkste stad van Europa’, van industriële ruïnes tot het huis van Dutroux. Natuurlijk kan onze Antwerpse nek het niet verdragen dat een andere stad ons de loef afsteekt, zelfs niet in lelijkheid, absurditeit, werkloosheid of perversiteit. Wat Charleroi kan, moet Antwerpen beter kunnen. Gewapend met een camera doet dwars alvast een poging om ‘Le Pays Noir’ van Antwerpen te bezoeken.

De karavaan zet zich in beweging

Onze safari start (hoe kan het ook anders) aan de Antwerpse Zoo. Als belangrijkste toeristische attractie van België, past de ‘zjollogie’ wellicht niet in onze alternatieve route doorheen Antwerpen, ware het niet dat het in de Ommeganckstraat mogelijk is om doorheen het fraaie traliewerk enkele giraffen te spotten, en dat volstrekt gratis. Zo start de dag meteen met het echte safarigevoel. We wanen ons even in de savanne.

 

Baobab

Voor een klein plekje Afrikaanse brousse doen we het Kievitplein aan, achter het Centraal Station. Midden tussen de kantoorgebouwen stuiten onze lustige toeristen op vier rijzige metalen Baobabs. 'Majestueus' zou een toepasselijk adjectief kunnen zijn, 'roestig' een mogelijk alternatief. Niettemin, als er weer eens een trein gemist wordt, is dit een zeer aangename plek om de aap uit te hangen.

 

Diamantwijk

Onze karavaan trekt verder door de woeste stadsjungle op zoek naar diamant. In de Schupstraat vond op 16 februari 2003 de grootste diamantroof aller tijden plaats. Vier Italianen die de kunst van het ontvreemden in de vingers hebben, gingen aan de haal gaan met € 100 miljoen aan diamanten. Paramount Pictures hoopt even veel geld aan deze roof te verdienen en kocht alvast de filmrechten. Om de hoek nog een zwarte bladzijde uit de stadsgeschiedenis: aan de Portugese synagoge in de Hovenierstraat ontplofte op 20 februari 1981 een bomauto. De tol was drie doden en nog eens twintig gewonden.

 

Zillion

O Zillion, vergane glorie van het Antwerpse nachtleven! Eens een ‘danstempel’, nu een tochtige ruïne. De monumentale stenen schouw – of is het een vuurtoren? – is zeker een bezoekje waard. Maar treuzel niet te lang. Over het uiteindelijke lot van deze smurfblauwe burcht is nog niet beslist, maar dat blijft niet duren. Kraken staat dus nog vrij, voorlopig. Met een beetje moeite kunt u nog een laatste dansje placeren, zij het alleen.

 

Cockerill Yards

De karavaan trekt nog zuidelijker: richting Hoboken. Aan de oever van de Schelde vond midden jaren negentig de Antwerpse variant van de sluiting der mijnen plaats: de sluiting van Cockerill Yards. Generaties families werkten hier op de befaamde scheepswerf in Hoboken. In 1982 ging de scheepswerf failliet en werd hij overgenomen door Boelwerf. In 1994 ging ook Boelwerf over de kop, waardoor 3500 werknemers op straat stonden. Wat overblijft zijn verlaten maar indrukwekkende werkplaatsen.

 

Absintbar

Het zuidelijkste punt is bereikt en de groep reist weer noordwaarts. Tijd om de benen te strekken en de dorstigen te laven met een omstreden drankje: absint. Het waren slechts vier maanden waarin Vincent Van Gogh in onze stad aan de Academie voor Schone Kunsten studeerde, maar toch lang genoeg om verslaafd te raken aan absint. Over dit drankje gaan de wildste verhalen de ronde, maar één ding is zeker: Van Gogh had het duidelijk nodig om zijn meesterwerken te borstelen. Zonder Antwerpen was Van Gogh dus nooit de virtuoos geworden die hij was.

 

Safari en wapens

Na een deugddoende rustpauze zet de karavaan zich terug in gang op weg naar de Minderbroedersrui. Op het pleintje Pottenbrug, onder de ogen van Paul Van Ostaijen, schoot Hans Van Temsche Songül Koç neer. Het gat van de kogel in de bank is daarvan een stille getuige, waardoor deze fantastische plek nog jarenlang een trieste smet met zich mee zal dragen.

 

Op visite bij een vriendin

Mevrouw Leemans is een begrip. Met haar typische tantekapsel en de guitige glimlach van een zebra duikt ze al jaren in allerhande tijdschriften op. Voor een echte tête-à-tête kunt u nu ook afzakken naar het pittoreske Deurne. Aan de Herentalsebaan pronkt haar glazen huisje. Heb je geen geld meer voor een rondje? Lenen bij mevrouw Leemans is lenen bij een vriendin! Maar laat u niet door haar charmes in de luren leggen, voor u het weet bent u dakloos. Ze naait u waar u bij staat.

 

Geen safari zonder soa

Straatprostitutie is een uitstervend fenomeen, alleen in de Atheneumbuurt krijgt men de straatmadeliefjes niet gewied. Gelukkig maar! Geen Antwerpen Noord zonder schrale kantjes. De bonte mengelmoes aan etniciteiten en soa’s zorgt voor een gediversifieerd aanbod. Hoerenlopen voor de meer avontuurlijken (en de minder kieskeurigen) onder ons. Daarna kunt u in de volkse kroegen rondom aangenaam keuvelen met werkloze alcoholisten. Schol!

 

Voor de safari in Charleroi: www.charleroiadventure.com



Meeloper
17/04/2009
🖋: 

Een oud schoolgebouw in Lier. Bij de receptie hangt een bordje met ‘Nijinsky hal’, naar de ster van het befaamde Les Ballets Russes. Op de speelplaats stopt een busje waar jongens en meisjes elegant uithuppelen. Elke maand volg ik een bijzondere opleiding. Vandaag word ik danser.

Bournonville

Een Deen uit de negentiende eeuw die geschoold was in het Franse ballet, leent zijn naam aan de ruimte waarin de les klassieke dans doorgaat. Van de vier hoge wanden van de Bournonvillezaal is er een die bestaat uit spiegelglas. Langs de drie overige wanden loopt een houten barre waaraan de drieëntwintig danseressen en vijf dansers zich opwarmen. Voordat de les begint, groet Jan Zobel, de artistieke directeur, de tweede- en derdejaars en de leerlingen van de middelbare school die op bezoek is. “Goedemorgen”, blijft hij herhalen tot ze allemaal in koor zijn groet beantwoorden. Hoewel hij gewoon in jeans en hemd gekleed gaat, staan zijn benen in vijfde positie: de buitenkant van de ene voet tegen de binnenkant van de andere en de tenen van elkaar wegkijkend.

 

“Okidoki,” zegt lerares Ingeborg, “let’s start.” Ze doet enkele bewegingen voor, dan valt Frank in van achter de vleugelpiano in de hoek en zwiepen achtentwintig benen tezamen naar voren en naar opzij. Verbazingwekkend snel memoriseren de leerlingen de opgelegde pasjes. Het dansen wordt complexer en de muziek versnelt. Niets blijkt zo makkelijk als je laten meevoeren door de schoonheid van ballet. Wel jammer dat niemand roze draagt. De groep die voor me staat lijkt eerder weggelopen uit ‘Fame’, inclusief beenverwarmers. Tussen het oefenen door worden geregeld kledingstukken uitgedaan, broekspijpen opgetrokken of haar weer opgestoken. Af en toe haakt een danseres af wegens een blessure. Iemand die aan de kant zit, kraakt haar rug. Een anders meisje smeert een zalfje over haar rechterdij.

 

Astaire

Dat het lichaam centraal staat in de opleiding wordt nog eens duidelijk in de les Pilates die het eerste jaar volgt. Negen meisjes liggen op hun rug op een matje en houden een soort wiel tussen de voeten omhoog. De vloer in dit lokaal is harder dan in de vorige zaal. Normaal gaat hier de tapdansles door, vandaar het bordje met ‘Astaire’ op de deur. Terwijl de meisjes achteruit en weer vooruit rollen zegt lerares An: “Feel strong inner thighs.” Meer en meer maakt deze dag duidelijk dat dans een demonstratie is van lenigheid en sierlijkheid, van zeldzame lichaamsbeheersing.

 

In de Bournonvillezaal zwijgt de piano. Tijdens de les hedendaagse dans geeft ‘Fighting Temptation’ van Beyoncé en Missy Elliot het ritme aan. De dansers en danseressen gooien gejaagd en vingerknippend hun handen in alle richtingen om hen heen. Het gezicht wendt zich telkens van de actie af. Wanneer de dansleraar een sneller tempo aangeeft, barst de chaos los. Slechts één jongen kan volgen. Zijn medeleerlingen reageren met ontzag. Zijn leerkracht moedigt hem aan: “Once you have got the system, you can play with it. Use your fantasy.” Geïnteresseerden van de kunsthumaniora vullen de deuropening.

 

Middagpauze. De witte, plastieken tuinstoelen en -tafels vormen een terrasje op de speelplaats. Het conservatorium zorgt voor de maaltijd: brood, vlees, yoghurt, appels en druiven. Tijdens het eten valt de intimiteit van de opleiding op. De eerste en tweede bachelor passen in een bescheiden kring rond twee tafels. Erg groot is de arbeidsmarkt voor afgestudeerden niet.

 

Graham

Tijdens de workshop ’s middags wordt de groep in twee gedeeld. Eentje oefent in de Grahamzaal een choreografie van Ann Van den Broek in. De muziek klinkt springerig en zenuwachtig. Zo danst het gezelschap ook, zonder de controle over het lichaam te verliezen. In deze zaal staat een percussieset op een podiumpje. Percussie wordt gebruikt bij moderne dans, waarvan de Amerikaanse danseres en choreografe Martha Graham de grondlegger was. De tweede groep oefent een gevechtscène in. De aanvaller trapt, de verdediger springt over het been. De ene bukt zich, de andere rolt over de gebogen rug. Klokslag drie uur deelt een computerstem mee: “It’s fifteen hours.”

 

Hoog in de oude danszaal valt de lentezon door de ramen. Aandoenlijke ventilatoren hangen aan het plafond en het eetzaaltje om de hoek doet me denken aan de refter van mijn kleuterschool. De bijzonderheid van deze opleiding valt gemakkelijk te vergeten doordat de omgeving bijna provinciaal aandoet, maar Jan Zobel, zelf opgeleid in Duitsland, Rotterdam en New York, bevestigt wat de Engelse voertaal al liet uitschijnen: het Koninklijk Conservatorium heeft met studenten uit Polen, Rusland, Japan, Ierland, de Verenigde Staten en Portugal een internationaal karakter. In september 2010 verhuist de opleiding naar de nieuwbouw op kunstcampus deSingel. In tegenstelling tot het huidige – best charmante – isolement in Lier zal daar de essentiële kruisbestuiving met andere disciplines mogelijk zijn. Misschien helpt de nieuwe locatie ook het tekort aan mannelijke studenten weg te werken. De artistieke directeur vreest dat de perceptie voor jongens wat tegen zit. “En dat terwijl dansen net heel intens, fysiek en stoer kan zijn”, voegt hij er met enige fierheid aan toe. Hij heeft gelijk.



17/04/2009
🖋: 

De Antwerpse pleinen, parken en terrasjes lopen vol. Ja hoor, het is zomer. Omdat u binnenkort voor een tijd achter slot en grendel vertoeft, is ons advies: kom uit uw kot, zolang het nog kan.

28 en 29/04 Monty

‘...I think we are in Rats' Alley’ | In deze voorstelling wordt negen keer een trapje beklommen om verslag te doen van gebeurtenissen die plaatsvinden aan de andere kant van de muur, in de zaal, de steeg, het café, de buitenwereld of het toneelrepertoire. Inspiratiebronnen voor het stuk zijn onder andere Buster Keatons ‘The Scarecrow’ en ‘The Waste Land’ van T.S. Eliot.

 

30/04 Petrol

Felix da Housecat | Felix da Housecat, bij ons vooral bekend van zijn steengoede nummer ‘Silver Screen Shower Scene’, staat al sinds het einde van de jaren tachtig achter de draaitafel en wordt (terecht) een van de voortrekkers van de Amerikaanse dance- en housescene genoemd. Een absolute topper dus. De kans is overigens groot dat u een troep dwarsleden tegen het lijf loopt.

 

5/05 Buster

JazzNight | Het Conservatorium van Antwerpen gooit zijn studenten van de jazzafdeling op het podium. Joachim Thijs (sax), Tim Finoulst (gitaar), Wout Gooris (piano), Lotte de Blieck (contrabas) en Tom Maes (drums) maken een avondje in jazzcafé Buster nog meer de moeite.

 

6/05 Stadswaag

Antwerp on Stage | De eerste editie van het gratis muziekfestival Antwerp on Stage betekent een middag vol lokaal muziektalent, gevolgd door een avond met Vlaamse topbands. Wat wil je nog meer? Goedkoop bier, lekkere cocktails en toffe randanimatie? Wordt voor gezorgd!

 

15/05 TRIX

The Black Box Revelation | The Black Box Revelation doet het goed. Na hun tweede plaats op de Humo’s Rock Rally van 2006, hun debuutplaat ‘Set Your Head On Fire’, een Europese tour als voorprogramma van dEUS en een clubtour in de Verenigde Staten, staan ze nu op de rand van de internationale doorbraak. Ondertussen placeren ze ook nog even een concertje in Trix. Be there!

 

20/05 Groenplaats

Benefietconcert Amnesty International | Naar goede gewoonte loopt ook dit jaar de Groenplaats weer vol voor het goede doel. Dit evenement, georganiseerd door Recht tegen Onrecht, staat al voor de negende keer in het teken van de rechten van de mens. Op de affiche staan artiesten als The Ditch, Discobar Galaxie, Kate Ryan en Hannelore Bedert. Om de organisatie te steunen kan je ter plaatse een hippe button kopen.

 

24/05 Zuiderpershuis

Belgische Improvisatie Liga: Seizoensfinale | BIL, of voluit de Belgische Improvisatie Liga, organiseert al twintig jaar improvisatiematchen. Daarbij nemen twee teams het tegen elkaar op in de patinoir (een ijshockeyring) onder toezicht van een strenge scheidsrechter. In de seizoensfinale nemen de twintig beste teams het tegen elkaar op. Als u het niet eens bent met de kandidaten, kan u hen bekogelen met uw pantoffels.

 

25 en 26/05 cc De Kern

Film: ‘Loft’ | Cultuurbarbaren of nijdige koppigaards die de Vlaamse kaskraker ‘Loft’ nog niet op groot scherm bewonderden, krijgen nu een tweede kans. De film wordt nog drie maal vertoond in cultuurcentrum De Kern in Wilrijk. Ook bezeten fans die de film voor de vijfde keer willen bezichtigen zijn welkom!

 

T.e.m. 14/06 KMSKA

‘Goya, Redon, Ensor. Groteske schilderijen en tekeningen’ | Het woord ‘grotesk’ wordt hier en daar in een cursus vermeld, verschijnt al eens in een krant en staart u wellicht af en toe eens aan vanuit één of ander hermetisch boek. Maar wat betekent het? Van deze tentoonstelling over schilders/tekenaars Goya, Redon en Ensor wordt u alvast niet veel wijzer, maar misschien des te kritischer. Kijk op pagina 20 voor een recensie.



Kleinkunst onder de loep
17/04/2009
🖋: 

Kleinkunst is al lang niet meer dat stoffige genre waarin baardige mannen met doedelzak en draailier de plak zwaaien. Integendeel, het is very much alive and kicking, gemoderniseerd door zoetgevooisde jongedames als Hannelore Bedert en tegenwoordig zelfs op 's lands commerciële zenders hoorbaar. Kleinkunst is hip! Onze man spit de geschiedenis van de kleinkunst uit en vraagt zich af of kleine liedjes misschien ook niet grote kunst kunnen zijn. Onze vrouwen leggen hun oor te luisteren bij de jonge garde.

E = mc². Zoveel is duidelijk. Maar wat is nu kleinkunst? Denk je meteen aan Boudewijn De Groot, Wannes Van de Velde of Willem Vermandere? Of zie je het wat letterlijker met bijvoorbeeld de ‘Little People in the City’ installaties van Slinkachu, de minimalistische schilderkunst van Sol LeWitt, macrofotografie of zelfs ’s werelds kleinste origamifiguur. Een zoektocht naar het hoe en wat van kleinkunst is onvermijdelijk.

 

Half leeg of half vol?

Je zou alle mogelijkheden hierboven onder die noemer kunnen steken. Noem het rebellie tegen de eeuwige vakjesstoppers. Hoe het ook zij, de term is uitgegroeid tot een zeer breed interpreteerbaar begrip dat al heel wat discussies heeft doen oplaaien. Niet enkel over wat het nu juist is (al denk ik wel dat iedereen het er mee eens is dat Clouseau géén kleinkunst is), maar ook of het woord nu al dan niet denigrerend is. Het element ‘klein’ in de naam wordt door sommigen als neerbuigend ervaren, terwijl anderen het net beschouwen als een neutrale verwijzing naar het intieme karakter van de kunstvorm.

 

Van klein naar groot

De term ‘kleinkunst’ vindt zijn oorsprong bij Jean-Louis Pisuisse, een Nederlandse zanger/cabaretier die voor velen geldt als dé grondlegger van de kleinkunst. Beïnvloed door de Parijse cabarets betitelde hij zijn Nederlandse equivalent van het Franse cabaret artistique als ‘intieme kleinkunst’. Sinds de oprichting van de Amsterdamse Academie voor Kleinkunst in 1960 werd de term geleidelijk aan ook gebruikt voor alle zangers en muziekgroepen met een eenvoudig of akoestisch instrumentarium die in de eigen taal zingen. Eind jaren 70 werd er ook in Antwerpen een opleiding aan het conservatorium opgestart, vooral vanuit het Nederlandstalige protestlied, wat dan weer was overgewaaid uit Amerika, met onder andere Bob Dylan.

 

De laatste 15 jaar heeft die opleiding een enorme evolutie doorgemaakt. De opleiding valt niet onder ‘Muziek’ maar onder ‘Drama’. Jan Van Looy, coördinator van de afstudeerrichting Kleinkunst aan het conservatorium, licht toe: “We zien het als een ‘makersopleiding’, waar onze studenten liedteksten en -nummers, maar ook theaterteksten leren maken. Het heeft niets meer te maken met de man met de lange grijze baard en geitenwollen sokken. De kleinkunst heeft zich grondig vernieuwd, met een enthousiaste nieuwe lichting zoals Hannelore Bedert, Het Zesde Metaal, Liesa Van der Aa... Er mag nu best wel wat elektriek of rock-'n-roll bij zitten.”

 

Een hele evolutie, want toen Boudewijn De Groot - vaak omschreven als de Nederlandse Jacques Brel - besloot om net zoals Bob Dylan de overgang te maken van akoestische naar elektrische gitaar, werd dat door vele puristen weggehoond. Nu zijn computerprogramma’s om muziek te maken een vast onderdeel geworden van de opleiding. Veel hedendaagse kleinkunstgroepen hebben ook het klassieke minimale instrumentarium aanzienlijk uitgebreid. Neem De Anale Fase, die begon als oldskool kleinkunstgroep met een simpele opstelling, maar geleidelijk aan beïnvloed werd door neofolk-groepen als CocoRosie en Sufjan Stevens. Nu vullen ze een doorsnee jeugdhuispodium met een bont allegaartje aan instrumenten. Fixkes of Het Zesde Metaal zijn heuse bands, maar kan men zeker ook als kleinkunst bestempelen. In principe zou zelfs een laptopmuzikant als Arne Van Petegem, beter bekend als Styrofoam, in deze categorie ondergebracht kunnen worden. En zo zou hij ook genoemd worden, mocht er niet één essentieel element ontbreken: Nederlandstalige teksten.

 

Ondanks het gekibbel her en der over de term, is iedereen het erover eens dat ‘Nederlandstalig’ een voorwaarde is, anders hadden singer/songwriters als Dylan en Suzanne Vega zeker ook onder kleinkunst gevallen. Bij die laatste stelling kunnen zelfs de “grootmeesters” zich aansluiten.

 

KLEINerend

Niettemin wordt het etiket ‘kleinkunst’ door diezelfde grootmeesters veelal gehaat. Vooral op het woord ‘klein’ heeft een kleinkunstenaar van het eerste uur als Jan De Wilde het niet begrepen: “De term verwijst, veronderstel ik, naar een minimale vorm van kunst, terwijl ikzelf ‘liederen’ een hogere kunstvorm vind. Zelfs de lichtere liederen van Georges Brassens of Boudewijn De Groot vind ik niet te onderscheiden van een kunstwerk van bijvoorbeeld Van Gogh. Als je dan de term ‘kleinkunst’ gaat gebruiken, vind ik dat wel beledigend.”

 

De jongere generatie ervaart de term doorgaans niet als een stigma. Zij zien het veeleer als een verwijzing naar de grootmeesters, waardoor de mensen meer geneigd zullen zijn eens te komen kijken naar hun optredens. “Op zich vinden we kleinkunst geen denigrerend woord”, zegt Joeri Cnapelinckx van De Anale Fase. “Wat is dat nog? Ik denk dat de oudere garde dat vooral zo ervaart omdat zij daarin geplaatst zijn door de media en daardoor de drang hebben om meer te zijn dan dat hokje. Ze zouden die term misschien eens moeten herdefiniëren, of een nieuwe term zoeken, één die beter past en waar niemand problemen mee kan hebben.”

 

“Als je over iets wilt praten, moet je het ook kunnen benoemen, maar niemand heeft tot nu toe een beter woord gevonden”, aldus Jan De Wilde. “Bram Vermeulen, bijvoorbeeld, haatte het woord als de pest. Wanneer ze hem vroegen wat hij maakte, zei hij: ‘Ik schrijf liederen’. Je mocht zelfs het woord ‘liedje’ in zijn bijzijn niet gebruiken, het waren ‘liederen’. Ik vind dat nogal een stom woord (lacht), maar ik begrijp hem wel.”

 

Hokjes shmokjes

Wat er ook van zij, het genre leeft en het ziet ernaar uit dat het dat ook zal blijven doen. De grootmeesters worden nog volop gerespecteerd door de jongere generaties, wat blijkt uit de vele aanvragen die ze nog krijgen om samen iets te doen. Oudere nummers worden herwerkt en nieuwe samenwerkingen op poten gezet. Gelukkig is het hokje kleinkunst inmiddels groot en breed genoeg om veel artiesten te huisvesten. Maar voor wie toch een bloedhekel aan het woord blijft hebben: ik stem voor ‘Liederenkunst’!

 

Katinka Polderman

Zolang het maar niet over maandverbanden gaat

Enkele jaren geleden won ze het Leids Cabaret Festival en tegenwoordig toert ze met haar tweede show door België. Met ‘lichtvoetig cynisme’ en ‘subtiele lompheid’ breidt Katinka Polderman een hekelzang op de maîtresse van haar ex aan onvervalste schlagers over de problematiek in Tanzania. Je omschrijft je show als een voorstelling met veel liedjes over de wereld en over meer persoonlijke onderwerpen, iets niet te snel of hip waarin maandverbandenhumor wordt vermeden.

Wat ik daarmee bedoel is dat ik geen ‘vrouwencabaret’ maak. Ik wil me niet verbranden aan onderwerpen die enkel interessant zijn voor vrouwen rond een bepaalde leeftijd: kinderwensen, maandverbanden en dergelijke. Ik zing gewoon over dingen die me bezighouden.

 

Dat klinkt als kleinkunst.

Kleinkunst is in mijn ogen cabaret zonder de humor. Ik bedoel, in kleinkunst zit ook vaak humor, maar het is niet verplicht. Wanneer je in Nederland als cabaretière optreedt, dan verwachten de mensen dat er gelachen wordt. Bij kleinkunst heb je die verwachting niet.

 

Zie jij de muziek uit je nummers eerder als het vervoermiddel van je teksten?

Misschien zou de muziek in mijn nummers meer aandacht krijgen als ik een geweldig muzikante was, maar op dit moment gaat voor mij nog de inhoud boven de vorm. Ik zou eerder met een goede tekst en slechte muziek optreden dan omgekeerd.

 

Merk je een verschil wanneer je optreedt in België of in Nederland, kleinkunst- of cabaretland?

Ik heb het gevoel dat wat ik breng ook in België aanslaat. Het lijkt wel alsof Belgen beter luisteren en meer openstaan voor zang. In Nederland had ik soms het idee dat wanneer ik op een cabaretavond met m’n gitaar op het podium kroop, mensen iets hadden van “Oh nee, liedjes!” Terwijl het voor een Belgisch publiek, zelfs al sta ik aangekondigd als comedy, niet uitmaakt of ik zing of aan het praten ga.

 

Denk je dat jonge Belgische kleinkunstenaars meer aanleunen bij cabaret dan vroeger?

Ik ken een paar jonge Belgische kleinkunstenaars, maar of die meer humor in hun teksten brengen kan ik niet zeggen. Het is gewoon leuker ervoor te zorgen dat er ook wat te lachen valt wanneer je een hele avond op het podium staat. Bovendien kan je bepaalde onderwerpen gemakkelijker brengen met wat humor en relativering. Maar volgens mij deden mensen als Raymond van het Groenewoud dat al, dus ik denk niet dat het een invloed van het cabaret is.

 

Hoe ben jij eigenlijk in het cabaret terechtgekomen?

Ik heb altijd al geschreven, eigenlijk vanaf dat ik kon schrijven. Maar het is pas echt cabaret geworden toen ik rond m’n veertiende een elektrische gitaar kocht. Ik maakte toen al voor de grap pornografische liefdesgedichten voor mijn leraren en stopte die dan tijdens de pauze in hun postvakje. Die ben ik toen op muziek gaan zetten en op de open podia op school beginnen zingen. Toen werd het cabaret.

 

Later ben je een echte opleiding gaan volgen voor cabaretier. Denk je dat je zonder die opleiding hetzelfde zou doen als nu?

Ja en nee. Ik denk dat ik uiteindelijk wel was uitgekomen bij wat ik nu maak, maar m’n eerste voorstelling had er zonder die opleiding in ieder geval anders uitgezien – nog klungeliger. Ik denk dat ik, zonder die opleiding en wat ik daar heb geleerd van mensen uit het vak, tien jaar langer nodig had gehad om te staan waar ik nu sta.

 

Katinka Polderman treedt op 15 mei op in CC Lokeren.

 

X Factor en kleinkunst

‘Groot zijn in iets kleins’ op vtm

De combinatie vtm en kleinkunst ligt niet meteen voor de hand, maar toch slaagden de broers Mathieu en Guillaume erin om ‘voor de zwans’ mee te doen met X Factor en uiteindelijk op de vierde plaats te stranden. Nu laten ze VTM voor wat het is en maken deze zomer alle soorten podia onveilig, geflankeerd door hun band Chapo. Jullie zingen kleinkunst. Wat is voor jullie hier de definitie van?

Een gezellig muziekske, maar dan met een boodschap. Dat kan met een traan zijn, of met een glimlach, misschien zelfs een combinatie van beide. Het is een verhaal dat je ergens mee naartoe neemt. Het verschil met ‘het Nederlandstalige lied’ is dat kleinkunst net iets meer probeert te geven, een ‘sneaky twist’, muzikaal of tekstueel.

 

Vergeleken met De Anale Fase verpersoonlijken jullie toch de iets meligere kant van kleinkunst. Hebben jullie hier een specifieke reden voor?

Tijdens het X Factorcircus kozen we bewust iets meer voor de gevoelige snaar om de schoonheid van eerlijke liedjes bloot te leggen en om te bewijzen dat je niet 60 jaar of ouder moet zijn om geraakt te kunnen worden door een lied dat een boodschap draagt. En misschien stiekem om de commerciële muziekindustrie een poepeke te laten ruiken.

 

Die commercie heeft er anders wel voor gezorgd dat jullie op een podium als X Factor konden staan. Is dat wel goed voor de kleinkunstcarrière die jullie voor ogen hebben?

Je kiest zelf voor de wegen die je wil inslaan. Als je nu bijvoorbeeld meedoet met ‘Sterren op het ijs’ of ‘Expeditie Himalaya’ of wat is dat allemaal, dan krijg je het imago van een BV, hè. Wij hebben altijd de kans gekregen om onszelf te zijn en we hebben ons nooit verloochend. Maar goed ook, anders waren we waarschijnlijk helemaal niet zo ver geraakt. Dan maakt het niet uit of je bekend raakt via een commerciële zender of niet. Je grijpt zo’n kansen gewoon met beide handen.

 

Vinden jullie dat er evenveel humor in jullie optredens zit als bij andere kleinkunstartiesten?

Nu zoeken we naar een gezond evenwicht, het hangt af van de context. Ik zou zeggen dat we het ijs breken met humor om het publiek mee te krijgen. Als er vertrouwen is tussen ons en het publiek, is het makkelijker om binnen te geraken in hun hart. Er moet al eens gelachen worden om tranen te drogen.

 

Mathieu & Guillaume en Band treden op 7 mei op in café Buster (Kaasrui 1, Antwerpen).



Eigen gelijk eerst
17/04/2009
🖋: 

Dat clubs die geld krijgen van de UA zich voornamelijk tot UA-studenten moeten richten, is niet onlogisch. Maar in hoeverre moet dit gereguleerd worden? VUAS, de studentenkoepel van onze universiteit, is hard aan het werk om alle regels, die door de jaren heen haast organisch gegroeid zijn, te uniformeren, waaronder de amper toegepaste regel die zegt dat 90% van een praesidium uit UA-leden moet bestaan. Vanaf volgend jaar zal deze (waarschijnlijk) wel degelijk nageleefd moeten worden. Een nodige regel, of regelneverij?

Nauw betrokken

Het departement Studentgerichte Diensten heeft, na vijf jaar Universiteit Antwerpen, de werking van de studentenverenigingen bekeken, die voor een deel door de universiteit worden gefinancierd. Wat bij deze evaluatie opviel, was dat er verschillende regels bestonden, zoals de 90%-regel, die niet altijd even consequent werden nagevolgd. Daarom heeft het departement Studentgerichte Diensten aan VUAS gevraagd om enkele duidelijke regels op te stellen, vast te leggen en te handhaven, waaronder de regel dat 90% van een praesidium van een studentenclub verbonden aan de UA ook daadwerkelijk aan de universiteit moet studeren.

 

Uiteraard zijn niet alle clubs hiermee tevreden en zullen sommige slechts op termijn in regel zijn. VUAS en de UA menen dat het toch van belang is dat het praesidium van een faculteitsclub een weerspiegeling is van haar faculteit. Een praesidiumlid komt best uit de doelgroep van de club, namelijk de eigen faculteit, ook om de banden met de faculteit zelf te onderhouden. Zeker op de Stadscampus mag de vorming van een praesidium geen probleem zijn: er zijn vijf clubs voor vier faculteiten, in totaal meer dan 6000 studenten. De grote faculteitsclubs, zoals Wikings-NSK, PSW en Sofia – elk met een doelgroep van meer dan 1300 studenten – zouden toch geen problemen mogen hebben om een praesidium van twaalf tot twintig leden te rekruteren uit de eigen faculteit?

 

We begrijpen dat dit voor sommige (kleinere) clubs moeilijk is. Daarom is er de mogelijkheid om uitzonderingen aan te vragen. Sowieso kan er al één van de tien praesidiumleden van buiten de UA zijn. Daarnaast is er ook nog ruimte voor twee erefuncties (naast pro-senioren en honoris causa) voor verdienstelijke praesidiumleden die na enkele jaren buiten de UA gaan studeren. De 90%-regel heeft de bedoeling om de faculteitsclubs en de faculteit zelf zo nauw mogelijk met elkaar betrokken te houden. We willen niemand de deelname aan activiteiten van een bepaalde club ontzeggen, iedereen is immers vrij om van eender welke club lid te worden.

 

Peter Hellinckx is de woordvoerder van VUAS

Maarten Vanderhenst is de vice-woordvoerder van VUAS

 

 

Domme maatregel

Het is me niet geheel duidelijk met welk doel de 90%-regel er is gekomen. Het is al niet eenvoudig om een groot praesidium samen te stellen en het een jaar draaiende te houden. Voor ons is motivatie het enige belangrijke criterium, niet waar iemand studeert. Kan iemand die in de vakantie van richting verandert geen meerwaarde bieden? Deze grotendeels onzinnige maatregel, bedoeld om de kleinere regionale clubs en clubs aan de buitencampussen te dwingen tot hervorming, schaadt eigenlijk vooral de grote faculteitsclubs van de Stadscampus die moeten rekenen op een brede kern om hun organisatie draaiende te houden.

 

Het enige argument dat de UA zou kunnen opwerpen vóór deze maatregel is dat de faculteitsclub een representatief orgaan zou moeten zijn. De 90%-regel bestaat overigens al jaren maar is nog nooit strikt nageleefd. Dat deze regel dode letter is gebleven is geen toeval: al jaren zorgen de grote faculteitsclubs voor samenvattingen of zelfs een eigen cursusdienst en zijn ze een aanspreekpunt voor studenten van de richting; dit zonder de regeling strikt na te volgen.

 

Het grote probleem ligt bij de trieste communicatie die de UA onderhoudt met haar studentenclubs: eigenlijk wordt er enkel met Unifac gepraat. Hierdoor heeft de universiteit alle voeling verloren met hoe de studentenclubs van vandaag er uitzien en hoeveel werk ze verrichten. De twee leven volledig naast elkaar en als praesidium hoeven we ook niet veel steun te verwachten van de UA. Van de enorme sommen die elk jaar worden doorgestort zien de clubs van de Kringraad enkel kruimels. De hele Kringraad is op dit moment contraproductief en dit soort domme maatregelen gaan daar niets aan veranderen. Wat wel zou helpen is een complete revisie van de structuur in overleg met de relevante clubs die een actieve werking kunnen voorleggen.

 

Jasper Posson is Prosenior van PSW



Groteske schilderijen en tekeningen van Goya, Redon en Ensor in het KMSKA
17/04/2009
🖋: 

Werken van Goya kan je normaal gezien niet bezichtigen zonder dat er achter je een colonne Aziatische camera’s de museumzaal omtovert tot een lichtshow die niet zou misstaan in Café d’Anvers. Een tentoonstelling met schilderijen en tekeningen van Francisco Goya, Odilon Redon en James Ensor in ons eigenste Antwerpen klinkt dan ook als dé kans op een intiem onderonsje met drie meesters van de moderniteit. Zeker wanneer het KMSKA erbij aankondigt dat het om hun grotesk werk gaat, afbeeldingen die ontstaan wanneer kunstenaars een blik gunnen op de donkere kantjes van hun geest.

De grot van Nero

De term ‘grotesk’ ontstond nadat archeologen het paleis ontdekten van een van de meest duistere geesten uit de westerse geschiedenis, keizer Nero. Tijdens de opgravingen bleken de muren van zijn Domus Aurea versierd met afbeeldingen waarin schijnbaar onverenigbare elementen werden gecombineerd tot een grappig, angstaanjagend of satirisch geheel. Denk hierbij aan verrimpelde, maar hoogzwangere omaatjes, deernes met vreemd geproportioneerde lichamen à la Lolo Ferrari – een meer hedendaags voorbeeld van ‘groteskerie’ – en andere absurde mens-diercombinaties. Deze wezentjes werden met meer rustgevende flora- en faunamotieven verwerkt in een symmetrisch geheel.

 

De zestiende-eeuwers doopten hun vondst grottesche, naar de grotto of spelonk waarin ze haar ontdekten. Vervolgens begonnen ze, dol als ze waren op alles wat antiek was, lustig varianten op deze decoraties in hun eigen schilderijen te gebruiken. Al snel werd de term gemeengoed om te praten over buitengewone en absurde combinaties in zowel schilderkunst, theater als literatuur, gaande van de reuzen in Rabelais tot het proza van onze Antwerpse zot Paul van Ostaijen.

 

Subtiele ontmaskering

De groteske werken van Goya die het KMSKA bovenhaalt, blijken niet de levensgrote olieverfschilderijen waar andere musea graag mee uitpakken. Het zijn subtielere werkjes uit een latere periode van de geroemde hofschilder. Na getroffen te zijn geweest door cholera, zonderde Goya zich af en begon etsen te maken waarin hij de schijnheiligheid en de stompzinnigheid van zijn tijdgenoten hekelde. Titels als ‘Duidelijke dwaasheid’, ‘Bekende dwaasheid’ en ‘Rustige dwaasheid of loyaliteit’ spreken voor zich. In de bekendste afbeelding zien we een dame op leeftijd met afzichtelijk tronie zichzelf optutten voor de spiegel, terwijl daarachter haar personeel haar uitlacht. De getoonde werken zijn vrij kleine, gedetailleerde prenten. Bij een eerste oogopslag vind je er vaak niet zoveel aan, bij een tweede frons je de wenkbrauwen en bij een derde blik kan je niet anders dan glimlachen om de originele en grappige benadering.

 

Van een totaal andere aard is het groteske werk van Ensor. Het begint met een aantal realistische binnenhuistaferelen, waarop uit het niets plots geesten verschijnen. Al snel moeten deze vroege probeersels echter plaatsmaken voor topstukken van de Oostendenaar zoals we ze verwachten: enorme, kleurrijke, gemaskerde figuren. De eerste stappen van de Belgische moderne schilderkunst, waarin het realistische pad wordt verlaten met als doel de realiteit te ontmaskeren. Voor Ensor tonen de boosaardige, bespottelijke maskers namelijk beter het ware gelaat van de drager dan zijn levensecht gezicht.

 

En dan is er nog Redon, een Franse symbolist, die geprangd zit tussen deze twee ‘dwaze smoelenschilderaars’. Zowel Redon als Ensor zouden volgens de curator zijn beïnvloed door Goya. Geen spectaculaire vaststelling gezien de invloed die Goya uitoefende op kunstenaars van Baudelaire tot Manet. Het aanschouwen van Redons hypnotiserende interpretatie van Goya zou echter een aanleiding zijn geweest voor het verschijnen van de eerste demonen in Ensors keukens. Wat op zich een interessant gegeven is, maar niets verandert aan het feit dat de werken van Redon een beetje misplaatst lijken in een tentoonstelling rond het ‘groteske’. Hoewel in de door hem gecreëerde droomwereld geregeld onrealistische figuren voorkomen, lijken vooral de mysterieuze dames en vage mythische elementen de aandacht te trekken. Geen motieven die men direct met grotesk zou associëren.

 

Belang van het behang

En daar zit het pijnpunt van de tentoonstelling. Hoewel hij een interessant inzicht geeft in de invloeden op Ensors werk en de kans biedt om enkele unieke etsen van Goya te bewonderen, zegt hij bitter weinig over ‘het groteske’. Behalve dat de term doorheen de geschiedenis zo breed is geworden dat men hem op bijna alles kan plakken. Zeker wanneer men na het bespreken van de maskers bij Ensor ook nog eens enkele van zijn werken met veldslagen en Bijbelse onderwerpen erbij sleurt. Het geheel krijgt zo eerder iets van het stillen van de honger van een knorrig kunstminnend publiek met een aantal topwerken, dan het uitwerken van een thema. Daar kan zelfs het behang met afbeeldingen uit Nero’s gouden grot geen verandering in brengen.



editoriaal
31/03/2009

Laat ons één ding duidelijk stellen: wij steunen u. Samen met de andere Vlaamse rectoren ondertekende u begin maart een standpunt over regularisatie voor mensen zonder papieren die al lang in België verblijven. De regering wordt opgeroepen dringend werk te maken van een menswaardig regularisatiebeleid. Minister van Asiel en Migratie Annemie Turtelboom reageerde op het persbericht. Dat alles lazen we in de krant. Ondertussen blijft het stil aan de UA: geen mail aan de universitaire gemeenschap, geen persbericht op de UA-website, geen openbare plannen voor steunacties. Uw collega-rectoren maken meer lawaai.

Leuven en Brussel geven onderdak aan mensen zonder papieren; aan het Centrum voor Mensenrechten in Gent worden protestacties gecoördineerd. Alle drie communiceren ze over de problematiek, ook al is die in Gent niet even manifest als in Brussel. Zo ontvingen Leuvense studenten een mail met als onderwerp “Onthaal mensen zonder papieren” van hun rector. Marc Vervenne roept de studenten op “zich te bezinnen over het belangrijke maatschappelijke verschijnsel van de groeiende migratie en actief te participeren in het debat”. Ook in Gent ontvingen ze een bericht met duiding.

 

Is het de taak van de universiteit om zich te mengen in het maatschappelijk debat? Wij vinden van wel. Universiteiten moeten de maatschappij vooruit helpen, op een kritische en ongebonden manier. Nog steeds zijn er veel academici die in hun specialisatiedomein blijven dobberen en de voeling met de samenleving uit het oog verliezen. Net daarom is het lovenswaardig dat de rectoren, verenigd binnen de Vlaamse Interuniversitaire Raad, zich humanitair engageren. Ook als het stadsbestuur of de studenten, zoals aan de VUB, hinder ondervinden, moet de universiteit een draagvlak proberen te creëren. Kanalen genoeg. In Brussel en Leuven bestaat er al zo’n draagvlak. De Leuvense studentenraad LOKO schaarde zich formeel achter het standpunt van de rectoren en in Brussel voerden studenten zelf een solidariteitsactie op het Muntplein.

 

Bij het ter perse gaan van deze dwars is het op de UA nog steeds stil rond dit dossier. Actie zou onze universiteit sieren. En een stapje dichter bij haar twee grote broers brengen.



Waarom ook exacte wetenschappers taalvakken krijgen
23/03/2009
🖋: 

Geef de zoektermen ‘Frans’, ‘studenten’ en ‘kennis’ in op Google en je komt uit bij adjectieven als ‘belabberd’ en ‘beschamend’. Het probleemkind Frans werd al meermaals opgerakeld, door linguïsten maar ook door bedrijfsleiders. Met het Engels – de taal die iedereen dénkt te kunnen – is het niet veel beter gesteld, zo wees onderzoek bij studenten uit. Voor sommigen een reden om taalvakken in te lassen, ook voor exacte wetenschappers. Quoi?!

Meer dan 80 procent van de Brusselse bedrijven gebruikt minstens drie talen in hun communicatie met economische partners. Universiteiten proberen steeds meer aan de noden van die arbeidsmarkt te beantwoorden, volgens het (soms gecontesteerde) principe van de ‘arbeidsmarktinzetbaarheid’. Toch leveren ze meer dan eens krakkemikkige knobbels af. Dat talen belangrijk zijn, daar is de academische wereld het zo goed als unaniem over eens. Of verbredend taalonderricht ook de verantwoordelijkheid is van de universiteit, ligt moeilijker.

 

Moi trouver trop cher

“Als mijn kinderen op eigen initiatief een taalcursus zouden willen volgen, zou ik dat vermoedelijk wel duur vinden.” Aan het woord is Pol Cuvelier, voorzitter van de Raad van bestuur van Linguapolis. “Onze visie is dan ook dat talen breder in het curriculum verankerd moeten worden. Dat is sociaal wenselijk en er is veel vraag naar vanuit de arbeidsmarkt.” Linguapolis is het taleninstituut van de UA, waar een intensieve cursus buiten het curriculum (60 uur) al gauw 300 euro kost. Het instituut wordt daar immers niet voor gesubsidieerd. Van 2007 tot nu volgden zo'n 450 studenten en vooral doctorandi op eigen houtje een cursus aan Linguapolis, voornamelijk uit de opleidingen Rechten, Scheikunde en Biologie.

 

Avec des cheveux

Talen binnen het curriculum zijn schaars. Momenteel worden binnen een aantal opleidingen als Rechten, Geneeskunde en TEW taalvakken georganiseerd, al dan niet onder de verantwoordelijkheid van Linguapolis. Exacte wetenschappers en Frans, dat doet nogal makkelijk denken aan français avec des cheveux sur. In de faculteit Wetenschappen is er geen sprake van taalvakken. Wel worden jaarlijks idealiter twee gastdocenten per faculteit uitgenodigd en poogt de universiteit 10 à 20 procent van de studenten op buitenlandse studiereizen te sturen, een percentage dat in sommige faculteiten nog lang niet binnen handbereik is.

 

Tegenwind

Op vraag van de farmaceutische bedrijven in het Brusselse voerde Biomedische Wetenschappen sinds dit jaar naast een module Engels ook het keuzevak ‘Communication en français’ in voor de master, bestaande uit achttien uur theorie en tien uur oefeningen. “Dat is niet bijster veel”, stelt voorzitter van de onderwijscommissie Filip Lardon, “maar studenten signaleren wel dat de cursus helpt. Vooral de praktische vaardigheden krijgen de nadruk.” De reacties van de studenten zijn voor het merendeel positief, hoewel ze aangeven eerder presentatietechnieken te leren dan de taal zelf.

 

Aan de invoering van het keuzevak ging nochtans een kleine lijdensweg vooraf. Aanvankelijk werd Frans verplicht, maar dat zorgde voor veel tegenwind. “Eén student maakte behoorlijk wat tumult door te stellen dat nagenoeg alle studenten tegen waren en deed alsof hij de mening van de volledige studentengroep vertegenwoordigde. In feite speelde hij cavalier seul: de student, een Nederlander, had weinig achtergrondkennis van het Frans”, vertelt Lardon. Nu wordt het Franse vak naast een module ‘Scientific English’ aangeboden, zodat studenten één taal moeten kiezen. “Het is de vraag of we niet beide talen moeten combineren. Maar dan wordt het weer schrappen in de wetenschappelijke opleidingsonderdelen, of zadelen we de studenten op met extra colleges. Het programma zit nu al vol.”

 

Willen maar niet kunnen

“Over het nut en onnut van taalvakken wordt tot in den treure gepraat”, stelt professor Walter Weyns van de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen. In de tweede bachelor wordt daar een verplicht taalvak Frans en Engels van zes studiepunten gedoceerd. Binnen en tussen de departementen lopen de standpunten hierover uiteen.

 

Sommige visitatierapporten suggereren een uitbreiding van het taalonderricht. Een deel van de professoren meent dat zo'n instrumenteel vak niet tot de kern van de opleiding behoort; anderen pleiten juist voor een behoud van het taalvak omwille van het profiel van de opleiding.

 

Anderstalige, vakspecifieke opleidingsonderdelen die niet onder de noemer ‘taalvakken’ vallen, zijn ook een piste. In elk geval beginnen studenten die weinig of geen Frans (en Engels) in hun vooropleiding genoten met een handicap. Die studenten zouden de mogelijkheid krijgen om een taal naar eigen keuze te volgen aan Linguapolis. “Geen ideale situatie”, meent Walter Weyns.

 

Bij de studenten PSW wordt het taalvak met gemengde gevoelens ontvangen: “Je kent dat, we zitten in een grote aula en het zijn steeds dezelfden die antwoorden. Maar een docent Frans horen praten, frist je woordenschat wel op.” De studenten zouden ook niet gestimuleerd worden om een studie-ervaring in Wallonië of Frankrijk op te doen. Zo zijn er maar twee plaatsen voor Erasmus in Frankrijk. Sommige studenten bemerken dat ze speciaal naar Antwerpen kwamen voor de talen. “Volgens het nieuwe voorstel van het departement Sociologie zouden alle verbredende vakken, zoals Psychologie en Frans, optioneel worden. Hoeveel mensen gaan Frans dan nog kiezen?”

 

Weyns klaagt over het gebrek aan wisselwerking tussen de taaldocenten en de docenten die een ‘kernvak’ geven: “Er wordt te weinig ingespeeld op de mogelijkheid om teksten door te spelen.” Ook het tekort aan personeel en de grote lesgroepen die daar het gevolg van zijn strooien roet in het eten. “Het is een kwestie van willen maar niet kunnen”, besluit Weyns.

 

English everywhere

Als er al discussie is over een taalvak Engels (of Frans) van enkele luttele uren per week, wat voor reacties leveren Engelstalige masters dan op? Deels om de taalbeheersing te verbeteren, maar vooral om internationale studenten te kunnen ontvangen, zijn er plannen om masters gedeeltelijk of volledig in het Engels te organiseren. Die vraag leeft vooral bij TEW en in de exacte wetenschappen, waar afgestudeerden vaak op internationale markten terechtkomen.

 

Professor Pol Cuvelier van Linguapolis ziet de grote voordelen van internationalisering, maar is geen onverdeeld voorstander van uitsluitend Engelstalige masters: “Internationaliseren is goed, net als het optimaliseren van de kennis van het Engels. Maar het zou stom zijn om de lokale belangstellingssferen te verwaarlozen en instromende studenten af te schrikken. Als je Belgische economie studeert en je doet dat alleen door een Amerikaanse bril, dan kan je beter thuis blijven.”

 

Of er dan ook een voorbereidend vak Academisch Engels georganiseerd moet worden, ligt nog open. “De noodzaak daarvan moeten we zeker onderzoeken”, stelt Filip Lardon. Linguapolis biedt momenteel al een cursus Engels aan voor docenten. Die kan ook opengesteld worden voor studenten maar daar hangt een prijskaartje aan. En voegt Cuvelier toe: “Soms kan dat wenselijk zijn. Maar we moeten niet gek doen. Vlaamse docenten en studenten opleiden om tegen elkaar in het Engels te converseren, dat heeft iets raars.”

 

Het beschamende Frans en Engels zijn voorlopig dus nog niet verbannen uit studentikoze monden.



De Studentenraad onderneemt actie voor snellere examenroosters
23/03/2009
🖋: 
Auteur

“Schandalig!”

Gentse studenten doen het ons voor: de snelle groei van de Facebookgroep ‘Meer treinen tussen West-Vlaanderen en Gent op zondag en vrijdag!’ heeft de NMBS behoorlijk onder druk gezet. Resultaat: sinds december rijden extra treinen tussen Gent en De Panne.

 

Voor ontevreden UA-studenten is er de Facebookgroep ‘De UA deelt haar examenroosters veel te laat mee’. Facebook maakt het mogelijk: studenten komen in opstand tegen de deadlines voor de bekendmaking van examenroosters. Binnen een week telde de groep meer dan 800 leden. Met name de uiterste data voor de mededeling van de examenroosters voor het eerste semester en de tweede zittijd, respectievelijk 15 december en 1 augustus, vinden de meesten te laat. Op het prikbord wemelt het van de boze berichten: “In Gent weten de studenten al in het begin van het academiejaar wanneer hun examens vallen, en zelfs wanneer zij tweede zit hebben. Hoe kan het dat de UA daar niet in slaagt?” Op 7 december schrijft een student: “Wij hebben er nog steeds het raden naar... Schandalig!”

 

Ook offline zijn veel studenten niet te spreken over de data voor de bekendmaking van de examenroosters. Eén van hen is Nathalie, studente Diergeneeskunde. “Voor een belangrijk examen hebben wij tijdens de examenperiode in januari soms slechts twee vrije dagen. Aan die vakken wil je vanaf begin december meer tijd besteden. Maar op dat moment weten wij niets over de spreiding van de examens of met welk vak we starten. Ironisch genoeg moedigt de UA wel de studenten aan om lange termijnplanningen te maken.”

 

Het kan ook anders

Er zijn ook studenten die er wél mee kunnen leven dat ze pas op 15 december hun definitieve examenrooster kennen. De faculteit Geneeskunde levert het bewijs. Floor, student Geneeskunde, heeft in januari zowel mondelinge als schriftelijke examens moeten afleggen. Het college- en examenrooster van het eerste semester kon hij als één bestand downloaden van de UA-website. “In week één van het academiejaar was de groepsindeling voor de mondelinge examens nog niet gemaakt, maar de dagen waarop examens afgenomen zouden worden, stonden al wel vast. We konden dus op tijd inschatten voor welke vakken we tijdens de examenperiode eerder veel of weinig vrije dagen zouden hebben. Meer hoefde ik niet te weten.”

 

Dit zegt het examenreglement

Artikel 13.6.6 van het Onderwijs- en Examenreglement schrijft de datum van uiterlijke bekendmaking voor: “De gedetailleerde roosters worden tijdig en zo vroeg mogelijk bekendgemaakt en dit ten laatste op 15 december voor de examenperiode op het einde van het eerste semester, ten laatste op 1 april voor de examenperiode op het einde van het tweede semester en ten laatste op 1 augustus voor de examenperiode van de tweede examenzittijd.”

 

Wie is hier traag?

 

Stel dat professoren vroeger doorgeven wanneer zij tijdens de examenperiode op congres zijn. Stel dat de lokaalreservatie vlotter verloopt. Stel dat de webmaster de examenroosters onmiddellijk na ontvangst op de UA-website plaatst. Zouden studenten hun examenroosters dan sneller in handen hebben? Nee. De vertragende factor is de administratieve molen van de UA, en die neemt haar tijd voor u. Sinds de invoering van het bama-systeem kunnen studenten een studietraject afleggen dat ze zelf hebben samengesteld, het ‘geïndividualiseerd traject’, oftewel GT. Volgens het Onderwijs- en Examenreglement (OER) moet de aanvraag voor een GT ten laatste op 1 oktober ingediend worden bij de betrokken faculteit. Voor 1 november beslist de faculteit of het aangevraagde studieprogramma gevolgd mag worden. De student heeft dan nog vijf dagen tijd om beroep aan te tekenen. Hierop volgen 15 dagen behandeling, zodat pas op 21 november alle studieprogramma’s definitief zijn. Dan pas gaat men aan de slag met de examenroosters.

 

Tijd voor actie!

In december nodigde de Studentenraad alle studentenvertegenwoordigers, Unifac en ASK-Stuwer uit voor een informeel studentenoverleg. Het enige agendapunt: de vervroeging van de bekendmaking van de examenroosters. De studentenvertegenwoordigers beslissen om het ongenoegen aan de kaak te stellen. In februari ontvangen de rector, de decanen, vice-decanen, voorzitter van de Onderwijsraad, de voorzitters en ondervoorzitters van de Onderwijscommissies een brief van de Studentenraad met de eis dat het OER gewijzigd wordt: de examenroosters van het eerste semester moeten uiterlijk op 1 december bekend zijn, en de examenroosters van de tweede zittijd moeten tegelijk met de uitslag van de eerste zittijd bekend gemaakt worden. De bekendmakingsdatum van 1 april voor het tweede semester blijft onaangeroerd.

 

Om haar eisen meer kracht bij te zetten, verwijst de Studentenraad naar de Facebookgroep: het grote aantal leden zou negatieve reclame zijn voor potentiële UA-studenten.

 

In de brief stelt de Studentenraad voor om op 1 november, dus na de beslissing van de faculteiten over de GT’s, een momentopname van het aantal ingeschreven studenten per vak te maken. Op basis van die momentopname zouden de examenroosters opgesteld kunnen worden.

 

“Wij willen in twee richtingen werken: top-down en bottom-up. Enerzijds verwachten we van de rector dat hij het dossier van bovenuit opvolgt. Dat heeft hij trouwens tijdens een informeel overleg al aan ons beloofd. Anderzijds zijn alle studentenvertegenwoordigers in de faculteitsraden en onderwijscommissies op de hoogte van de brief en de details van het dossier, zodat zij in hun raden de eisen goed kunnen verdedigen,” licht Orry Van De Wauwer, ondervoorzitter van de Studentenraad, toe.

 

De rector reageert

Rector Alain Verschoren is het volledig eens met de studenten: “De roosters moeten inderdaad vroeger bekend gemaakt worden. Dat kan natuurlijk niet zonder de medewerking van zowel de faculteiten en opleidingen als de centrale medewerkers. Ik merk nu al een enorme goodwill om snel een oplossing te vinden.”

 

Een aanpassing van het examenreglement vindt Verschoren niet prioritair: “Laten we er eerst voor zorgen dat de examenroosters sneller beschikbaar zijn. De formele benadering in een reglement volgt dan wel als bijkomende garantie.”

 

Om een goede spreiding van de examens te waarborgen, dringt Verschoren er op aan dat professoren zoveel mogelijk beschikbaar zijn tijdens de examenperiodes. “Congressen worden ruim op voorhand aangekondigd, zodat examinatoren tijdig weten welke dagen ‘aangekruist’ moeten worden. Gelukkig houden vrijwel alle collega's zich hieraan, en ik vertrouw op de faculteiten en hun decanen om hierop toe te zien.”